Werkgroepaantekeningen Kernvak Internationaal en Europees recht I
- 1340 reads
Internationaal recht moet worden onderscheiden van nationaal recht. Het zijn twee aparte rechtsgebieden en bestaan los van elkaar. Soms heeft het internationale recht wel betrekking tot het nationale recht. Zoals wanneer er moet worden bepaald welk recht geldt in een conflict tussen personen/particulieren van verschillende nationaliteiten. De Lotuszaak is hiervan een voorbeeld. Twee schepen van verschillende nationaliteiten raken in botsing op open zee, volgens welk recht moet de schuldige worden berecht? Die vraag wordt beantwoord door middel van internationaal recht.
Wat is internationaal recht
Het internationaal recht is nodig voor de regulering van internationale betrekkingen tussen staten. Het regelt onder ander problemen en aangelegenheden die grensoverschrijdend zijn. De meest uiteenlopende zaken worden via het internationaal recht gereguleerd. Denk bijvoorbeeld aan internet, export, post- en telefoonverkeer.
Er zijn veel grensoverschrijdende problemen en het is daarom van belang dat het internationaal recht de probleemoplossing in goede banen leidt. Voorbeelden hiervan zijn: tegengaan walvisvaart Japan d.m.v. het opstellen van een regeling, tegengaan piraterij door het opstellen van een zeerechtverdrag, tegengaan klimaatverandering door regels op te stellen, zoals het Kyoto-protocol.
Internationaal versus nationaal
Het belangrijkste verschil tussen internationaal en nationaal recht zijn de rechtsbronnen. Ze hebben beiden verschillende rechtsbronnen. Elke staat heeft zijn eigen nationaal recht. Internationaal recht is bepalend voor alle lidstaten, maar een staat kan zich niet bemoeien met het nationaal recht van een andere staat.
Publiekrecht versus privaatrecht
In deze cursus betekent internationaal recht eigenlijk internationaal publiekrecht. Dit wordt onderscheiden van het internationaal privaatrecht. Internationaal publiekrecht ziet toe op de belangen van het publiek, het publieke gezag van de staten. Het internationaal privaatrecht gaat over contracten en handelingen van veelal particulieren waarbij de landsgrenzen worden overschreden. Publiekrecht beschermd belangen als milieu of bestrijden van criminaliteit of terrorisme.
Politieke en morele normen
Naast de juridische normen zijn er ook politieke en morele normen die een belangrijke soms doorslaggevende rol spelen in internationale betrekkingen. Het verschil is dat de publiekrechtsregels te herleiden zijn tot een rechtsbron. Dat brengt met zich mee dat als er een geschil bestaat, de juridische normen veelal doorslag geven. Daarbij geeft schending van een juridische norm een juridisch gevolg. Het schenden van een internationale rechtsregel kan juridische aansprakelijkheid met zich meebrengen.
Historie
Het internationaal publiekrecht is al vele eeuwen een relevante rechtstak. Met de Vrede van Munster en Westfalen ontstonden er vanaf 1648 langzamerhand soevereine staten. Het internationaal recht was nodig voor de afspraken tussen deze soevereine staten. Vanuit Europa groeide de kolonisatie en dat gaf Europese landen gezag over meerdere staten. Na de Tweede Wereldoorlog werd de VN opgericht en daarbij begon ook de dekolonisatie. Door de dekolonisatie groeide het aantal onafhankelijke soevereine staten, wat over de tijd zorgde voor meer internationale organisaties. De rol van deze internationale organisaties werd ook steeds belangrijker. Waar voorheen het internationaal recht zich bezig hielt met de afbakening van staatsgezag kregen vanaf 1945 de internationale organisaties een steeds belangrijkere rol, waardoor het internationale recht sterk werd uitgebreid.
Nu
Inmiddels is het internationaal recht heel omvangrijk met nieuwe onderdelen en steeds nieuwe ontwikkelingen. Daarmee lijkt het ook onoverzichtelijk te worden.
Nog steeds is het internationaal recht heel dynamisch doordat er nog steeds nieuwe staten ontstaan en er altijd nieuwe maatschappelijke ontwikkelingen plaatsvinden op verschillende gebieden. Daarbij ontstaan er nieuwe problemen en dat vraagt om nieuwe regels.
Internationaal recht is vooral voor de kleinere staten zeer belangrijk, zoals voor Nederland. Dit, zodat ze mee blijven spelen in de grote ontwikkelingen op internationaal niveau. Daarbij komt dat het internationaal recht bijna altijd door de staten wordt nageleefd. Is daarmee het internationaal recht ook effectief? In het bereiken van de gestelde doelen niet altijd maar de meeste regels worden toch wel nageleefd en dat maakt het wel degelijk effectief.
Structuur en organisatie
Nederland is een decentrale eenheidsstaat. We kennen een centrale regering en Staten Generaal, een centrale rechtsmacht en een centrale geregelde handhavingsmacht. Het internationaal recht heeft dit juist niet. Hoofdzakelijk kent het internationaal recht een decentrale structuur. In de wetgeving zijn het de staten zelf die de regels vaststellen en zich er zelf aan binden. Ook in de rechtsprekende macht is de gang naar de rechter niet hetzelfde als in de nationale rechtsorde. In het internationaal recht is de gang naar de rechter vrijwillig. Staten in conflict komen samen overeen om naar de rechter te stappen. Sommige verdragen verplichten de rechtsgang, maar de staten kiezen zelf of ze zich aan dat verdrag binden. De Handhaving is ook decentraal geregeld. Er is geen internationale politie. Via de VN is het wel mogelijk een vredesmacht in te stellen maar in beginsel is er geen centrale handhaving. Wanneer een staat zich niet aan zijn plicht houdt tegenover een andere staat kan de gedupeerde staat een tegenmaatregel instellen.
Lotuszaak (1927)
De lotuszaak zegt drie dingen over het internationaal recht en zijn functie.
Ten eerste regelt het internationaal recht internationale betrekkingen tussen onafhankelijke staten.
Ten tweede kent het internationaal recht een decentraal karakter waar staten zich zelf aan binden.
Ten derde zegt het dat beperkingen op onafhankelijkheid niet kunnen worden aangenomen tenzij dat in een verdrag is gebonden.
Turkije won in deze zaak, maar dit zou door de verandering van bepaalde regels nu niet meer het geval zijn geweest.
Enkele ontwikkelingen
Er vinden zich ontwikkelingen plaats binnen het recht op co-existentie dat betrekking heeft op het erkennen van staatsgezag. Op het recht van coöperatie wat de samenwerking tussen staten bevorderd en op het recht van integratie. Hierbij staan staten bevoegdheden af aan internationale organisaties.
Het college van deze week gaat over rechtsbronnen. Het belang van rechtsbronnen is dat een rechtsregel altijd te herleiden moet zijn tot een rechtsbron. Als een rechtsnorm is geschonden staan daar gevolgen tegenover en kan men aansprakelijk worden gesteld omdat de norm tot een rechtsbron te herleiden is. De rechtsbronnen van het nationale recht zijn anders dan die van het internationale recht. De belangrijkste rechtsbron van het nationale recht is namelijk de wet, maar het internationale recht kent haar eigen rechtsbronnen. Het rechtsvormingsproces wordt beheerst door staten onderling. Het consensualisme staat hierin centraal. Dit betekent dat staten of subjecten van internationaal recht, enkel gebonden zijn aan het internationaal recht als ze daarmee vrijwillig hebben ingestemd (art. 24 WVV). Dit komt naar voren in de Lotus-zaak(PHIJ, 1927):
“International law governs relations between independent States. The rules of law binding upon States therefore emanate from their own free will as expressed in conventions or by usages generally accepted as expressing principles of law and established in order to regulate the relations between these co-existing independent communities or with a view to the achievement of common aims.”
De klassieke rechtsbronnen.
Het internationaal recht kent een vijftal klassieke rechtsbronnen:
Verdragen
De definitie van een verdrag is volgens het Verdrag van Wenen inzake het Verdragenrecht: een internationale overeenkomst in geschrifte tussen Staten gesloten en beheerst door het volkenrecht, hetzij neergelegd in een enkele akte, hetzij in twee of meer samenhangende akten, en ongeacht haar bijzondere benaming. Dit is te vinden in artikel 2 lid 1 sub a van dit verdrag.
Er zijn dus vier criteria waar een verdrag aan moet voldoen:
Het moet gaan om een overeenkomst tussen staten.
Het moet gaan om geschreven overeenkomsten.
De overeenkomst moet worden beheerst door het volkenrecht(het publiekrecht)
De benaming van de overeenkomst doet er niet toe.
Er zijn algemene regels gesteld over de totstandkoming en inwerkingtreding van
verdragen, de naleving, toepassing en uitlegging van verdragen en over wijziging, ongeldigheid, beëindiging en opschorting van verdragen. Deze zijn te vinden het Verdrag van Wenen inzake het Verdragenrecht
Soorten verdragen
Er zijn verschillende soorten verdragen. Bij een bilateraal verdrag ontstaat er een verdrag tussen 2 staten/partners, terwijl er bij een multilateraal verdrag 3 of meer staten/partners betrokken moeten zijn. Ook is er een verschil tussen openen en gesloten verdragen. Bij een open verdrag kan elke staat in principe meedoen. Dit heb je niet bij een gesloten verdrag. Hier kan niet elke staat aan mee doen (zie Benelux verdrag). Tot slot heb je ook half open/half gesloten verdragen. Hier kunnen sommige staten aan meedoen (zie EU).
De totstandkoming en inwerkingtreding van verdragen
Een verdrag komt tot stand door het samenkomen van staten. Deze staten stellen samen de tekst van het verdrag samen. Als de staten het eens zijn over de tekst van het verdrag krijgen de staten de mogelijkheid om het verdrag te ondertekenen. Voordat het verdrag door de staat bekrachtigd wordt, moet er vaak eerst nog toestemming worden gevraagd aan het parlement van die staat. Pas daarna wordt het verdrag bekrachtigd (de ratificatie). Hierna is de staat partij bij het verdrag. Het verschilt van verdrag tot verdrag wanneer het verdrag in werking treedt. Vaak moet er een bepaald aantal staten partij worden bij het verdrag voordat het verdrag in werking treedt.
Het verdragenrecht kent een tweetal basisbeginselen.
Een Staat wordt alleen gebonden aan een verdrag na uiting van zijn vrijwillige wil. Dit is het ‘consent to be bound’-beginsel.
Verdragen die in werking zijn getreden moeten te goeder trouw worden
nagekomen door de verdragspartijen. Dit is het ‘pacta sunt servanda’-beginsel.
Stellingen
Stelling I
Ondertekening van een verdrag heeft geen juridische consequenties voor een Staat, omdat er altijd nog een nationale goedkeuringsprocedure gevolgd moet worden.
Deze stelling is onjuist. Soms worden verdragen direct na ondertekening geldig. Ook kan het zijn dat de staat na het tekenen van het verdrag de bepalingen al voorlopig gaat gebruiken. De staat mag, na ondertekening van het verdrag, ook niet in strijd met voorwerp en doel van het verdrag handelen. Het ondertekenen van een verdrag heeft dus wel degelijk juridische consequenties voor een staat.
Stelling II
Een Staat kan zich op zijn nationale recht beroepen om aan zijn verdragsverplichtingen te ontkomen.
Ook deze stelling is onjuist. Dit is te lezen in artikel 27 van Weens Verdragenverdrag. Een partij mag zich niet beroepen op de bepalingen van zijn nationale recht om het niet ten uitvoer leggen van een verdrag te rechtvaardigen. Dit heeft te maken met het pacta sunt servanda beginsel.
Gewoonterecht
Het gewoonterecht is de oudste rechtsbron. Het gewoonterecht is even belangrijk als het verdragenrecht. Het is een wereldwijd recht, het heeft toepassing op alle staten. Het gewoonterecht is van belang omdat lang niet alle verdragen universeel zijn geratificeerd. Het gewoonterecht kent twee concrete eisen. Het moet gaan om een algemene statenpraktijk (veel staten gebruiken het recht in het algemeen) en er moet sprake zijn van een rechtsovertuiging (opinio juris).
North Sea Continental Shelf zaken (IGH, 1969)
Een voorbeeld van een zaak over gewoonterecht bij het Internationaal Gerechtshof: North Sea Continental Shelf-zaken. In deze zaak ging het ook over een verdrag. Duitsland was echter geen partij bij dit partij, dus konden de andere staten zich niet op dit verdrag herroepen ten opzichte van Duitsland. Duitsland kon echter wel worden aangesproken als het een kwestie van gewoonterecht was. Het IGH ging in deze zaak uitzoeken of er sprake was van gewoonterecht(paragraaf 74 van de uitspraak). Het hof was echter van mening dat er geen omvangrijke statenpraktijk was voor die regel en dat er geen sprake was van rechtsovertuiging. De regel gesteld in het verdrag was dus geen gewoonterecht en was dus niet bindend voor Duitsland.
Nicaragua-zaak(IGH, 1986)
In de Nicaragua-zaak kwam de vraag naar voren of een regel ook gewoonterecht kon zijn als er ook afwijkende praktijken bestaan. Het antwoord op deze vraag was dat dit kan. De praktijk hoeft niet uniform te zijn voor een regel van gewoonterecht. Honderd procent consistentie is niet vereist, wel een hoog percentage.
The Court does not consider that, for a rule to be established as customary, the corresponding practice must be in absolutely rigorous conformity with the rule. In order to deduce the existence of customary rules, the Court deems it sufficient that the conduct of States should, in general, be consistent with such rules, and that instances of State conduct inconsistent with a given rule should generally have been treated as breaches of that rule, not as indications of the recognition of a new rule.” (par. 186)
Stellingen
Stelling I
Een nieuwe regel van internationaal gewoonterecht kan ook in korte tijd ontstaan.
Dit is juist. Voorbeelden hiervan zijn de kuststaatrechten en het ruimterecht.
Stelling II
Een staat kan zich onttrekken aan de vorming van een regel van internationaal gewoonterecht door, gedurende de periode waarin deze regel zich ontwikkelt, regelmatig te kennen te geven dat hij deze regel niet als gewoonterecht aanvaardt.
Dit is juist. De staat is dan de persistant objector. Dit kan echter alleen bij de ontwikkeling van de regel. Niet bij een al bestaande regel.
Gewoonterecht en verdragen
Verdragsregels kunnen gewoonterecht worden als er sprake is van een algemene statenpraktijk en een rechtsovertuiging. Ook kunnen verdragen gewoonterechtelijke regels codificeren. Verdragsregels kunnen gewoonterechtelijke regels vervangen en andersom hetzelfde.
Algemene rechtsbeginselen
Er zijn een aantal rechtsbeginselen die algemeen in het internationaal recht gelden. Een aantal voorbeelden hiervan zijn de goede trouw, verjaring en dat een staat een andere staat geen grensoverschrijdende schade mag toebrengen. Een bijzonder algemeen rechtsbeginsel is de billijkheid(equity).
Rechterlijke beslissingen
De rechterlijke beslissingen zijn een subsidiaire rechtsbron. Ze zijn belangrijk om vast te stellen wat recht is. Door deze rechterlijke beslissingen kan gewoonterecht ontstaan.
Doctrine
Doctrine zijn de opvattingen van rechtsgeleerden. Ook de doctrine is een subsidiaire rechtsbron. De doctrine stelt vast wat volgens de rechtsgeleerden het recht is.
Besluiten internationale organisaties
De besluiten van internationale organisaties zijn gericht tot de lidstaten van de organisatie. Het oprichtingsverdrag vormt de juridische basis voor het vaststellen van besluiten door verdragsorganen. Er moet altijd terug worden gegaan naar het oprichtingsverdrag om vast te stellen welke bevoegdheden organen hebben. Dit is belangrijk om na te gaan of besluiten bindend of niet bindend zijn.
Resoluties Algemene Vergadering Verenigde Naties
De resoluties van de VN worden vastgesteld door de Algemene Vergadering. Deze bevoegdheid is gebaseerd op VN Handvest. De resoluties van de Algemene Vergadering zijn niet juridisch bindend. De resoluties kunnen leiden tot nieuwe verdragen. Ook kunnen de resoluties regels bevatten die overeenkomstig zijn met het gewoonterecht of bijdragen tot de vorming van nieuw gewoonterecht. Het zet aan tot een praktijk, de lidstaten voeren dit uit en hierdoor wordt nieuw gewoonterecht gevormd.
Dit hoorcollege gaat over de rechtssubjecten. Het belang van rechtssubjecten is dat we weten wie wat kunnen doen. De definitie van een subject is de drager van rechten, plichten en/of bevoegdheden in het internationaal recht. De begrippen rechtspersoon, rechtssubject en rechtsbekwaam zijn equivalente begrippen. Er bestaat volledige en beperkte rechtssubjectiviteit. De volledige rechtssubjecten zijn de staten. De beperkte rechtssubjecten zijn de overige subjecten. Ook bestaat er objectieve en relatieve rechtssubjectiviteit. De objectieve subjectiviteit is subjectiviteit ten aanzien van alle andere rechtssubjecten. De relatieve subjectiviteit is subjectiviteit ten aanzien van beperkte rechtssubjecten, zoals bijvoorbeeld regionale subjecten. Er heeft een belangrijke ontwikkeling plaatsgevonden. Niet alleen zijn staten meer rechtssubjecten, maar er zijn ook andere subjecten bijgekomen, zoals de internationale organisaties.
Internationale rechtssubjecten
Staten zijn de originaire rechtssubjecten. Naast staten hebben ook internationale organisaties rechtssubjectiviteit. Er bestaan meer dan 380 internationale organisaties. Internationale organisaties zijn samenwerkingsverbanden tussen staten, die d.m.v. organen bepaalde bevoegdheden uitoefenen. Deze bevoegdheden zijn verkregen door de betrokken staten. Hiernaast zijn er ook nog andere beperkte rechtssubjecten. Non-gouvernementele organisaties streven vaak een bepaald doel na (bv. Amensty International). Zij hebben geen rechtssubjectiviteit, maar soms wel participatierechten. Multinationals hebben in zeer beperkte mate rechtssubjectiviteit. Ze hebben rechten, zoals het investeringsrecht. Ook de Heilige Stoel heeft beperkte rechtssubjectiviteit. Natuurlijke personen zelf zijn ook rechtssubjecten. Zij zijn drager van rechten en plichten en zijn ook op internationaal niveau strafbaar.
De staat
Het fundament voor een staat als subject is de staatssoevereiniteit. In de internationale rechtsorde brengt dit rechten en plichten met zich mee. Een staat is namelijk onafhankelijk van andere staten. In beginsel zijn alle staten gelijk, artikel 2 lid 1 VN Handvest.
De criteria voor wanneer een staat een staat is zijn te lezen in het Montevideo verdrag. Pas wanneer aan alle criteria zijn voldaan mag je van een staat spreken. Er moet allereerst sprake zijn van een gezagsstructuur. Er moet sprake zijn van een wetgever die het land bestuurt. Hiernaast moet er sprake zijn van een grondgebied, het territoir. Dit territoir hoeft geen bepaalde omvang te hebben. Ook moet er een permanente bevolking op het grondgebied leven. De binding van de bevolking met een staat is de nationaliteit. De staat komt voor mensen met de nationaliteit van de staat op in internationale geschillen. Schepen en vliegtuigen die van de staat zijn hebben ook de nationaliteit en zijn dus ook rechtspersoon. Als laatste criteria moet de staat het vermogen hebben om betrekkingen aan te gaan met andere staten. Dit kan als gevolg van de andere drie voorwaarden worden gezien.
Het territoir van een staat
Het territoir van een staat bestaat uit het landgebied, de binnenwateren, de territoriale zee, die tot 12 mijl van de kust strekt en het luchtruim boven deze gebieden.
Territoir kan op verschillende manieren worden verkregen. In het verleden, in het koloniale tijdperk, gingen staten opzoek naar hulpbronnen voor de productie. Door deze zoektocht werd het grondgebied over zee uitgebreid. De staten claimden de gebieden. Andere manieren om grondgebied te verkrijgen zijn ontdekking, overdracht (cessie), verjaring, natuurlijke aanwas of drooglegging en verovering. Op dit moment is verovering verboden bij het VN Handvest.
The Island of Palmas
Palmas was een eiland dat was ontdekt door Spanje. Spanje verkocht dit eiland aan de VS. Er waren echter ook Nederlanders al aanwezig op Palmas, het is een eiland vlakbij Indonesië. Spanje had de titel door ontdekking en het claimen van Palmas verkregen, dit was echter niet geldig, omdat hierna Nederland de titel had verkregen door Palmas te claimen en er effectief gezag uit te oefenen. Nederland had de titel dus door verjaring verkregen. Het verdrag gesloten tussen Spanje en de VS was dus niet geldig, Spanje had geen geldige titel en de titel op het eiland werd dus niet door cessie door de VS verkregen.
Totstandkoming en wijziging van staten
Staten kunnen op verschillende manieren tot stand komen. Allereerst is er de afscheiding. Het kan zijn dat een nieuwe staat ontstaat wat een deel republiek van een andere staat is. Afscheiding is echter zeer gecompliceerd. Verder kunnen er nieuwe staten ontstaan door ontbinding. Twee staten gaan dan zelfstandig verder. Een voorbeeld hiervan is Tsjecho-Slowakije. Deze staat werden ontbonden in twee nieuwe staten: Tsjechië en Slowakije. Ook kan een nieuwe staat ontstaan door samenvoeging/aaneensluiting. Twee staten die zelfstandig waren worden samengevoegd tot één staat. Een voorbeeld hiervan de samenvoeging van Oost en West Duitsland.
Stellingen
Stelling I:
Een staat zonder effectief gezag houdt op te bestaan.
Dit is onjuist. Als er even geen effectief gezag in een staat is, houdt de staat niet direct op te bestaan.
Stelling II:
Een nieuwe staat kan tot stand komen door (militaire) interventie van een andere staat.
Dit is onjuist. Dit heeft te maken met de legaliteit. Een staat mag niet worden opgericht in strijd met het internationaal recht.
Stelling III:
Erkenning is een noodzakelijk voorwaarde voor de totstandkoming van een nieuwe staat.
Deze stelling is onjuist. Uit de statenpraktijk blijkt dat erkenning geen vereiste is maar meer een indicatie dat is voldaan aan de criteria – declaratoire theorie
De rol van erkenning in het recht.
Erkenning is een goede indicatie dat er is voldaan aan de criteria van een staat. Hierbij heb je twee theorieën. In de constitutieve theorie moet een staat erkent zijn, anders ben je geen staat. De declaratieve theorie zegt dat je wel gewoon een staat kunt zijn, ook al ben je niet erkent door andere staten. Als een staat niet door andere staten wordt erkent, is er maar een kleine kans op diplomatieke internationale betrekkingen voor een staat. Als er een situatie is waarbij er onzekerheid is over de bestaansrechten van een staat geeft de erkenning van andere staten steun aan de staat.
Zelfbeschikking
Zelfbeschikking is het recht van een volk om zijn eigen politieke en culturele richting te bepalen. Dit recht is te vinden in artikel 1 BUPO. Er is een onderscheid tussen interne zelfbeschikking en externe zelfbeschikking. Interne zelfbeschikking is primair gericht op het recht van een volk om zelf een politieke en culturele richting na te streven binnen de staat. Het externe zelfbeschikkingsrecht is er voor staten die zich willen afscheiden van een andere staat. Dit komt voor in twee situaties. Allereerst kan dit zijn als er sprake is van een koloniale situatie. Ten tweede kan een land het externe zelfbeschikkingsrecht gebruiken als zij onder een vreemde heerser of onder de bezetting van een ander land zijn.
Bij het ontstaan van een nieuwe staat is er soms sprake van een clean slate. Dit wil zeggen dat de nieuwe staat zelf mag beslissen bij welke verdragen ze wel en niet willen horen. Dit kwam vooral voor bij de dekolonisatie.
Stelling
Stelling I:
Een nieuwe staat is volgens het internationaal recht niet gebonden aan de bestaande grenzen met buurstaten.
Deze stelling is onjuist.
Dit hoorcollege zal gaan over de afbakening van het staatsgezag. Allereerst zal het gaan over rechtsmacht en daarnaast over immuniteiten. Ook zal het gaan over het diplomatieke recht en over de immuniteiten die diplomaten genieten.
Staten hebben een territoir, een bevolking en een gezagsstructuur. Dit maakt ze tot staten. Bij het functioneren als staat is het begrip soevereiniteit erg belangrijk en daar zit het begrip van territoriale soevereiniteit aan gekoppeld. Dit is beschreven in de Island of Palmas zaak. De vraag was van wie het eiland Palma nou eigenlijk was, van Nederland of van de VS. Uiteindelijk werd deze zaak gewonnen door Nederland, omdat zij op dat eiland de soevereiniteit uitoefende.
Over de vraag wat het betekent wanneer er territoriale soevereiniteit kan worden uitgeoefend werd gezegd dat dit een kwestie van rechten en plichten is:
“Territorial sovereignty … involves the exclusive right to display the activities of a state.”
Hierin komt het recht tot uitoefening van rechtsmacht naar voren.
Rechtsmacht
Rechtsmacht en jurisdictie is hetzelfde. Dit is de bevoegdheid die een staat heeft om zijn nationale wetgeving van toepassing te verklaren en ook te handhaven ten aan zien van personen, hun bezit, of gebeurtenissen. Het is belangrijk een onderscheid te maken tussen territoriale en extraterritoriale rechtsmacht. Territoriale rechtsmacht is rechtsmacht ten aanzien van alles wat zich bevind op het grondgebied van de eigen staat. Moeilijker is de extraterritoriale rechtsmacht. Dit is rechtsmacht buiten het grondgebied. Hiermee kunnen staten die beide rechtsmacht uitoefenen in conflict komen. De internationale rechtsbasis voor de uitoefening van extraterritoriale rechtsmacht moet of een regel van gewoonterecht zijn, of een regel uit een verdrag. Dit staat ook in verband met het non- interventie beginsel. Als een staat buiten zijn grondgebied rechtsmacht gaat uitoefenen, handelt hij al snel in strijd met het non-interventie beginsel, omdat er geen rechtsbasis voor is. Dit houdt in dat een staat zich niet moet bemoeien met de interne aangelegenheden in een andere staat.
Vormen van rechtsmacht
Er zijn een drietal vormen van rechtsmacht. Dit zijn de wetgevende rechtsmacht, de rechtssprekende rechtsmacht en de handhavende rechtsmacht. De wetgevende bevoegdheid houdt in dat er in de wet wordt gesteld wat wel en niet is toegestaan. De rechtssprekende rechtsmacht houdt in dat als er sprake is van een overtreding van de regels in de wet het voor de rechter wordt gebracht. De handhavende rechtsmacht is vaak van cruciaal belang bij extraterritoriale rechtsmacht. Hiervan is sprake als iemand fysiek wordt aangehouden om deze persoon te kunnen berechten. Dit is dus moeilijk bij extraterritoriale rechtsmacht aangezien een staat niet zomaar een politionele actie in het buiteland mag verrichten (om bijv. iemand aan te houden). Dit mag alleen wanneer er toestemming is van de staat waarin de actie gehouden moet worden.
De grondslagen van de rechtsmacht.
Dit zijn de beginselen die moeten worden aangevoerd om rechtsmacht uit te kunnen oefenen. Deze zijn gewoonterecht. Een deel komt ook terug in verdragen.
Bij het territorialiteitsbeginsel moet er een onderscheid gemaakt worden tussen het subjectieve territorialiteitsbeginsel en het objectieve territorialiteitsbeginsel. Het subjectieve territorialiteitsbeginsel houdt in dat de handeling op het grondgebied van de staat die rechtsmacht wil uitoefenen heeft plaatsgevonden. Het objectieve territorialiteitsbeginsel houdt in dat de handeling is begonnen op het grondgebied van een andere staat maar is geëindigd op het grondgebied van de staat die rechtsmacht wil uitoefenen. In het verlengde van het objectieve territorialiteitsbeginsel ligt het effectenbeginsel.
Bij het nationaliteitsbeginsel kan een onderscheid worden gemaakt tussen het actieve nationaliteitsbeginsel en het passieve nationaliteitsbeginsel. Bij het actieve nationaliteitsbeginsel kan een persoon met de nationaliteit van de staat, die een misdrijf pleegt in het buitenland, ook worden gevolgd door zijn moederstaat. Bij het passieve nationaliteitsbeginsel heeft niet de dader, maar het slachtoffer de nationaliteit van de staat.
Het beschermingsbeginsel is bijzonder van aard. Hierbij gaat het om het beginsel waarbij de veiligheid van de staat in geding is. Hierbij kan het gaan om valsmunterij of het voorbereiden van een aanslag op de staat. Als iemand in het buitenland dit doet, ook al heeft die niet de nationaliteit van de staat kan hij toch op grond van het beschermingsbeginsel worden vervolgd in die staat.
Als laatst is er nog het universaliteitsbeginsel. Die biedt de mogelijkheid om iemand te vervolgen die niet iets heeft gepleegd op het grondgebied van de staat, niet de nationaliteit heeft en er ook geen slachtoffers met de nationaliteit waren. Feitelijk heeft het niets te maken met de staat die rechtsmacht wil uitoefenen. Het universaliteitsbeginsel wordt er restrictief toegepast. Het gaat om een aantal bijzondere misdrijven waar het mag worden uitgeoefend.
Binnen het gewoonterecht zijn dit: genocide, slavernij, zeeroof, misdrijven tegen de mensheid, oorlogsmisdrijven.
Bij verdragen zijn ook misdrijven vastgesteld waarbij universele rechtsmacht mag worden uitgeoefend. Dit is wel een beperkte vorm van universele rechtsmacht, want alleen de leden zijn hieraan gebonden.
Stellingen
Stelling I
Een staat kan rechtsmacht uitoefenen over personen in het buitenland die zich schuldig maken aan computercriminaliteit.
Deze stelling is juist. Het kan gaan over een persoon met de nationaliteit van een land. Ook zou het kunnen gaan om objectieve territorialiteitsbeginsel, waar de effecten zich voordoen in het land.
Stelling II
Het arresteren door Nederlandse opsporingsambtenaren van een verdachte in een andere staat is alleen toegestaan met instemming van die staat.
Deze stelling is juist. Dit is het onderscheid tussen de drie vormen van rechtsmacht. Je kunt niet handhaven op het grondgebied van een andere staat zonder toestemming. Non-interventie beginsel anders in het geding.
Rechtsmacht op zee.
Territoriale rechtsmacht geldt op het territoir van de staat. Het geldt ook op gebieden onder de soevereiniteit van de kuststaat. Hieronder vallen de binnenwateren, de territoriale zee en de archipelwateren. De territoriale zee strekt zich uit tot 12 zeemijl.
Er zijn ook gebieden die onder de beperkte rechtsmacht van een kuststaat vallen. Dit zijn de aansluitende zone, het continentaal plat en de exclusieve economische zone. Elke zone heeft zijn eigen rechten en plichten. Zo mag er in de aansluitende zone alleen gecontroleerd worden op gebied van douane, immigratie en volksgezondheid. In de exclusieve economische zone mag de staat exclusieve economische activiteiten uitoefenen, zoals visserij.
Deze gebieden omvatten geen soevereiniteit. Ze verschaffen functionele rechtsmacht.
Er zijn ook gebieden die buiten de rechtsmacht van kuststaten vallen. Dit zijn de volle zee en het internationaal zeebodemgebied. Dit is de zeebodem die buiten nationale rechtsmachten is gelegen. Hiervoor geldt een apart regime.
Immuniteit.
Rechtsmacht geeft een bevoegdheid. Immuniteit beperkt deze rechtsmacht. Het betekent in de praktijk dat er bijvoorbeeld geen vervolging kan plaatsvinden, omdat deze persoon immuun is. Allereerst is belangrijk om te weten wie er immuniteit hebben. Er is immuniteit van staten. Dit geldt voor de staat en onderdelen van de staat. Hiervan afgeleid is de immuniteit van (hoge) staatsvertegenwoordigers (bv. staatshoofd en regeringsleider). Hiernaast is er ook immuniteit voor diplomaten en consulair personeel. Deze staat beschreven in verdragen. Ook is er immuniteit voor internationale organisaties en hun medewerkers.
Vroeger was immuniteit absoluut. Tegenwoordig is deze immuniteit veel meer ingeperkt. Er zijn verschillende soorten immuniteit. Functionele immuniteit betekent dat je immuniteit hebt voor alles wat je uitoefent in functie van je ambt. Bij personele immuniteit heb je immuniteit wanneer je handelt uit privépersoon. Bij volledige immuniteit heb je beide.
Hoge staatsvertegenwoordigers genieten tijdens hun ambt volledige immuniteit, maar wanneer hun ambtsperiode is afgelopen alleen nog maar functionele immuniteit. Dit betekent dat ze niet vervolgd kunnen worden voor daden die zij tijdens hun ambtsperiode hebben verricht uit naam van hun functie. Zij kunnen na hun ambtsperiode echter wel vervolgd worden voor daden die zij hebben verricht uit naam van hun privépersoon. Stel de minister-president vermoord zijn vrouw tijdens zijn ambtsperiode. Dan kan hij ten tijde van zijn ambtsperiode hier niet voor vervolgd worden, maar na zijn ambtsperiode dus wel, omdat hij dan geen personele immuniteit meer heeft. Dit geldt ook voor diplomaten.
Stellingen
Stelling I:
Diplomaten genieten immuniteit van de wetgevende rechtsmacht van staten en behoeven zich derhalve niet aan de rechtsregels van de ontvangststaat te houden.
Het eerste deel is juist. Echter moeten ze zich wel degelijk aan de regels houden, maar ze kunnen niet vervolgd worden. De gaststaat kan de persoon als persona non grata verklaren, hij moet het land dan verlaten. Ze kunnen ook de diplomatieke betrekkingen verbreken.
Stelling II:
Een ambassadegebouw is een stukje territoir van de zendstaat in het buitenland.
Dit is onjuist. Het is geen stukje territoir van de zendstaat. De ambassade is wel onschendbaar. Het moet beschermd worden door de gaststaat.
Dit hoorcollege gaat over de staatsaansprakelijkheid en de aansprakelijkheid van andere internationale rechtssubjecten. Aansprakelijkheidsrecht gaat in essentie over de voorwaarden voor en gevolgen van internationale aansprakelijkheid. Dit zijn secundaire regels die in beginsel van toepassing zijn in alle gevallen van het internationaal recht. Het aansprakelijkheidsrecht verbindt een sanctie aan een schending. Een schending van een internationale regel heeft dus een gevolg. Dit heeft een preventief effect, omdat staten weten dat als ze het recht schenden, daar een sanctie aan verbonden is.
Staatsaansprakelijkheid.
De bronnen van het staatsaansprakelijkheidsrecht zijn over het algemeen ongeschreven recht. Allereerst is het gewoonterecht de voornaamste bron voor de staatsaansprakelijkheid. Dit gewoonterecht is wel gecodificeerd in de ILC Artikelen inzake staatsaansprakelijkheid, te vinden in de wettenbundel. ILC Artikelen zelf zijn juridisch niet bindend, maar omdat het een weergave van het gewoonterecht is, is het wel bindend. Er zijn een aantal verdragen die speciale regels hebben over aansprakelijkheid. Hierbij kan worden gedacht aan regels over aansprakelijkheid binnen de Wereldhandelorganisatie of de EU.
ILC Artikelen inzake Staatsaansprakelijkheid.
De ILC Artikelen zijn verdeeld in drie delen:
In deel een staan de voorwaarden voor staatsaansprakelijkheid
In deel twee staan de rechtsgevolgen
In deel drie staat de uitvoering
Voorwaarden voor staatsaansprakelijkheid
De voorwaarden voor staatsaansprakelijkheid zijn dat er sprake moet zijn van een schending internationale verplichting. De schending van de internationale verplichting moet toerekenbaar zijn aan de staat. Mocht het toerekenbaar zijn aan de staat moet er worden gekeken of er sprake is van een rechtvaardigingsgrond voor de staat.
Het kan ook zijn dat meerdere staten aansprakelijk worden gesteld, als zij beide de onrechtmatige daad hebben begaan. Medeplegen of medeplichtigheid kan namelijk ook leiden tot aansprakelijkheid. Bij medeplichtigheid moet het gaan om een substantiële bijdrage aan de onrechtmatige daad, waarbij de omstandigheden van de onrechtmatige daad bekend waren bij de staat. De geschonden regel moet in een verdrag staan waar beide staten partij bij zijn.
Schending van de internationale verplichting
Bij het schenden van de internationale verplichting kan het gaan om een schending door een handelen of een nalaten. De oorsprong van de bron is niet relevant. In alle gevallen kan een staat in beginsel aansprakelijk worden gesteld, als het gaat om een bindende regel voor de staat in kwestie. De inhoud van de regel staat centraal. Er is sprake van een objectieve beoordeling, schuld of nalatigheid hoeft niet te worden bewezen, als dit niet in de inhoudelijke norm staat.
Toerekening
Voor handelingen van staatsorganen is de staat in beginsel altijd aansprakelijk. De handelingen kunnen dus aan de staat worden toegerekend. Dit staat in artikel 4 van de ILC Artikelen. Lastiger is de aansprakelijkheid voor particulieren. Handelingen van particulieren kunnen de staat in een aantal bijzondere situaties worden toegerekend . De drie primaire regels hiervoor zijn:
Artikel 5 ILC Artikelen: particulieren die worden ingeschakeld voor publieke taken
Artikel 8 ILC Artikelen: particulieren handelen niet direct voor de uitvoering van publieke taken, maar worden gecontroleerd door de overheid.
Artikel 11 ILC Artikelen: onrechtmatige handelingen van particulieren worden achteraf door de staat expliciet goedgekeurd.
Een staat is zelf verantwoordelijk voor wat er op zijn grondgebied gebeurt niet in strijd is met het internationaal recht. De staat moet hier noodzakelijke maatregelen nemen en toezicht uitoefenen op wat particulieren doen. Ze moeten doen wat redelijkerwijs nodig is om schending van het recht te voorkomen (zo nodig dus ook ingrijpen). Dit is terug te vinden in de Corfu-Channel-zaak.
Stellingen
Stelling I
Een staat kan aansprakelijk zijn voor staatsorganen die handelen buiten hun officiële bevoegdheden.
Deze stelling is juist. Dit zijn ultra-virus handelingen(Artikel 7 ILC Artikelen.)
Stelling II
Een staat kan aansprakelijk worden gehouden voor handelingen van particulieren indien die staat algemene controle uitoefent over die personen.
Dit is onjuist, het moet gaan om effectieve controle, niet algemene controle. Dit is te vinden in de Nicaragua zaak:
“it would in principle have to be proved that that State had effective control of the military or paramilitary operations in the course of which the alleged violations were committed.” Generally financing, training, weapon delivery not sufficient.
De geldende regel van gewoonterecht over controle van een staat op particulieren is de effectieve controle regel. Dit is te vinden in de uitspraak van het IGH in de Genocide Convention zaak:
“A State is responsible only for its own conduct, that is to say the conduct of persons acting, on whatever basis, on its behalf. A State’s responsibility can be incurred for acts attributable to it under the rule of customary international law reflected in Article 8. This is so where an organ of the State gave the instructions or provided the direction pursuant to which the perpetrators of the wrongful act acted or where it exercised effective control over the action during which the wrong was committed. In this regard the “overall control” test is unsuitable, for it stretches too far the connection which must exist between the conduct of a State’s organs and its international responsibility.”
Rechtvaardigingsgronden
Zelfs als er sprake is van een schending van een internationale verplichting, die toerekenbaar is aan een staat, kan de aansprakelijkheid worden weggenomen door een rechtvaardigingsgrond. Deze rechtvaardigingsgronden zijn te vinden in artikel 20 tot en met 25 van de ILC Artikelen. De rechtvaardigingsgronden zijn toestemming, zelfverdediging, tegenmaatregel, overmacht, noodsituatie en noodzaak. Rechtvaardigingsgronden zijn echter nooit aan te voeren bij schending van dwingend recht, ius cogens.
Rechtsgevolgen
Op het moment dat er is vastgesteld dat aan de voorwaarden voor aansprakelijkheid is voldaan, moet er worden gekeken wat de rechtsgevolgen zijn. Allereerst is er de verplichting tot beëindiging en niet-herhaling van onrechtmatige daad. De vervolgstap is het vaststellen van rechtsherstel. Hierbij zijn drie mogelijkheden. Allereerst is er het herstel in de oorspronkelijke situatie, restitutie. Omdat dit vaak niet mogelijk is kan een andere vorm van rechtsherstel compensatie zijn, een schadevergoeding. De schade moet dan wel een gevolg zijn van de onrechtmatige handeling. De schadevergoeding kan hierbij betrekking hebben tot de materiële schade, maar ook tot de immateriële schade. Als laatste kan er sprake zijn van rechtsherstel door middel van genoegdoening, bijvoorbeeld door erkenning van de onrechtmatige daad door de staat of door het aanbieden van excuses aan de staat die het slachtoffer is geworden van de onrechtmatige daad.
Uitvoering staatsaansprakelijkheid
De uitvoering is het slotstuk van de staatsaansprakelijkheid. Alleen de gedupeerde staat kan een andere staat aansprakelijk stellen. De gedupeerde staat wordt de gelaedeerde staat genoemd. Dit is terug te vinden in artikel 42 van de ILC Artikelen. De gelaedeerde staat kan een claim indienen tegen de staat die onrechtmatig handelt en aanspraak maken op rechtsherstel. Onder bepaalde voorwaarden kan de gelaedeerde staat tegenmaatregelen nemen. Deze tegenmaatregel moet wel proportioneel zijn aan de onrechtmatige handeling. Het kan dus niet zo zijn dat Nederland bv. België mag binnenvallen, omdat België weigert een bepaald goed naar Nederland te exporteren. Dit is staat namelijk niet in verhouding.
Ernstige schending van het dwingend recht.
Er zijn geen bijzondere aanvullende rechtsgevolgen als het dwingend recht wordt geschonden. Er zijn echter wel aanvullende verplichtingen voorzien voor staten. De staten moeten samenwerken om de schending van het dwingend recht te beëindigen en ze mogen de situatie niet rechtmatig erkennen en geen steun verlenen aan de betreffende staat. Iedere staat wordt geacht om gelaedeerde staat te zijn en de betreffende staat aansprakelijk te stellen. Deze erga omnes verplichtingen zijn terug te vinden in de Furundzija zaak:
“the prohibition of torture imposes upon States obligations erga omnes, that is, obligations owed towards all other members of the international community, each of which then has a correlative right. In addition, the violation of such an obligation simultaneously constitutes a breach of the correlative right of all members of the international community and gives rise to a claim for compliance accruing to each and every member, which then has the right to insist on fulfillment of the obligation or in any case to call for the breach to be discontinued.”
Diplomatieke bescherming
Voor uitvoering van staatsaansprakelijkheid moet ook worden gekeken naar de diplomatieke bescherming. Diplomatieke bescherming ziet op de mogelijkheid van de staat om op te komen voor de belangen van zijn burgers in het buitenland. Dit is geen verplichting, maar een recht. Het is geheel aan de staat in kwestie. Om onder de diplomatieke bescherming van de staat te vallen moet de burger de nationaliteit van de staat hebben en moeten alle nationale rechtsmiddelen in de andere staat al zijn uitgeput. Dan kan de moederstaat worden verzocht om voor de burger op te komen en de andere staat aansprakelijk te stellen.
Aansprakelijkheid van de andere rechtssubjecten
Internationale organisaties en individuen kunnen ook aansprakelijk worden gesteld. Ook kunnen zij een staat aansprakelijk stellen. Een internationale organisatie kan een gelaedeerde partij zijn en een staat aansprakelijk stellen, zie de Reparation for injuries-zaak. De VN stelde een schadeclaim in tegen Israel.
Naast de aansprakelijkheid van internationale organisaties kunnen ook individuen aansprakelijk gesteld worden. Individuen hebben niet alleen maar rechten, maar ook plichten. Het feit dat individuen aansprakelijk worden gesteld voor een onrechtmatige daad, staat niet in de weg voor staatsaansprakelijkheid. Het is een complementaire situatie.
Deze week is het thema van het hoorcollege vrede en veiligheid. Dit is een belangrijk leerstuk in het internationaal recht. Het zal dit hoorcollege gaan over het ius ad bellum, wanneer er in het internationaal recht geweld gebruikt mag worden. Ook zal het gaan over het ius in bello. Dit is het internationaal humanitair recht, het recht wat geldt gedurende een gewapend conflict.
Recht inzake het gebruik van geweld
Geweld is van alle tijden. Wat nieuw is, is dat er expliciete regels gelden om het gebruik van geweld te beperken. In het verleden was geweld een gerechtvaardigd middel als dit bedoeld was voor een gerechtvaardigd doel, de ‘just war’theorie. Meestal waren dit religieuze achtergronden. In de periode vanaf het midden van de 17e eeuw ging de theorie van de ‘just war’ verder naar de achtergrond. Nieuwe staten ontstonden en er ontstonden interstatelijke conflicten, die werden begonnen met formele oorlogsverklaringen. Er waren wel grenzen aan dit geweld en ‘lichtere’ vormen van geweld waren ook niet verboden door het internationaal recht. Na de eerste wereldoorlog werd de Volkenbond opgericht in 1919 waardoor er nog geen verbod op oorlog of gebruik van geweld kwam, maar er wel beperkingen op het gebruik van geweld kwamen. Met het Kellogg-Briand pact in 1928 kwam er een verbod op oorlog, maar niet op alle ‘lichtere’ vormen van het gebruik van geweld.
Dat veranderde pas na de ervaringen van de Tweede Wereldoorlog. Men wilde het na de Tweede Wereldoorlog duidelijk anders doen. De VN volgden de Volkenbond op en door middel van het VN Handvest werd er geprobeerd het gebruik van iedere vorm van geweld aan banden te leggen. In het VN Handvest is een geweldverbod opgenomen. Er is een systeem voor de verdediging van de collectieve veiligheid. Er is echter nog wel het recht op zelfverdediging. Alle andere vormen van geweld zijn niet toegestaan bij het VN Handvest.
Geweldverbod
Het geweldverbod is geformuleerd in artikel 2 lid 4 van het VN Handvest: “In hun internationale betrekkingen onthouden alle Leden zich van bedreiging met of het gebruik van geweld tegen de territoriale integriteit of de politieke onafhankelijkheid van een staat, en van elke andere handelwijze die onverenigbaar is met de doelstellingen van de Verenigde Naties.”
Niet alleen het plegen van geweld is hiermee verboden, maar ook de dreiging met geweld is een handeling in strijd met artikel 2 lid 4. Artikel 2 lid 4 spreekt alleen van leden, dus over staten die partij zijn bij het VN Handvest. Het geweldverbod is echter ook een regel van gewoonterecht dus staten die geen partij zijn bij het VN Handvest moeten zich ook aan dit verbod houden. Let wel, het geweldverbod geldt alleen voor gebruik van geweld tussen staten. Het geweldverbod kan dus niets zeggen over het gebruik van geweld binnen een staat, bv. bij een burgeroorlog.
Stellingen
Stelling I
Politieke of economische druk is verboden op grond van artikel 2(4) van het VN Handvest.
Deze stelling is onjuist.
Stelling II
Artikel 2(4) van het VN Handvest verbiedt ook gebruik van geweld binnen een staat.
Deze stelling is onjuist. Het moet gaan om internationale betrekkingen.
Stelling III
Het geweldverbod heeft dezelfde inhoudelijke reikwijdte als het verbod op interventie.
Dit is onjuist. Interventie kan ook politieke of economische druk zijn en hoeft dus niet alleen om geweld te gaan. Het verbod op interventie is breder.
VN collectieve veiligheidssysteem
Naast het geweldverbod komen wij bij de uitzonderingen op dit verbod. In het collectieve veiligheidssysteem van de VN speelt de Veiligheidsraad een primaire rol en de Algemene Vergadering een secundaire rol. De Veiligheidsraad is verantwoordelijk voor de handhaving van de internationale vrede en veiligheid, terwijl de Algemene Vergadering van de VN eigenlijk iedere kwestie wel behandelt. Er is voor de Algemene Vergadering een veel bredere rol weggelegd. Als de Veiligheidsraad niet tot besluiten kan komen, door het gebruik van het vetorecht, kan de Algemene Vergadering de taken gaan vervullen. De Algemene Vergadering neemt geen bindende maatregelen. Er kan een onderscheid gemaakt worden tussen maatregelen van hoofdstuk zes en hoofdstuk zeven. In hoofdstuk zes staan de maatregelen nodig voor vreedzame geschillenbeslechting(artikel 2 lid 3). Dit zijn niet-bindende maatregelen. In hoofdstuk zeven staan de dwangmaatregelen. Allereerst wordt artikel 39 doorlopen. Er wordt gekeken door de Veiligheidsraad of de kwestie een bedreiging voor de internationale vrede en veiligheid is. Hierna kunnen de dwangmaatregelen worden genomen. Dit kunnen geweldloze maatregelen zijn, artikel 41, maar ook maatregelen met geweld, artikel 42.
VN vredesoperaties
Er is geen specifieke bepaling over vredesoperaties te vinden in het VN Handvest. Dit heeft te maken met de aard van de vredesoperaties en de rol die zij nou precies moeten vervullen op het wereldtoneel. Deze vredesoperaties zien toe op de bewaring van de vrede. In Rwanda heeft de vredesoperatie geleidt tot genocide en ook in Srebrenica was dit het geval bij de traditionele vredesbewaring. Traditionele vredesbewaring is altijd met de instemming van de staat. Traditioneel mag door de troepen van de vredesoperatie geen geweld worden gebruikt, behalve uit zelfverdediging. Ze vormen als het ware een soort buffer tussen de twee conflicterende partijen. Steeds vaker geeft de VN een steviger mandaat om maatregelen te nemen met het gebruik van geweld om de vrede in de staat te bewaren. Er komt een robuustere vredesbewaring. Tegenwoordig is ook de taak van de vredesoperaties verbreedt. Als de situatie is afgelopen vertrekken de ‘blauw helmen’, hoe de VN vredestroepen worden genoemd, niet meteen, maar helpen ze mee met het opbouwen van de vrede.
Recht op zelfverdediging.
De tweede uitzondering is het recht op zelfverdediging. Dit is geformuleerd in artikel 51 van het VN Handvest. Het kernbegrip is een gewapende aanval. We kunnen onderscheid maken tussen individuele en collectieve zelfverdediging. Bij individuele zelfverdediging verdedigt het aangevallen land zichzelf. Bij collectieve zelfverdediging kunnen er andere landen het aangevallen land helpen met de zelfverdedigingsactie. Dit zou het geval zijn, wanneer Frankrijk Nederland aanvalt en Duitsland Nederland zou helpen tegen de aanval van Frankrijk.
Op het moment dat een zelfverdedigingsactie wordt uitgevoerd moet dit worden vermeld bij de Veiligheidsraad. Er moet geen andere optie zijn dan uitoefening van zelfverdediging en het gebruik van de zelfverdediging moet evenredig zijn aan de gewapende aanval. Dit zijn de beginselen van noodzaak en proportionaliteit.
Preëmptieve of preventieve zelfverdediging is zelfverdediging tegen een dreigende aanval. Dit is eigenlijk in strijd met het VN Handvest, er is geen sprake van een gewapende aanval. In de praktijk wordt echter niet van staten verwacht dat ze maar afwachten tot ze gewapend aangevallen worden. Het tweede punt wat het recht op zelfverdediging lastig maakt is dat een gewapende aanval vaker door niet-statelijke actoren worden gepleegd. Er kan dan niet zo maar een staat worden aangewezen die aansprakelijk kan worden gesteld.
Humanitaire interventie
Dan is er toch nog een derde mogelijke uitzondering op het geweldsverbod. Dit is de uitzondering van humanitaire interventie. Wanneer er ernstige schendingen worden gepleegd (bv. folteringen en/of schendingen van mensenrechten) wordt er beweerd dat in uitzonderlijke gevallen toch tussenbeide gekomen kan worden, ook al is er dus geen resolutie van de Veiligheidsraad. Er moet dan worden gekeken wat de rechtsbasis is. Dit kan een restrictieve uitleg zijn van het geweldverbod van artikel 2 lid 4. Dit is echter geen brede rechtsbasis voor ingrijpen. Ook in het gewoonterecht is er geen rechtsbasis te vinden voor humanitaire interventie.
Internationaal humanitair recht
Dit recht wordt gebruikt als er een gewapend conflict uitbreekt. Dit geldt onafhankelijk van de ‘illegaliteit’ van het geweldgebruik. Verder heeft het een gewoonterechtelijke oorsprong.
Deze week gaat het hoorcollege over vreedzame geschillenbeslechting. Aan het geweldsverbod zit tevens een verplichting verbonden (art. 2 lid 3 VN Handvest): geschillen moeten vreedzaam worden beslecht.
Partijen bij een geschil kunnen verschillend zijn. Het kan zowel gaan over geschillen tussen staten, maar ook tussen particulieren. Er zijn ook veel verschillende soorten geschillen waarvoor ook weer verschillende instanties zijn om deze te beslechten. Zij verschillen van organisatie tot organisatie en ook van thema tot thema.
Er zijn verschillende methoden van geschillenbeslechting. Allereerst zijn er de diplomatieke, niet bindende, methoden. Daarnaast zijn er ook nog arbitrage en rechtspraak. Uitspraken die hieruit voortkomen zijn wel juridisch bindend.
Diplomatieke methoden
De verschillende soorten diplomatieke methoden om geschillen te beslechten zijn:
Onderhandelingen. Onderhandelingen moeten altijd te goeder trouw worden uitgevoerd. Het kan zijn dat in een verdrag waar beide staten partij bij zijn vereist dat staten om het geschil te beslechten, onderhandelen. Partijen moeten dan eerst onderhandelen en als dit niet lukt, kunnen zij overgaan tot arbitrage of rechtspraak. Als de staten direct naar de rechter stappen kan de rechter zich onbevoegd verklaren, omdat het verdrag stelt dat er eerst onderhandeld moet worden.
Goede diensten. Bij goede diensten probeert een derde onafhankelijke partij de partijen weer rond de tafel te krijgen en zorgen dat zij zo het geschil zelf beslechten.
Bemiddeling. Bij bemiddeling is er een actievere, neutralere rol voor de derde partij weggelegd. De derde partij bemiddelt tussen de twee staten om zo het geschil op te lossen.
Feitenonderzoek. Het feitenonderzoek is een bijzondere categorie. Door een neutrale derde partij kan door feitenonderzoek vaak de zaak worden opgelost, omdat de relevante feiten voor een uitspraak aan het licht komen.
Conciliatie. Conciliatie oftewel verzoening is de meest formele vorm. Er wordt een commissie opgericht die het geschil gaat bekijken en met een aanbeveling komt richting de partijen.
In alle gevallen is de uitkomst niet bindend, het betreft altijd een aanbeveling aan de staten.
Internationale toezichtprocedures
De internationale toezichtprocedures zijn veelal voorzien in multilaterale verdragen, zoals verdragen over de mensenrechten of milieubescherming. Zij voorzien erin hoe er moet worden omgegaan met schending van het verdrag. Er wordt een neutrale commissie ingesteld om toe te zien of verdragen worden nageleefd. De samenstelling van deze commissie verschilt van verdrag tot verdrag. Deze commissie moet vaststellen waarom de staat zijn verplichting niet nakomt en deze situatie vervolgens beoordelen. Om te kunnen beoordelen moet er vaak eerst informatie verzamelt worden. Dit kan door zelf te inspecteren of door rapporten op te vragen. Zij kan dan aanbevelingen doen hoe deze schending door de staat rechtgezet kan worden. Als deze aanbeveling niet wordt gevolgd door de staat, kan de commissie corrigerende maatregelen nemen. Door middel van financiële of technische assistentie kan deze verplichting dan alsnog worden nageleefd. Als de verplichting hierna nog niet wordt nageleefd kan de commissie sancties instellen, zoals het opschorten of opzeggen van het lidmaatschap van de staat.
Arbitrage
De uitkomst van arbitrage is bindend. Het verschil met de internationale rechtspraak is dat het bij arbitrage altijd gaat om een niet-permanente instantie. Voor ieder geschil wordt er een nieuw tribunaal opgericht. Een ander verschil dat zich onderscheid van rechtspraak is dat de procedures vaak veel korter duren. Ook hebben de partijen zelf het recht om te bepalen wie er in het tribunaal komt, welk recht er wordt toegepast en wat de bevoegdheden van het tribunaal zijn. Het geeft dus heel veel vrijheid aan de partijen. Partijen zijn niet alleen staten, maar ook particulieren of andere rechtssubjecten. De oprichting van het tribunaal geschiet vaak per verdrag tussen de staten die een geschil hebben. De samenstelling en bevoegdheden van het tribunaal staat vast in het verdrag tussen de staten voor de oprichting van het tribunaal. Voorbeelden van arbitrage zaken zijn: ‘Island of Palmas zaak (NL/VS, 1928) en de IJzeren Rijn zaak (België/NL, 2005) (reader blz. 250).
Rechtspraak
Rechtspraak is de tweede vorm van geschillenbeslechting die leidt tot een bindend resultaat. Er zijn vrij veel rechterlijke instanties. Elk van die internationale rechterlijke instanties heeft zijn eigen procedures, die gebaseerd zijn op een oprichtingsverdrag. De rechterlijke instanties zijn permanente instellingen die op basis van vaststaande procedures werken met een vaste samenstelling en het internationaal recht als enige rechtsbron zullen toepassen. Tot slot is rechtspraak gericht op geschillen tussen staten.
IGH
Het internationaal Gerechtshof kan elk geschil beslechten. Het is opgericht bij het VN Handvest en het Statuut van het Internationaal Gerechtshof. Het is een orgaan van de Verenigde Naties. Het is gevestigd in het Vredespaleis. Het is samengesteld uit 15 onafhankelijke rechters met allemaal verschillende nationaliteiten. Als er geen rechter van de nationaliteit van de staat aanwezig is, mag deze ad hoc een rechter toevoegen aan het college (het maximum is dus 17 rechters). Bij de procedure is het van belang een verschil te zien tussen de schriftelijke procedure en de mondelinge procedure. Bij de schriftelijke procedure worden stukken over en weer gestuurd. De mondelinge procedure is het pleiten door de vertegenwoordiging van de staat. Ook in het internationaal recht kan er sprake zijn van een bindende voorlopige voorziening. Als het hof ontvankelijk is voor de zaak, komt het tot een uitspraak bij de meerderheid. Een gewone meerderheid is voldoende. De uitspraak is bindend voor de partijen. Rechters die het niet eens zijn met de uitspraak kunnen aan de uitspraak nog een andere mening toevoegen. Deze is dan niet bindend. Bij het IGH is geen hoger beroep mogelijk. Als een staat zijn verplichtingen tot naleving niet nakomt, kan de Veiligheidsraad optreden, artikel 94 VN Handvest.
Bevoegdheid van het IGH
De gang naar het IGH is niet verplicht. Zij kunnen de bevoegdheid op verschillende manieren aan het IGH verlenen. Dit kan door middel van een bijzondere overeenkomst, een compromis. De staten sluiten dan een akkoord (vaak over de omvang van het geschil) en geven de IGH rechtsmacht om over dat geschil te oordelen. Ook kan het zijn dat er een clausule in een verdrag tussen beide staten is opgesteld, waardoor het IGH bevoegd is. Dit is dan een compromissoire clausule. De bevoegdheid van het IGH kan ook door staten worden verleend door facultatieve verklaringen. De IGH krijgt alleen rechtsmacht als beide partijen zo’n facultatieve verklaring hebben afgelegd. Als laatste mogelijkheid bestaat nog dat de partijen komen opdagen voor het IGH zonder een van de bovenstaande mogelijkheden. Dit heet forum prorogatum. Dit is te vinden in artikel 36 van het Statuut van het Internationaal Gerechtshof. Dan wordt er vaak impliciet rechtsmacht aangekomen (komt niet zo vaak voor).
Het IGH kan ook adviezen geven op verzoek van bepaalde organen (met name de Algemene Vergadering en de Veiligheidsraad) en gespecialiseerde organisaties van de VN
Voorbeelden geschillenbeslechting
North Sea Continental Shelf zaken (NL/DK/DL, 1969). De zaak werd voorgelegd op basis van een bijzondere overeenkomst. Dit is te zien aan de / tussen de landen. Het ging om de vorming van gewoonterecht in deze zaak. De voorwaarden voor de vorming van gewoonterecht zijn te vinden op pagina 274 van de reader. Het moet gaan over een algemene praktijk en een rechtsovereenkomst. Ook aan de voorwaarden van de algemene praktijk moet zijn voldaan.
Hostages zaak (VS v. Iran, 1980). Deze zaak werd voorgelegd op basis van een compromissoire clausule. Iran wilde niet met de VS onderhandelen. Hierna heeft de VS de zaak aan het IGH voorgelegd. Deze zaak is van belang voor de staatsaansprakelijkheid. Het was vooral van belang voor de toerekening aan een zaak.
Nicaragua zaak (Nicaragua v. VS, 1986). Deze zaak is voorgelegd op basis van de facultatieve verklaring. Zowel de VS als Nicaragua had de facultatieve verklaring afgelegd. Het ging in deze zaak om schending van het geweldsverbod en het interventieverbod door de VS. De VS beriep zich op collectieve zelfverdediging, maar in dit geval was er geen sprake van een gewapende aanval op El Salvador en er was nooit om assistentie van de VS gevraagd door El Salvador. Het was dus niet gegrond. De VS heeft na het verliezen van deze zaak de facultatieve verklaring ingetrokken.
Gabcikovo-Nagymaros zaak (Hongarije/Slowakije, 1997). Dit is een zaak die is voorgelegd op basis van een bijzondere overeenkomst. Het geschil is van belang voor het verdragenrecht. Het was de vraag of Hongarije het verdrag eenzijdig mocht beëindigen. Dit mocht niet volgens het IGH, Hongarije had onrechtmatig gehandeld. Maar ook Slowakije had onrechtmatig gehandeld. Het verdrag moest gewoon worden blijven uitgevoerd.
Arrest Warrant zaak (Congo v. België, 2002). Dit is een zaak die op basis van de facultatieve verklaringen. Beide staten hadden een facultatieve verklaring zonder voorbehouden afgelegd. Dit arrest is van belang om de immuniteit. Als iemand nog in functie is, geniet deze persoon personele immuniteit en dit is op alle misdrijven. Pas na de functie kan hij worden vervolgd.
Application of the Genocide Convention zaak (Bosnië v. Servië, 2007). Dit is gebaseerd op een compromissoire clausule. Het is gebaseerd op artikel 9 van het Genocide-verdrag. Het ging primair over de aansprakelijkheid van de staat Servië.
Voorbeelden adviezen
Reparation for Injuries advies (1949). Dit advies is voorgelegd door de Algemene Vergadering. De VN heeft internationale rechtspersoonlijkheid en heeft rechten en plichten in het internationaal recht. De VN wilde in deze zaak een schadeclaim uitbrengen tegen Israel en het IGH heeft bevestigd dat de VN dit mocht doen.
Reservations to the Genocide Convention advies (1951). Dit advies is voorgelegd door de Algemene Vergadering. De vraag was of er voorbehouden konden worden gemaakt ten aanzien van het Genocide-verdrag, artikel 9. In het verdrag werd niet expliciet verboden voorbehouden te maken en dus waren de staten wel partij bij het verdrag, maar had alleen verdragsrelaties met staten die het voorbehouden hadden geaccepteerd.
Legal Consequences of the Construction of a Wall in the Occupied Palestinian Territory advies (2004). Pagina 104 en verder van de reader. Er wordt een advies gevraagd ten aanzien van de rechtmatigheid van het bouwen van de muur. Het lijkt sterk op geschillenbeslechting. Het bouwen wordt onrechtmatig verklaard. Het is een schending van het recht op zelfbeschikking van de Palestijnen, ook is het een schending van mensenrechten, het BUPO verdrag, artikel 12. Het is echter een advies dus het is niet juridisch bindend. Israel heeft het naast zich neergelegd.
Rechtspraak en het individu
Er zijn internationaal rechterlijke instanties die ook bevoegdheid hebben ten aanzien van individuen. Hierbij gaat het om mondiale en regionale instanties met betrekking tot mensenrechten. Ook internationale straftribunalen kunnen individuen vervolgen en er is een belangrijke rol voor de nationale rechter weggelegd.
Wereldhandelsorganisatie (WTO)
De belangrijkste taak van de WTO is het vrijmaken van de liberaliserende wereldhandel. Dit doen ze door bv. tarifaire belemmeringen tot het minimum te beperken en ook niet-tarifaire belemmeringen (andere belemmeringen), zo min mogelijk te maken. Op deze manier moet de wereldhandel een stuk eerlijker worden. Om dit doel te bereiken zijn er een aantal methodes. Zo speelt bijvoorbeeld het beginsel van de meestbegunstigde natie een rol. Dit betekent dat als land A een voordeel geeft aan land B, land A dit voordeel aan alle andere leden (landen) van de WTO moet geven. Ook is er het beginsel van nationale behandeling. Dit betekent dat je een goed uit het buitenland op dezelfde manier moet behandelen dan wanneer het goed uit je eigen land zou komen (dus geen hogere BTW opleggen enz.).
Ook bij de WTO moeten er geschillen beslecht worden. De DSB (Dispute Settlement Body) is aangesteld om bepaalde regels af te dwingen. Zij nemen niet zelf de beslissing bij een geschil, maar dat doen de panels. Zij bestaan uit drie leden, waarvan twee uit de staten zelf. De beslissing die de panel maakt wordt doorgestuurd naar DSB, die dan de betreffende maatregelen tegen zo’n staat kunnen gaan nemen.
Deze week zal het hoorcollege gaan over de verhouding tussen het internationaal recht en het nationale recht. Er wordt gekeken naar de doorwerking van het internationaal recht in de nationale rechtsorde. Deze week is essentieel om in contact met het internationaal recht te komen. Ook zal naar de thema’s van de afgelopen weken gekeken.
Terugblik
De aard en structuur van het internationaal recht heeft een bijzonder karakter. Het voornaamste verschil met de nationale rechtsorde is het decentrale karakter van het internationaal recht. Het nationale recht heeft een centraal karakter.
Het internationaal heeft haar eigen rechtsbronnen. Hierin is een feitelijke scheiding met het nationale recht te herkennen. De rechtsbronnen van het internationale recht zijn onder andere verdragen en het gewoonterecht. Gewoonterecht ontstaat door een algemene (staten)praktijk en een rechtsoverweging. Er zijn ook nog andere rechtsbronnen in het internationaal recht, zoals algemene rechtsbeginselen, besluiten internationale organisaties, rechterlijke beslissingen en doctrine.
Het belangrijkste subject in het internationaal recht is de staat. Het is ook van belang om te weten hoe een staat tot stand komen en kan verdwijnen, te vinden in week 3. Naast de staat zijn ook Internationale Organisaties en natuurlijke personen rechtssubject.
Van belang voor de afbakening van het staatsgezag is de rechtsmacht van een staat. Een staat kan op en buiten zijn grondgebied rechtsmacht uitoefenen. Rechtsmacht kan worden beperkt door immuniteiten. Dit kunnen immuniteiten van een staat zijn, van hoge staatvertegenwoordigers of diplomaten.
Om te kijken naar de staatsaansprakelijkheid is het van belang de drie criteria te kennen. Allereerst moet er sprake zijn van een schending van een internationale verplichting. Ten tweede moet deze schending toerekenbaar aan de staat zijn. Mocht aan deze twee eisen zijn voldaan, moet worden gekeken of er nog een rechtvaardigingsgrond aanwezig is. Artikelen rondom staatsaansprakelijkheid zijn te vinden in de ILC-Artikelen.
Binnen het kader van de vrede en veiligheid moet worden gekeken naar het onderscheid tussen het ius ad bellum en het ius in bello. Dit is het recht inzake het gebruik van geweld en het internationaal humanitair recht, het recht wat geldt gedurende een gewapend conflict.
Staten hebben een algemene verplichting om geschillen vreedzaam te beslechten. Welke methode ze hiervoor gebruiken mogen de staten zelf kiezen, mits dit niet bij verdrag is vastgelegd. Dit kunnen diplomatieke methoden zijn, internationale toezichtprocedures, arbitrage en rechtspraak.
Verhouding tussen het internationaal recht en het nationaal recht.
Er zijn verschillende theorieën over de verhouding tussen het internationaal recht en het nationaal recht:
Dualisme. Bij de theorie van het dualisme is er een formele strikte scheiding tussen het internationaal recht en het nationale recht. Beide rechtsorden brengen andere regels met zich mee. Het dualisme is product van het nationalisme. Het waarborgt de onafhankelijkheid van een staat. Bij dualistische staten worden de internationale rechtsregels getransformeerd naar het eigen nationale recht. De rechtsregels werken dus niet meteen door in de nationale rechtsorde.
Monisme. Bij de theorie van het monisme is er geen strikte scheiding tussen de twee rechtsorden. Er is een eenheid. Er is hiërarchie tussen de rechtsordes, het internationaal recht heeft het primaat. Zo gaat een verdrag in Nederland boven de wet. Het monisme kan worden gezien als bescherming van de individu. Als er sprake is van een normschending van het internationaal recht, moet het nationaal recht wijken zodat er een sanctie kan worden opgelegd. Regels van de internationale rechtsorde vinden bij het monisme wel meteen doorwerking in de nationale rechtsorde.
Pluralisme. Het pluralisme is een mengvorm van dualisme en monisme. Er is een formele juridische scheiding tussen beide ordes, maar natuurlijke personen hebben ook rechten op internationaal niveau. Dit zijn de mensenrechten, zoals het internationaal klachtenrecht. Dit kan worden ingeroepen als de nationale mogelijkheden om voor de rechter te komen zijn uitgeput. In de praktijk is er dus een formele scheiding, maar wordt het internationaal recht in toenemende mate gekwalificeerd. Het nationale recht stelt zich open voor het internationaal recht. Er is echter wel sprake van een complexe wisselwerking.
Internationaal perspectief
Wat is de betekenis van nationaal recht in de internationale rechtsorde? Het nationale recht en het internationaal recht hebben beide hun eigen rechtsbronnen. Het nationale recht heeft geen directe rechtsgevolgen in het internationaal recht. Toch heeft het wel een indirecte betekenis in het kader van het gewoonterecht. Voor gewoonterecht is een statenpraktijk nodig. Als verschillende staten een nationale rechtsregel in hun wet hebben staan, leidt dit tot een algemene statenpraktijk en kan dit leiden tot vorming van een gewoonterechtelijke regel.
Er kan geen beroep worden gedaan op nationaal recht om aan internationale verplichtingen te ontkomen. Dit is in verschillende passages te vinden:
Every State has the duty to carry out in good faith its obligations arising from treaties and other sources of international law, and it may not invoke provisions of its constitution or its laws as an excuse for failure to perform this duty” (art. 13 Draft Declaration on Rights and Duties of States)
A party may not invoke the provisions of its internal law as justification for its failure to perform a treaty (art. 27 Verdragenverdrag; NB: uitzondering art. 46)
The responsible State may not rely on the provisions of its internal law as justification for failure to comply with its obligations under this Part (art. 32 ILC Articles on State Responsibility)
Nationaal perspectief
De doorwerking van het internationaal recht in de nationale rechtsorde verschilt van staat tot staat. De staat bepaalt zelf hoe het het internationale recht laat doorwerken. Staten gaan uit van een monistische of een dualistische benadering. Er kan niet in algemene zin worden gezegd of een staat monistisch of dualistisch zijn, dit kan afwijken.
Om te kijken hoe het zit met de doorwerking van het internationaal recht in het nationaal recht moeten drie vragen worden beantwoord. Allereerst de vraag van de gelding. Bij een dualistisch systeem moet een verdrag eerst worden getransformeerd naar nationaal recht voor het gelding heeft. Bij een monistisch systeem heeft een verdrag automatisch gelding. Hierna moet worden gekeken naar de voorrang van het internationaal recht. Bij een dualistisch systeem is dit niet van toepassing, omdat het internationaal recht is getransformeerd naar nationaal recht. Bij het monisme wijkt het nationaal recht voor het internationale recht. Hierna moet als derde en laatste de vraag worden beantwoord of de internationale rechtsregel rechtstreekse werking heeft. Omdat bij dualisme altijd omzetting is vereist, is het hier niet van toepassing. Bij het monisme hoeft een regel niet altijd rechtstreekse werking te hebben. Dit heeft het alleen als het objectief toe te passen is.
Nationaal perspectief van Nederland
Nederland heeft een gematigd monistisch systeem. Het internationaal recht heeft op grond van ongeschreven staatsrecht gelding in de Nederlandse rechtsorde. Het gaat hier echter alleen om internationaal recht wat bindend is voor Nederland, en wat in werking is getreden. In Nederland heeft het internationaal recht rechtstreekse werking, te vinden in artikel 93 van de Grondwet. Ook hebben verdragsregels voorrang op de nationale wetgeving, te vinden in artikel 94 van de Grondwet
De wetgever zet verdragen en besluiten van internationale organisaties om in Nederlandse wetgeving. Dit doen ze om te voorkomen dat er een conflict ontstaat tussen het internationale en de nationale recht. Ook voorziet de wetgever in verwijzingsregels naar verdragen en gewoonterecht. Een voorbeeld hiervan is artikel 8 Sr.
De uitvoerende macht wordt door het internationaal recht beperkt in de uitoefening van haar bevoegdheden. Bestuursorganen moeten verplichtingen nakomen en als zij dit niet doen is de staat voor hen aansprakelijk. Ook kan het internationaal recht bevoegdheden scheppen, als het in overeenstemming is met het nationaal recht.
De rechter moet het internationaal recht direct toepassen, volgens artikel 93 en 94 Grondwet. De rechter stelt vast of een verdrag directe toepassing heeft. Ook kan de rechter het internationaal recht indirect toepassen. Zij kunnen het nationaal recht in overeenstemming met het verdrag interpreteren en uitleggen. Dit is de contra legem interpretatie. Deze interpretatie mag niet in strijd zijn het nationale recht, maar het nationale recht geeft wel ruimte voor een interpretatie.
Stellingen
Stelling I
Nederlandse rechters kunnen ook internationaal recht toepassen in procedures tussen particulieren onderling.
Deze stelling is juist. Het internationale recht heeft een horizontale werking. Het recht moet echter wel rechtstreekse werking hebben.
Stelling II
Het legaliteitsbeginsel staat in de weg aan rechtstreekse toepassing door de Nederlandse rechter van gewoonterecht in het nationale strafrecht.
Deze stelling is juist. Als het gewoonterecht zou worden toegepast en het legaliteitbeginsel moet wijken, dan is dit in strijd met artikel 94 van de Grondwet.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
2510 |
Add new contribution