HC 8 Eigenaardigheden van groepsdynamisch onderzoek


Onderzoekstopics van S&O in Leiden

  • Social influence: comm social exclusion (bullying), information
  • Intra-group conflict: task vs relational conflict, bargaining, distribution rules, cultural differences in conflict resolution;
  • Inter-group phenomena: stereotyping, prejudice, discrimination, cultural differences, diversity, organizational merges.
  • Power, leadership: power bases and tactics, need for leadership, men vs women as leaders;
  • Task performance: mixed-motives, free riders, and suckers, cooperation/competition in groups, volunteer work;
  • Decision making: individual vs group decision making, economic decision making, the perception of risks;
  • Environment: pro-environment behavior, energy-saving behavior.

Voorbeelden van toegepast onderzoek in het veld

Nested groepensubgroep categorisatie: een individu binnen een groep binnen een grotere groep/ personal categorisatie/ collectieve categorisatie (zie HC 1).

De theorie over subgroepen: als je teams hebt en locaties in verschillende landen --> wij vs zij. Je vertrouwt je eigen ingroup en vertrouwt je outgroup niet. Mensen voelen zich aangetrokken tot hun eigen subgroep.

Voorbeeld van het onderzoek: de medewerkers moesten classificeren wie van de groepen bij 'wij' en wie er bij 'zij' horen. Daarna moesten ze een rating maken van de intenties

Uitkomst: in alle gevallen de 'wij' groepen waren positiever beoordeeld. --> schadelijk voor het bedrijf want competitie binnen medewerkers die moeten samenwerken, is niet wenselijk. Wij vs. zij: faultlines tussen de teams.

Aanbevelingen (cf theorie)

Condities voor fruitful inter-groepscontact: verminder a-priori status verschillen tussen de teams/ interpersoonlijke coöperatie om gewone doelen te behalen (zorg dat ze samenwerken)/ deel de gedeelde normen die coöperatie promoten/ de team directors zouden de anderen moeten leiden d.m.v. het juiste voorbeeld. De 'extended' contact hypothese: hoe meer groepsleden goede relaties hebben met leden van de andere groepen, hoe minder diep de faultlines tussen de groepen is. 

Shared membership (warm/cold side): wat als je een iemand in het midden hebt die met zijn eigen team moet omgaan en ook connecties heeft met de andere groep --> kan een belangrijke link zijn tussen de groepen.

Aanbevelingen voor het bedrijf:

  • Creëer gemixte teams/roteer je teams/ voorkom status verschillen 
  • Promote coöperatie richting collectieve doelen (dwingen tot samenwerken/doelen behalen)
  • Promote een open uitwisseling voor het bieden en vragen van hulp (shared resources/ tit-for-tat)
  • Team directors zouden moeten laten zien hoe het moet door naar het andere land/locatie te gaan 

N.B. Unit of statistical analysis

Groepsprocessen in teams: de variabiliteit in de responses van de vragenlijsten is vaak lager in teams dan de variabiliteit in de responsen van alle participanten. De response van alle participanten across alle drie teams is niet zo informatief. Beter om een multi-level analysis uit te voeren (!!)

Voorbeeld van experimenteel onderzoek in een lab

Experimenteel onderzoek naar de predicatieve positieve effecten van mixed groepscompositie over coöperatie richting een collectief doel, in vergelijking tot een homogene groep compositie.

  • Mixed motives: kiezen tussen common of persoonlijke belangen;
  • Groepscompositie: common interest: wie zijn de leden van de andere groepen waar ik bij hoor?
  • Within-participants design: participant is een lid van twee tien-persoons groepen.

Zie HC 1 sociale waarde oriëntatie. 

Conclusie experiment 1: homogene groepen: er is meer coöperatie richting de groep met alleen maar ingroup leden dan richting de groep met alleen maar outgroup leden. Deze 'parochial coöperatie' komt meer voor onder pro-socials, dan onder pro-selves. 

Conclusie experiment 2: meer coöperatie richting een groep met een meerderheid van ingroup leden, dan richting een groep met een meerderheid van outgroup leden.

Algemene conclusie: meer coöperatie richting een groep met een meerderheid van outgroup leden (EXP 2), dan richting een groep met alleen maar outgroup leden (EXP 1).

Onderzoeksethiek

Psychologie faculteiten van universiteiten over de hele wereld moeten een Insitutional Review Board (IRB) hebben. In Nederland hebben we de Ethics Committee. Als je je scriptie gaat schrijven, dan moet het langs deze commissie. Alle research proposals worden reviewd!

Wat doet deze commissie:

  • Een senior onderzoeker moet de uiteindelijke verantwoordelijkheid hebben;
  • Zijn er risico's voor participanten (gezondheid, verliezen van geld, naalden schoon);
  • Zijn de psychologische metingen veilig;
  • Pay-offs voor de participanten (credits, Ecs, Euro's);
  • Informed consent;
  • Deception, debriefing, omgaan met klachten (wie?), nazorg;
  • Unobtrusive' measurements (mag je een camera gebruiken/filmen);
  • Wetenschappelijke integriteit:
    • Conflicting intrests;
    • Analyse en opslaan van onderzoeksdata;
    • Het rapporteren van de resultaten (completeness).

Stelling van de week: false 

Join World Supporter
Join World Supporter
Log in or create your free account

Why create an account?

  • Your WorldSupporter account gives you access to all functionalities of the platform
  • Once you are logged in, you can:
    • Save pages to your favorites
    • Give feedback or share contributions
    • participate in discussions
    • share your own contributions through the 7 WorldSupporter tools
Follow the author: CAWortman
Promotions
oneworld magazine
verzekering studeren in het buitenland

Ga jij binnenkort studeren in het buitenland?
Regel je zorg- en reisverzekering via JoHo!

Content is used in bundle
Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
[totalcount]
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
WorldSupporter Resources
HC 1 Groepslidmaatschap

HC 1 Groepslidmaatschap


Zijn groepen echt?

Doet er niet per se toe, of de consequenties echt zijn, dat wel.

Consequenties zijn echt … interdependente keuzes

Gedrag is f(Persoon x Situatie)

Persoonlijkheidstest

Persoon: Sociale waarde oriëntatietest (SWO): punten verdelen tussen jezelf en een ander die je niet kent en ook nooit leert kennen. Drie oriëntaties: pro-sociaal (alles gelijk, iedereen evenveel), individualistische (jezelf het meest, maar ander niet per se het minste, hoogste voor jezelf), competitief (ook individualist, maar dan moet de ander het minste hebben).

SWO is voorspellend voor:

  1. Concessies doen bij onderhandelingen 
  2. Zelfopoffering voor partner in relatie
  3. Milieugedrag
  4. Verkeersgedrag
  5. Donaties aan derde wereld, gezondheidsdoelen 
  6. Coöperatie binnen en tussen groepen = wat de sociaalpsychologen belangrijk vinden 

Persoon: SWO als:

  • Selectie-instrument: welke persoonlijkheid is het meest geschikt voor de binnendienst of voor de buitendienst van een commercieel bedrijf. --> wie wil je waar 
  • Afname van het meetinstrument: wat zouden redenen kunnen zijn om deze 9 items inconsistent in te vullen. 

Waarom zou je je consistent gedragen als je niet weet wie de "ander" is --> het hangt dus af van de situatie.

Sociale categorisatie

Wat uitmaakt is hoe de ander met je verbonden is:

Entitativity: gelijkheid, nabijheid, lotsverbondenheid 

Mensen kunnen zich op verschillende niveaus categoriseren (multi-level (nested))

Individu binnen een groep, binnen een grotere groep. (psycholoog - sociaal-psycholoog - psychologen)

  • Grote groep: collectieve categorisatie 
  • Midden groep: subgroep categorisatie (minder ingroep-outgroep categorisatie) 
  • Individu: persoonlijke categorisatie 

Niveau van categoriseren kan op een dag meerdere keren verschillen.

Ook: gedeeld groepslidmaatschap (crosscategorisatie) --> lid van meerdere kleinere groepen

Gedeeld lidmaatschap: warme/koude kant --> bij testament of families

SWO: pro-socialen maken meer onderscheid tussen ingroep en outgroep dan individualisten. Maken meer verschillen.

  • Pro-socialen zijn meer coöperatief jegens leden van de ingroep dan jegens leden van de outgroep. 
  • Individualisten zijn minder coöperatief, ongeacht ingroep/outgroep lidmaatschap

Verschillende kijken door verschillende typen psychologen (sociaal of persoonlijkheids-psycholoog)

Niveau van sociale categorisatie - identificatie

Niet alleen: wie voelen zich gelijk, nabij? Maar ook: hoe worden de schaarse middelen verdeeld? (lotsverbondenheid).

Coöperatief naar de mensen waar jij je mee verbonden voelt.

Multi-level:

Binnen secties:

Wetenschappelijke specialisaties, INDIV --> weinig uitwisseling tussen INDIV --> meer aandacht voor INDIV dan voor groepsbelang --> gebrekkige samenwerking BINNEN groep.

Tussen secties:

Wetenschappelijk specialisatie als GROEP --> weinig uitwisseling met andere GROEPEN

--> ingroep identificatie

--> outgroep 'verwerping'

--> meer gericht op ingroep dan op collectief --> gebrekkige samenwerking TUSSEN groepen

Interventies op meerdere sporen

Als je iets opdeelt en je zegt de een maakt het ene deel en de andere maakt het andere deel, dan krijg je interventies die haaks op elkaar staan.

Psychologie van het groepslidmaatschap

Sociale vergelijkingstheorie(!!!)

Twee basale motieven van de mens: weten hoe het zit & weten of ik oke ben

  • Informatie motief: accurate info
  • Sociale validatie motief: OK zijn, erbij horen

Botsen vaak en mensen vinden sociale validatie belangrijker.

--> veel termen (groupthink, ingroep/outgroep bias)

Slagen is door jezelf, falen door de omgeving

Uitvergroot op groepsniveau (wij vs zij)

Sociale validatie motief vaak belangrijker:

  1. Ik <--> andere personen
    1. Self-serving causal attributions
    2. Downward social comparison
    3. Self-evaluation maintenace (SEM) bij upward comparison 
  2. Ik <--> andere personen <--> Ingroep
    1. Optimal distinctiveness (assimilatie/differentiatie)
  3. Ik <--> Ingroep <--> andere groepen 
    1. Group-serving causal attributions
    2. Social creativity 
    3. Birging (basking in reflected glory)
    4. Corfing (cutting of reflected failure)

Erbij willen horen 

Individualisten

Collectivisten

Independence

Interdependence

Member-centerd

Group-centerd

Personal identity

Social identity

Uniqueness (ik ben ik)

Conformity (ik hoor bij)

Exchange relation

Communal relation

Norm of reciprocity (oog om oog)

No norm of reciprocity

Egocentric

Socialcentric

Equity norm

Equality norm

No ingroep favoritism

Ingroep-outgroep distinction

Groepslidmaatschap bevorderd niet altijd het welzijn

Bijv: studentenlidmaatschappen

  • Social media --> lid van heel veel groepen 
  • Beter om er bij te horen dan er niet bij te horen, maar lid niet altijd goed

Sociale buitensluiting 

Fundamentele behoeften in het geding:

  • Erbij horen (need to belong) 
  • Controle - bij buitensluiten geen controle
  • Eigenwaarde - geen gevoel van OK zijn
  • Zinvol bestaan - sociale buitensluiting geeft mensen het beeld hoe het zou zijn als ze niet bestaan. 

Pijnregio's in de hersenen, bij sociale uitsluiting worden dezelfde gebieden in de hersenen geactiveerd als bij fysieke pijn, ook bij het zien van sociale buitensluiting (ook online).

Je voelt sociale pijn wanneer sociale buitensluiting gebeurt:

  • Op internet/in chat-sessies
  • Onbedoeld/niet opzettelijk
  • Door de outgroep
  • Door de mensen die je haat
  • Door computerprogrammering

Sociale pijn kan worden verzacht door (1) aspirine en (2) wanneer je geld krijgt. Haalt niet weg dat de sociale buitensluiting wel is gebeurd.

Economie van groepslidmaatschap (wordt uitgelegd in de preview)

Sociale Uitwisselingstheorie 

R

Huidige situatie, relatie/lidmaatschap in (her)overweging

CL

Comparison Level, wat kan je redelijkerwijze van R verwachten

CL alt

Comparison Level of alternatives, wat kan je van beschikbare alternatieven* verwachten

*= alternatieven = andere relatie/ander lidmaatschap of geen relatie/lidmaatschap

Situaties

Afhankelijkheid = geen betere alternatieven (!!!)

1: tevreden, afhankelijk 
CL 
CL alt 
=> doorgaan met R

1. je bent afhankelijk, maar het kan niet beter. Maar je bent wel tevreden (R is hoger dan CL) Geen probleem.

4: ontevreden, onafhankelijk 
CL alt 
CL 
=> breken met R

4: geen probleem. Je bent niet tevreden, maar er is iets beters/

2: tevreden, onafhankelijk 
CL alt 
CL 
=> evt. breken met R? transitiekosten?

2. Interessant voor groepsdynamica: het is goed (R boven CL), maar er is iets beter (SecondLove reclames). Dit hou je niet lang uit. Zoeken naar een excuus om afstand te nemen van R en door te gaan met CL alt.

3: ontevreden, afhankelijk 
CL 
CL alt 
=> doorgaan met R, maar mokkend

3. Interessant voor groepsdynamica. Je wenst dit niemand toe. Je bent ontevreden, maar je kan niet weg. Er zijn geen alternatieven (afhankelijk). Hou je ook niet lang voor. Waarom ben ik zo ontevreden (hoge CL). Cognitief herstructureren om dissonantie op te lossen.

H4

Wie sluit zich aan bij een groep? Hangt af van:

  • Persoonlijkheid
  • Sekse
  • Sociale motivatie
    • Need for affiliation
    • Need for intimacy
    • Need for power
  • Sociale angst en hechtingsstijl 
  • Attitudes, ervaringen en verwachtingen

Wanneer sluit je je aan bij een groep:

  • Sociale vergelijking
  • Veiligheid in aantallen 
  • Sociale steun 
    • Inclusieve steun: steun doordat je bij een groep hoort
    • Emotionele steun: het gevoel dat andere om je geven
    • Informationele steun: het gevoel dat anderen je advies geven/begeleiden
    • Instrumentele steun: het gevoel dat anderen je concrete bronnen willen geven (geld/vervoer)
    • Spirituele steun: steun doordat je betekenis probeert te geven aan wat je hebt meegemaakt

Wat zorgt voor groepsverband:

  • Nabijheid: groep willen vormen met mensen die dichtbij je staan
  • Uitbreiding: groepen hebben de neiging om zich uit te breiden 
  • Gelijkenis: mensen hebben de neiging zich aan te sluiten bij mensen die op hen lijken
  • Complementariteit: de neiging je aangetrokken te voelen tot mensen die verschillen van jou (jou kunnen aanvullen)
  • Opmerking: of gelijkenis of complementariteit belangrijk is, verschilt per situatie.
  • Wederkerigheid (reciprociteit): mensen mogen individuen die hen ook mogen (werkt ook andersom)
  • Minimax principe: de neiging groepsleden te prefereren die ons een maximaal aantal gewaardeerde beloningen kunnen geven, voor zo min mogelijk kosten. 
Consciousness topics uitgewerkt 18/19

Consciousness topics uitgewerkt 18/19


Korte toelichting van de topics die op het tentamen behandeld (kunnen) worden. Mocht er iets niet kloppen of heb je een aanvulling? Laat dit dan weten in een reactie :) 

Hoorcollege 1 (H 1, 2 en 3)

Descartes’ theory on the relationship between conscious mind and body: hij geloofde in het bestaan van zowel het lichaam als de geest (dualisme). In de hypofyse (pineal gland) zou het verstand/bewustzijn en het lichaam samenkomen en interactie hebben. Doordat hij nadacht over dingen, zei hij dat hij bestond (het enige wat hij zeker wist). 

Hoe hebben geest en lichaam interactie als het twee verschillende substanties zijn: ze beïnvloeden elkaar.

Materialist approaches to consciousness: er is alleen body matter (een substantie). Je hersenen bepalen je identiteit (brain = mind) en er is sprake van functionaliteit (brain state = mental state). Je gedachten en je bewustzijn zijn dus iets fysieks. 

The relationship between epiphenomenalism and functionalism: beide zijn monistische stromingen en stellen dat er maar een soort materie bestaat (body matter). Bewustzijn is geen ding, maar een proces wat voortkomt uit een hersenproces en het gevolg van het hebben van een brein. 

Epifenomenalisme: een fysieke staat kan leiden tot een mentale staat en niet andersom. Bewustzijn is een meegenomen extraatje en doet er niet zoveel toe. Bewustzijn is een gevolg van hersenprocessen. 

Functionalisme: je mentale staat is je functionele staat. Deze komt ook voor uit je hersenprocessen. 

Wat is de relatie tussen epifenomenalisme en functionalisme: beide zijn monistische stromingen en stellen dat er maar een soort materie bestaat (body matter).

William James and the “stream of consciousness”: gedachten, ideeën, beelden en gevoelens stromen als het ware altijd door ons hoofd. Door zijn nadruk op het bewustzijn, vond hij het belangrijk dat mentale gebeurtenissen onderzocht moesten worden. Hij baseerde zijn ideeën over het bewustzijn op onderzoeksresultaten over aandacht, geheugen en waarnemingen. 

Qualia: persoonlijke ervaringen die samen een persoon/dier maken tot wat het is. Probleem: hoe kunnen objectieve hersenen subjectieve qualia produceren. Het bestaan van qualia kan gemeten worden adh gedachtenexperimetnen (zie de volgende experimenten). 

Wat is een quale? Enkelvoud van qualia, dus een persoonlijke ervaring. 

Mary, color scientist: heeft haar hele leven in een zwart-wit kamer geleefd en alles geleerd over kleuren. Ze weet dus alles, maar heeft ze nog nooit gezien. Als ze een keer buiten komt, kan ze twee reacties hebben:

  1. Verbazing: ik wist niet dat het er zo uit zag. Wijst op het bestaan van qualia. Fysieke beschrijving van kleuren is niet voldoende. Dualisten en epifenomenalisten zouden het hier mee eens zijn. 
  2. Ze wist het al: fysieke beschrijving van een kleur is genoeg. Er bestaat dus niet zoiets als qualia. Materialisten en functionalisten zouden het hier mee eens zijn. 

Philosophers’ zombie: stel dat je een exacte kopie van iemand zou maken, maar zonder bewustzijn en de hersenen en neuronen zouden vervangen worden door elektrische chips, ben je dan te onderscheiden van je dubbelganger?

  • Chalmers: nee, want er is sprake van inessentioneel bewustzijn, bewustzijn zit niet in de neuronen of de elektrische chips (want het is een optionele extra);
  • Epifenomentalisten: nee, want het bewustzijn is alleen maar een extra, het is niet noodzakelijk;
  • Dualisten: ja, want bewustzijn staat los van het lichaam, het is andere materie en hieraan kun je herkennen wie de mens is en wie de zombie. 

Als je in een zombie gelooft, ben je een: epifenomenalist. 

Milner & Goodale on the relationship between conscious perception and action:er bestaan twee visuele systemen: visuele perceptie (vertraal/wat/bewust) en visuele-motorische controle (dorsaal/waar/actie/onbewust). Het dorsale actie-pad is onbewust en werkt buiten het bewustzijn om: wanneer de perceptie verward wordt, kan de actie toch nog goed functioneren. 

Aanhangers: functionalisten en dualisten.

Global Workspace Theory of Baars: het cognitieve systeem is zoals een podium van een theater. Onbewuste processen concurreren om in het middelpunt te staan en informatie door te geven aan het onbewuste publiek in de zaal. Bij het doorgeven zou gebruik gemaakt worden van het bewustzijn. Bewuste handelingen zijn dus de handelingen die toegang hebben verworven tot het werkgeheugen (global workspace). 

Hoorcollege 2 (H 4, 5 en 6)

The concept of a “Cartesian Theatre”: het verstand is een soort van theater waar verschillende percepties verschijnen, voorbijgaan, opnieuw terugkomen en zich mengen in verschillende situaties. De theatershow is de stroom van bewustzijn en het publiek is de "zelf".

Catersiaans materialisme: het bewustzijn is materialistische met een cartesiaans tintje. Ze nemen aan dat: er een centrale locatie is waar het bewustzijn plaatsvindt/ bewustzijn als een container is (het bevat bepaalde dingen)/er een bepaalde tijd moet zijn waarop het bewustzijn plaatsvindt. 

Bewijs tegen het Cartesiaans Theater: Empirisch: er zou een plek zijn in de hersenen, die is nog niet gevinden. Conceptueel: als een CT echt zou zijn, dan zou er ook een toeschouwer meoten zijn, heeft die persoon dan ook een bewustzijn en heeft die dan ook een CT etc. Het geeft geen verklaring.

Dennett’s multiple-drafts theory: het bewustzijn is een verzameling van meerdere concepten: er zijn meerdere parallelle denkstromen die door de persoon uitgelicht kunnen worden. Als een proces wordt uitgelicht, dan wordt je hier bewust van.

Libet’s stimulation of the brain of patients: uit de experimenten van Libet bleek dat er een halve seconde durende neurale activiteit zou zijn om het bewustzijn te veroorzaken (half second delay). Uit stimulatie van de hersenen (somatosensorische cortex) bleek dat mensen bewust een aanraking van de huid konden ervaren. Hij stelde dat een ervaring pas bewust wordt wanneer deze minimaal een halve seconde duurt. De back-refferal hypothese zegt: onze hersenen houden er rekening mee dat het moment (tijd) waarop de ervaring bewust meegemaakt wordt een halve seconde achterloopt op de daadwerkelijke ervaring, de hersenen corrigeren hiervoor. (Lastige theorie, in het hoorcollege werd dit uitgelegd adh van het experiment).

Hoe komt het dat we een halve seconde vertraging niet merken in de werkelijkheid: ons brein corrigeert voor het achterlopen (back-refferal hypothese).

Libet’s theory of conscious experience: we worden ons ergens bewust van als de neurale activiteit lang genoeg aanhoudt. Een tweede activiteit van kortere duur kan onbewust blijven, of bewust worden door langer aan te houden. Bij bewuste processen wordt de "neural adequacy" bereikt, bij onbewuste processen niet. 

How rich, complete are internal representations of the visual environment: onze perceptie is een Grand Illusion (we denken dat de buitenwereld een goede referentie is, maar ons brein bouwt een interne wereld op waardoor we misleid worden door onze visie. Change Blindness en Inattentional Blindness zouden suggereren dat de "richness" van onze visuele wereld een illusie is. 

The sensorimotor theory of O’Regan and Noë: als je niet met de wereld interacteert, dan zie je niets. Zien is een manier van handelen. (??)

Hoorcollege 3 (H 10, 11 en 12)

Phantom pain and Ramachandran’s technique: fantoompijn is het voelen van pijn aan een geamputeerd lichaamsdeel. Het komt door reorganisatie in het brein na de amputatie. De somatosensorische homunculus (kaart) is van vorm veranderd.

Hoe kan fantoompijn behandeld worden: Ramachandran heeft een behandeling bedacht: door het brein voor de gek te houden adhv spiegels, kan het brein opnieuw reorganiseren. Door het spiegelbeeld van het andere ledemaat geloofd je brein dat je ledemaat er weer is 

The binding problem: hoe kunnen de verschillende features van een object gezamenlijk worden waargenomen als een geheel object. Waar komt de informatie samen?

Wat wordt bedoelt met het binding problem? Waar komt de informatie van de verschillende features van een object samen. 

Crick & Koch and how the brain solves binding problem: het gelijktijdig vuren van neuronen zou de neurale vertaling zijn van het visuele bewustzijn. Ze vinden dat het bewustzijn afhangt van een soort STM en van opeenvolgende aandachtsprocessen. De thalamus zou de aandacht leiden door een keuze te maken uit de objectkenmerken die aan elkaar verbonden moeten worden, dit zou gedaan wordt door neuronen te laten vuren. 

Blindsight: zien zonder bewustzijn. De ogen van mensen met blindsight werken nog wel, maar er is een beschadiging in hun visuele cortex. Een persoon met blindsigt is er van overtuigd dat hij blind is, maar botst bijvoorbeeld niet tegen dingen aan (loopt er om heen) en kan een kleur "raden". Ook kunnen ze nog wel reageren op stimuli. 

Sensory substitution in blind people: een mogelijke manier om mensen met blindsight weer te kunnen laten zien. Er wordt gezocht naar een zintuig dat de functie van zien zou kunnen vervangen. 

Hoorcollege 4 (H 7, 8 en 9)

Bundle theory of the self: stellen dat de zelf niet bestaat, maar dat er sprake is van een bundel van sensaties. Het leven van een persoon zou bestaan uit een aaneenschakeling van sensaties, indrukken en ideeën die elkaar in een voortdurende stroom razendsnel opvolgen, een mensenleven lang. Bundeltheorieën hebben geen verklaring voor het feit dat mensen het gevoel hebben dat ze een zelf hebben. 

Wie horen er bij de bundle theory: (Hume en boeddhisme: zelf is een sociaal construct/narrative self)

  • The Buddhist notion of Anatta
  • Hume's bundle of sensations
  • Self as a product of discourse
  • Dennet's no audience in the cartesian theatre
  • Theory of strange loops
  • Phenomenal self-model

Hume’s concept of the self: de 'zelf' is geen vaststaand ding, maar een bundel van percepties. Hume ziet de zelf als iets minimaals dat alleen gaat over perceptie, aandacht en awareness (minimal self).

Split-brain patients: werd in het verleden bij mensen met epilepsie gedaan, het doorsnijden van het corpus callosum. Hierdoor kunnen de hersenhelften niet meer goed interacteren. 

Gazzinga: Linkerhersenhelft verzint verhalen om te interpreteren wat de rechterhersenhelft doet (confabulatie).

Wat zijn de hersenhelften: linkerhersenhelft verwerkt taal/"ziet: het woord (in de wereld rechts) en de rechterhersenhelft verwerkt tekenen/dingen aanraken (in de wereld links). Als er links een woord verschijnt, bijvoorbeeld lachen, dan gaan mensen lachen, maar ze weten niet waarom. De rechterhersenhelft verwerkt dit woord.  

Libet and the relative timing of conscious willing and overt action: Libet stelde dat als bewuste intenties de oorzaak van handelingen zijn, dat dan de subjectieve ervaring als eerst zou moeten plaats vinden. Dit zou vervolgens samen moeten gaan met cerebrale processen. Zijn experiment mat 3 dingen: het begin van de beweging, het begin van de RP (readiness potential) en het moment waarop er sprake was van een bewuste keuze om te bewegen. Hij kwam erachter dat de bewuste keuze om te bewegen na de RP ontstaat (het bewustzijn komt te laat om de oorzaak van de beweging te zijn). 

Libet stelde dat onbewuste hersenprocessen de oorzaak zijn van een vrijwillige beweging, maar het bewustzijn kan dit wel tegenhouden. Het bewustzijn heeft dus toch een causale rol bij vrijwillige handelingen.

Wegner and the relationship between consciously perceived will and voluntary action: Wegner stelt dat vrije wil een illusie is die in drie stappen wordt gecreëerd. Als eerste is het zo dat onze hersenen handelingen plannen en uitvoeren, dan worden we bewust van onze gedachten over de handelingen (intentie), tot slot wordt de handeling na de intentie uitgevoerd. We trekken volgens hem een verkeerde conclusie als we zeggen dat onze intentie de oorzaak is van de handeling. 

Vrije wil zou moeten voldoen aan de volgende criteria:

  1. Priority: gedachten moeten voorafgaan aan de handeling;
  2. Consistency: gedachten moeten overeenkomen met de handeling;
  3. Exclusivity: gedachten moeten geen andere oorzaken behalve vrije wil hebben.

Hoorcollege 5 (H 13, 14 en 15)

Darwin’s theory of natural selection: Darwin zegt dat er op de aarde sprake was van graduele verandering (evolutie) en variatie onder organismen. Wanneer verschillende organismen moeten strijden om eten, water of andere bronnen en bij deze strijd organismen zouden overlijden, dan zouden de organismen die de strijd zouden overleven kinderen krijgen en het datgene wat hen geholpen had om te overleven, doorgeven op de volgende generaties. 

Op wie leek Darwins evolutietheorie? Lamarck.

Darwin and Lamarck: Lamarck was het met Darwin eens dat soorten gradueel veranderen in andere soorten, maar hij stelde dat er eerst sprake moest zijn van een interne kracht (de wil om te veranderen). Voorbeeld: als een giraf steeds zijn nek strekt om bij de hoogste takken te komen, dan zou deze giraffe een jongen krijgen met een langere nek. 

Verschillen Darwin en Lamarck:

  • Lamarck: er is altijd vooruitgang, Darwin: er is niet altijd vooruitgang
  • Lamarck: er is sprake van een interne kracht, Darwin: er is geen interne kracht 

Darwin: genotype leidt tot/ maakt aanpassing (mogelijk)

Lamarck: aanpassing komt eerst, dan pas een veranderd genotype

Humphrey’s evolutionary theory of consciousness: het bewustzijn is een combinatie van factoren (emergent property). Daarnaast heeft het bewustzijn een surface feature: waar natuurlijke selectie invloed  heeft (net zo als de vacht van een dier). Om mensen te kunnen begrijpen en in complexe sociale situaties te functioneren hebben we bewustzijn nodig. Natuurlijke selectie heeft ervoor gezorgd dat onze voorouders een bewustzijn hadden (zij bleven overleven). 

Daarnaast stelde hij dat de hersenen een 'inner eye' hadden. Dit zou een beeld geven van de hersenactiviteit van een persoon. Dit is volgens Humprey de functie van bewustzijn: een model van de hersenen zelf, over de hersenen zelf (route van zelfreflectie).

Consciousness as “health”: Hofstadter ziet bewustzijn als een gezondheidsbasis om te functioneren, en zou verder geen toegevoegde eigen functie hebben. Denton zegt dat het bewustzijn is ontstaan om basale instincten van de mens te reguleren --> drive voor homeostase. 

Are animals conscious?: het is niet zeker of dieren een bewustzijn hebben. Er zijn veel verschillende theorieën die wel of niet geloven in het bewustzijn van dieren. Om te meten of dieren zelfbewust zijn, is er de Mirror self-recognitiontest, bij deze test krijgen dieren een rode stip op hun hoofd of lichaam en worden ze vervolgens voor een spiegel geplaatst. Als de dieren de rode stop proberen weg te halen, of gaan wiebelen (dolfijnen), zou dat gezien kunnen worden als bewijs dat dieren een (zelf)bewustzijn hebben, máár dit is nog steeds niet zeker.

Welke dieren hebben een bewustzijn: grote apen, chimpanzees (ape), oerang-oetang (ape), bonobo's (ape), walvissen, dolfijnen, kraaien. --> Humans and apes.

Wat is bewijs dat dieren een bewustzijn hebben? Zichzelf kunnen herkennen in de spiegel.

Can animals speak?: Dieren hebben soms een complexe vorm van communicatie, maar kunnen niet praten. Dieren hebben vaste dierlijke signalen, maar kunnen geen nieuwe representaties verzinnen door signalen to combineren. Er is geprobeerd om taal aan dieren te leren. Bij apen is geprobeerd om gebarentaal te leren, dit lukte. Apen hebben enig begrip van grammatica, maar ze maken alleen gebruik van wat ze geleerd hebben om iets te krijgen. Mensen (kinderen) gebruiken taal om veel meer redenen. 

The neural correlates of conscious experience in monkeys and humans: minimale hoeveelheden van neuronale mechanismesn die voldoende zijn om een bewuste ervaring te hebben. Twee aannames:

  1. Sufficiency: A kan noodzakelijk (neccesary) zijn voor B, maar dat betekend niet dat A voldoende (sufficient) is voor B.
  2. Correlatie: correlatie is geen causatie. 

Twee vormen van NCC:

  1. Content specific: perception en attention/ neurale activiteit bepaald een specifieke functie van een deel van je bewustzijn.
  2. Full: overal state, independent of its content/ het algemene bewustzijn

Hoorcollege 6 (H 16, 17 en 18)

Alternatives to Strong AI: 

  • Strong AI: een computer is net zo intelligent als wij, hebben een verstand en kunnen het juiste programma gebruiken. 
  • Weak AI: computers kunnen verstand nadoen, ze zullen nooit echt intelligent zijn of een verstand hebben. 
  • Traditionele benaderingen: rule-and-symbol AI

Alternatieven voor strong AI: connectionisme/ embodied cognition /IQ zonder representatie

Turing test: Een beslisser moet bepalen wie van de twee individuen een computer is. Het doel is om te kijken of een computer intelligent is/ bewustzijn heeft. 

Searle’s Chinese Room thought experiment: Er zit iemand in een kamer met een boek en moet een taal, die hij niet begrijpt, vertalen. Wat Searle hiermee wilde zeggen, was dat een computer het wel kan uitvoeren, maar het niet zal begrijpen. 

Hoorcollege 7 (H 19, 20 en 21)

The impact of unconscious signals: onbewuste signalen kunnen opgemerkt worden boven een bepaalde drempelwaarde. Niet alles wat we waarnemen wordt ook bewust waargenomen. Ook onbewust waargenomen signalen hebben invloed op onze emoties en ons gedrag. 

  • Objectieve drempelwaarde: het detectieniveau waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen perceptuele informatie obv toevalsverschijnselen.
  • Subjectieve drempelwaarde: de waarde waarbij deelnemers zeggen dat ze geen onderscheid konden maken tussen perceptuele informatie en dat hun antwoorden door toevalsverschijnselen komen. 
  • Cheesman en Merikle: er is sprake van onbewuste verwerking wanneer informatie onder de subjectieve grenswaarde en boven de objectieve grenswaarde wordt gepresenteerd. 
  • Merikle en Daneman: onbewust waargenomen informatie leidt tot automatische reacties en dat bewust waargenomen informatie tot meer flexibele reacties leidt. 
  • Uit hersenscans blijkt ook dat onbewuste waarneming terug te vinden is in de hersenen. Onbewust waargenomen beelden van bange gezichten leiden tot meer activiteit in de amygdala in vergelijking tot blije gezichten.

Hallucinations: perceptuele ervaringen terwijl er geen externe stimulus is (geheel van binnen). De vaardigheid om onderscheid te maken tussen de buitenwereld en wat er in ons hoofd gebeurt heet reality monitoring/discriminationen

Read more