Je vertrek voorbereiden of je verzekering afsluiten bij studie, stage of onderzoek in het buitenland
Study or work abroad? check your insurance options with The JoHo Foundation
1. Definieer het begrip persoonlijkheid.
2. Uit welke drie delen bestaan psychologische mechanismen?
3. Benoem de drie niveaus van persoonlijkheidsanalyse.
4. Omschrijf de nomothetische en de idiografische onderzoeksmethode.
5. Welke zes onderzoeksgebieden zijn, vanuit verschillende invalshoeken, gericht op het verkrijgen van inzicht in de aard van de mens?
6. Welke drie eisen worden gesteld aan persoonlijkheidstheorieen?
Waar is de bestudering van een enkel individu een voorbeeld van?
Welk van de volgende mogelijkheden vormt een typische uitspraak over karakter?
Psychologische mechanismen verschillen van eigenschappen doordat mechanismen:
Het dispositioneel gebied veronderstelt dat verandering optreedt
Persoonlijkheidspsychologen geloven dat eigenschappen (traits):
Volgens de intrapsychische benadering (FREUD!) is de bron van alle psychologische problemen gelegen in:
Het dispositionele domein houdt zich bezig met persoonlijkheidsproblemen:
Welke van de volgende begrippen vormt een subcategorie van persoonlijkheid?
Welk domein vertrouwt het sterkste op de statistische methode om fundamentele eigenschappen te identificeren?
De intrapsychische benadering ziet gedrag als
Een onderzoeker op dispositioneel gebied zou verwachten dat iemand die op het werk vriendelijk is:
Een spraakzaam persoon
In welk van de volgende vragen wordt onderzoek naar persoonlijkheidseigenschappen benadrukt?
Persoonlijkheidspsychologen geloven dat eigenschappen (traits):
Meerkeuze vragen
1. Noem de vier belangrijkste vormen van dataverzameling.
2. Noem een nadeel van S-data, O-data en T-data.
3. Wat betekent fMRI en wat is het doel ervan?
4. Wanneer is een test betrouwbaar te noemen?
5. Wanneer is een test valide te noemen?
6. Welke drie soorten onderzoeksdesigns zijn er en waar zijn deze het meest geschikt voor?
Welk van de volgende alternatieven is een voorbeeld van een ongestructureerde vragenlijst (unstructured questionnaire)?
Wat weten we als dominantie positief correleert met ego-strength?
In een experimenteel ontwerp is de gemanipuleerde variabele
Iemand die de neiging heeft het eens te zijn met alle vragen in een vragenlijst geeft waarschijnlijk blijk van de response set:
Wat iemand je vertelt over diens vriend wordt beschouwd als:
Welk van de volgende concepten is niet van belang voor het beoordelen van een persoonlijkheidsmeting?
Waar leiden psychologische onderzoekers hun psychologische uitspraken vooral van af?
Als bij iemand vier keer de persoonlijkheid is beoordeeld, en iedere keer krijgt die persoon dezelfde score, dan weten we dat die beoordeling…
Als mensen die hoog scoren op 'extraversie' ook hoog scoren op metingen van 'gelukkig zijn', dan zijn 'extraversie' en 'gelukkig zijn'…
Wanneer verschillende metingen van hetzelfde construct hoog correleren met een bepaalde test, dan heeft die test hoge….
1. Noem de vier belangrijkste vormen van dataverzameling.
Zelfrapportage (S-data), observatoren data (O-data), tests in het laboratorium (T-data) en levensuitkomsten (L-data).
2. Noem een nadeel van S-data, O-data en T-data.
S-data: Participanten kunnen liegen of faken.
O-data: Observatoren hebben mogelijk geen toegang tot relevante informatie.
T-data: Tests in het lab zijn mogelijk niet geschikt voor het ontdekken van patronen in het dagelijks leven.
3. Wat betekent fMRI en wat is het doel ervan?
Functional magnetic resonance imaging; het ontdekken van de plaats en patronen van hersenactiviteit wanneer participanten bepaalde taken uitvoeren.
4. Wanneer is een test betrouwbaar te noemen?
Wanneer dezelfde scores worden verkregen bij herhaalde metingen.
5. Wanneer is een test valide te noemen?
Wanneer de test meet wat die behoort te meten.
6. Welke drie soorten onderzoeksdesigns zijn er en waar zijn deze het meest geschikt voor?
De eerste is experimenteel onderzoek. Deze methode is het meest geschikt voor het bepalen van causaliteit tussen twee variabelen. De tweede soort is correlationeel onderzoek. Deze methode is het meest geschikt voor het onderzoeken van verbanden tussen variabelen in natuurlijke settingen. De derde methode is de case study. Deze is geschikt voor het opstellen van hypothesen en het verkrijgen van inzicht in individuele gevallen.
Meerkeuzevragen
1. Welke twee benaderingen zijn er om trekken te conceptualizeren?
2. Welke drie benaderingen bestaan er om de meest belangrijke trekken te onderscheiden?
3. Omschrijf het model van Eysenck.
4. Omschrijf de taxonomie van Cattell.
5. Wat zijn circumplex modellen van persoonlijkheid?
6. Welke vijf factoren van persoonlijkheid worden onderscheiden in de Big Five?
7. Welke zesde factor wordt onderscheiden in het HEXACO model?
Wat zijn de twee meest gebruikte persoonlijkheidsdimensies in de geschiedenis van de persoonlijkheidspsychologie?
Welk van de volgende alternatieven vormt een voorbeeld van het gezichtspunt dat eigenschappen “descriptive summaries” zijn?
Een onderzoeker die eigenschappen eerst definieert alvorens ze te onderzoeken, volgt de
Eigenschappen in een circumplex die elkaars tegenpolen zijn
Het idee dat alle belangrijke verschillen zijn neergeslagen in de natuurlijke taal staat bekend als:
In de circumplex van Wiggins, geven dominantie en warmte-vriendelijkheid (agreeableness) de relatie van:
Iemand die anti-sociaal is en gebrek aan empathie toont scoort waarschijnlijk hoog op de eigenschap:
1. Welke twee benaderingen zijn er om trekken te conceptualizeren?
De eerste benadering stelt dat trekken innerlijke eigenschappen zijn die gedrag veroorzaken. Trekken veroorzaken dus uiterlijk gedrag. De tweede benadering stelt dat trekken beschrijvende samenvattingen zijn van uiterlijk gedrag. Deze benadering gaat er niet vanuit dat trekken gedrag veroorzaken.
2. Welke drie benaderingen bestaan er om de meest belangrijke trekken te onderscheiden?
De lexicale benadering ziet alle belangrijke trekken als gevangen in de taal. Deze benadering gebruikt synoniem frequentie en cross-culturele universaliteit als criteria om belangrijke trekken te onderscheiden. De statistische benadering gebruikt statistische procedures zoals factoranalyse om clusters te onderscheiden van trekken die samenhangen. De theoretische benadering gebruikt bestaande persoonlijkheidstheorieën om te bepalen welke trekken belangrijk zijn.
3. Omschrijf het model van Eysenck.
Eysenck ontwikkelde een hiërarchisch model waarin de trekken extraversie, neuroticisme en psychoticisme onderscheiden worden. Deze algemene trekken omvatten specifiekere trekken zoals activiteitsniveau, stemming en egocentriciteit. De taxonomie is gebaseerd op factoranalyse maar kent biologische wortels, zoals een erfelijke en fysiologische basis van de trekken.
4. Omschrijf de taxonomie van Cattell.
De taxonomie van Cattell bestaat uit 16 persoonlijkheidstrekken, gebaseerd op factoranalyse. Deze taxonomie ontstond door het gebruik van meerdere soorten databronnen.
5. Wat zijn circumplex modellen van persoonlijkheid?
Circumplex taxonomieën zijn gericht op het domein van de interpersoonlijke trekken. Het zijn circulaire ordeningen van trekken rond twee dimensies - status (dominantie) en liefde (vriendelijkheid).
6. Welke vijf factoren van persoonlijkheid worden onderscheiden in de Big Five?
Extraversie, vriendelijkheid, consciëntieusheid, emotionele stabiliteit en openheid-intellect.
7. Welke zesde factor wordt onderscheiden in het HEXACO model?
In het HEXACO model wordt naast de vijf factoren van de Big Five de factor Honesty-Humility onderscheiden. Deze factor omvat oprechtheid, eerlijkheid, hebzucht-vermijding en bescheidenheid.
Meerkeuzevragen
1. Welke drie assumpties doen persoonlijkheidspsychologen met betrekking tot persoonlijkheid?
2. Waarom wordt persoonlijkheidspsychologie ook wel differentiële psychologie genoemd?
3. Wat wordt bedoeld met situationisme (Mischel)?
4. Beschrijf het fenomeen persoon-situatie interactie.
5. Beschrijf wat situationele selectie inhoudt.
6. Wat wordt bedoeld met faking door participanten?
7. Wat zijn Barnum statements?
8. Wat is het probleem met Jung’s theorie van de psychologische types, waarop de MBTI gebaseerd is?
Hoe staat het idee dat persoonlijkheidseigenschappen invloed hebben op de keuze van situaties waarin mensen terechtkomen bekend?
Wat was volgens Mischel (1968) het belangrijkste in het bepalen van het gedrag?
De idee dat persoonlijkheidseigenschappen invloed hebben op de keuze van situaties waarin mensen terechtkomen, staat bekend als:
Het gezichtspunt van de persoon-situatie interactie houdt in dat wanneer we een bepaald gedrag observeren:
1. Welke drie assumpties doen persoonlijkheidspsychologen met betrekking tot persoonlijkheid?
Er bestaan betekenisvolle individuele verschillen in persoonlijkheid. De persoonlijkheid is stabiel door de tijd heen. De persoonlijkheid is consistent in verschillende situaties.
2. Waarom wordt persoonlijkheidspsychologie ook wel differentiële psychologie genoemd?
Persoonlijkheidspsychologie houdt zich bezig met verschillen tussen mensen. De differentiële psychologie bestudeert behalve individuele verschillen in persoonlijkheid ook vermogen, geschiktheid en intelligentie.
3. Wat wordt bedoeld met situationisme (Mischel)?
Als gedrag verschilt per situatie wordt gedrag niet bepaald door onderliggende karaktertrekken maar door situationele verschillen.
4. Beschrijf het fenomeen persoon-situatie interactie.
Gedrag is een functie van de interactie tussen karaktertrekken en situationele invloeden.
5. Beschrijf wat situationele selectie inhoudt.
Een vorm van interactionisme, de neiging situaties te kiezen waarin men zichzelf kan zijn.
6. Wat wordt bedoeld met faking door participanten?
De moedwillige vertekening van antwoorden op een vragenlijst.
7. Wat zijn Barnum statements?
Algemeenheden, stellingen die op iedereen van toepassing zouden kunnen zijn. Bijvoorbeeld: ‘Je twijfelt soms of je het juiste hebt gedaan’ of ‘Je wilt dat anderen je aardig vinden’.
8. Wat is het probleem met Jung’s theorie van de psychologische types, waarop de MBTI gebaseerd is?
Mensen zijn niet in te delen in types die bijvoorbeeld volledig introvert of volledig extravert zijn. Karaktertrekken zijn normaal verdeeld. Heel weinig persoonskenmerken volgen een bimodale verdeling.
Meerkeuzevragen
1. Noem drie vormen van persoonlijkheidsstabiliteit.
2. Welke trekken van de Big Five veranderen over tijd en in welke richting (toe- of afname)?
3. Welke andere eigenschappen veranderen over tijd en in welke richting?
4. Voor welke eigenschappen gelden veranderingen, specifiek bij vrouwen?
5. Wat bleek uit het onderzoek van Twenge (2001) naar cohort-effecten met betrekking tot verandering in assertiviteit en dominantie bij vrouwen?
6. Welke eigenschappen voorspellen een slecht huwelijk en echtscheiding?
7. Wat is het effect van werkervaring op persoonlijkheid?
De theorie van Freud over psychosexuele stadia (orale, anale, enz.) vormt een voorbeeld van persoonlijkheidsverandering op het niveau van analyse van:
Self-efficacy wordt gedefinieerd als
Voor welk van de volgende begrippen geldt historisch gezien balans als centraal kenmerk?
De eigenschap “competentie” blijkt bij vrouwen
Wanneer is persoonlijkheid het minst stabiel?
1. Noem drie vormen van persoonlijkheidsstabiliteit.
2. Welke trekken van de Big Five veranderen over tijd en in welke richting (toe- of afname)?
Neuroticisme neemt met de tijd af; vriendelijkheid en conscientieusheid nemen met de tijd toe.
3. Welke andere eigenschappen veranderen over tijd en in welke richting?
Eigenwaarde neemt toe; impulsiviteit neemt af; sensation seeking neemt af na een piek in de adolescentie.
4. Voor welke eigenschappen gelden veranderingen, specifiek bij vrouwen?
Bij vrouwen lijkt vrouwelijkheid rond 40-50 jarige leeftijd af te nemen. Waarschijnlijk hangt dit samen met de menopauze. Autonomie, onafhankelijkheid en competentie lijken in het bijzonder bij vrouwen toe te nemen naarmate zij ouder worden.
5. Wat bleek uit het onderzoek van Twenge (2001) naar cohort-effecten met betrekking tot verandering in assertiviteit en dominantie bij vrouwen?
Assertiviteit was hoog na 1930, toen vrouwen extreem onafhankelijk waren. Daarna, in de jaren 50/60, werden vrouwen voornamelijk huisvrouw. Van 1967-1993 nam de assertiviteit weer toe door verandering in sociale rollen en meer vrouwen op de werkvloer.
6. Welke eigenschappen voorspellen een slecht huwelijk en echtscheiding?
Hoge niveaus van neuroticisme bij beide seksen en impulsiviteit bij mannen.
7. Wat is het effect van werkervaring op persoonlijkheid?
Mensen met succes op het werk worden door de tijd heen gelukkiger, zelfverzekerder en minder angstig.
Meerkeuzevragen
1. Welke vier traditionele methoden worden gebruikt bij onderzoek naar genen?
2. Van welke karaktertrekken is de erfelijkheid aangetoond?
3. In welke mate zijn persoonlijkheidskenmerken erfelijk en in welke mate worden ze bepaald door de omgeving?
4. Wat betekent het begrip erfelijkheid?
5. Wat betekent ‘de invloed van omgeving’?
6. Welke drie soorten genen-omgeving correlaties worden onderscheiden?
De erfelijkheidscoefficient wordt uitgedrukt als de proportie:
De meeste studies waarin getracht wordt specifieke genen aan persoonlijkheid te relateren:
Een eigenschap is waarschijnlijk erfelijk wanneer
Het percentage van hun genen dat ooms en tantes gemeen hebben met neven en nichten is ongeveer:
Welke benadering heeft als doel specifieke genen te identificeren die verband houden met persoonlijkheidseigenschappen?
Hoeveel procent van zijn of haar kinderen heeft een ouder gemeen met elk van zijn of haar kinderen?
De meeste studies waarin getracht wordt specifieke genen aan persoonlijkheid te relateren:
Als de correlatie tussen eigenschappen van adoptieouders en adoptiekinderen hoog is:
1. Welke vier traditionele methoden worden gebruikt bij onderzoek naar genen?
Selectief fokken, familiestudies, tweelingstudies en adoptiestudies
2. Van welke karaktertrekken is de erfelijkheid aangetoond?
Extraversie en neuroticisme, evenals andere dimensies van de Big Five, zijn middelmatig erfelijk gebleken.
3. In welke mate zijn persoonlijkheidskenmerken erfelijk en in welke mate worden ze bepaald door de omgeving?
Persoonlijkheidskenmerken zijn voor 30-50 procent erfelijk en worden door 50-70 procent bepaald door de omgeving.
4. Wat betekent het begrip erfelijkheid?
De mate van waargenomen individuele verschillen die veroorzaakt worden door genetische verschillen in een bepaalde populatie of steekproef.
5. Wat betekent ‘de invloed van omgeving’?
De mate waarin waargenomen individuele verschillen veroorzaakt worden door omgevingsverschillen.
6. Welke drie soorten genen-omgeving correlaties worden onderscheiden?
Passief, reactief en actief.
Meerkeuzevragen
1. Wat zijn de meest gebruikte methoden in persoonlijkheidsonderzoek uitgaand van een biologische benadering?
2. Welke twee manieren van denken over fysiologische variabelen zijn van belang binnen persoonlijkheidsonderzoek en theorie?
3. Welke zes theorieën over de biologische basis van persoonlijkheid worden in het hoofdstuk beschreven?
4. Hoe worden fysiologische variabelen binnen deze theorieën beschouwd?
5. Waarvoor staat het BAS-systeem en het BIS-systeem?
6. Welke neurotransmitters spelen een rol in het driedimensionale persoonlijkheidsmodel en welke rol hebben zij daarin?
7. Wat is biologisch gezien onderliggend aan de affectieve stijl van een individu?
Welk van de volgende alternatieven is volgens Eysenck gerelateerd aan lage fysiologische arousal?
Een persoon die eerder ’s ochtends koffie drinkt dan ’s avonds is iemand:
Biologische verschillen die waarschijnlijk persoonlijkheidsverschillen teweegbrengen:
Welk van de volgende eigenschappen is het meest gerelateerd aan biologische ritmes?
Welke van de volgende alternatieven is geen component van ‘sensation seeking’?
1. Wat zijn de meest gebruikte methoden in persoonlijkheidsonderzoek uitgaand van een biologische benadering?
Elektrodormale activiteit, cardiovasculaire reactiviteit en hersenactiviteit. Een nieuw onderzoeksgebied is fMRI (functional Magnetic Resonance Imaging).
2. Welke twee manieren van denken over fysiologische variabelen zijn van belang binnen persoonlijkheidsonderzoek en theorie?
De eerste is het beschouwen van fysiologische metingen als variabelen die samenhangen met persoonlijkheidstrekken. Een tweede manier is het beschouwen van fysiologische gebeurtenissen als bijdragend aan het bieden van een fysiologisch substraat voor persoonlijheidstrekken.
3. Welke zes theorieën over de biologische basis van persoonlijkheid worden in het hoofdstuk beschreven?
Extraversie, gevoeligheid voor beloning en straf (gebaseerd op het BIS en BAS systeem), sensation seeking, driedimensionale persoonlijkheidstheorie, morningness-eveningness, affectieve stijl.
4. Hoe worden fysiologische variabelen binnen deze theorieën beschouwd?
Fysiologische variabelen worden beschouwd als meer dan constructen onderliggend aan karaktereigenschappen. Ze worden beschouwd als substraten van de biologische wortels van gedragspatronen die horen bij een karaktereigenschap.
5. Waarvoor staat het BAS-systeem en het BIS-systeem?
Het BAS-systeem is het Behavioural Activation System dat reageert op beloningen. Het BIS-systeem is het Behavioural Inhibition System dat reageert op straf en bedreiging.
6. Welke neurotransmitters spelen een rol in het driedimensionale persoonlijkheidsmodel en welke rol hebben zij daarin?
Dopamine (novelty seeking), serotonine (harm avoidance) en norepinephrine (reward dependence).
7. Wat is biologisch gezien onderliggend aan de affectieve stijl van een individu?
Asymmetrie in de frontale breinactiviteit. Links staat voor een neiging naar het positieve en rechts het negatieve.
Meerkeuzevragen
1. Welke drie basale aannames doet de evolutionaire psychologie?
2. Op welke twee manieren worden evolutionaire hypothesen getest?
3. Evolutionaire psychologische analyses kunnen worden toegepast op drie niveaus van persoonlijkheidsanalyse. Welke?
4. Wat is op het gebied van deze niveaus tot nu toe aangetoond?
5. Omschrijf de theorie van natuurlijke selectie (Darwin).
6. Seksuele selectie neemt volgens Darwin twee vormen aan. Welke?
7. Beschrijf het proces differential gene reproduction.
Welk van de volgende alternatieven is volgens de evolutionaire theorie het meest belangrijk voor een vrouw?
Hoe worden incidentele effecten van adaptaties genoemd?
Waarin verschillen mannen en vrouwen volgens de evolutionaire theorie?
Welk van de volgende mogelijkheden vormt geen evolutionaire functie van emoties?
Incidentele effecten van adaptaties worden genoemd:
Onderzoek naar moord en doodslag geeft aan dat
Vrouwen scoren doorgaans hoger dan mannen op
1. Welke drie basale aannames doet de evolutionaire psychologie?
Ten eerste wordt aangenomen dat aanpassingen domein specifiek zijn. Ze zijn bedacht om specifieke adaptieve problemen op te lossen. Ten tweede zijn er veel soorten aanpassingen, aangezien er ook veel adaptieve problemen zijn. Ten derde zijn aanpassingen functioneel. Ze hebben het doel adaptieve problemen op te lossen.
2. Op welke twee manieren worden evolutionaire hypothesen getest?
Ten eerste met theorieën waaruit specifieke voorspellingen worden afgeleid, de top-down benadering. Ten tweede door op basis van waarnemingen een theorie te ontwikkelen, de bottom-up benadering.
3. Evolutionaire psychologische analyses kunnen worden toegepast op drie niveaus van persoonlijkheidsanalyse. Welke?
Het niveau van de menselijke aard, sekseverschillen en individuele verschillen.
4. Wat is op het gebied van deze niveaus tot nu toe aangetoond?
Op het niveau van de menselijke aard is er bewijs gevonden dat mensen een behoefte hebben tot een groep te behoren. Verder zijn zij geneigd anderen die dezelfde genen hebben te helpen. Tenslotte hebben mensen basale emoties zoals vreugde, afkeer, boosheid, angst, verdriet en minachting.
Op het niveau van de sekseverschillen blijken mannen en vrouwen te verschillen op gebieden als de wens verschillende sekspartners te hebben, jaloezie en basis van de voorkeur voor een partner. Bij mannen is fysieke aantrekkelijkheid belangrijker en bij vrouwen financien.
Op het niveau van de individuele verschillen zijn verschillende benaderingen mogelijk. Individuele verschillen zouden kunnen voortkomen uit verschillende omgevingen. Maar ook uit de kenmerken van het individu: Wanneer iemand groot en sterk is, is diegene eerder geneigd tot agressief gedrag dan een klein persoon.
5. Omschrijf de theorie van natuurlijke selectie (Darwin).
Darwin veronderstelde dat er een proces is waarbij aanpassingen worden gecreëerd en veranderingen plaats vinden. Veranderingen die het organisme in staat stellen te overleven en zich voort te planten leiden tot meer nakomelingen. Niet succesvolle soorten nemen af in aantal en sterven uiteindelijk uit.
6. Seksuele selectie neemt volgens Darwin twee vormen aan. Welke?
Intraseksuele competitie: leden van dezelfde sekse concurreren met elkaar om toegang te krijgen tot leden van de andere sekse.
Interseksuele competitie: leden van de ene sekse kiezen een partner op basis van hun voorkeur voor bepaalde eigenschappen van die partner. Deze eigenschappen overleven omdat dieren die ze bezitten vaker worden gekozen als partner; hun genen worden doorgegeven.
7. Beschrijf het proces differential gene reproduction.
De genen van organismen die zich meer voortplanten dan anderen worden vaker doorgegeven aan toekomstige generaties dan de genen van hen die zich minder voortplanten.
Meerkeuzevragen
1. Welke drie delen heeft de psyche volgens Freud?
2. Hoe wordt de therapie die Freud ontwikkelde genoemd?
3. Welke psychoseksuele fasen onderscheidt Freud in de kindertijd?
4. Welke basale driften zijn volgens Freud onderliggend aan psychische energie?
5. Volgens welke mechanismen zijn het id, ego en superego werkzaam?
6. Welke soorten anxiety onderscheidt Freud?
Welk van de volgende alternatieven geeft aan dat men is blijven steken in een bepaald stadium van ontwikkeling?
Met welke van de volgende uitspraken zou een moderne psychoanalyticus het meest waarschijnlijk eens zijn?
Waar vormen excuses of acceptabele verklaringen voor onacceptabel gedrag een voorbeeld van?
Welk van de volgende alternatieven is vooral een antwoord op vijandige natuurlijke krachten?
Freud’s ideeën over instincten zijn waarschijnlijk het meest beïnvloed door:
Welk van de volgende alternatieven duidt op de poging van een psychoanalytische therapeut de onbewuste conflicten van een patient te beschrijven?
Freud dacht dat wanneer zijn vrouwelijke patiënten rapporteerden dat ze als kind seksueel waren verleid, dat die patiënten waarschijnlijk:
Wat gebeurt er volgens Freud met de hoeveelheid energie in een persoon?
In psychoanalyse is het zo dat ‘transference’:
Welk deel van de psyche vertrouwt volgens Freud het meeste op de identificatie van
het kind met de ouders?
Welk van de volgende begrippen verwijst naar het instinct voor plezier, in het bijzonder seksueel plezier?
Defensie mechanismen
Welk psychoseksueel stadium wordt het meest geassocieerd met controle?
Welk van de volgende begrippen verwijst naar een poging van de psychoanalytische therapeut om een onbewust conflict van een patiënt te beschrijven?
Freud dacht dat de menselijk psyche opereerde als een:
Een conflict tussen ego en superego wordt ervaren als:
Excuses of acceptabele verklaringen voor onacceptabel gedrag vormen een voorbeeld van:
1. Welke drie delen heeft de psyche volgens Freud?
Het id, het ego en het superego.
2. Hoe wordt de therapie die Freud ontwikkelde genoemd?
De psychoanalyse.
3. Welke psychoseksuele fasen onderscheidt Freud in de kindertijd?
Orale fase, anale fase, fallische fase en latentie fase.
4. Welke basale driften zijn volgens Freud onderliggend aan psychische energie?
Seks en agressie. Het levensinstinct (libido) en het doodsinstinct (thanatos).
5. Volgens welke mechanismen zijn het id, ego en superego werkzaam?
Het id werkt met primary process thinking, het denken zonder logica. Dromen en fantasie zijn hier voorbeelden van. Het vervullen van wensen staat centraal.
Het ego werkt volgens het realiteitsprincipe. Het ego begrijpt dat de wensen van het id soms strijdig zijn met de realiteit. Het werkt volgens het secondary process thinking, het ontwikkelen van strategieën voor het oplossen van problemen.
Het superego is het deel van de geest dat de waarden, moraal en idealen van de samenleving internaliseert.
6. Welke soorten anxiety onderscheidt Freud?
Objectieve anxiety is angst. Deze anxiety is een reactie op dreiging vanuit de omgeving. Neurotic anxiety treedt op bij een conflict tussen het id en het ego. Het gevaar bestaat dat het ego controle verliest over een onacceptabele wens van het id. Moral anxiety wordt veroorzaakt door een conflict tussen ego en superego. De persoon wil aan een bepaalde standaard voldoen.
Meerkeuzevragen
1. Welke methode wordt gebruikt om echte van valse herinneringen te onderscheiden?
2. In welke opzichten verschilt de theorie van Erik Erikson van Freuds theorie?
3. In welke opzichten verschilt de theorie van Karen Horney van Freuds theorie?
4. Wat wordt bedoeld met de term ‘object relations’?
5. Noem drie verschillen tussen moderne psychoanalytici en Freuds psychoanalytische theorie.
Waar waren Freud en Erikson het het meeste eens over?
Volwassenen met welke relatie stijl gaan romantiek uit de weg en geloven dat liefde een beperkte houdbaarheid heeft?
Waarmee wordt het geheugen-model aangeduid dat suggereert dat informatie wordt opgeslagen door associaties met andere elementen uit het geheugen?
Onderzoek naar subliminale perceptie suggereert
Volgens Horney kunnen de meeste verschillen tussen jongens en meisjes worden toegeschreven aan:
Waarmee wordt het geheugen-model aangeduid dat suggereert dat informatie wordt
opgeslagen door associaties met andere elementen uit het geheugen?
Erikson’s vijfde stadium is identiteit versus ...
Welke relatiestijl wordt gekenmerkt door de minste problemen?
1. Welke methode wordt gebruikt om echte van valse herinneringen te onderscheiden?
Bevestiging, ofwel een getuige horen die de herinnerde gebeurtenis kan bevestigen.
2. In welke opzichten verschilt de theorie van Erik Erikson van Freuds theorie?
Erik Erikson benadrukt sociale taken en breidde de ontwikkelingsspanne uit over het hele leven.
3. In welke opzichten verschilt de theorie van Karen Horney van Freuds theorie?
Karen Horney was de eerste psychoanalyticus die de rol van cultuur en sociale rollen centraal stelde in persoonlijkheidsontwikkeling. Horney begon eveneens een feministische herinterpretatie van Freuds theorieen.
4. Wat wordt bedoeld met de term ‘object relations’?
Object relations theory is één van de belangrijkste theoretische ontwikkelingen in de psychoanalyse sinds Freuds dood. De term object relations betekent de gedragspatronen in relatie met anderen, evenals de emotionele, cognitieve en motivationele processen die onderliggend zijn aan deze gedragspatronen.
5. Noem drie verschillen tussen moderne psychoanalytici en Freuds psychoanalytische theorie.
Meerkeuzevragen
1. Wat is een motief en waarop is het gebaseerd?
2. Wat zorgt er volgens Murray voor bevrediging van behoeften?
3. Wat zijn de Three Big motieven en wat houden ze in?
4. Beschrijf de piramide van Maslow.
Motivationele psychologen vragen
Beta-press betreft:
Wat probeerde Rogers in client-centered therapie?
Welke van de volgende begrippen duidt op wat belangrijk is voor mensen?
Volgens Murray zouden mensen opzettelijk spanning verhogen
Welke term beschrijft het beste het begrijpen van een persoon vanuit zijn of haar gezichtspunt?
Mensen die hoog scoren op de prestatie-motivatie behoefte prefereren taken met welk niveau van moeilijkheid?
1. Wat is een motief en waarop is het gebaseerd?
Motieven zijn interne staten die voor opwinding zorgen en die gedrag in de richting van een bepaald doel sturen. Motieven zijn gebaseerd op behoeften.
2. Wat zorgt er volgens Murray voor bevrediging van behoeften?
Het proces van spanningsreductie zorgt voor de bevrediging van behoeften en niet de staat van ontspanning.
3. Wat zijn de Three Big motieven en wat houden ze in?
Als eerste heb je de behoefte aan achievement, dit is het verlangen om goed te presteren, succesvol te zijn en een gevoel van competentie te hebben. Hier zit cultuurverschillen en genderverschillen in. Als tweede heb je de behoefte naar power. Dit is het verlangen om een impact op anderen te hebben. Als laatste heb je de behoefte aan intimacy. Dit is het verlangen om warme en bevredigende relaties met anderen op te bouwen. Dit staat niet gelijk aan extraversie.
4. Beschrijf de piramide van Maslow.
Ten eerste zijn er fysiologische behoeften zoals lucht, water, seks, etc. Als tweede zijn er veiligheidsbehoeften zoals het hebben van een ordelijk leven en bescherming. Als derde zijn er de behoeften aan sociaal contact, dit is de behoefte om bij een groep te horen en gerespecteerd te worden. Als vierde is er de behoefte aan waardering en erkenning. Als laatste is er de behoefte tot zelfactualisatie, de behoefte om de persoon te zijn die je wilt zijn.
Meerkeuzevragen
1. Wat zijn de drie niveaus van cognitie waarin persoonlijkheidspsychologen geïnteresseerd zijn en wat houden ze in?
2. Wat is een postmodernist en voor wie is het kenmerkend?
3. Wat is aangeleerde hulpeloosheid?
4. Leg uit wat self-efficiacy inhoudt.
Iemand die gebeurtenissen in verband brengt met voorbije ervaringen is betrokken in:
1. Wat zijn de drie niveaus van cognitie waarin persoonlijkheidspsychologen geïnteresseerd zijn en wat houden ze in?
Er zijn drie niveaus, als eerste is er de perceptie. Perceptie is het ordenen van informatie die we hebben ontvangen door onze gevoelsorganen. Het tweede niveau is bewuste doelen: de mens ontwikkelt bepaalde overtuigingen over wat belangrijk is in het leven en welke doelen gepast zijn om na te streven. Het derde en laatste niveau is de interpretatie: het uitleggen van gebeurtenissen in de wereld aan de hand van eigen interpretaties.
2. Wat is een postmodernist en voor wie is het kenmerkend?
Kelly was een postmodernist. Dit houdt in dat hij geloofde dat ieder persoon en iedere cultuur een versie van de realiteit bezit die uniek is.
3. Wat is aangeleerde hulpeloosheid?
Aangeleerde hulpeloosheid treedt op wanneer een persoon een onvermijdelijke, aversieve situatie ervaart. Deze gevoelens zorgen voor een cirkel reactie, die beïnvloedt wordt door de attributiestijl die iemand heeft.
4. Leg uit wat self-efficiacy inhoudt.
Self-efficiacy is het vertrouwen om een bepaalde actie uit te kunnen voeren om daardoor een doel te bereiken.
Meerkeuzevragen
1. Leg de impliciete en expliciete theorie over intelligentie uit.
2. Hoe berekent men het IQ?
3. Wat is emotionele intelligentie?
Wat geeft het IQ nauwkeurig weer?
Welk van de volgende methoden is een statistische benadering die groepen items identificeert die covarieren?
IQ-tests worden doorgaans geïnterpreteerd als metingen van
1. Leg de impliciete en expliciete theorie over intelligentie uit.
Impliciete theorieën beoordelen intelligentie aan de hand van het gedrag en uiterlijk van een persoon. Expliciete theorieën beoordelen intelligentie op basis van conclusies uit onderzoeken over intelligentieverschillen tussen individuen.
2. Hoe berekent men het IQ?
Het IQ is te berekenen door de mentale leeftijd te delen door de chronische leeftijd om vervolgens het uitgekomen getal door 100 te vermenigvuldigen.
3. Wat is emotionele intelligentie?
Emotionele intelligentie is het vermogen om accuraat te redeneren over emoties en deze emoties te gebruiken om ze de eigen gedachtegang te versterken.
Meerkeuzevragen
1. Wat is het verschil tussen een emotionele staat en een emotionele trek?
2. Wat is emotionele content en wat is emotionele stijl?
3. Noem de twee modellen voor de relatie tussen persoonlijkheid en zich goed/gelukkig voelen en leg deze uit.
Welk van de volgende eigenschappen is gecorreleerd met vijandigheid?
Emotionele inhoud en emotionele stijl:
1. Wat is het verschil tussen een emotionele staat en een emotionele trek?
Emotionele staat is tijdelijk en heeft meer te maken met de context van een situatie. Een emotionele trek is een patroon van emotionele reacties die consistent is over situaties heen.
2. Wat is emotionele content en wat is emotionele stijl?
Emotionele content is een emotionele ervaring van een individu, dit kan onderverdeeld worden in plezierige en onplezierige emoties. De emotionele stijl beschrijft hoe iemand emoties ervaart en hoe hij/zij ermee omgaat.
3. Noem de twee modellen voor de relatie tussen persoonlijkheid en zich goed/gelukkig voelen en leg deze uit.
In het directe model wordt persoonlijkheid als oorzaak van emotionele reacties gezien. In het indirecte model zorgt persoonlijkheid voor een bepaalde levensstijl, die vervolgens emotionele reacties teweegbrengt.
Meerkeuzevragen
1. Leg het verschil uit tussen zelfconcept en sociale identiteit.
2.Wat is het verschil tussen het ideale zelf en het verwachte zelf?
3. Zijn verlegen mensen introvert te noemen en waarom wel/niet?
4. Wat zijn de twee belangrijke aspecten van identiteit?
5. Wat is het verschil tussen identiteitsproblemen en identiteitsconflicten?
Wanneer iemand opzettelijk iets doet wat de kansen op falen vergroot, dan is deze persoon betrokken in:
Mensen die graag sociaal contact willen maar daarvan worden weerhouden door onzekerheid, worden het beste omschreven als:
Hoe wordt het idee dat identiteit relatief stabiel blijft aangeduid?
1. Leg het verschil uit tussen zelfconcept en sociale identiteit.
Het zelfconcept is de basis waardoor iemand zichzelf kan begrijpen, een sociale identiteit is wat iemand van zichzelf aan anderen laat zien.
2.Wat is het verschil tussen het ideale zelf en het verwachte zelf?
Het ideale zelf is degene die de persoon wil zijn. Het verwachte zelf is hoe de persoon denkt dat de omgeving vindt dat hij of zij zou moeten zijn.
3. Zijn verlegen mensen introvert te noemen en waarom wel/niet?
Verlegen mensen interpreteren sociale interactie negatief en verwachten dat anderen hen niet mogen. Desondanks houden ze wel van vriendschap en sociale interacties, ze zijn dus niet van nature introvert. Verlegen mensen zijn meer terughoudend door hun angsten en onzekerheden.
4. Wat zijn de twee belangrijke aspecten van identiteit?
De twee belangrijke aspecten van identiteit zijn continuïteit en contrast. Continuïteit wil zeggen dat mensen morgen meestal dezelfde persoon zijn als vandaag. Contrast wil zeggen dat iedereen een andere sociale identiteit heeft, waardoor iedereen uniek is.
5. Wat is het verschil tussen identiteitsproblemen en identiteitsconflicten?
Bij identiteitsproblemen wordt er geen ‘juiste’ identiteit gevormd, waardoor een persoon problemen kan krijgen met belangrijke keuzes. Bij een identiteitsconflict komen twee of meer aspecten van de identiteit in conflict.
Meerkeuzevragen
1. Wat zijn de drie manieren waarop persoonlijkheid sociale interactie vergroot?
2. Waar hangt situatieselectie mee samen en wat is het?
3. Wat is ‘assortative mating’?
4. Waardoor wordt narcisme gekenmerkt?
Welke manipulatie tactiek neigen mensen die laag scoren op intellect-openness (to experience) het meest te gebruiken?
Welk van de volgende alternatieven is het belangrijkst voor de meeste mensen bij het kiezen van een partner?
Een andere term voor self-fullfilling prophesies’ is
Wanneer het gedrag van een persoon onbedoeld een bepaalde reactie bij een ander oproept, spreken we van:
1. Wat zijn de drie manieren waarop persoonlijkheid sociale interactie vergroot?
De drie manieren zijn: evocatie (persoonlijkheidseigenschappen roepen reacties op bij anderen en andersom), selectie (men zoekt sociale situaties en bepaalde mensen zelf op), en manipulatie (men wil in positieve en negatieve zin invloed hebben op anderen).
2. Waar hangt situatieselectie mee samen en wat is het?
Situatieselectie betekent dat mensen sommige situaties vermijden of juist op zoeken. Dit kan afhangen van persoonlijkheidsdisposities, maar ook van het zelfbeeld van iemand.
3. Wat is ‘assortative mating’
Assortative mating’ is het selecteren van relatiepartners die qua persoonlijkheid op zichzelf lijken.
4. Waardoor wordt narcisme gekenmerkt?
Narcisme wordt gekenmerkt door exhibitionisme, een gevoel van grandioosheid, egocentrisme en het exploiteren van andere mensen.
Meerkeuzevragen
1. Wat zijn sekseverschillen en wat zijn sekse stereotype?
2. Wat houdt effectgrootte in en wat is een klein/gemiddeld/groot effect?
3. Waarom is een laag zelfrespect een voorspeller voor depressie en antisociaal gedrag?
4. Waardoor krijgen vrouwen eerder een depressie dan mannen?
5. Uit welke drie componenten bestaat geslachtsstereoypes?
Sexe verschillen in depressie
Mannen neigen tot hogere scores dan vrouwen op:
Waar is de sociale leertheorie een variant van?
Mensen die prestatiegericht zijn en weinig tijd hebben:
In tegenstelling tot feitelijke verschillen, worden opvattingen over de manieren waarop mannen en vrouwen verschillen:
1. Wat zijn sekseverschillen en wat zijn sekse stereotype?
Sekseverschillen zijn de verschillen tussen mannen en vrouwen in gedrag, persoonlijkheid en bepaalde eigenschappen. Sekse stereotype is wat men geloof dat de verschillen zijn tussen man en vrouw.
2. Wat houdt effectgrootte in en wat is een klein/gemiddeld/groot effect?
Effectgrootte is het verschil tussen twee gemiddelden, uitgedrukt in standaarddeviaties. Een effectgrootte van 0.20 is klein, een van 0.50 is gemiddeld en een van 0.80 is groot en dus het beste.
3. Waarom is een laag zelfrespect een voorspeller voor depressie en antisociaal gedrag?
Een lage mate van zelfrespect is een voorspeller voor depressie en antisociaal gedrag omdat deze mensen minder goed met stress kunnen omgaan.
4. Waardoor krijgen vrouwen eerder een depressie dan mannen?
Vrouwen krijgen een eerdere depressie doordat ze een zwakkere positie op de arbeidsmarkt hebben, doordat ze een verminderde controle over belangrijke dingen in het leven hebben, en omdat ze een lagere status in relaties hebben.
5. Uit welke drie componenten bestaat geslachtsstereoypes?
Geslachtsstereotypes bestaan uit een cognitieve aspect, een affectieve component en een gedragscomponent.
Meerkeuzevragen
1. Wat zijn de drie punten waarmee psychologen persoonlijkheidsverschillen tussen culturen uit leggen?
2. Wat betekent het begrip acculturatie?
3. Wat is het ‘Worfan hypothesis of inguistic relativity’?
Culturele verschillen komen het duidelijkst tot uiting
1.Wat zijn de drie punten waarmee psychologen persoonlijkheidsverschillen tussen culturen uit leggen?
Als eerste heb je de opgeroepen cultuur. Dit zijn eigenschappen die elke mens bezit, maar die alleen in sommige culturen naar voren komen. Ten tweede heb je overdracht van cultuur. Dit zijn de representaties die door interactie worden verspreid. Als laatste heb je culturele universelen. Dit zijn eigenschappen die in alle culturen voorkomen.
2. Wat betekent het begrip acculturatie?
Acculturatie is het proces van aanpassen aan het leven in een nieuwe cultuur.
3. Wat is het ‘Worfan hypothesis of inguistic relativity’?
Deze hypothese stelt dat de taal van een land verantwoordelijk is voor het creëren van gedachtes en ervaringen.
Meerkeuzevragen
1. Wat is stress en wat zijn de verschillende soorten van stress?
2. Leg de fasen van het General Adaptation Syndrome (GAS) uit.
3. Leg de drie coping strategieën uit die te maken hebben met positieve emoties.
4. Wat zijn de twee cognitieve gebeurtenissen die moet plaatsvinden om stress te creëren, volgens Lazarus?
Wat is een voorbeeld van een "daily hassle"?
Welk van de volgende alternatieven is geen model van de relaties tussen gezondheid en gedrag?
Welk van de volgende modellen is niet een model waarin relaties worden gelegd tussen gedrag en gezondheid?
1. Wat is stress en wat zijn de verschillende soorten van stress?
Stress is een subjectief gevoel dat het gevolg is van oncontroleerbare en bedreigende gebeurtenissen (stressoren). Dit zijn vaak extreme situaties met vervelende gevolgen, die niet beïnvloedbaar zijn. Stress kan worden onderverdeeld in vier soorten: acute stress, traumatische stress, episodische acute stress, en chronische stress
2. Leg de fasen van het General Adaptation Syndrome (GAS) uit.
Wanneer een persoon wordt blootgesteld aan stress volgt er een bepaald patroon van emotionele en fysiologische reacties. Als eerste is er de alarmfase, deze fase bestaat uit de vecht- of vluchtreactie van het sympathische zenuwsysteem. Als de stress blijft aanhouden, volgt er de weerstand fase. Er wordt weerstand tegen een stressor geboden, maar dit kost veel energie. Als de stress nog steeds aanhoudt, komt men in de uitputtingsfase. In deze fase worden mensen vaak ziek, omdat hun fysiologische bronnen zijn uitgeput.
3. Leg de drie coping strategieën uit die te maken hebben met positieve emoties.
Als eerste heb je de coping strategie genaamd positieve herwaardering. Dit is een cognitief proces waarbij iemand zich focust op goede dingen die gebeuren of gebeurd zijn. Als tweede strategie is er de probleem-focus coping. Hier worden gedachten en gedrag gebruikt om onderliggende oorzaken van stress te managen. Als laatste is er het creëren van positieve gebeurtenissen. Hierbij wordt er een positieve time-out gecreëerd van de stress.
4. Wat zijn de twee cognitieve gebeurtenissen die moet plaatsvinden om stress te creëren, volgens Lazarus?
Deze twee cognitieve gebeurtenissen worden de primaire waardering en de secundaire waardering genoemd. De primaire waardering ontstaat doordat een gebeurtenis druk legt op de persoonlijke doelen van een persoon. Hierop moet secundaire waardering volgen waarbij de persoon doorheeft dat hij of zij niet de bronnen heeft om met de gebeurtenis om te gaan.
Meerkeuzevragen
1. Wat is een psychologische stoornis?
2. Wat is een persoonlijkheidsstoornis?
3. Wat is het dimensionale model van persoonlijkheid?
4. Wat zijn de oorzaken voor het ontwikkelen van een persoonlijkheidsstoornis?
Vul in: Een vrouw die overmatig veel makeup gebruikt, heeft een goede kans op een ... persoonlijkheidsstoornis.
Welk van de onderstaande kenmerken is typerend voor iemand met een histrionische persoonlijkheidsstoornis?
Welke persoonlijkheidsstoornissen zijn bij hetzelfde cluster ingedeeld?
1. Wat is een psychologische stoornis?
Een psychologische stoornis bestaat uit een patroon van gedrag of ervaring dat voor stress of pijn zorgt bij een persoon en dat kan lijden tot onvermogen of beschadiging in verschillende levensdomeinen.
2. Wat is een persoonlijkheidsstoornis?
Een persoonlijkheidsstoornis is een langdurig patroon van ervaringen en gedrag dat erg verschilt met de verwachtingen van de cultuur van de persoon. Deze afwijkende patronen komen voort uit ervaringen, gedachtes en interacties met de wereld.
3. Wat is het dimensionale model van persoonlijkheid?
In het dimensionale model van persoonlijkheid worden de verschillen tussen mensen met normale persoonlijkheidstrekken en mensen met stoornissen onderscheiden in termen van de mate van de stoornis, de rigiditeit van de stoornis en de mate van aanpassing.
4. Wat zijn de oorzaken voor het ontwikkelen van een persoonlijkheidsstoornis?
Zowel biologische als omgevingsfactoren hebben invloed op het ontwikkelen van een persoonlijkheidsstoornis. Erfelijkheid speelt een grotere rol in antisociale en schizotypische stoornissen terwijl bij borderline de omgevingsfactoren een grotere rol speelt.
Meerkeuzevragen
1. Leg kort de 6 domeinen van persoonlijkheidspsychologie uit.
1. Leg kort de 6 domeinen van persoonlijkheidspsychologie uit.
Als eerste is er het biologische domein (fysiologie, genetica en evolutie). In dit domein wordt er veel onderzoek gedaan naar de invloed van het lichamelijk en biologisch functioneren op de persoonlijkheid. Ten tweede is er het intrapsychische domein (psychoanalyse, motivatie en dynamica). Dit domein gaat over de invloed van factoren in ons bewustzijn op gedrag, gedachten en emoties. Het derde domein is het dispositionele domein (eigenschappen, taxonomie en stabiliteit). Dit domein bekijkt welke aspecten van persoonlijkheid stabiel zijn en wat mensen zo verschillend maakt van elkaar. Het vierde domein is het cognitieve-ervaringsdomein (cognitie, intelligentie, emotie en zelf). Dit domein staat voor de subjectieve ervaringen en andere mentale processen. Het vijfde domein is het sociaal-cultureel domein (relatie, sekse en cultuur). Hier staan de sociale en culturele aspecten van persoonlijkheid centraal. Als laatste is er het aanpassingsdomein (stress, coping en stoornissen). Dit domein gaat over de rol van persoonlijkheid en positieve emoties met betrekking tot gezondheid.
Nederlands:
Engels:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
Je vertrek voorbereiden of je verzekering afsluiten bij studie, stage of onderzoek in het buitenland
Study or work abroad? check your insurance options with The JoHo Foundation
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Field of study
Add new contribution