TentamenTests bij Circulatie 1 - UU

Deze oefentoets bevat 40 vragen gevolgd door de antwoordsleutel bij het blok


Oefentoets

Deze oefentoets bevat 40 vragen gevolgd door de antwoordsleutel

1. De spieren van de thoraxwand en buikwand vertonen een sterke overeenkomst in:
  1. Hun vermogen een hoge druk te creëren in de betreffende lichaamsholte

  2. De aanwezigheid van grote aponeurosen

  3. De aanwezigheid van een in lengterichting verlopende spier

  4. De vezelrichting van de drie elkaar overlappende spierlagen

 

2. De “cardia output” kan niet oneindig groot worden door het hartritme te verhogen omdat:
  1. De beschikbare vullingstijd te kort wordt

  2. De cardiovasculaire centra het hartritme regelen

  3. Het aantal spontane depolarisaties afneemt bij toenemend hartritme

  4. De ion concentraties in de pacemaker cellen afnemen.

 

3. Iemand heeft een Tmax (tubulair maximum) voor resorptie van glucose van 500 mg/min en een GFR (glomerular filtration rate) van 125 ml/min. Wat is ongeveer de plasma drempel voor glucose voor dit individu?
  1. 40 mg/ml

  2. 4 mg/ml

  3. 0,4 mg/ml

  4. 0,04 mg/ml

 

4. Longoedeem als gevolg van astma cardiale ontstaat omdat:
  1. Het rechter ventrikel niet genoeg hydrostatitische druk kan leveren om het bloed snel genoeg door de longcapillairen te pompen.

  2. De kracht van het linkerventikel zo groot is dat de hydrostatische druk in het gehele lichaam te hoog is.

  3. Het linkerventrikel te slecht werkt waardoor stuwing van bloed in de longcirculatie optreedt.

  4. De colloïd osmotische druk in de longcapillairen verlaagd is.

 

5. In welke fase van de hartcyclus vindt de perfusie van de kransslagaders plaats?
  1. Voornamelijk tijdens de diastole

  2. Voornamelijk tijdens de systole

  3. In vergelijkbare mate tijdens de systole en de diastole

  4. Voornamelijk aan het einde van de diastole

 

6. Tijdens de sovolumetrische contratiefase van het hart zijn:
  1. De AV-kleppen dicht en de halfmaanvormige kleppen dicht

  2. De AV-kleppen open en de halfmaanvormige kleppen dicht

  3. De AV-kleppen open en de halfmaanvormige kleppen open

  4. De AV-kleppen dicht en de halfmaanvormige kleppen open

 

7. Als de K+ permeabiliteit van de cellen in de sinusknoop toeneemt:
  1. Wordt het potentiaalverschil over de celmembraan kleiner

  2. Daalt de hartfrequentie

  3. Wordt het interval tussen de atrium en ventrikelconcentratie langer

  4. Wordt de duur van de P top langer

 

8. De diameter van een capillair is veel kleiner dan de diameter van een arteriool. Toch wordt de totale perifere weerstand voornamelijk door arteriolen bepaald. Waarom?
  1. De cumulatieve “cross sectional area”oftewel totaal doorsnede van de capillairen is veel groter dan die van de arteriolen

  2. De arteriolen kunnen in tegenstelling tot capillairen niet oprekken omdat ze door gladde spieren omhuld zijn

  3. De cumulatieve lengte van arteriolen is groter dan die van de capillairen

  4. In arteriolen is de bloedstroom laminair, in capillairen niet.

 

9. Vaatspanning staat onder autonome controle. Dilatatie of constrictie wordt bepaald door het samenspel van een neurotransmitter en een receptor. Welke combinatie veroorzaakt vascoconstrictie in de niet gebruikelijke spieren tijdens inspanning?
  1. Norepinphrine op de a1 receptor

  2. Acetylcholine op de a1 receptor

  3. Norepinephrine op de β1 receptor

  4. Acetylcholine op de β1 receptor

 

10. Resorptie van NA+ en CL- in de distale tubulus en de verzamelbuis worden gestimuleerd door:
  1. Angiotensine II

  2. Toegenomen renale sympathische zenuwactiviteit

  3. Astriaal natriuretisch peptide (ANP)

  4. Aldosteron

 

11. Wat wordt verstaan onder de myogene response van arteriolen?
  1. Contractie van gladde spier rondom de arteriole als gevolg van toegenomen spierarbeid

  2. Contractie van gladde spier rondom de arteriole als gevolg van toegenomen hydrostatische druk in het vat

  3. Relaxatie van de gladde spier rondom de arteriole als gevolg van toegenomen temperatuur

  4. Relaxatie van de gladde spier rondom de arteriole als gevolg van CO2 afname

 

12. Capillaire uitwisseling vindt voor ene belangrijk deel plaats als gevolg van bulk flow. Aan de arteriële zijde van het capillaire bed vindt er filtratie plaats en aan de veneuze zijde resorptie Aan de veneuze zijde vindt er reabsorptie plaats omdat daar:
  1. De colloïd osmotische druk hoger is dan de hydrostatische druk

  2. De hydrostratische druk hoger is dan de colloïd osmotische druk

  3. De permeabiliteit groter is

  4. De interstitiële druk hoger is dan de hydrostatische druk

 

13. Het windketelmodel van de aorta bevordert een continue bloedstroom. Essentieel hierbij zijn:
  1. De compliantie en elasticiteit (terugvering) van de aorta tijdens een systole

  2. De compliantie en elasticiteit (terugvering) van de aorta tijdens de diastole

  3. De compliantie tijdens de systole en de elasticiteit (terugvering) tijdens de diastole

  4. De elasticiteit (terugvering) tijdens de systole en de compliantie tijdens de diastole

 

14. De capillaire permeabiliteit is het laagst in de:
  1. Nieren

  2. Milt

  3. Lever

  4. Huid

  5. Hersenen

 

15. Hyperventilatie ontstaat als:
  1. PaO2↓

  2. PaCO2↑

  3. PH↓

  4. a,b en c zijn alle juist

 

16. De centrale chemoreceptoren meten hun ademhalingsparameters in :
  1. Veneus bloed

  2. Liquor

  3. Arterieel bloed

 

17. Een gezond persoon loopt 500 meter hard. Daarbij gaat hij hijgen. Dit ervaart deze persoon als kortademigheid. Dit kortademigheidsgevoel ontstaat door:
  1. De zware spierarbeid van de ademspieren

  2. Daling van de zuurstofspanning en saturatie van het arteriele bloed

  3. Stijging van de koolzuurspanning in het arteriele bloed, deze stijging prikkelt het ademcentrum extra, waardoor kortademigheid wordt ervaren.

  4. Verzuring van de beenspieren, daardoor stijgt de zuurgraag van het bloed, het ademcentrum wordt extra geprikkeld

 

18. Tijdens een inspanningstest loopt bij een COPD-patient de arteriele zuurstofspanning aanzienlijk op, terwijl die in rust duidelijk te laag was. Dit wordt veroorzaakt door:
  1. Een toename van de dode ruimte ventilatie tijdens de inspanning

  2. Een toename van ventilatie perfusie mismatch tijdens de inspanning

  3. Een toename van shunting tijdens de inspanning

  4. Een adequate recruitment en distensie van de pulmonale vaten tijdens de inspanning

 

19. Het residuaal volume is ongeveer ….............. van de Totale Long Capaciteit
  1. 10%

  2. 20%

  3. 35%

  4. 40%

 

20. De breedte van het QRS complex bij een gezonde volwassene bedraagt:
  1. ≤40 msec

  2. 40-70 msec

  3. 70-100 msec

  4. > 100 msec

 

21. Een gezond persoon gaat kopje onder in een rivier. Deze persoon verslikt zich in het water ( aspireert). Hierdoor wordt surfactant uit de longblaasjes gespoeld. Wat is het gevolg/zijn de gevolgen van dit surfactantverlies?
I. Toename van de oppervlaktespanning in de alveopli
II. Collaps van alveoli
III. Afname van de compliantie van de longen
Welk alternatief is volledig juist?
  1. I, II en III zijn alle juist

  2. I is onjuist, II en III zijn juist

  3. I en II zijn juist, III is onjuist

  4. I is juist, II en III zijn onjuist

22. Een ACE (angiotensine converting enzyme) remmer veroorzaakt een toename in de diameter van de efferente arteriole. Welke combinatie van veranderingen is daarbij mogelijk?
  1. Toegenomen nierdoorbloeding (RBF) en toegenomen glomerulaire filtratie snelheid (GFR)

  2. Toegenomen RBF en afgenomen GFR

  3. Afgenomen RBF en afgenomen GFR

  4. Afgenomen RBF en toegenomen GFR

 

23. Welke van de volgende eiwitten levert de grootste bijdrage aan de colloid osmotische druk van bloed?
  1. Collageen

  2. Fibrinogeen

  3. Albumine

  4. Globuline

 

24. Mario gebruikt verapamil, een medicijn dat de calciumkanalen remt in hartspiercellen. Wat is het effect van dit medicijn op het slagvolume van Mario?
  1. Wordt kleiner

  2. Wordt groter

  3. Blijft gelijk

 

25. Met behulp van het elektrocardiogram kan men geen conclusies trekken ten aanzien van:
  1. De hartfrequentie

  2. De geleiding van het atrium naar het ventrikel

  3. De contractiliteit van het myocard

  4. De ligging van het hart

 

26. Een astronaut verblijft in de ruimte en is gewichtloos. Zijn ventilatie zal nu:
  1. Vooral naar de longbasis blijven gaan

  2. Vooral naar de middengedeeltes van de long gaan

  3. Vooral naar de longtop gaan

  4. Zich uniformer over de long verdelen

 

27. Wat wordt bedoeld met de polsgolf?
  1. De polsgolf is het verschil in arteriële en veneuze druk

  2. De polsgolf is het verschil in systolische en diastolische druk

  3. De polsgolf is de hoeveelheid bloed dat per hartslag in de perifere circulatie komt

  4. d. de polsgolf is de drukgolf die over het vat naar de periferie loopt

 

28. De wand van een gezonde musculeuze arterie bestaat onder meer uit de volgende cellen en of componenten:
  1. Endotheelcellen en gladde spiercellen

  2. Fibroblasten en mesotheelcellen

  3. Slijmbekercellen en collageen

  4. Elastine en bloedplaatjes

 

29. Voor de productie van maximaal geconcentreerde urine is nodig:
  1. Aanwezigheid van antidiuretisch hormoon

  2. Ophoping van ureum in het interstitium van het niermerg

  3. Resorptie van Na in het dikke opstijgende been van de lis van Henle

  4. a, b en c zijn juist

 

30. Een intercalated disc is een:
  1. Schot tussen twee opeenvolgende sarcomeren in een spiervezel

  2. Arterioveneuze shunt

  3. Verstevigd grensvlak van opeenvolgende hartspiercellen

 

31. Als de K+ permeabiliteit van de cellen in de sinusknoop toeneemt:
  1. Wordt het potentiaalverschil over de celmembraan kleiner

  2. Daalt de hartfrequentie

  3. Wordt het interval tussen de atrium en ventrikelcontractie langer

  4. Wordt de duur van de P-top langer

 

32. In welke van de volgende delen van het nefron komen de cellen met de meeste mitochondria voor?
  1. Proximale tubulus

  2. Dunne afdalende deel van de lis van Henle

  3. Dunne opstijgende deel van de lis van Henle

  4. Vasa recta

 

33. Een impressio cardiaca wordt gevonden op:
  1. Linker long

  2. Rechter long

  3. Beide longen

 

34. Reus Goliath woont in de bossen van Kaatsheuvel en heeft dezelfde fysiologie als die van de mens alleen is alles wat groter. Hij is naar het UMC afgereisd voor zijn jaarlijkse Circulatie  check. De cardioloog stelt de volgende parameters vast:
  • EDV: 4000 ml
  • Ejectiefractie: 75%
  • Hartslag interval: 6 seconden
Wat is de cardiac output (CO) van Goliath?
  1. 6 liter

  2. 10 liter

  3. 30 liter

  4. 60 liter

 

35. Goliath blaast bij de afdeling longziekten een spirogram. De longarts stelt de volgende parameters vast:
  • VC: 20 liter
  • Ademfrequentie: 6x per minuut
  • Ademminuutvolume: 30 liter
Wat is het teugvolume (TV) uitgedrukt als percentage van TLC?
  1. Kleiner dan 25%

  2. Precies 25%

  3. Groter dan 25%

 

36. Grote smurf heeft een cardiac output van 1 liter, nadat hij door het bos gerend heeft neemt zijn perifere weerstand met een factor 2 af. Zijn driving pressure neemt met een factor 2 toe. Hoe groot is nu de CO van grote smurf?
  1. 0,5 liter

  2. 1,0 liter

  3. 2,0 liter

  4. 4,0 liter

  5. 16 liter

37. Van een patient is bekend dat de ligging van zijn electrische hartas (dat wil zeggen: depolarisatierichting van de ventrikels) abnormaal is (ligt niet tussen -30o en 90o). Er wordt een 12-leads ECG opgenomen. Afleiding Einthoven II is volkomen iso-electrisch. Welke van de volgende waarnemingen zal te zien zijn?
  1. Afleiding aVR heeft een negatief QRS complex

  2. Afleiding aVL heeft een negatief QRS complex

  3. Afleiding Einthoven III heeft een negatief QRS complex

  4. Afleiding Einthoven I heeft een positief QRS complex

38. Wanneer op een 12-leads ECG het QRS complex in Einthoven II een netto-hoogte heeft van 10 hokjes en Einthoven III een netto-hoogte heeft van ook 10 hokjes, wat kunt u dan waarnemen?
  1. Een positief QRS complex van ongeveer 8 hokjes in aVR

  2. Een positief QRS complex van ongeveer 3 hokjes in Einthoven I

  3. Een positief QRS complex van ongeveer 14 hokjes in aVF

  4. Een positief QRS comples van ongeveer 7 hokjes in aVL

39. Het If kanaal is onderhevig aan regulatie door het sympathisch deel van het autonome zenuwstelsel. Hoe zal If reageren op deze stimulatie?
  1. Het If kanaal zal meer Na+ en Ca++, en minder K+ ionen doorlaten

  2. De drempelwaarde van If zal negatiever worden

  3. Het If kanaal laat minder depolariserende ionen door

  4. Het If kanaal wordt onmiddelijk geinternaliseerd

40. In de nier wordt stof X wordt gefiltreerd en gereabsorbeerd, maar niet gesecerneerd. Stof X is voor 50% gebonden aan albumine, de resterende 50% is vrij opgelost in het plasma. Het molecuulgewicht van X is 100 Dalton (=0.1 kDa). Het tubulaire resorptie maximum (Tm) is 1000 mg/min. Hematocriet is 50%. De concentratie van X in het bloed 100 mg/ml. Wat is, per minuut, de excretie van X in de urine, bij een GFR van 100 ml/min?
  1. 0 mg/min

  2. 10 000 mg/min

  3. 20 000 mg/min

  4. 18 000 mg/min

  5. 11.000 mg/min

  6. 21 000 mg/min

  7. 9 000 mg/min

  8. 1 000 mg/min

Antwoorden

Oefentoets #1

  1. d

  2. b

  3. d

  4. a

  5. d

  6. a

  7. c

  8. b

  9. d

  10. a

  11. a

  12. d

  13. b

  14. b

  15. b

  16. d

  17. a

  18. a

  19. d

  20. c

  21. b

  22. b

  23. c

  24. a

  25. c

  26. d

  27. d

  28. a

  29. d

  30. c

  31. b

  32. a

  33. c

  34. c

  35. a

  36. d

  37. b

  38. c

  39. a

  40. g

Join World Supporter
Join World Supporter
Log in or create your free account

Waarom een account aanmaken?

  • Je WorldSupporter account geeft je toegang tot alle functionaliteiten van het platform
  • Zodra je bent ingelogd kun je onder andere:
    • pagina's aan je lijst met favorieten toevoegen
    • feedback achterlaten
    • deelnemen aan discussies
    • zelf bijdragen delen via de 7 WorldSupporter tools
Follow the author: Medicine Supporter
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
More contributions of WorldSupporter author: Medicine Supporter
WorldSupporter Resources