TentamenTests bij de 6e druk van Recht en Efficiëntie: Een inleiding in de economische analyse van het recht van Van Velthoven & Van Wijck

Hoe zorgen we voor welvaart, wat zijn markten en wat is de rol van de overheid hierin? - TentamenTests 2

 

Oefenvragen gebaseerd op het vak Rechtseconomie aan de Rijksuniversiteit Groningen

Vraag 1

Bereken het consumentensurplus voor een prijs van 2 dollar en van 0 dollar. Waarbij een grafiek weergegeven wordt onderstaande figuur dat een lijn weergeeft tussen een prijs van 10 dollar en een aantal van 100.

Vraag 2

Je bedrijf produceert luxe vliegtuig maaltijden. Air France betaalt je 10 euro per maaltijd. Het aantal maaltijden per dag is afhankelijk van het aantal werknemer-uren per dag (zie tabel).

  1. Als het loon 15 per uur is en uw dagelijkse vaste kosten voor het gebouw 60 euro bedragen, wat is dan de winstmaximaliserende hoeveelheid maaltijden?
  2. Als het loon 15 per uur is en uw dagelijkse vaste kosten voor het gebouw 30 euro bedragen, wat is dan de winstmaximaliserende hoeveelheid maaltijden?
  3. Wat is de winstmaximaliserende hoeveelheid maaltijden als er een belasting van 10 wordt geïntroduceerd (loon 15 per uur, vaste kosten voor het gebouw 60 euro)
  4. Wat is de winstmaximaliserende hoeveelheid maaltijden als er een belasting van 2 wordt geïntroduceerd per maaltijd? (loon 15 per uur, vaste kosten voor het gebouw 60 euro)

Vraag 3

Wat is het winstmaximaliserende niveau van output en hoeveel winst zal dat opleveren als de Prijs per koffie 0.50 is? Bij deze vraag wordt een grafiek weergegeven met de lijnen: MK (marginale kosten), GTK (gemiddelde totale kosten) en GVK (gemiddelde variabele kosten).

Vraag 4

Bereken het producentensurplus bij de onderstaande grafiek. Daar is de aanbod en vraaglijn weergegeven.

Vraag 5

Energieproductie leidt tot broeikasgasemissies. Bedrijven zijn alleen geïnteresseerd in hun eigen kosten. Hoe kan de wetgever dit corrigeren? Toon dit grafisch aan. Dit wordt aangetoond in de onderstaande grafiek.

Vraag 6

Wat is het verschil tussen collectieve goederen en individuele goederen? Geef van elk een voorbeeld.

Vraag 7

  1. Energieproductie leidt tot broeikasgasemissies. Bedrijven zijn alleen geïnteresseerd in hun eigen kosten. Hoe kan de wetgever dit corrigeren? Toon dit grafisch aan
  2. Waarom belasten we bedrijven en niet huishoudens - maakt het uit?

Vraag 8

Bereken de kosten die nog niet gegeven zijn:

Q

TK

CK

VK

GTK

GVK

GCK

  

MK

0

24

24

0

-

-

-

 

0-1

16

1

40

24

16

40

16

24

 

1-2

34

2

74

24

50

37

25

12

 

2-3

34

3

108

24

84

36

28

8

 

3-4

52

4

160

24

136

40

34

6

 

4-5

60

5

220

24

196

44

39,2

4,8

 

5-6

62

6

282

24

258

47

43

4

   

Vraag 9

Bereken de maximale winst.

Gegeven:

Q: = 80(x million liters)

MO: = 8

GTK = 6,20 Euros

Vraag 10

Onder zekere voorwaarden zal de markt tot uitkomsten leiden die efficiënt zijn. Er zijn ook situaties waar de markt zelf niet tot efficiënte uitkomsten kan leiden.

Leg uit, met behulp van voorbeelden, wanneer de markt zelf niet tot efficiënte uitkomsten kan leiden.

Vraag 11

Hieronder ziet je een tabel met verschillende kostencurves. Vul de lege plekken in.

Q

TK

CK

VK

GTK

GVK

GCK

 

MK

0

25

?

?

-

-

-

0-1

12

1

?

?????

1-2

?

2

??

55

???

2-3

?

3

120

?????

3-4

?

4

??????

4-5

?

5

????

47

?

5-6

?

6

???

59

??  

Vraag 12

In de cursus zijn we verschillende vormen van marktfalen tegengekomen. Noem de 4 vormen van marktfalen en leg deze uit. Geef een voorbeeld voor elk marktfalen.

Vraag 13

Hieronder ziet u een tabel met verschillende kostencurves. Vul alstublieft de lege plekken in.

Vraag 14

Hoe kunnen negatieve externe effecten worden aangepakt? Is regulering altijd nodig?

Oefenvragen gebaseerd op het vak Rechtseconomie aan de Universiteit Leiden

Vraag 15A

Draaipil, een groot farmaceutisch bedrijf, heeft dankzij octrooien een monopolie voor geneesmiddel Positivol. De marginale kosten (MK) van de productie van het geneesmiddel en de vraag (V) naar het product staan afgebeeld in onderstaand figuur.

Bepaal de winstmaximaliserende prijs en productieomvang.

Vraag 15B

Winstmaximalisatie en welvaartsmaximalisatie zijn verschillende begrippen. Wat wordt in dat verband verstaan onder het deadweight loss? Bepaal gegeven uw antwoord onder a. de omvang van het deadweight loss.

Vraag 15C

Zou Draaipil een hogere winst kunnen behalen door middel van prijsdiscriminatie? Zo ja, wat zou de weerslag hiervan zijn voor de maatschappelijke welvaart?

Vanuit efficiëntieoogpunt zou men monopolieposities op grond van octrooien kunnen verdedigen, maar alleen gedurende een bepaalde duur.

Vraag 15D

Welke elementen zijn van belang voor de bepaling van de optimale levensduur van een octrooi?

Antwoordindicatie

Vraag 1

Reserveringsprijs: de maximale prijs die men bereid is te betalen om een ​​bepaald goed of een bepaalde service te kopen

Consumentensurplus:

(10−2) * 80,000 liter* (1/2) = USD 320,000

(10−0) * 100,000 liter * (1/2) = USD 500,000

Vraag 2

  1. Daarvoor maak je een tabel zoals in dia 7. Waarbij je 5 rijen maakt: aantal maaltijden, totale omzet (/dag), totale arbeidskosten (uren x salaris), totale kosten (arbeidskosten + vaste kosten) en dewinst (/dag) (omzet-kosten). Hierbij is te vinden dat bij 20 maaltijden per dag de winst 35 euro is. Wanneer je meer of minder maaltijden gaat produceren wordt de winst minder. Dus is 20 maaltijden de winstmaximaliserende hoeveelheid maaltijden. Berekening: omzet is 200 bij 20 maaltijden, de totale arbeidskosten zijn: 7x15 = 105. (7 volgt uit tabel dia 5, en staat voor het aantal werknemers uren er nodig zijn voor het produceren van 20 maaltijden per dag) De totale kosten zijn: 105 + 60 = 165. De winst is daardoor: 200-165 = 35 euro.

  2. Daarvoor wordt weer een tabel gemaakt zoals genoemd in opdracht 2a. Het verschil is hier dat de vaste kosten niet 60 euro zijn maar 30 euro. Dit deel in de tabel zal dan ook veranderen ten opzichte van vraag a, dat is de rij met daarin de totale kosten (arbeidskosten + vaste kosten). De winst gaat omhoog met 30, omdat de vaste kosten met 30 omlaag zijn gegaan. De winstmaximaliserende hoeveelheid maaltijden blijft 20. Het verschil is dat hier de winst 65 euro is, en niet zoals bij vraag a 35 euro.

  3. Belasting reduceert de winst met 10 euro per dag. Winstmaximaliserend outputniveau is nog steeds 20. De vaste kosten zijn onafhankelijk van de output. Dus er is ten opzichte van vraag a alleen een verandering in de totale kosten, daar is 10 euro bij opgekomen (105 + 60 + 10). Daardoor is de winst met 10 gedaald ten opzichte van vraag a, dus de winst is nu 25 euro.

  4. Belasting beïnvloedt winstmaximaliserend outputniveau. de kosten zijn afhankelijk van de output. Hier is sprake van verhoging van de variabele kosten. In dit bedrijf maak je dan geen winst meer door die 2 euro extra per maaltijd. Bij het produceren van 15 maaltijden per dag kom je uit op een winst van nul, dat is de beste optie, omdat dan geen verlies geleden wordt.

Vraag 3

Bij een prijs van 0,50 dollar per koffie trek je een denkbeeldige lijn naar de lijn van MK, dan zie je dat er 260 eenheden worden geproduceerd bij een prijs van 0.50 dollar. Dus dan is de opbrengst 0.50 x260 = 130. Maar de kosten zijn dan 260 x 1,18 (want de totale kosten bij 260 eenheden ligt op 1,18 per eenheid, dat kan men aflezen uit de grafiek dia 6) dus de kosten zijn hoger dan de opbrengst, dus men draait hier verlies. Wil men produceren dan is er tenminste een prijs voor koffie nodig van 0,68 dollar, want dan kruist de lijn van MK de lijn van GVK, en zijn de variabelen kosten dus niet meer hoger dan de prijs voor koffie. Wanneer de MK lijn onder de lijn van GVK ligt, betekent dat dan we niet willen produceren. Dus met een prijs van 0.50 dollar gebeurt er niets.

Berekeningen: TK = GTK * Q = 1.18/koffie∗260kop= 306.80 / dag.

VK = GVK * Q = 0.68/koffie∗260kop=176.80 / dag .

Daaruit volgt: 306.80/dag−176.80/dag = $130/dag

Vraag 4

Het producentensurplus wordt weergegeven door de ‘driehoek’ 3, 12 en 0. Berekening: = (3/slice)(12,000slices/dag)(1/2)=

18,000 slices /dag. Dus het producentensurplus is $18,000 slices per dag.

Vraag 5

De differentiecurve is een weergave van de goederencombinaties waartussen een individu indifferent is. Het gaat hier om de veronderstelling dat er meer wordt geprefereerd boven minder, wat betekent dat als pakketten op een hoger gelegen indifferentiecurve liggen, geprefereerd worden boven pakketten die op een lager gelegen indifferentiecurve liggen. Een hoger gelegen indifferentie representeert een hoger nutsniveau, en een lager gelegen indifferentiecurve representeert een lager nutsniveau.

  • Punt a heeft (ongeveer) 13 eenheden van Burritos en 30 eenheden van Pizza’s.
  • Punt b heeft 10 eenheden van Burritos en (ongeveer) 28 eenheden van Pizza’s.
  • Punt c heeft 25 eenheden van Burritos en 15 eenheden van Pizza’s.

Conclusie: Pakket C bestaat uit 25 eenheden van B en 15 eenheden van P. Pakket A bevat 13 eenheden van B en 30 eenheden van P. Een individu vindt pakket C even goed als pakket A, omdat beide pakketten op dezelfde indifferentiecurve liggen. Dit betekent dat als we uitgaan van pakket C, het individu bereid is om 12 eenheden van goed B op te geven om 15 eenheden van goed P extra te krijgen. Dit betekent dat de hoeveelheid van het ene goed toeneemt en de hoeveelheid van het andere goed afneemt.

Vraag 6

Collectieve goederen zijn non-rivaliserend en non-exclusief. Non-rivaliserend betekent dat het gebruik van de één niet ten koste gaat van het gebruik door de ander. Non-exclusief betekent dat iedereen het kan gebruiken en dat je dus niemand kan uitsluiten van het gebruik. Individuele goederen zijn rivaliserend en exclusief. Rivaliserend betekent dat het gebruik van de één ten koste gaat van het gebruik door de ander. Exclusief betekent dat één iemand er gebruik van kan maken en dat je dus iemand kan uitsluiten van het gebruik (eigendomsrecht is een voorbeeld).

Vraag 7

A: Zie de grafieken op dia 19,20 en 21.

B:

  • Transactiekosten
  • De kosten vallen altijd op de acteurs die het het minst kunnen vermijden
  • Het juridische incident van belastingheffing is onafhankelijk van het economische incident

(The legal incident of taxation has no effect on the economic incident)

Vraag 8

Zie ingevulde tabel in vraag.

Vraag 9

Winst = TO – TK

= (P * Q) – (GTK * Q) waar P = MO

Vraag 10

  • Externe effecten
  • Collectieve goederen (non excl. Non riv.)
  • Marktmacht
  • Informatiegebreken (informatieasymmetrie)

Vraag 11

Q

TK

CK

VK

GTK

GVK

GCK

 

MK

0

25

25

0

-

-

-

0-1

12

1

37

25

12

37

12

25

1-2

43

2

80

25

55

40

28

13

2-3

40

3

120

25

95

40

32

8

3-4

55

4

175

25

150

44

38

6

4-5

85

5

260

25

235

52

47

5

5-6

94

6

354

25

329

59

55

4

  

Vraag 12

• Externe effecten + uitleg
• Collectieve goederen (non excl. Non riv.) + uitleg
• Marktmacht + uitleg
• Informatiegebreken (informatieasymmetrie) + uitleg

Vraag 13

Vraag 14

Regulering is niet altijd nodig
• Coase: onderhandelingen (indien eigendomsrechten zijn gedefinieerd en transactiekosten laag zijn); uitleg
• Pigouviaanse belasting of subsidie; uitleg
• Regulering of aansprakelijkheidsregels; uitleg
• Market-based instruments (ETS); uitleg

Vraag 15A

Teken MO, 2x zo steil als vraagcurve. Winst maximaal als MO = MK. Dus q = 30 mln, p = € 28.

Vraag 15B

De deadweight loss is het verlies aan maatschappelijk welvaart van een monopolie in vergelijking met volledige mededinging. De omvang ervan is: ½ x (28 – 16) x (50 – 30) = 120 mln euro.

Vraag 15C

Ja zeker. Sommige groepen afnemers onder de kopers van de eerste 30 mln doosjes zouden, indien nodig, best meer willen betalen dan € 28, tot € 40 per doosje aan toe. Buiten de kopers van de eerste 30 mln doosjes zijn er potentiële klanten, tot 50 mln doosjes aan toe, die geen € 28 zouden willen/kunnen betalen, maar wel meer dan de MK. Door aan al deze verschillende groepen afnemers verschillende prijzen te rekenen, zou Pharmax het hele consumentensurplus naar zich toe kunnen halen.

De deadweight loss zou (grotendeels of geheel) verdwijnen, de maatschappelijke welvaart navenant toenemen. [Met de kanttekening dat de verdeling heel scheef zou zijn, doordat het producentensurplus sterk toeneemt en het consumentensurplus (grotendeels of geheel) verdwijnt.]

Vraag 15D

Geen antwoordindicatie beschikbaar

Wat behoort aan wie toe en hoe waarborgen we dit? - TentamenTests 3

 

Oefenvragen gebaseerd op het vak Rechtseconomie aan de Rijksuniversiteit Groningen

Vraag 1

Een landbouwer heeft een oogst met een waarde van € 120.000. Deze oogst wordt door de luchtverontreiniging van een nabijgelegen fabriek bedreigd. De luchtverontreiniging kan echter vermeden worden door het plaatsen van een zuiveringsinstallatie die € 80.000 kost.

  1. Wat wordt verstaan onder het Coase-theorema en wat zijn transactiekosten?
  2. Luchtverontreiniging heeft effecten voor de welvaart. Wat zijn dit voor effecten en waarom heeft dit gevolgen voor de welvaart?
  3. Kan het Coase-theorema een uitkomst bieden om het probleem op te lossen? Ga in uw antwoord ook in op de transactiekosten.

Vraag 2

Wat moet je doen om een octrooi te verkrijgen? Zijn er redenen waarom bedrijven er liever geen aanvragen?

Vraag 3

Wat zijn de rechtseconomische problemen gerelateerd aan octrooien?

Vraag 4

De overheid moet één groot stuk onroerend goed kopen om één satellietvolgstation te bouwen. Er is slechts één geschikte plaats. Moet de overheid de eigenaar kunnen dwingen om het onroerend goed tegen een redelijke marktwaarde te verkopen?

Vraag 5

Lazer-printers genereren Fijnstof. Welke instrumenten kunnen worden gebruikt om de samenleving te beschermen?

Vraag 6

KLM overboekt altijd haar vluchten. Onderzoek dit vanuit een rechtseconomische perspectief.

Vraag 7

Steden groeien – ook in Nederland. Het gebeurt soms dat een stad zich uitbreidt in een gebied waarin een vervuilend bedrijf al produceert. Bespreek hoe rechten en vergoedingen efficiënt moeten worden toegewezen in deze situatie.

Vraag 8

Leg met behulp van voorbeelden het Coase-theorema.

Antwoordindicatie

Vraag 1

A. Het theorema stelt dat het inefficiënte gebruik van schaarse middelen dat kan ontstaan bij gemeenschappelijke eigendom, kan worden opgeheven door private eigendomsrechten toe te wijzen aan één van de betrokken partijen; aan wie de eigendomsrechten precies worden toegekend, maakt niet uit. De transactiekosten moeten voor de betrokken partijen laag zijn.

Transactiekosten zijn de kosten die gepaard gaan met het opstellen, afsluiten en (doen) naleven van overeenkomsten. Deze kosten komen voort uit activiteiten die moeten worden verricht als men als koper of verkoper wil optreden. Voorbeelden van transactiekosten zijn:

  • Vergaren van relevante informatie;
  • Onderhandelen over de verkoopvoorwaarden;
  • Afsluiten van overeenkomsten;
  • Controleren van de naleving van overeenkomsten;
  • Het zo nodig afdwingen van de naleving ervan.

B. Het gaat hier om negatieve externe effecten. Dit houdt in dat anderen (derden) nadeel ondervinden zonder dat zij daarvoor een schadeloosstelling ontvangen. Negatieve externe effecten hebben als gevolg dat de maatschappelijke kosten (alle kosten die door de verschillende leden van de samenleving worden gedragen) hoger zijn dan de private kosten (kosten die voor rekening van de producent zelf komen). De vervuiler houdt alleen rekening met de kosten die hij zelf draagt, waardoor de productie goedkoper lijkt dan ze in maatschappelijk verband feitelijk is. Op deze manier produceert hij te veel (blz. 45 e.v.).

C. Het Coase-theorema kan een uitkomst bieden. Het Coase-theorema stelt namelijk dat als het gaat om externe effecten, de economische deelnemers dit probleem onderling kunnen oplossen. Bij negatieve externe effecten kan de veroorzaker (de fabriek) onderhandelen met het ‘slachtoffer’ (de landbouwer) om zo diens welvaartsverlies te compenseren. Dit kan hij doen door de zuiveringsinstallatie te plaatsen. Het is ook mogelijk dat het slachtoffer in onderhandeling treedt met de veroorzaker. De landbouwer kan de installatie ‘afkopen’ door hem meer te bieden dan de kosten van de zuiveringsinstallatie en minder dan de waarde van de oogst, bijvoorbeeld € 100.000. Hierdoor winnen beide partijen: de fabriek maakt € 20.000 winst en de landbouwer houdt € 20.000 over van de oogst die anders verloren zou gaan.

Vraag 2

Solliciteer in het betreffende ‘land’. Deelnemers leren over je geheimen.

Vraag 3

  • Patent thicket
  • Creëren van een monopoliepositie
  • Dynamische efficiëntie
  • Effectieve bescherming

Vraag 4

Je moet je hier eerst afvragen wat een redelijke marktwaarde is.

Vraag 5

Belastingen (Pigout) en regulering.

Vraag 6

Je zal moeten kijken naar de verhouding tussen baten en kosten en handhaving.

Regulation (EC) No 261/2004 of the European Parliament and of the Council of 11 February 2004 establishing common rules on compensation and assistance to passengers in the event of denied boarding and of cancellation or long delay of flights.

Vraag 7

Slachtoffers kunnen het nemen van conservatoire maatregelen zelf. De regels zijn efficiënt als ze dit toestaan, maar als zodanig doen niet minimaliseren van de totale kosten voor de samenleving. Op deze manier, kan volgens Kaldor--‐Hicks het optimale resultaat worden bereikt.

Vraag 8

Het theorema stelt dat het inefficiënte gebruik van schaarse middelen dat kan ontstaan bij gemeenschappelijke eigendom, kan worden opgeheven door private eigendomsrechten toe te wijzen aan één van de betrokken partijen; aan wie de eigendomsrechten precies worden toegekend, maakt voor de efficiëntie van de uiteindelijke uitkomst niets uit, zolang de transactiekosten voor de betrokken partij nihil zijn.

Wanneer we er echter vanuit moeten gaan dat er transactiekosten zijn, althans dat ze niet verwaarloosbaar klein zijn, is volgens het Coase-theorema een efficiënte uitkomst niet altijd verzekerd.

Als de overhead een keuze heeft en er zijn transactiekosten in het geding, dan verdient het vanuit efficiëntieoogpunt de voorkeur als de eigendomsrechten direct worden toegewezen aan diegenen die de efficiënte aanwending kunnen verzorgen.

Het is verstandig de regels zodanig in te richten dat de transactiekosten zo laag mogelijk blijven.

Hoe geven we overeenkomsten vorm? - TentamenTests 4

 

Oefenvragen gebaseerd op het vak Rechtseconomie aan de Rijksuniversiteit Groningen

Vraag 1

Tina woont boven een discotheek. Deze discotheek is er gekomen toen Tina daar al woonde. Tina ondervindt veel muziekoverlast. Dit is een schadepost van € 1.115. Ze heeft al een paar keer geklaagd bij eigenaar Matthias, maar die zegt dat ze niet moet zeuren en maar ergens anders moet gaan wonen. Tina heeft onder andere al oordopjes geprobeerd, maar dit mocht niet baten. Daarom heeft ze een geluidsexpert ingehuurd om het aantal decibel te meten, omdat ze denkt dat de muziek niet onder de norm van 70 decibel zit. Tina krijgt gelijk van de geluidsexpert, want het blijkt dat de muziek op 85 decibel zit. Nadat Tina dit gemeld heeft bij Matthias, weigert hij alsnog om maatregelen te treffen. Ze is de wanhoop nabij en wil een rechtszaak beginnen. Ze weet dat de proceskosten 320 euro bedragen en ze weet voor 78% zeker dat ze de rechtszaak gaat winnen. Matthias denkt echter dat hij voor 70% de rechtszaak gaat winnen. Matthias heeft verder een persoonlijk gewin van € 340.

  1. Wat zal uiteindelijk voor Tina het voordeligst zijn: een schikking of een rechtszaak?
  2. Gesteld dat T geloofwaardig kan dreigen, wat is dan het voordeligste: het doen van een voor Tina acceptabel schikkingsvoorstel of het laten aankomen op een rechtszaak?
  3. Wat is, alles overziend, het beste: de activiteit wel of niet uitvoeren?

Vraag 2

In 2005 introduceerde de Richtlijn 2003/87/EG het Europese emissiehandelssysteem dat nu van toepassing is in 28 lidstaten en verschillende EVA-landen. Onder de uitstoot van broeikasgassen van de EU-ETS vallen ongeveer 11.000 installaties uit 6 brede industriële sectoren, die ongeveer 40% van de emissies in de EU vertegenwoordigen. Het ETS wordt gebruikt als een middel om de externaliteiten van de uitstoot van broeikasgassen te internaliseren en om vervuilers te stimuleren om de uitstoot te verminderen. Bij de aanvang van de EU ETS werden emissierechten kosteloos toegekend op basis van historische productiecijfers (dit wordt 'grandfathering' genoemd).

  1. De Nederlandse energieproducent Essent ontving gratis toewijzingen. De heersende marktprijs is per ton CO2-equivalent 28 euro. Welke invloed heeft dit op de productie- en prijsstrategie van Essent? Wat zou er met de prijs en geproduceerde hoeveelheid moeten gebeuren?
  2. Wat is het effect van de prijsstrategie van Essent op ENCI (een Nederlandse cementfabrikant die tot Heidelberg behoort)?
  3. Hoe moet de wetgever hierop reageren?

Vraag 3

Stel dat we een spel hebben met twee spelers: Oma en een beleggingsadviseur. Oma wil € 100.000 in aandelen beleggen voor een jaar, maar heeft geen idee hoe dit moet gebeuren totdat er een beleggingsadviseur verschijnt. Hij beweert dat hij in dat jaar een rendement op die investering kan leveren van 5%, dus € 5.000. De twee partijen zijn het erover eens dat deze € 5.000 aan winst gelijkelijk wordt verdeeld, d.w.z. € 2.500 voor Oma en € 2.500 voor de beleggingsadviseur. Gebruik de speltheorie en laat zien dat we het contractrecht (inclusief een systeem van sancties) nodig hebben om ervoor te zorgen dat Oma het geld uitleent aan de beleggingsadviseur. Vergelijk de spellen zonder en met het contractrecht, en leg eventuele efficiëntie-effecten (Pareto, Kaldor Hicks) uit. Voor de spel met het contractrecht; laat ook zien wat voor soort sancties nodig zijn om ervoor te zorgen dat het geld wordt geïnvesteerd

Vraag 4

Een fabrikant van fietsen (A) komt met B overeen om 100 fietsen te leveren voor een totale prijs van 5.000. B verwacht in de nabije toekomst de fietsen te verkopen voor 7.000. A krijgt dan een aanbod van C om 100 fietsen te kopen voor 9.000, omdat C de fietsen voor 10.500 denkt te kunnen verkopen. A kan niet aan de vraag van C voldoen zonder zijn contract met B te schenden, want hij heeft op dit moment slechts 100 fietsen om te kunnen verkopen. Wat zou er moeten gebeuren? Is dit efficiënt?

Vraag 5

Een oliemaatschappij sluit een contract om olie te leveren tegen een bepaalde datum vanuit Iran naar een fabrikant in China. Voordat de olie wordt geleverd, breekt een oorlog uit in het land van uitvoer en kan het oliebedrijf het contract niet nakomen. Het gebrek aan olie zorgt ervoor dat de Chinese fabrikant de productie verlaagt en winst misloopt. Het Chinese bedrijf maakt een rechtszaak aanhangig tegen het oliebedrijf wegens contractbreuk en vraagt de rechtbank om een schadevergoeding toe te kennen die gelijk is aan het bedrag van de winst die het zou hebben kunnen realiseren als de olie zou zijn geleverd. Het oliebedrijf stelt primair dat het moet worden vrijgesteld van uitvoering van het contract, want het is de oorlog die in de weg staat aan naleving van het contract. Subsidiair voert de oliemaatschappij aan dat de aansprakelijkheid gedeeld zou moeten worden, aangezien geen van beide contractanten op de oorlog heeft geanticipeerd. Het contract bevat inderdaad geen clausules inzake oorlog, zodat de rechtbank niet eenvoudig het contract kan lezen en het geschil kan beslechten op basis van de overeenkomst. De rechtbank moet beslissen om de zaak op te lossen door te kiezen uit één van de twee onderstaande oplossingen

1) de oliemaatschappij te vrijwaren van prestaties op grond van oorlog (onmogelijkheid van uitvoering), of
2) de oliemaatschappij in gebreke te stellen en het bedrijf te verplichten de schade te vergoeden die wordt gevorderd door het Chinese bedrijf.

Wat zijn de economische consequenties van de verschillende uitspraken van de rechtbank ? Kan derechtseconomie de rechter een methode bieden om te beslissen welke verdeling van de schade beter is?

Oefenvragen gebaseerd op het vak Rechtseconomie aan de Universiteit Leiden

Vraag 6A

Marketingbedrijf Peertje heeft met klant Alfredo een contract gesloten voor de levering van een nieuwe huisstijl. Alfredo zal de overeengekomen prijs van € 700.000 betalen zodra de huisstijl is geleverd.

Alfredo verwacht met de nieuwe huisstijl aanzienlijk meer klanten te kunnen aantrekken. De opbrengsten zullen daardoor toenemen met € 1.000.000.

Bij het sluiten van het contract heeft Peertje de ontwikkelingskosten van het nieuwe huisstijlpakket geschat op € 600.000. Nu Peertje toe is aan de daadwerkelijke uitvoering van de opdracht blijkt dat de ontwikkelingskosten zullen uitkomen op € 900.000. Peertje meldt daarop aan Alfredo te willen afzien van nakoming van het contract.

Op dat moment ontstaat er een geschil. Alfredo claimt bij niet-nakoming recht te hebben op een schadevergoeding conform het positieve contractbelang. Volgens Peertje is restitutie de remedie die bij niet-nakoming van toepassing is, zodat hij Alfredo niets schuldig is. Immers, de contractprijs is nog niet voldaan.

Om zijn schadevergoeding zeker te stellen dreigt Alfredo met een rechtszaak. (De advocaat van) Alfredo wil zijn pleidooi baseren op wanprestatie van Peertje en denkt op grond daarvan een kans van 70% te hebben om de rechtszaak te winnen. (De advocaat van) Peertje daarentegen wil zijn pleidooi baseren op overmacht en schat zijn winstkans op 50%. De proceskosten bedragen naar verwachting € 100.000.

Laat zien dat Alfredo geloofwaardig kan dreigen met het aanspannen van een rechtszaak.

Vraag 6B

Ga na of het tot een rechtszaak of een schikking komt. Hoe groot is het eventuele schikkingsbedrag?

Vraag 6C

Zal Peertje, gelet op de uitkomst van het geschil onder b., besluiten tot contractbreuk?

Vraag 6D

Welke consequenties heeft een en ander voor de maatschappelijke welvaart?

Antwoordindicatie

Vraag 1

A. Tina moet vaststellen welke van de mogelijke uitkomsten het beste resultaat opleveren. Het volgende stappenplan kan daarbij helpen:

Stel dat Matthias de activiteit onderneemt, kan Tina dan geloofwaardig dreigen met het aanspannen van een rechtszaak?

Tina denkt dat ze een kans van 78% heeft om de zaak te winnen. De verwachte opbrengst van het aanspannen van een rechtszaak is gelijk aan 0,78 x € 1.115 = € 869,70. De kans dat ze de zaak verliest, schat ze op 22%. Als Tina verliest, moet zij € 320 aan proceskosten betalen. De verwachte kosten van het aanspannen van een rechtszaak zijn voor Tina gelijk aan: 0,22 x € 320 = € 70,40. De verwachte netto-opbrengst voor Tina van het aanspannen van een rechtszaak is dus € 869,70 - € 70,40 = € 799,30. Omdat deze verwachte netto-opbrengst positief is, gaat Tina er dus op vooruit, indien zij een rechtszaak aanspant.

B. Matthias moet nagaan of het voordeliger is een voor Tina acceptabel schikkingsvoorstel te doen of het op een rechtszaak te laten aankomen. Matthias weet dat de verwachte netto-opbrengst van het aanspannen van een rechtszaak voor Tina gelijk is aan € 684,50. Matthias moet dus ten minste € 684,50 bieden om Tina van het aanspannen van een rechtszaak te kunnen afhouden. Is een rechtszaak voor Matthias naar verwachting goedkoper? Matthias denkt dat hij een kans van 70% heeft om de zaak te winnen. Hij denkt ook een kans van 30% te hebben om de zaak te verliezen. Als hij verliest, moet hij € 1.115 + € 320 aan Tina betalen.

De verwachte kosten van een rechtszaak voor Matthias zijn gelijk aan: 0,30 x (€ 1.115 + € 320) = € 430,50. De verwachte kosten van een rechtszaak ad € 430,50 zijn voor Matthias lager dan het schikkingsbedrag dat hij aan Tina zal moeten bieden om Tina van het aanspannen van een rechtszaak te kunnen afhouden. Matthias kiest voor de rechtszaak.

C. Conclusie: Het persoonlijke gewin dat Matthias aan de activiteit ontleent, is gelijk aan € 340. In dat geval zal Matthias besluiten de activiteit niet uit te voeren. Het persoonlijke gewin dat hij incasseert (€ 340) is lager dan de verwachte kosten van de rechtszaak die door Tina zal worden aangespannen (€ 430,50), zodat voor Matthias een verwachte netto-opbrengst resteert van € 340 - € 430,50 = - € 90,50. Kortom, de schadelijke activiteit vindt dus geen doorgang. Dit is vanuit een efficiëntie-oogpunt een goede zaak.

Vraag 2

A. Internaliserende externe factoren leiden over het algemeen tot een verhoging van de productiekosten en een vermindering van het verbruik tot sociaal wenselijke niveaus. Daarom verwachten we een vermindering van productie en consumptie. Aangezien elektriciteit een onelastisch goed is (vandaar dat we niet zonder kunnen), kunnen elektriciteitsbedrijven hun kosten grotendeels aan consumenten doorberekenen. Dit is precies wat zij deden: de prijzen stegen, de productie werd slechts marginaal beïnvloed.

B. Andere overdekte bedrijven hadden te maken met een hoge CO2-prijs en een hogere elektriciteitsprijs. Daarom klagen ze bij politici over het moeten betalen van 'indirecte emissies' voor de elektriciteitsbedrijven. Evenzo klaagden consumenten (de kiezers) over stijgende energierekeningen.

C. Zoals te verwachten was, waren de politici volledig verrast, omdat ze niet hadden verwacht dat de prijzen zouden veranderen voor consumenten, aangezien bedrijven gratis vergoedingen zouden ontvangen. Hoe kan dit worden opgelost? Door het veilen van emissierechten.

Vraag 3

Contractrecht

    

Beleggingsadviseur

 
     

Samenwerken

Stelen

    

Investeren

2.500, 2.500

3000, 2000

    

Niet investeren

0, 0

0, 0

       

Zonder contractrecht

    

Beleggingsadviseur

 
     

Samenwerken

Stelen

    

Investeren

2.500, 2.500

-102.500

105.000

   

Oma

Niet investeren

0, 0

0, 0

Vraag 4

Uitkomsten bij contractbreuk => efficiënt

  • Stap 1: contract A en B

A (verkoper): + 5.000 = 5.000

B (koper): - 5.000 + 7000 = 2.000

C (Concurrent):= 0

Gezamenlijk: = 7.000

  • Stap 2: contract A en C met compensatie positieve contract belang

A (verkoper): +5.000 - 5.000 + 9.000(P) - 2.000(S) = 7.000 => 2000*

B (koper) : - 5.000 + 5.000 + 2.000(S) = 2.000

C (Concurrent): - 9.000(P) + 10.500(O) = 1.500

Gezamenlijk: = 10.500

P = Prijs concurrent, S = compensatie / schadevergoeding, O = opbrengst voor concurrent

In Stap 2 wordt A (verkoper) 2000 vergeleken met stap 1; alle voordelen bij elkaar is de contractbreuk efficiënt.

Vraag 5

Partijen slaagden er niet in het risico onderling te verdelen (uitleg van situatie voor partijen). De beslissing van de rechtbank houdt een verdeling van de verliezen tussen de twee partijen in. Rechtseconomie bied de rechter een methode om te beslissen welke verdeling efficiënter is. De rechtbank moet het verlies uit de niet-levering toewijzen om toekomstige contractuele gedragingen efficiënter te maken. Het verlies zal worden gedragen door de partij die het risico met de laagste kosten zou kunnen hebben gedragen. De Iranse bedrijf heeft betere toegang tot informatie over het oorlogsrisico.

Vraag 6A

Bij restitutie hoeft Peertje niets te vergoeden aan Alfredo. Immers, Alfredo heeft nog niets betaald. Onder PCB heeft Alfredo recht op restitutie + vergoeding voorbereidingskosten + vergoeding gederfde winst, in dit geval 0 + 0 + (1.000.000 – 700.000) = 300.000.

De verwachte netto-opbrengst van een rechtszaak voor Alfredo is dus: NB = PB x S – (1–PB) x K = 0,7 x 300.000 – 0,3 x 100.000 = 180.000.

Vraag 6B

De kosten van een schikking voor Peertje zijn Z = NB = 180.000, de kosten van een rechtszaak zijn R = (1–PA) x (S+K) = 0,5 x (300.000 + 100.000) = 200.000. Peertje kiest voor een schikking.

Vraag 6C

Bij nakoming maakt Peertje 900.000 aan kosten, waarna Alfredo bij aflevering de overeengekomen prijs van 700.000 betaalt. Bij contractbreuk heeft Peertje geen ontwikkelingskosten, maar moet wel met Alfredo schikken voor een bedrag van 180.000. De rekening voor Peertje en Alfredo ziet er dan als volgt uit: Zie onderstaand figuur.

Peertje kiest voor contractbreuk, –180.000 is gunstiger dan –200.000.

Vraag 6D

Dat is inefficiënt, omdat 0 < 100.000. Uiteindelijk is de extra opbrengst die Alfredo kan behalen, ook na de kostenstijging, hoger dan de ontwikkelingskosten van het product.

Wie vergoedt onstane schade? - TentamenTests 5

 

Oefenvragen gebaseerd op het vak Rechtseconomie aan de Rijksuniversiteit Groningen

Vraag 1

Wat is een eenzijdig ongeval? En wat is een bilateraal ongeval? Geef voorbeelden.

Vraag 2

Wat is de essentie van de risicoaansprakelijkheidsregel? Geeft het optimale prikkels om (optimale) zorg te betrachten?

Vraag 3

Wat is de essentie van de schuldaansprakelijkheid? Geeft het prikkels om (optimale) zorg te betrachten?

Vraag 4

Werkgevers hebben de plicht om te zorgen voor een veilige en gezonde werkomgeving voor hun werknemers. In bepaalde landen kunnen medewerkers schadevergoeding eisen voor schade veroorzaakt door iets op de werkplek. Leg uit, uitgaande van een rechtseconomisch perspectief, welk soort aansprakelijkheidsregel moet worden toegepast voor dergelijke problemen. Overweeg het type ongeval en welke alternatieve aansprakelijkheidsregels kunnen worden gebruikt.

Vraag 5

Leg uit waarom het activiteitenniveau een belangrijk aandachtspunt is voor de wetgever en hoe dit kan worden gewaarborgd.

Vraag 6

Buurman en buurman houden niet van elkaar (neem daarom aan dat de transactiekosten onoverkomelijk groot zijn). één houdt van mooie muziek die hij luid speelt in zijn disco, de andere houdt niet van lawaai. De disco produceert nu 100 decibel (dB). We kunnen de schade van de buurman meten door te schatten hoeveel de waarde van zijn huis zal dalen als de disco een bepaald geluidsniveau mag produceren. We weten ook wat de kosten zijn voor de andere buurman als hij zijn disco moet voorzien van geluidsisolatie.

De onderstaande tabel bevat voor drie niveau’s van geluidsdruk (uitgedrukt in decibels) de kosten van de isolatie en de waardedaling van de woning.

  1. Wat zijn de mogelijkheden om deze situatie te reguleren?
  2. Verschillen ze qua efficiëntie?
  3. Zal de situatie veranderen als de wethouder kosten maakt om informatie te verkrijgen?
  4. Welke informatie is hier nodig?

Vraag 7

H & M, een bekend kledingbedrijf, is beroemd voor zijn jaarlijkse advertentiecampagne met modellen in zwemkleding. Deze advertenties zijn onder meer te vinden bij bushaltes. Een paar jaar geleden had de advertentie van H & M Pamela Anderson als model. Dit was het jaar waarin - verreweg - de meeste botsingen in Nederland plaatsvonden bij bushaltes. Blijkbaar waren vooral mannelijke rijders afgeleid tijdens het rijden. Welke van de aansprakelijkheidssystemen die we in de cursus hebben besproken, moet door de wetgever worden gebruikt om ervoor te zorgen dat de maatschappelijke ongevalskosten worden geminimaliseerd. Motiveer je antwoord.

Oefenvragen gebaseerd op het vak Rechtseconomie aan de Universiteit Leiden

Vraag 8A

Werknemer Lodewiek is in dienst bij bedrijf Beekbonen. Het werk is gevaarlijk, zodat de werknemer kans loopt om het slachtoffer te worden van een bedrijfsongeval. Zo’n bedrijfsongeval levert werknemer Lodewiek als gevolg van gederfd inkomen en gederfde levensvreugde een schade op van € 100.000.

Bedrijf Beekbonen zou maatregelen kunnen nemen om de veiligheid te vergroten. Het kan kiezen voor een beperkte aanpak waarbij alleen de belangrijkste knelpunten ter hand worden genomen. De kosten daarvan zijn € 10.000. Het kan ook kiezen voor een grondige aanpak van de veiligheid waarbij de hele werkomgeving wordt gereoganiseerd. De kosten daarvan zijn een stuk hoger en komen uit op € 18.000.

Van zijn kant kan werknemer Lodewiek de veiligheid vergroten door zich voorzichtig te gedragen. Denk aan het trouw dragen van een veiligheidshelm, het stipt navolgen van de instructies en het uitzetten van zijn mobiele telefoon. Dat levert een zeker ongemak op dat hij waardeert op € 2.000.

De kansen op een bedrijfsongeval zijn weergegeven in de tabel (zie onderstaand figuur).

Welke combinatie van keuzes van bedrijf Beekbonen en werknemer Lodewiek is efficiënt?

Vraag 8B

Leg uit waarom het niet efficiënt is als de verwachte schade tot een minimum zou worden beperkt?

Vraag 8C

Welke keuzes zullen bedrijf Beekbonen en werknemer Lodewiek maken onder een systeem van strikte risicoaansprakelijkheid van bedrijven voor bedrijfsongevallen? Licht uw antwoord toe aan de hand van een uitkomstenmatrix.

Vraag 8D

Welke keuzes zullen bedrijf Beekbonen en werknemer Lodewiek maken onder een systeem van comparatieve schuldaansprakelijkheid, als de rechtens vereiste norm voor zorgvuldig gedrag inhoudt dat bedrijven de veiligheid ten minste beperkt dienen aan te pakken en werknemers zich voorzichtig dienen te gedragen. Licht uw antwoord toe aan de hand van een uitkomstenmatrix.

Antwoordindicatie

Vraag 1

Unilaterale: ongevallen versus bilaterale ongevallen

Unilateraal: Alleen daders kunnen ongevallen veroorzaken; slachtoffers kunnen daar niets aan doen.

Bilateraal: Ook voor het slachtoffer geldt dat hij zich op een bepaalde manier gedraagt en heeft te gedragen.

Vraag 2

Risicoaansprakelijkheid: gedrag tot aansprakelijkheid leidt dat schade tot gevolg heeft

De evaluatie is afhankelijk van de vraag of het een eenzijdig (unilateraal) of een bilateraal ongeval is, en of het activiteitsniveau een rol speelt.

Vraag 3

Schuldaansprakelijkheid: aansprakelijkheid ontstaat doordat het gedrag tekort is geschoten ten opzichte van een bepaald normgedrag (is het gedrag niet tekortgeschoten ten opzichte van de norm, dan is de dader niet aansprakelijk).

De evaluatie is afhankelijk van de vraag of het een eenzijdig (unilateraal) of een bilateraal ongeval is, en of het activiteitsniveau een rol speelt.

Vraag 4

De kosten van sommige ongevallen worden het beste beperkt door ‘risicoaansprakelijkheid’ of door ‘risicoaansprakelijkheid met de mogelijkheid van beroep op eigen schuld van het slachtoffer’.

Vraag 5

Dit is afhankelijk van de aansprakelijksheidsvorm. Deze vraag is niet besproken in de werkgroep, omdat deze vraag uitgebreid aan bod is gekomen tijdens het hoorcollege (3B). Zie hiervoor de sheetnotes van hoorcollege 3B.

Vraag 6

A:

  • Strict liability
  • Negligence liability
  • Standards

B: Ja, het verschil zit in risicoaansprakelijkheid, schuldaansprakelijkheid en normen.

    C: Ja, het heeft impact op de kosten, de efficiënte oplossing en instrument keuze.

    D: Bij risicoaansprakelijkheid alleen de schade. Bij schuldaansprakelijkheid moet er inzicht zijn in de kosten van voorzorg en schade.

    Vraag 7

    • Unilateral ongeval:
    • Schuldaansprakelijkheid: uitleg; efficient als de wettelijke norm niet to hoog is, maar qua aantal activiteiten niet efficient.
    • Risicoaansprakelijkheid: uitleg; aansprakelijk voor alle kosten als er iets gebeurt => efficient ook qua aantal activiteiten.

    Vraag 8A

    Tel in elke cel van de tabel de diverse kostenposten bij elkaar op: Zie Bonderstaand figuur.

    Efficiënt is combinatie met de laagste totale kosten: aanpak Beekbonen beperkt, Lodewiek voorzichtig.

    Vraag 8B

    Bij de combinatie onder a. is de verwachte schade 5.000. Die verwachte schade zou, als het bedrijf zou overgaan tot een grondige aanpak, kunnen worden gereduceerd tot 1.000. Om de verwachte schade met 4.000 terug te dringen, zou bedrijf Beekbonen echter 8.000 extra kosten moeten maken. Per saldo zou de maatschappelijke welvaart afnemen met 4.000.

    Vraag 8C

    Strikte risicoaansprakelijkheid: de schade als gevolg van een bedrijfsongeval komt voor rekening van Beekbonen. Zie onderstaand figuur.

    Lodewiek heeft een dominante strategie: niet voorzichtig (0 < 2.000). Beekbonen kiest voor een beperkte aanpak (20.000 < 22.000 en 24.000).

    Vraag 8D

    Beekbonen vertoont verwijtbaar gedrag als hij geen maatregelen treft, Lodewiek vertoont verwijtbaar gedrag als hij onvoorzichtig is. In de cel linksboven zijn beiden verwijtbaar en wordt de schade 50/50 gedeeld. In de cellen rechtsonder is geen van beiden verwijtbaar en blijft de schade bij Lodewiek. In de overige cellen valt de schade toe aan de (enige) partij die verwijtbaar handelt. Zie onderstaand figuur.

    Lodewiek heeft een dominante strategie: voorzichtig (2.000 < 11.000, 7.000 < 10.000 en 3.000 < 6.000). Beekbonen kiest voor een beperkte aanpak (10.000 < 17.000 en 18.000).

    Hoe gaan we om met concurrentie? - TentamenTests 7

     

    Oefenvragen gebaseerd op het vak Rechtseconomie aan de Rijksuniversiteit Groningen

    Vraag 1

    Wat zijn de welvaartseffecten van een monopolie?

    Vraag 2

    Leg grafisch uit waarom een monopolist naar de marginale inkomsten kijkt.

    Vraag 3

    A: Wat zijn (mogelijke) doelstellingen van de EU-mededingingswetgeving?

    B: Wat zou volgens jou het resultaat van de casus zijn?

    Vraag 4

    Leg uit waarom, vanuit de rechtseconomische benadering, het verstandig is een deminimis regel in het mededingingsrecht te gebruiken?

    Vraag 5

    Leg uit waarom een kartel instabiel is.

    Vraag 6

    De EU-Mededingingswet vereist dat consumenten een redelijk aandeel van de voordelen bij kartels krijgen (zie 101 (3) VWEU) – anders blijven zij verboden. Bespreek dit vanuit een rechtseconomisch perspectief.

    Vraag 7

    De Stichting Ontwikkelingen Mededingingsrecht organiseert jaarlijks een congres Mededingingsrecht. Dit congres biedt een unieke gelegenheid om ervaringen uit te wisselen met vakgenoten bij de toezichthouders, advocatuur, politiek, het bedrijfsleven en de rechterlijke macht. Op dit congres raken 40 houtslijpproducenten met elkaar aan de praat. Deze 40 houtslijpproducenten zijn verdeeld over vijf Nederlandse ondernemingen, waarvan drie Nederlandse ondernemingen over de hele wereld actief zijn. Naast deze 40 houtslijpproducenten, verdeeld over vijf Nederlandse ondernemingen.

    De 40 houtslijpproducenten praten onder andere over hun winst en over de prijs van houtslijp. Ze besluiten om onderling te gaan samenwerken door de prijs te verhogen, omdat ze denken dat ze op die manier hun winst kunnen vergroten. Helaas voor de 40 houtslijpproducenten komt de Europese Commissie erachter dat er een kartel gaande is. Met oog op het kartelverbod, legt de Europese Commissie boetes op aan de vijf Nederlandse ondernemingen, variërend tussen de 30.000 en 60.000 euro. Nadat de vijf Nederlandse ondernemingen kenbaar hebben gemaakt het hier niet mee eens te zijn, tekenen ze bezwaar aan bij het Europese Hof van Justitie.

    A: Wat is het verschil tussen volledige mededinging en onvolledige mededinging? Is er in de bovenstaande situatie sprake van volledige mededinging of onvolledige mededinging?

    B: Op grond van welk artikel kan de Europese Commissie handhavend tegen het kartel optreden? Aan welke voorwaarden moet voldaan zijn, wil een beroep op dit artikel kunnen slagen? Bent u van mening dat aan de voorwaarden voldaan is? Welk effect heeft een kartel voor de welvaart (denk hierbij onder meer aan het consumentensurplus en het producentensurplus)?

    Vraag 8

    Stel dat het gaat om een Nederlandse onderneming die een marktaandeel van 50% bezit. Deze markt is zowel met betrekking tot het product als geografisch te omschrijven. De Europese Commissie is van mening dat de Nederlandse onderneming voor haar verkopen van Chiquita-bananen aan haar klanten in andere Europese lidstaten, onbillijke verkoopprijzen heeft toegepast. De Europese Commissie stelt dat dit een inbreuk is op artikel 102 VWEU.

    Wat houdt de SSNIP-test in en hoe zou u deze test op deze casus toepassen?

    Vraag 9

    Mededingingsrecht reguleert onder andere kartelvorming. Dit is nodig omdat kartels niet goed uitpakken voor de samenleving. Kartels zijn echter moeilijk te organiseren.

    Leg uit waarom een kartel moeilijk tot stand komt. In het college zijn 7 aspecten besproken.

    Vraag 10

    Benoem de 5 transactiekosten die genoemd worden in het boek en leg deze uit aan de hand van een voorbeeld.

    Vraag 11

    Mededingingsrecht reguleert kartels en misbruik van marktmacht. Kartels kunnen echter minder stabiel zijn en dus minder een probleem vormen dan normaal wordt gedacht. Leg uit waarom een kartel instabiel is.

    Vraag 12

    In de onderstaande figuur ziet u dat er een belasting van 20 euro (Au) wordt geïntroduceerd om de negatieve externaliteiten te internaliseren. Ap staat voor privé-kosten en Am voor maatschappelijke kosten. Vergelijk de welvaartseffecten vóór en na de invoering van de belasting voor de verschillende groepen van de samenleving (consumenten, producenten, de overheid en de samenleving in het algemeen). Vergeet niet om de relevante gebieden in de grafiek aan te geven.

    Oefenvragen gebaseerd op het vak Rechtseconomie aan de Universiteit Leiden

    Vraag 13A

    Stel dat op de markt voor diesel sprake is van volledige mededinging. Het marktaanbod (A) en de marktvraag (V) voor diesel in de uitgangssituatie staan weergegeven in onderstaande figuur.

    De overheid is bekend met de vervuilende kwaliteiten van de uitstoot van dieselmotoren. In economisch jargon: ze brengen negatieve externe effecten met zich mee. Om alsnog een efficiënte uitkomst tot stand te brengen besluit de overheid een heffing op diesel in te stellen. Om de juiste hoogte van die heffing te kunnen bepalen laat de overheid de bestaande dieselmotoren onderwerpen aan een officiële keuring. Afgaande op de meetresultaten kunnen de externe kosten van de vervuiling worden becijferd op € 0,40 per liter diesel. Dat wordt dan ook de hoogte van de heffing.

    Bepaal wat het marktevenwicht wordt nadat de genoemde heffing van € 0,40 per liter diesel is ingevoerd.

    Vraag 13B

    Hoe groot zijn op basis van de voorgaande gegevens het consumentensurplus, het producentensurplus, de externe kosten en de opbrengst van de fiscus in het onder a. bedoelde marktevenwicht?

    Enige tijd later blijkt dat de fabrikanten van dieselmotoren een kunstgreep hebben toegepast, waardoor de officiële meetresultaten de feitelijke vervuiling zwaar onderschatten. In werkelijkheid is de vervuiling twee maal zo groot als eerder is gemeten.

    Vraag 13C

    Leg uit waarom deze meetfout tot een welvaartsverlies heeft geleid.

    Antwoordindicatie

    Vraag 1

    Een monopolist produceert tot waar marginale omzet gelijk is aan de marginale kosten. Daardoor ontstaat er een DWL en dus welvaartsverlies. Ook is er een relatief groot PS en relatief klein CS. Vaderlandstrots – sommige monopolies zijn een soort national champion. Op het moment dat in het mededingingsrecht werd bepaald dat monopolies slecht zijn, gingen lidstaten beschermingsmaatregelen voor hun nationale trots bedenken. Producent die overblijft heeft veel marktmacht – kan zelf de prijs betalen. Producent gaat kunstmatige schaarste produceren – dus niet zoveel produceren als de markt vraag, maar iets minder.

    Vraag 2

    Het marktevenwicht maakt de monopolist niet zoveel uit, want hij heeft zelf invloed op de prijs. Monopolist kijkt dus niet waar MK Qv snijdt, maar waar MO, MK snijdt. Wanneer een monopolist minder gaat produceren, dan ontstaat er schaarste op de markt en daardoor gaat de prijs omhoog. Doordat de prijs omhoog gaat, sluit je een klein deel aan consumenten uit, maar hij is op zoek naar mensen die ondanks de hoge prijs het product blijven kopen. Monopolist gaat op zoek naar maximale in de markt. (Bij VVM kijken ze alleen naar MK, want dat is het enige waar de producent invloed op heeft).

    Vraag 3

    A:

    • Onverstoorde mededinging – staat in protocol (protocol heeft dezelfde waarde als het verdrag). – proberen volledig vrije mededinging op de markt moet komen – als lidstaat kun je dus voor je national champions geen uitzondering maken, controversieel.
    • Europese integratie (primaire doelstelling) – integratie gezamenlijke markt.
    • Gelijk speelveld – gelijke rechten voor iedereen
    • Economische efficiëntie – hierop kun je efficiëntie theorieën toepassen.
    • Logische en noodzakelijke aanvulling op de vier vrijheden van de interne markt

    B: Het resultaat van de casus is dat Consten niet in het gelijk wordt gesteld, want een zodanige afspraak is in strijd met de mededingingswet. Er moet effectieve concurrentie zijn en doordat Grundig het alleenverkooprecht aan een bedrijf in een bepaald land verleend beperkt zij de concurrentie en zorgt zij dus voor oneerlijke concurrentie en dat is door de mededingingswet niet toegestaan.

    Vraag 4

    Overheidssteun aan bedrijven is in principe niet toegestaan. De deminimisregel is een uitzondering hierop. Steun tot een bepaalde drempel is wel toegestaan, hierbij wordt de steun over alle jaren bij elkaar opgeteld. Door deze regel handelt een overheid niet direct onrechtmatige als er een klein beetje steun wordt gegeven aan een bepaald bedrijf en die steun zo weinig is dat het geen of nauwelijks effect heeft op het handelsverkeer. Doordat je zegt dat je een gedeelte van de overtredingen niet gaat handhaven scheelt het tijd en geld. Vanuit kosten baten analyse alleen achter de grote overtreders aan. Dus de middelen worden dan efficiënter ingezet. Bijv. Hicks-Kaldor erbij pakken, zolang de totale welvaart hierdoor er op vooruit gaat dan is het interessant.

    Vraag 5

    Kartels zijn verboden en als afspraken niet worden nagekomen kan dit niet worden afgedwongen. Ook kunnen er nieuwe bedrijven op de markt komen die niet in de kartel afspraken betrokken zijn en dus een lagere prijs gaan vragen en dan heeft de kartel minder klanten. Ook heeft elke individuele producent de neiging om zich niet aan de afspraken te houden, want dat levert voor hem meer klanten op.

    Vraag 6

    Dit zorgt voor een eerlijkere verdeling van het surplus over consumenten en producenten.

    Vraag 7

    A: Bij volledige mededinging zijn er zowel veel vragers als veel aanbieders actief, terwijl er bovendien sprake is van een homogeen product. Een homogeen product is een product dat door de vragers als identiek wordt beschouwd. Het maakt de vragers niet uit van welke van de aanbieders zij het goed betrekken. Ook hebben aanbieders geen invloed op de prijs. Tevens is er bij volledige mededinging sprake van perfecte informatie, omdat consumenten op de hoogte zijn van de vele aanbieders en omdat sprake is van een homogeen product. Een voorbeeld is dat als Kruidvat besluit om de prijs van vitaminen te verhogen, de consumenten hiervan op de hoogte zijn en dan bijvoorbeeld overstappen naar een andere drogist, zoals de Etos. Onvolledige mededinging is een verzamelnaam voor marktvormen waarbij de individuele aanbieder wel (enige) invloed heeft op de prijs, zoals bij een monopolie. Bovenstaande situatie geeft volledige mededinging aan.

    B: Op grond van artikel 101 lid 1 VWEU kan de Europese Commissie handhavend tegen het kartel optreden. In dit artikel is het kartelverbod opgenomen. Er moet voldaan zijn aan de volgende voorwaarden:

    • Er moet sprake zijn van een onderneming;
    • Er moet een zekere mate van samenwerking zijn door middel van een overeenkomst, besluit van een ondernemersvereniging of van een onderling afgestemde feitelijke gedraging;
    • Het heeft invloed op de handel tussen lidstaten;
    • Er moet sprake zijn van een mededingingsbeperking.

    Aan deze vier voorwaarden is voldaan, want: het gaat om een kartel tussen vijf Nederlandse ondernemingen. Er is sprake van een overeenkomst/onderling afgestemde feitelijke gedraging (beide kan). Een onderling afgestemde feitelijke gedraging is aannemelijker, aangezien niet duidelijk uit de casus blijkt dat er sprake is van een overeenkomst. Het heeft invloed op de handel tussen lidstaten, omdat er drie van de vijf Nederlandse ondernemingen over de hele wereld actief zijn. Het gaat om een prijsafspraak, namelijk een prijsverhoging. Dit is een mededingingsbeperking.

    Het effect voor de welvaart is dat het consumentensurplus afneemt en het producentensurplus toeneemt. Bij een prijsverhoging is namelijk de vraag naar het product minder. Hierdoor ontstaat er een deadweightloss.

    Vraag 8

    Een machtspositie bestaat alleen in een relevante markt. De relevante markt heeft twee dimensies: een geografische markt en een productmarkt. Bij de geografische markt gaat het om de vaststelling van het grenzen waarop de mededingingsvoorwaarden voor het betrokken product voor alle handelaren gelijk zijn. Er spelen verschillende praktische factoren een rol: naarmate een product bijvoorbeeld moeilijker te transporteren is, zal de geografische markt beperkter zijn. Bij de productmarkt gaat het om alle producten die concurreren met het product waarop de eventuele mededingingsbeperking van toepassing is.

    De SSNIP-test wordt gebruikt om de productmarkt af te bakenen. De SSNIP-test: als consumenten bij een kleine (5-10%) prijsverhoging van bijvoorbeeld bananen overstappen op andere producenten zoals appels en peren, dan behoren de appels en peren eveneens tot de relevante productmarkt. Stappen consumenten niet over en blijven ze de banaan trouw, dan behoren de appels en peren niet tot dezelfde relevante productmarkt (vraagzijdesubstitueerbaarheid).

    Vraag 9

    Het bereiken van een kartel overeenkomst is moeilijk vanwege deze zeven aspecten:

    • Kosten van onderhandelingen
    • Productdifferentiatie
    • Vraagvolatiliteit
    • Verschillende kostenstructuren
    • Intertemporele voorkeuren
    • Kosten van collusie (boetes)
    • Verschillen in risicoaversie

    Vraag 10

    Transactiekosten zijn onder andere:

    • zoeken van informatie
    • het voeren van onderhandelingen
    • het afsluiten van overeenkomsten
    • het controleren van de naleving van overeenkomsten
    • het zo nodig afdwingen van de naleving van overeenkomsten
    • inventariseren van mogelijke eventualiteiten
    • onderhandelen over oplossingen bij deze eventualiteiten
    • verifiëren of een onzekere situatie (opgenomen in een volledige overeenkomst) zich daadwerkelijk heeft voorgedaan
    • Kosten specifiek bij milieuschade: vaststellen van mileuschade; opsporen van veroorzaker/benadeelden; opstellen contract/onderhandelen; handhaving

    Vraag 11

    Kartel (in) stabiliteit

    • Prikkels voor het niet naleven van de afspraken + uitleg
    • Sanctioneringsmechanismen + uitleg
    • Verticale integratie + uitleg
    • Risico van detectie van overtreders + uitleg

    Vraag 12

    Voor: Belasting
    Consumenten 50,E,B 60,M,B
    Producenten 50,E,0 60,M,20
    Overheid 0 0,N,M,20
    Samenleving 0,E,Am/20 0,N,M

    Vraag 13A

    Door de heffing stijgen de kosten van de producenten met 0,40 per liter. Daardoor stijgt ook de aanbodcurve over de hele linie met 0,40. Het marktevenwicht ligt bij het snijpunt van V en de nieuwe aanbodcurve inclusief heffing. Dan: p = 1,20 (euro) en q = 8 (miljoen liter).

    Vraag 13B

    CS = ½ x (2,0 – 1,2) x 8 = 3,2, PS = ½ x (1,2 – 0,4) x 8 = 3,2, opbrengst fiscus = 0,4 x 8 = 3,2, externe kosten = 0,4 x 8 = 3,2.

    Vraag 13C

    Ja zeker. Sommige groepen afnemers onder de kopers van de eerste 30 mln doosjes zouden, indien nodig, best meer willen betalen dan € 28, tot € 40 per doosje aan toe. Buiten de kopers van de eerste 30 mln doosjes zijn er potentiële klanten, tot 50 mln doosjes aan toe, die geen € 28 zouden willen/kunnen betalen, maar wel meer dan de MK. Door aan al deze verschillende groepen afnemers verschillende prijzen te rekenen, zou Pharmax het hele consumentensurplus naar zich toe kunnen halen.

    Als de overheid meteen had geweten dat de externe kosten geen € 0,40 maar € 0,80 per liter zijn, had ze direct een heffing van € 0,80 ingevoerd. Dan was het marktevenwicht niet uitgekomen op 8, maar op 6 mln liter. Voor die liters tussen de 6 en 8 mln geldt, met de juiste cijfers in de hand, dat de maatschappelijke marginale kosten hoger zijn dan wat de consumenten er (maximaal) voor over hebben. Deze gaan dus ten koste van de welvaart.

    Welke invloed heeft het strafrecht op de rechtseconomie? - TentamenTests 10

     

    Oefenvragen gebaseerd op het vak Rechtseconomie aan de Rijksuniversiteit Groningen

    Vraag 1

    A: Beredeneer vanuit een rechtseconomisch perspectief waarom iemand liever de betaling van zijn geldboete uitstelt. Beredeneer in hoeverre dit efficiënt is voor het CJIB als voor de persoon die de geldboete moet betalen.

    B: Een winkeldief weet dat er een kans is van 2,3% dat hij daadwerkelijk wordt veroordeeld. De straf voor een winkeldiefstal bestaat uit een geldboete van € 340. Bereken het strafrisico en beredeneer waarom het geen nut heeft om de pakkans te verlagen en de strafmaat te evenredig verhogen (en andersom).

    Vraag 2

    Wat zijn de voordelen en nadelen van belasting versus ETS?

    Vraag 3

    Zijn er situaties waarbij een combinatie van beide (belasting en ETS) de beste optie is?

    Vraag 4

    Leg uit waarom de wetgever (soms) een uniforme heffing boven een proportionele heffing verkiest.

    Vraag 5

    Leg uit onder welke omstandigheden het privaatrecht onvoldoende is om externaliteiten te internaliseren.

    Vraag 6

    Wat zijn de problemen van het publiekrecht vanuit een rechtseconomisch perspectief?

    Vraag 7

    Op de foto zie je de heilige Georg als geradbrakte person in een raam van de collegiale kerk van Tübingen. Dit was een gebruikelijke staf voor dieven. Analyseer deze praktijk vanuit een Rechtseconomisch oogpunt – is dit efficient?

    Antwoordindicatie

    Vraag 1

    A: Mensen hebben een tijdsvoorkeur. Dit heeft onder andere met de rente te maken. Voor het CJIB is het, vanuit kostenefficiëntie, minder efficiënt, omdat ze dan langer moeten wachten op hun geld. Hierdoor kunnen ze minder investeringen doen of andere uitgaven bewerkstelligen. Voor de persoon zelf is het wel efficiënt, omdat hij op die manier rente krijgt als hij het op zijn spaarrekening zet.

    B:

    Strafrisico = pakkans x strafmaat, dus: 0,023% x € 340 = € 7,82.

    De verwachte kosten blijven voor de delinquent op hetzelfde peil. Een hoge pakkans in combinatie met een lage strafmaat is wat dat betreft gelijkwaardig aan een lage pakkans gecombineerd met een hoge strafmaat.

    Vraag 2

    ETS: transactiekosten hoog, Q staat vast, markt bepaalt wie emissies vermindert.

    Belasting: transactiekosten laag, P staat vast, aanpassingen in dynamische omgeving.

    Vraag 3

    Als ETS transactiekosten hoog zijn, zijn de baten groot voor grote bedrijven.

    Belasting: transactiekosten laag => kleine installaties.

    Vraag 4

    Het is gelijk om het optimale belastingtarief bij Pigout te berekenen. De administratieve kosten zijn hiervan hoog wat leidt tot Uniform heffing

    Min punten: effect op niewe technologie

    Vraag 5

    Pareto verbeteringen zijn mogelijk als de transactiekosten laag zijn (coase onderhandelingen).

    Vraag 6

    • Norm setting is moeilijk (informatie-asymmetrie).
    • Het kost veel geld.
    • Actoren moeten zich aan de wet houden .

    Vraag 7

    Strafrisico = pakkans x strafmaat. De pakkans is laag, dit leidt tot afschrikking waardoor mensen minder snel een strafbaar feit zullen begaan.

     

    Image

    Access: 
    Public

    Image

    Join WorldSupporter!
    Check more of topic:
    Search a summary

    Image

     

     

    Contributions: posts

    Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

    Add new contribution

    CAPTCHA
    This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
    Image CAPTCHA
    Enter the characters shown in the image.

    Image

    Spotlight: topics

    Check the related and most recent topics and summaries:
    Activity abroad, study field of working area:

    Image

    Check how to use summaries on WorldSupporter.org

    Online access to all summaries, study notes en practice exams

    How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

    • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
    • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
    • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
    • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
    • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

    Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

    There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

    1. Use the summaries home pages for your study or field of study
    2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
    3. Use and follow your (study) organization
      • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
      • this option is only available through partner organizations
    4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
      • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

    Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

    Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

    Main summaries home pages:

    Main study fields:

    Main study fields NL:

    Follow the author: Law Supporter
    Work for WorldSupporter

    Image

    JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

    Working for JoHo as a student in Leyden

    Parttime werken voor JoHo

    Statistics
    1041 1