Collegeaantekeningen Kernvak Internationaal en Europees Recht I
- 2508 reads
Werkgroepaantekeningen 2014 - 2015, Universiteit Utrecht
Internationaal publiekrecht
Het internationale publiekrecht reguleert de internationale betrekkingen tussen staten en internationale organisaties.
Het internationale aspect ziet toe op het feit dat de rechtsbronnen internationaal zijn. De vier rechtsbronnen in het IPR zijn:
Het publieke aspect ziet toe op het publieke gezag en karakter van het IPR. Denk hierbij aan milieu, defensie, onderwijs, zorg. Het is internationaal publiekrecht als het uit één van de rechtsbronnen komt. Kort gezegd: het IPR bestaat uit regels van internationale aard uit een publiek gezag dat afkomstig is uit een rechtsbron.
Nationale rechtsorde vs. Internationale rechtsorde
| Wetgeving | Rechtspraak | Handhaving |
Nationaal | Centraal | Verplicht | Centraal |
Internationaal | Decentraal | Niet verplicht | Decentraal |
In de nationale rechtsorde is de wetgeving: centraal; het parlement. Elke burger is ook gebonden aan de rechtspraak, je kunt er niet onder uitkomen. De handhaving is ook centraal; het OM en de politie.
In de internationale rechtsorde is de wetgeving decentraal; er is geen wetgeving op internationaal niveau omdat er geen internationale wetgever bestaat. Er heerst een consensueel karakter; een staat is alleen gebonden aan internationale verdragen wanneer deze daarmee toestemt. Op internationaal niveau zijn staten ook niet verplicht om zich te binden aan de rechtspraak. De handhaving is ook decentraal geregeld, er is namelijk geen centraal orgaan voor. De Veiligheidsraad is hierop de uitzondering maar deze treedt maar zeer zelden op.
De Verenigde Naties
De VN is opgericht na de Tweede Wereldoorlog om de internationale vrede en veiligheid te bevorderen, vriendschappelijke relaties tussen naties te ontwikkelen, te samenwerking bij het oplossen van internationale problemen en om de naleving van de mensenrechten na te leven (art. 1 VN Handvest).
Deze doelstellingen willen ze bereiken met behulp van zeven sub-organen, namelijk:
Algemene vergadering: een politiek orgaan dat alle zaken met betrekking tot het VN Handvest kan bespreken.
Veiligheidsraad: handhaver van de internationale vrede en veiligheid.
Economische en Sociale Raad: het sub-orgaan dat de samenwerking op economisch, sociaal en cultureel gebied bevorderd.
Trustschapsraad: inactief.
Het Internationaal Gerechtshof: het rechterlijke orgaan
Het Secretariaat: het bestuursorgaan van de VN, zorgt o.a. voor alle informatie die nodig is voor vergaderingen.
Nicaragua arrest
De Verenigde Staten pleegde een gewapende aanslag op Nicaragua; het Internationaal Gerechtshof (IGH) moet nu de volgende vragen beantwoorden:
is de VS gemachtigd om troepen te steunen die een regering van een ander land omver willen helpen?
Heeft de VS het recht om soevereiniteit te schenden van Nicaragua door zich te bemoeien met interne aangelegenheden?
Kunnen de daden van de VS inderdaad worden gekwalificeerd als gewapende aanslagen op Nicaragua?
De VS verdedigt zich door te claimen dat ze gehandeld hebben vanuit collectieve zelfverdediging; El Salvador had zich namelijk bedreigd gevoeld. Dit argument houdt geen stand omdat Nicaragua geen gewapende aanslag gepleegd heeft op El Salvador en dit is een vereiste voor handelingen vanuit collectieve zelfverdediging.
Het IGH oordeelt dan ook dat de VS art. 2 par 4 van het Handvest geschonden heeft: staten mogen geen geweld gebruiken tegen andere staten (basis beginsel van het internationale recht).
Het leerstuk van dit arrest is dat het IGH opheldering biedt over wat het verbod op geweld inhoudt: het bewapenen en ondersteunen van gewapende groeperingen valt hier ook onder. Dit dient onderscheiden te worden van noodhulp bieden aan staten. De uitzondering hierop is de collectieve zelfverdediging maar daar was hier geen sprake van. Ook kan een regel gewoonterecht zijn, zelfs als er afwijkende praktijken bestaan. Het hoeft niet 100% uniform te zijn.
Verdragenverdrag
Het Verdragen van Wenen inzake het Verdragenrecht, ook wel het Verdragenverdrag genoemd, is een belangrijke bron van aanvullend recht met betrekking tot verdragen. Het is aanvullend recht omdat je pas het WVV raadpleegt nadat je eerst in het desbetreffende verdrag zelf hebt gezocht naar antwoorden.
Allereerst: een verdrag kan op verschillende manieren tot stand komen (art 11. WVV). Dit kan door middel van ondertekening, uitwisseling van akten, bekrachtiging (het verdrag moet eerst worden aanvaardt/goedgekeurd door de regering van een staat), toetreding (een staat voegt zich later bij als partij bij het verdrag) of een ander overeengekomen middel.
Wanneer een verdrag bekrachtigd is, is het dus nog niet in werking getreden. Art. 18 en art. 25 bieden oplossingen voor problemen die in deze tussenperiode zouden kunnen ontstaan. Art. 18 WVV stelt dat een staat zich moet onthouden van handelingen die in strijd zijn met het ‘voorwerp en doel’ van het bekrachtigde verdrag. Art. 25 stelt staten geeft staten de mogelijkheid om het verdrag al voorlopig toe te passen in afwachting van de inwerkingtreding.
Voorbehouden en interpretatieve verklaringen
In sommige gevallen kan een staat een voorbehoud instellen bij het ondertekenen van een verdrag. Een voorbehoud is een verklaring waarbij de staat het verdrag deels accepteert maar één of meerdere bepalingen in het verdrag niet accepteert. De staat sluit dus de rechtsgevolgen uit van deze bepaling(en). Bij een interpretatieve verklaring worden de rechtsgevolgen niet gewijzigd door de staat, de bepaling van het verdrag wordt slechts door de staat geïnterpreteerd.
Een voorbeeld: Alle Europese landen sluiten een verdrag dat al het gras groen moet zijn. Nederland kan dan in een interpretatieve verklaring stellen dat zij onder ‘groen’ alle tinten groen verstaan. Een voorbeeld van een voorbehoud zou zijn wanneer Nederland zou zeggen: ‘Al het gras is groen, behalve het kunstgras want dat is paars’.
Wanneer is een voorbehoud toegestaan?
Een voorbehoud is toegestaan als het in het verdrag zelf staat (art. 19a WVV)
Zolang het niet in strijd is met het ‘doel en voorwerp’ van het verdrag (art. 19c WVV)
Als het voorbehoud niet in strijd is met het doel en voorwerp, is het voorbehoud toegestaan. Andere staten die partij zijn bij het verdrag kunnen het voorbehoud dan expliciet (art. 20-4 sub a WVV) of stilzwijgend (art. 20-5 WVV) accepteren. Overigens hoeft slechts één staat het voorbehoud te accepteren om het te laten gelden. Het voorbehoud is dan wel alleen geldig tussen deze twee staten.
Stel: A wil handelen in koeien en schapen, maar alleen in witte schapen. B is het hier mee eens en accepteert dit voorbehoud. C wil handelen in alle koeien en schapen en accepteert het voorbehoud niet. A en C kunnen nu niet in schapen handelen, maar alleen in koeien. A en B kunnen alleen in koeien en in witte schapen handelen. B en C kunnen wel in alle koeien en schapen handelen.
Wanneer één partij bezwaar heeft (C) tegen het voorbehouden maar de andere partij dit niet wil intrekken (A), vervalt de gehele bepaling waarop het voorbehouden betrekking heeft, in dit geval op de schapen. Een volledige verdragsrelatie ontstaat namelijk alleen als er een consensus is.
Er is overigens geen organisatie die bepaalt wanneer een voorbehoud in strijd is met het doel en voorwerp van een verdrag, dit bepalen de staten zelf.
Wanneer is een voorbehoud niet toegestaan?
Een voorbehoud is niet toegestaan als het in het verdrag zelf staat (art. 19a WVV)
Zodra het in strijd is met het ‘doel en voorwerp’ van het verdrag (art. 19c WVV)
Als een voorbehoud niet is toegestaan, heeft een staat meerdere opties. Een staat kan het voorbehoud intrekken en volledig partij worden bij het verdrag. Een staat kan het voorbehoud ook niet intrekken en onvolledig partij worden bij het verdrag (zolang minstens één staat het voorbehoud wel accepteert). Belangrijk om te weten is, wanneer de staat van het voorbehoud niets doet, zal worden verondersteld dat het voorbehoud ingetrokken wordt.
Opschorten, opzeggen en beëindigen van verdragen
Verdragen opschorten, opzeggen en beëindigen kan gebeuren in samenspraak of door een eenzijdige beslissing.
Wanneer het in samenspraak gebeurt, zijn er drie belangrijke artikelen die deze mogelijkheid geven:
Art. 54 a WVV, overeenkomstig met de bepaling van het verdrag zelf.
Art. 54 b WVV, door overeenstemming tussen alle partijen.
Art. 56-1 a/b WVV, wanneer uit de aard van het verdrag blijkt dat opzegging mogelijk is.
Wanneer het een eenzijdige beslissing betreft van een partijen, zijn er vier mogelijke artikelen waarop een staat zich in dit geval kan beroepen:
Art. 60 WVV, bij materiele schending.
Art 61 WVV, wanneer uitvoering onmogelijk is gemaakt door overmacht.
Art 62 WVV, bij een wezenlijke verandering van omstandigheden.
Art 64 WVV, wanneer het verdrag in strijd is met het ius cogens.
Gabcikovo-Nagymaros zaak
De belangrijke feiten van deze zaak zijn als volgt: Hongarije en voormalig Tsjecho-Slowakije waren samen een project gestart namelijk het bouwen van daminstallaties. Hongarije besloot om voor een even te stoppen met de bouw waarna Slowakije plannen maakte voor de bouw van daminstallatie variant C zonder overleg met Hongarije. Daarop verbreekt Hongarije het verdrag en begint Slowakije daadwerkelijk met de bouw van Variant C.
De zaak belandt bij het IGH. Het Hof, zie paragraaf 100, sluit het in samenspraak opschorten van het verdrag uit. Art. 54a, b en 56 WVV gaan dus niet op.
Vervolgens, in paragraaf 102 en 103, gaat het Hof verder in op art. 61 WVV. Dit artikel ziet op beëindiging van een verdrag wanneer uitvoering onmogelijk geworden is door overmacht. Ook hier is geen sprake van. Tevens vind het Hof dat Hongarije deel heeft in het feit dat het project niet langer tezamen wordt uitgevoerd en daarom zou, volgens art. 61-2, Hongarije het verdrag niet zomaar mogen beëindigen. Paragraaf 104 gaat over art. 62 WVV. Hongarije doet een beroep op de sterk gewijzigde normen in internationale economisch recht e.d., maar het Hof vindt dit niet relevant genoeg. In paragraaf 111 en 112 doet Hongarije een laatste beroep, namelijk op art. 64 WVV. Ze stellen dat er nieuwe ius cogens, dwingend recht, is ontstaan in de tussentijd. Zoals te lezen is, doet Hongarije een beroep op veel artikelen in het WVV om beëindiging te rechtvaardigen en zo onder het verdrag uit te komen.
Het leerstuk van deze zaak is dat een partij bij een verdrag zich, bij eenzijdige opzegging, zich moet kunnen beroepen op één van de vier bovengenoemde artikelen (art. 60, 61, 62 of 64 WVV).
Het Kosovo advies
Kosovo behoorde formeel gezien nog tot Servië maar wilde onafhankelijk worden vanwege burgerconflicten. Toen Kosovo in oktober 2008 zichzelf onafhankelijk verklaarde, legde de Algemene Vergadering van de VN de zaak op verzoek van Servië voor aan het IGH. De vraag was of de eenzijdige onafhankelijkheidsverklaring in strijd was met het internationaal recht.
De argumenten die voor deze vraag werden opgeworpen zijn te lezen in paragraaf 80 en 81. Zo wordt er aangedragen dat Servië territoriale integriteit heeft. Het Hof antwoord hierop door te zeggen dat deze territoriale integriteit alleen tussen staten onderling telt en dus niet tussen Kosovo en Servië. Ten tweede wordt er gezegd dat er verschillende partijen zijn die eenzijdige onafhankelijkheidsverklaringen kunnen opnoemen die wél in strijd waren met het internationale recht. Het Hof antwoord hierop door te zeggen dat niet de eenzijdigheid van de onafhankelijksverklaringen ervoor zorgde dat ze in strijd waren met het internationale recht maar de bepalingen zelf van deze verklaringen hiervoor zorgde.
Argumenten die stellen dat de afscheiding niet in strijd is met het internationale recht staan in paragraaf 82. Deze stellen dat de eenzijdige afscheiding gerechtvaardigd is door het recht op zelfbeschikking en door ‘remedial secession’. Zo wordt het genoemd als een staat zich afscheid met oog op verbetering.
Het Hof verwerpt aldus dat een eenzijdige afscheiding niet per definitie tegen het internationaal recht ingaat. Dit wil niet zeggen dat Kosovo meteen een staat werd. Er zijn namelijk drie kenmerken van een staat: effectief gezag over een bepaald grondgebied waar een bevolking leeft. Op deze vraag is het Hof verder niet ingegaan.
Reparation for Injuries
In deze zaak is er sprake van medewerkers van de VN die gewond zijn geraakt of zijn omgekomen bij uitoefening van hun dienstverband. Een Zweedse diplomaat was vermoord in 1948 door een groep terroristen, vermoedelijk in samenwerking met Israël. Dit roept twee vragen op: Heeft de VN de capaciteit een schadeclaim neer te leggen bij één van haar lidstaten? De achterliggende vraag is of de VN internationale rechtspersoonlijkheid heeft. De tweede vraag luidt of er ook een claim kan worden neergelegd vanuit het slachtoffer?
Het IGH concludeert dat het Hof wél internationale rechtspersoonlijkheid bezit. Dit wordt afgeleid uit de doelstellingen, recht en plichten van de VN. De VN kan dus een claim neerleggen bij een van haar lidstaten.
Het IGH oordeelt ook dat er een claim kan worden neergelegd vanuit het slachtoffer zelf omdat de VN rechtspersoonlijkheid bezit krachtens haar medewerkers. Door deze uitspraak wordt de reikwijdte van de internationale rechtssubjecten dus vergroot.
Van der Heijden arrest
In een café wordt een man doodgeschoten. De verdachte, een gevangene op weekendverlof, is op dat moment in het cafe met zijn vriendin. Zijn vriendin wordt opgeroepen om te getuigen, maar weigert dit en beroept zich op het verschoningsrecht voor partners. Ze legde uit dat, hoewel ze niet getrouwd waren, haar lange en serieuse relatie met verdachte gelijk staat aan een huewelijk of een geregistreerd partnerschap. Door te getuigen zou artikel 8 van het EVRM ‘recht op familieleven’ geschonden worden. De rechtsvraag luidt of de vriendin van de verdachte kan worden gedwongen om te getuigen tegen haar vriend.
Het Hof verklaart echter dat dit verschoningsrecht niet voor haar is bedoeld. De wetgever heeft dat met opzet beperkt tot gehuwden en mensen met een geregistreerd partnerschap. Wanneer ze dus wel getrouwd waren of een geregistreerd partnerschap hadden, zou respect voor het gezinsleven zwaarder wegen dan de waarheidsvinding maar dit is nu niet het geval. Dit levert naar het oordeel van het Hof geen schending op van het recht op family life onder artikel 8 EVRM en maakt de beperking rechtmatig.
Wanneer is een recht geschonden?
Wanneer het Hof moet vaststellen of een recht dat opgenomen in het EVRM geschonden is, doen ze dit altijd volgens een vast schema:
1. Is het artikel wel van toepassing op de situatie?
2. Is er een beperking van het recht?
3. Mag het recht beperkt worden?
De beperking moet bij de wet voorzien zijn (alle geschreven rechtsbronnen gelden als wet)
De beperking dient het een legitiem doel te hebben (als er een legitiem doel is zijn de wettelijke beperkingen opgesomd in lid 2)
De beperking moet noodzakelijk zijn in een democratische samenleving. Dit is de proportionaliteitstoets; het Hof dient rekening te houden met de ‘margin of appreciation’ van een staat, dit houdt in dat de staten een bepaalde vrijheid hebben om binnen hun nationale recht eigen objectieve gronden te formuleren voor een mogelijke beperking.
Wanneer we dit toepassen op de zaak, zien we dat de situatie valt onder het artikel (§50/51) en het een beperking van een recht betreft (§52). Wel zijn er legitieme rechtvaardigingen voor de beperking: het is namelijk bij de wet voorzien (§53), het dient een legitiem doel (§54) en het is noodzakelijk in een democratsiche samenleving (§55, rekening houdens met de marging of appriciation). Het leerstuk in deze zaak komt neer op het feit dat staten eigen objectieve gronden mogen formuleren via het nationale recht voor beperking op een recht uit het EVRM.
Rechtsmacht
Rechtsmacht is de macht en ruimte die je als staat hebt om je regels te stellen, uit te voeren en af te dwingen. Deze rechtsmacht kun je baseren op verschillende grondslagen:
1. territorialiteitsbeginsel
Subjectief: de handeling vindt plaats op jouw grondgebied dus je mag vervolgen.
Objectief: de handeling is ergens anders begonnen maar het gevolg is merkbaar op jouw grondgebied dus mag je vervolgen.
2. Personaliteitsbeginsel/ nationaliteitsbeginsel
Actief: kijkt naar de nationaliteit van de dader, de dader heeft de nationaliteit van jouw staat en kan vervolgd worden in zijn moederstaat
Passief: kijkt naar de natinaliteit van de betrokkenen, het slachtoffer heeft de nationaliteit van jouw staat dus jij mag vervolgen.
3. Beschermingsbeginsel
Hierbij gaat het om vitale belangen die in het geding zijn waardoor staten de dader(s) kunnen vervolgen ook al hebben ze een andere nationaliteit. Denk hier bij aan een voorbereiding van een aanslag in Canada op het staatshoofd van Amerika.
4. Universaliteitsbeginsel
Bij bepaalde zeer ernstige misdrijven (genocide, misdrijf tegen mensheid, oorlogsmisdrijven, marteling) mag elke staat de dader(s) vervolgen en berechten.
Rechtsmacht op zee
De rechtsmacht op zee is weer een ander verhaal. Het plaatje hieronder verschaft wat duidelijkheid:
1. Territoriale zee - Deze valt onder de souvereiniteit van de kuststaat
2. Aansluiteeinde zone - Hier mag de kuststaat alleen controleren op gebied van douane, immigratie en volksgezondheid (beperkte rechtsmacht van de kuststaat).
3. Exclusieve economische zone - Hier mag de staat exclusieve economische activiteiten uitoefenen (beperkte rechtsmacht van de kuststaat).
4. De volle zee en het diepzeebodemgebied - Deze vallen buiten de rechtsmacht van enige staat.
Immuniteit
Staatshoofden, regeringsleiders, ministers van Buitenlandse zaken, diplomaten, consuls en wat overige ambtenaren genieten allemaal een zeker mate van immuniteit. De staatshoofden, regeringsleiders, ministers van BuZa en diplomaten genieten tijdens hun ambt absolute immuniteit, gebaseerd op het internationaal gewoonterecht. Dit wil zeggen dat ze niet aansprakelijk zijn voor hun handelingen binnen hun ambt maar ook niet voor hun privé handelingen. Wanneer ze uit hun functie zijn, kunnen ze wél vervolgd worden voor hun privé handelingen. Consuls en overige ambtenaren zijn niet immuun voor hun privé handelingen en hun immuniteit vindt zijn grondslag in verdragen.
Immuniteit | Tijdens functie | Na/uit functie |
Staatshoofd/Regerings- leider/BuZa | Persoonlijkheidsbeginsel | Functionele immuniteit |
Diplomaat | Persoonlijkheidsbeginsel (incl. Sr) - 31 WVDV | Functionele immuniteit - 39 lid 2 WVDV |
Consul | Functionele immuniteit (- 43 WVCB) | Functionele immuniteit (- 53 WVCB) |
Overige ambtenaren | Functionele immuniteit (op basis van internationaal. gewoonterecht) | Functionele immuniteit (op basis van internationaal gewoonterecht |
Een buitenlandse diplomaat mag je als staat dus niet arresteren. Wel zijn er andere opties mogelijk om de diplomaat te sanctioneren voor onbehoorlijk gedrag:
persona non grata verklaren, art. 9 WVDV
de staat van de diplomaat vragen om een waiver (zo wordt de persoonlijke immuniteit opgeheven), art. 32-1 WVDV
de diplomaat in eigen land laten berechten, art. 31-4 WVDV
de diplomaat na afloop van zijn ambtstermijn berechten, art. 39 WVDV
de diplomatieke betrekkingen met de staat van de diplomaat volledige beëindigen, art. 2 j 45 WVDV
Staatsaansprakelijkheid
Alles over de aansprakelijkheid van staten vindt je in Draft articles on resposibility of states (DARS), oftewel de ILC-artikelen. Deze artikelen danken hun naam aan de International Law Commission, die deze regels van gewoonterecht gecodificeerd hebben.
Een staat kan aansprakelijk gehouden op meerdere gronden.
Art. 2 ILC-artikelen - Dit artikel ziet op een doen (commissie) of een nalaten (omissie). De internationale onrechtmatige daad moet in strijd zijn met een plicht van de staat (zie art. 13 t/m 15 ILC-artikelen) en moet toe te rekenen zijn aan de staat (zie art. 4 t/m 11 ILC-artikelen).
Art. 4 t/m 11 ILC-artikelen - Deze artikelen stellen wanneer de onrechtmatige daad toegerekend kan worden aan een staat. Dit kan wanneer het de handelingen van een staatsorgaan betreft en in sommige gevallen ook wanneer het de handelingen van personen betreft. Zo kunnen de handelingen van particulieren toegerekend worden als ze een publieke taak uitoefenen (art. 5, Blackwater), ze onder effectieve controle staan van de staat (art. 8) of wanneer de staat de handelingen goedkeurt (art. 11, Teheran hostages).
Art. 20 t/m 25 ILC-artikelen - Hierin worden verdedigingsgronden genoemd zodat een staat niet aansprakelijk gehouden kan worden. We kennen toestemming (art. 20), zelfverdediging (art. 21), tegenmaatregel (art. 22), overmacht (art. 23), noodsituatie (art. 24) en noodzaak (art. 25).
Art. 29 t/m 31, 34 ILC-artikelen - Nadat aansprakelijk is vastgesteld, dient de staat een eind te maken aan de onrechtmatige daad. Daarna volgt rechtsherstel (art. 34): restitutie, schadevergoeding en/of genoegdoening.
Nuhanovic arrest
In 1993 werd Srebrenica uitgeroepen tot safe area door de VN. De moslimbevolking werd hier beschermd door Dutchbat, Nederlandse bataljons die onder bevel waren gesteld van de VN. In 1995 werd Srebrenica ingenomen door Bosnische Serviërs, die een groot deel van de bevolking van Srebrenica vermoordde.
Hasan Nuhanovic was een tolk in dienst van de VN en werkzaam op de Dutchbat compound. Hij stond op de VN personeels-lijst en mocht daarom met het andere persoon mee evacueren. Zijn familie, ook aanwezig op de compound, stonden echter niet op de lijst waardoor ze niet mee mochten evacueren en vermoord werden door Bosnische Serviërs.
Nuhanovic stelt de Nederlandse Staat aansprakelijk voor het overlijden van zijn familie. Nederland meent echter dat zij geen rechtsmacht hadden in Srebrenica en niet zij, maar de VN verantwoordelijk is omdat Dutchbat onder bevel stond van de VN.
De rechtbank is het eens met de Nederlandse staat. De VN is als enige verantwoordelijk omdat zij ‘command and control’ uitvoerden over Dutchbat.
Het Hof ziet dit anders. Het is niet belangrijk wie ‘command and control’ uitoefent maar het gaat erom wie ‘effective control’ had over de handelingen van Dutchbat. Ze komt tot de conclusie dat ten tijde van de val van Srebrenica de Nederlandse staat deze ‘effective control’ bezat: ook de Nederlandse regering had namelijk zeggenschap over wie er geëvacueerd werd. Het Hof stelt voorop dat er aan twee (of meer) partijen kan worden toegerekend, ook wel ‘dual attribution’ genoemd. Naast de Nederlandse staat kan dus ook de VN ‘effective control’ bezitten en zo kunnen ze dus ook beide aansprakelijk zijn.
De Nederlandse staat casseert en voert aan dat het handelen van Dutchbat alleen aan de VN kan worden toegerekend. Maar de Hoge Raad volgt het Hof: het internationale recht laat ‘dual attribution’ toe. Hierdoor hoeft er bij de beoordeling van de aansprakelijkheid van Nederland niet meer gekeken te worden naar de vraag of de VN ook ‘effective control’ bezat. (r.o. 3.11.3)
Geweldsverbod
In beginsel is er in art. 2 lid 4 van het VN Handvest bepaald dat er een verbod op geweld geldt. Er zijn echter een aantal uitzonderingen:
1. Zelfverdediging, art. 51 VN Handvest.
Zelfverdediging zoals bedoeld in art. 51 is slechts geoorloofd als er wordt voldaan aan de ‘Caroline criteria’. Deze houden in dat er sprake is van:
een directe dreiging van geweld
een overweldigend situatie
geen alternatief voorhanden
geen tijd om na te denken.
De handelingen verricht vanuit zelfverdediging moeten altijd noodzakelijk en proportioneel zijn. Staten mogen gebruik maken van het recht op zelfverdediging totdat de VN Veiligheidsraad passende maatregelen neemt om de dreiging weg te nemen en vrede en veiligheid te herstellen.
2. Autorisatie van de VN Veiligheidsraad, art. 39 j. 42 VN Handvest.
De VN kan staten autoriseren om ‘necessary means’ te gebruiken. Er moet hierbij sprake zijn van verbreking van de vrede en veiligheid en van een agressieve daad. De maatregelen kunnen zonder wapengeweld zijn (art. 41 VN Handvest) of met wapengeweld (art. 42 VN Handvest).
3. Toestemming. Deze hoort niet in dit rijtje omdat het niet is opgenomen in het VN Handvest. Toestemming houdt in dat de ene staat toestemming geeft aan de andere staat om in te grijpen. Nederland is op dit moment de IS aan het bombarderen in Irak, waar we tostemming voor hebben gekregen van Irak. Het is dus geen geweldgebruik in de zin van het internationale recht.
Dus: De rechtsbasis voor ingrijpen begint bij het vaststellen van een dreiging (art. 39 VN Handvest) - waarnaar maatregelen zonder geweld kunnen worden opgelegd (art. 41 VN Handvest) - waarnaar maatregelen met geweld kunnen worden opgelegd (art. 42 VN Handvest) - waardoor de bedreiging verdwijnt - en de VN de staat bepaalde verplichtingen kan opleggen.
Colombia vs. Farc
Een goede illustratie hoe het non-interventie en het geweldsverbod in de praktijk tot uiting komen, zien we in de strijd tussen Colombia en de FARC. De Colombiaanse staat en de rebellenorganisatie FARC voeren al een jarenlange strijd. De FARC hebben kampen in Ecuador, van waaruit ze vaak aanvallen plegen op het territoir van Colombia. In 2008 voert het leger van Colombia een tegenval uit op dit kamp in Ecuador. De vraag rijst nu of dit wel verenigbaar is met het internationaal recht.
We kunnen vaststellen dat het geweldsverbod overtreden is maar misschien is hier een uitzondering van toepassing, namelijk zelfverdediging. Er is sprake van een gewapende aanval op Colombia vanuit het territoir van Ecuador, want het geweld van het interstatelijke conflict tussen Colombia en de FARC heeft zich namelijk afgespeeld op het territoir van Ecuador. Maar Colombia kan zich niet beroepen op zelfverdediging omdat het hier gaat om een conflict tussen een niet-statelijke actor (FARC) en een statelijke actor (Colombia). Het moet bij zelfverdediging namelijk altijd gaan om een internationaal conflict (tussen twee staten).
Later blijkt dat de Venezolaanse president de FARC veel geld heeft gegeven, olie heeft gegeven en dat hij ze FARC heeft geholpen bij het verkrijgen van wapens.
De vraag is nu of, en zo ja hoe, de Venezolaanse president het internationale recht geschonden heeft. Het antwoord hierop is ja, het geven van financiële steun aan een rebellengroep zoals de FARC levert een schending op van het non-interventie beginsel, art. 2 lid 1 VN Handvest. Dit artikel stelt dat alle landen soeverein gelijk zijn en impliceert dat geen staat het recht heft zich te interveniëren in de zaken van een andere staat.
Het geweldsverbod is niet geschonden omdat het Venezolaanse leger niet direct wapens heeft geleverd maar enkel heeft geholpen met het verkrijgen daarvan, wat wordt aangemerkt als een ‘threat of use of force’. Indien ze wel wapens geleverd hadden, zou dit wel een gewapende aanval, ‘use of force’, zijn en zou het geweldverbod geschonden zijn.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
1338 |
Add new contribution