Verbintenissenrecht - UL - B2 - Eindtentamen 2015


Vragen

Al sinds jaar en dag verzorgt PromotionExpert BV het ontwerp van Nieskens BV's promotiemateriaal. Op 1 maart 2014 sluit Nieskens een overeenkomst met PromotionExpert voor billboards langs de snelweg voor een bedrag van € 6.500. Deze billboards moeten op 1 juli 2014 worden geleverd door PromotionExpert en direct na aanlevering dient Nieskens de aanschafprijs te betalen. Op 1 april 2014 besluit de directie van Nieskens dat ook de website aan vernieuwing toe is. Wanneer zij hoort dat PromotionExpert óók websites ontwerpt en vernieuwt, sluit Nieskens wederom een overeenkomst met PromotionExpert. Krachtens deze overeenkomst moet PromotionExpert op 1 juli 2014 een nieuwe website opleveren en moet Nieskens op 15 juni de volledige aanschafprijs (€ 15.000) hiervoor vooruitbetalen. Dit doet Nieskens. Op 1 juli worden de billboards op tijd geleverd, maar laat PromotionExpert aan Nieskens weten dat de nieuwe website niet op tijd klaar zal zijn. De vertraging duurt minstens twee maanden. De directie van Nieskens neemt hier geen genoegen mee. Om de druk op PromotionExpert op te voeren en een stok achter de deur te zetten, laat de directie van Nieskens PromotionExpert diezelfde dag weten de € 6.500 voor de geleverde billboards niet te zullen overmaken totdat de website af is.

Vraag 1

Mag Nieskens BV op 1 juli 2014 de betaling van de billboards uitstellen?

Vraag 2

Canis wil zijn slagerij aan de buitenkant laten schilderen. Hij ontvangt een offerte van Schildersbedrijf De Visser:

'Schilderen van uw slagerij, uiterlijk in november:

  • kosten materialen (inclusief verrotte steunbalken) 7.000;

  • arbeidsloon 12.000;

Vooruitbetaling van de helft van de kosten direct na aanvang van de werkzaamheden, betaling van het restant bij oplevering.'

Canis gaat akkoord met deze offerte. Op 1 augustus start De Visser met zijn werkzaamheden. Op 8 augustus ontvangt De Visser op zijn rekening van Canis € 3.500 onder vermelding van 'Vooruitbetaling helft schilderskosten'. De Visser verlangt per direct van Canis verdere betaling van € 6.000, stellende dat 'de helft van de kosten' betekent: de helft van de totale kosten, dus inclusief het arbeidsloon (€ 9.500). Hij acht de door hem in de offerte gebruikte bewoordingen glashelder en eenduidig. Canis weigert het door De Visser verlangde, stellende dat 'de helft van de kosten' uitsluitend ziet op de helft van de kosten materialen. Hij stelt dat dergelijke onduidelijke bewoordingen altijd in het nadeel van de opsteller ervan moeten worden uitgelegd.

Hoe dienen de bewoordingen uit de offerte te worden uitgelegd. Betrek de stelling van Canis in uw antwoord.

Vraag 3​

De Witt, een particulier, is eigenaar van het landgoed “Den Bercke”, 19 hectare groot. Op 15 april 2015 heeft De Witt een overeenkomst gesloten met hovenier Heester, een eenmanszaak zonder personeel, tot de aanleg van een kajak rivier met stroomversnellingen op het landgoed. De aanneemsom voor deze opdracht bedraagt € 125.000 inclusief materialen. Wanneer de rivier geheel conform de opdracht is uitgevoerd, blijft de betaling op het afgesproken tijdstip (1 juli 2015) achterwege wegens financiële problemen van De Witt. In de algemene voorwaarden van Heester staat dat de opdrachtgever bij te late betaling 3% rente per maand verschuldigd is. Vast staat dat deze algemene voorwaarden van toepassing zijn op de gesloten aannemingsovereenkomst. Ze zijn De Witt bovendien tijdig en op correcte wijze ter beschikking gesteld. Op 1 oktober 2015 wordt De Witt in rechte aangesproken tot betaling van de aanneemsom vermeerderd met de rente conform het vertragingsrentebeding.

De rechter twijfelt aan de verbindendheid van het rentebeding.

1. Hoe moet hij deze verbindendheid beoordelen en

2. Is hij verplicht om de verbindendheid van het beding te beoordelen indien De Witt niet verschijnt bij de rechter?

Vraag 4

Op 1 juni 2006 helpt Bart (40) zijn broer Arent (38) met het herindelen van zijn huis. Door een fout van Bart aan het einde van deze dag sneuvelt een lamp ter waarde van € 3.000. Het staat vast dat Bart onrechtmatig handelde. Als Arent ziet dat de lamp is gesneuveld, vertelt hij zijn broer dat 'ze binnenkort wel iets zouden regelen'. Vlak na de herindeling van het huis raakt Arent in een langdurige vechtscheiding. Hij vergeet de gesneuvelde lamp volledig. Pas in 2016, wanneer hij samen met zijn broer Bart op de begrafenis van hun vader is, komt de lamp weer ter sprake. Bart voelt zich schuldig en betaalt op 1 augustus 2016 een bedrag van € 3.000 aan zijn broer ter vergoeding van de lamp. Binnen een maand heeft hij daar echter spijt van. Bart krijgt namelijk ruzie met zijn broer over de afwikkeling van de nalatenschap van hun vader. Bart vordert de betaalde schadevergoeding terug van Arent. De vordering tot schadevergoeding was naar Barts mening namelijk al lang verjaard. Was de vordering tot schadevergoeding al verjaard en zo ja, kan Bart het geldbedrag terugvorderen van Arent?

Vraag 5

Mevrouw De Hartog ontvangt van haar werkgever voor oud en nieuw een gerookte forel die door hem is ingekocht bij Vishandel Kristal BV te Spakenburg en is geproduceerd door Visverwerkingsbedrijf Groen BV te Urk. De forel is te gebruiken tot 1 februari 2015, echter door een vergissing in de fabriek staat er 'Te gebruiken tot 1 maart 2015' op de verpakking. De Hartog is 20 februari 2015 jarig en besluit de forel, overeenkomstig de instructies, tot die tijd gekoeld te bewaren en op haar verjaardag op tafel te zetten voor het diner voor haar gasten. Na het diner krijgen de gasten al snel last van een voedselvergiftiging. De Hartog is het zwaarst getroffen. Zij krijgt na verloop van tijd uitdrogingsverschijnselen en moet zelfs naar de eerste hulp. De medische behandelkosten bedragen € 650. Zeer kort na het voorval verschijnen berichten in het nieuws over Visverwerkingsbedrijf Groen en het feit dat door het bedrijf meerdere partijen forel met een verkeerde houdbaarheidsdatum op de markt zijn gekomen.

Kan De Hartog Visverwerkingsbedrijf Groen nu met succes op grond van artikel 6:185 BW aanspreken voor de door haar geleden schade?

Vraag 6

Van 1969 tot 1984 komt Van der Steen tijdens zijn werkzaamheden voor bouwbedrijf Molen in aanraking met asbeststof. Begin 2002 wordt bij hem leverkanker vastgesteld, waaraan hij in de loop van dat jaar overlijdt. De erven van Van der Steen spreken Bouwbedrijf Molen aan tot vergoeding van de materiële en immateriële schade. Vaststaat dat bouwbedrijf Molen toerekenbaar onrechtmatig heeft gehandeld c.q. zijn zorgplicht heeft geschonden door Van der Steen met asbest te laten werken. Omdat Van der Steen ook gedurende 28 jaar stevig heeft gedronken, laat de oorzaak van de leverkanker zich in dit geval evenwel niet vaststellen. Door deskundigen wordt de kans dat de leverkanker is veroorzaakt door die blootstelling aan asbest in dit geval op 55% wordt geschat. Bouwbedrijf Molen stelt dat het om die reden niet aansprakelijk kan worden gehouden.

Heeft Molen gelijk? Geef in uw antwoord aan welke oplossingen de Hoge Raad voor dit probleem heeft geboden, inclusief de naam van het door de Hoge Raad ontwikkelde leerstuk.

Vraag 7

Annet rijdt op de snelweg en ziet dat voor haar een file ontstaat. Zij volgt de snelheidsinstructies op de borden op, matigt haar snelheid en rijdt stapvoets verder. Enkele seconden later wordt zij van achteren geraakt door Jermain, die met veel te hoge snelheid op de file inrijdt. Aan het ongeval houdt Annet ernstige nekklachten over. De klachten houden aan en daardoor kan zij 35% minder werken in haar eigen bedrijf waardoor zij 35% minder inkomsten heeft. Vaststaat dat Jermain voor deze schade aansprakelijk is en hij het verlies aan arbeidsvermogen tot Annets pensionering moet vergoeden (bij wijze van maandelijkse suppletie van Annets arbeidsongeschiktheidsuitkering). Een half jaar na de aanrijding krijgt Annet plots een hersenbloeding waardoor zij volledig arbeidsongeschikt raakt. Deze laatste gebeurtenis staat los van het ongeval. Volgens Jermain is hij vanaf dat moment niet meer aansprakelijk voor de 35% gederfde inkomsten van Annet.

Heeft Jermain gelijk?

Antwoordindicatie

Vraag 1

Het algemene opschortingsrecht is geregeld in art. 6:52 BW. Een schuldeiser kan zijn eigen verbintenis opschorten wanneer hij een opeisbare vordering heeft op de schuldenaar en er voldoende samenhang bestaat tussen zijn eigen verbintenis en deze vordering (lid 1). Er is voldoende samenhang wanneer de verbintenissen over en weer voortvloeien uit dezelfde rechtsverhouding of wanneer partijen regelmatig zaken met elkaar doen (lid 2). Op 1 juli heeft Nieskens BV een opeisbare vordering op PromotionExpert BV: PromotionExpert moest op 1 juli een website opleveren. Deze verbintenis komt PromotionExpert niet na: de website is twee maanden vertraagd. Nieskens zelf is op 1 juli verplicht om € 6.500 aan PromotionExpert te betalen voor het geleverde promotiemateriaal. Nu Nieskens en PromotionExpert al jaren soortgelijke overeenkomsten aangaan, is er voldoende samenhang tussen enerzijds de betalingsverplichting ten aanzien van het promotiemateriaal van Nieskens en anderzijds de opleveringsverplichting van de website van PromotionExpert. Nieskens is daarom bevoegd zijn betalingsverplichting op te schorten op grond van art. 6:52 BW. (5 punten)

Vraag 2

Het gaat hier om de uitleg van de woorden ‘de helft van de kosten’. Voor de uitleg van een overeenkomst als in casu bedoeld is het Haviltax-arrest nog altijd leidinggevend. Daaruit volgt dat een taalkundige uitleg niet genoeg is: het komt immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van

belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht. Canis stelt dat de onduidelijke bewoordingen uit de offerte in zijn voordeel moeten worden uitgelegd, met andere woorden hij beroept zich op de contra proferentem-regel uit art. 6:238 lid 2 BW. Deze regel is echter alleen van toepassing op overeenkomsten tussen consumenten en professionele partijen; nu Canis evenwel geen consument is, kan hij geen (rechtstreeks) beroep doen op deze regel. Binnen de Haviltex-norm kan de uitleg contra proferentem kan wel als gezichtspunt worden meegewogen. (5 punten)

Vraag 3

(1) De rechter twijfelt aan de verbindendheid van het (vertragings)rentebeding. Een dergelijk beding staat niet op de grijze (art. 6:237 BW) of zwarte lijst (art. 6:236 BW). De rechter moet het beding daarom toetsen aan de open norm van art. 6:233 aanhef en onder a BW. Dit artikel bepaalt dat een beding vernietigbaar is indien dit onredelijk bezwarend is en vermeldt de criteria ter beoordeling hiervan: de recht dient acht te slaan op de aard en de overige inhoud van de overeenkomst, de wijze waarop de voorwaarden zijn tot stand gekomen, de wederzijds kenbare belangen van partijen en de overige omstandigheden van het geval.

(2) De rechter is verplicht om de toets of iets onredelijk bezwarend is ambtshalve toe te passen indien De Witt niet verschijnt bij de rechter. De Witt is een particulier en de effectieve bescherming van consumenten vergt dat de rechter er op eigen initiatief voor zorgt dat De Witt niet gebonden is aan een onredelijk bezwarend beding, ook al laat deze (door onwetendheid of een gebrek aan middelen) verstek gaan.

Vraag 4

Een rechtsvordering uit onrechtmatige daad (dus een vordering tot vergoeding van schade) verjaart door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden, zie art. 3:310 lid 1 BW. Arent was op 1 juni 2006 bekend met het feit dat de vaas was gesneuveld en met de aansprakelijke persoon: zijn broer Bart. Begin juni 2011 is de vordering dus verjaard. Verjaring heeft een zogenaamde “zwakke” werking: enkel de rechtsvordering gaat teniet, maar het vorderingsrecht blijft bestaan. Dit vorderingsrecht is niet meer in rechte afdwingbaar en verandert in een natuurlijke verbintenis ex art. 6:3 BW. Vrijwillige nakoming van deze verbintenis blijft echter mogelijk en wanneer een schuldenaar aan deze verbintenis voldoet, doet hij dat niet onverschuldigd ex art. 6:203 BW. Bart heeft voldaan aan een natuurlijke verbintenis tot schadevergoeding. Arent kon niet meer in rechte nakoming van deze verbintenis vorderen, maar had er nog wél recht op.  Bart betaalde dus niet onverschuldigd ex art. 6:203 BW. Hij kan het geldbedrag dan ook niet terugvorderen. Kortom, de vordering is verjaard, maar Bart kan het betaalde geldbedrag niet terugvorderen.

Vraag 5

Visverwerkingsbedrijf Groen BV is de producent van de forel. Zij is op grond van art. 6:185 BW aansprakelijk voor de schade die de gebrekkige forel heeft veroorzaakt, indien aan de vereisten voor productaansprakelijkheid is voldaan. Er is sprake van een gebrekkig product in de zin van art. 6:186

lid 1 BW. De forel biedt namelijk niet de veiligheid die men daarvan mag verwachten, in het bijzonder gezien de presentatie van het product, art. 6:186 lid 1 sub a BW, nu het product een verkeerde houdbaarheidsdatum bevat: 1 maart 2015, terwijl het product slechts tot 1 februari 2015 vers is. De gemiddelde consument zal daardoor verwachten dat hij het product nog tot 1 maart 2015 kan consumeren zonder dat dit gezondheidsrisico’s met zich brengt, art. 6:186 lid 1 sub b BW. Tevens is er schade in zin van art. 6:190 lid 1 sub a BW: de forel heeft schade toegebracht door lichamelijk letsel (waaronder uitdrogingsverschijnselen) bestaande uit medische kosten (behandelingskosten).

Ook is er sprake van causaal verband: het letsel van mevrouw De Hartog is het gevolg van het gebrekkige product, de niet-houdbare forel c.q. de forel met de verkeerde houdbaarheidsdatum; had de forel de juiste houdbaarheidsdatum gehad dan was de schade niet ontstaan. Visverwerkingsbedrijf Groen BV is ex art. 6:185 BW aansprakelijk voor de schade. (6 punten)

Vraag 6

Hier speelt een causaliteitsprobleem: is Van der Steen ziek geworden door het werken met asbest, door het 28 jaar lang stevig drinken, door een combinatie van die twee en/of door eventuele andere oorzaken? Omdat de oorzaak van de leverkanker niet kan worden vastgesteld, kan niet worden vastgesteld of de schade is geleden ‘in de uitoefening van zijn werkzaamheden’ in de zin van art. 7:658 BW (condicio sine qua non-verband).

In het arrest Nefalit/Karamus heeft de Hoge Raad een oplossing voor dit probleem geboden. In gevallen waarin vaststaat dat een werkgever toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de op hem ex art. 7:658 rustende zorgplicht en er een aanzienlijke kans bestaat dat deze normschending de schade heeft veroorzaakt, maar dit laatste niet is vast te stellen, heeft de Hoge Raad de mogelijkheid geboden de schade te verdelen als alternatief voor het toe- of afwijzen van de vordering. De rechter mag de werkgever toch tot vergoeding van de gehele schade van de werknemer veroordelen, met vermindering van de vergoedingsplicht van de werkgever in evenredigheid met de, op een gemotiveerde schatting berustende, mate waarin de aan de werknemer toe te rekenen omstandigheden tot diens schade hebben bijgedragen. Dit leidt dus tot proportionele aansprakelijkheid. Toepassing van deze regel op de casus leidt tot de conclusie dat Bouwbedrijf Molen voor 55% van de schade aansprakelijk is, terwijl Van der Steen 45% van de schade zelf moet dragen, omdat deze aan hem is toe te rekenen; Molen heeft dus geen gelijk. (5 punten)

Vraag 7

Ingevolge het arrest Staat/Vermaat gaat de schadevergoedingsverplichting van de aansprakelijke partij niet zover, dat zij ook zou moeten opkomen voor schade die zonder het ongeval voor risico van de benadeelde zou komen. De hersenbloeding staat geheel los van de eerste gebeurtenis en zou zelfstandig de gehele arbeidsongeschiktheid hebben veroorzaakt, als de eerste gebeurtenis niet had plaatsgevonden. Wanneer bij een voortdurende inkomensschade blijkt dat de Annet, ook indien het ongeval niet had plaatsgevonden, op enigerlei tijdstip geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt zou zijn geworden ten gevolge van een omstandigheid die voor haar risico komt — zoals het geval is bij de door Annet opgelopen hersenbloeding, wanneer die geen verband houdt met het door het ongeval veroorzaakte letsel — is er geen reden om de inkomensschade vanaf het tijdstip dat de voor eigen risico komende arbeidsongeschiktheid zou zijn ingetreden, nog toe te rekenen aan degene (Jermain) die voor het ongeval aansprakelijk is. De verplichting tot vergoeding van door een ongeval veroorzaakte schade gaat niet zover dat degene die voor die schade aansprakelijk is (Jermain), de gelaedeerde (Annet) ook moet behoeden voor schade die zonder dat ongeval voor haar eigen risico zou komen. Jermain heeft dus gelijk. (5 punten)

Join World Supporter
Join World Supporter
Log in or create your free account

Why create an account?

  • Your WorldSupporter account gives you access to all functionalities of the platform
  • Once you are logged in, you can:
    • Save pages to your favorites
    • Give feedback or share contributions
    • participate in discussions
    • share your own contributions through the 7 WorldSupporter tools
Follow the author: Law Supporter
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Promotions
Image

Op zoek naar een uitdagende job die past bij je studie? Word studentmanager bij JoHo !

Werkzaamheden: o.a.

  • Het werven, aansturen en contact onderhouden met auteurs, studie-assistenten en het lokale studentennetwerk.
  • Het helpen bij samenstellen van de studiematerialen
  • PR & communicatie werkzaamheden

Interesse? Reageer of informeer