Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
TentamenTests 1 bij Ontwikkelingspsychopathologie aan de Universiteit Leiden - 2012/2013
Oefentoets 1
Vraag 1
De socioculturele theorie van Vygotsky richt zich op
- de evolutionaire achtergrond van gedrag en cognitieve ontwikkeling van kinderen.
- de sociale ontwikkeling van kinderen in een bepaalde cultuur
- de manier waarop de culturele waarden van groepen per generatie worden doorgegeven
- de ontwikkeling van culturele gebruiken en opvattingen door de geschiedenis
Vraag 2
Noem twee manieren waarop een onderzoeker het onderzoek/resultaat kan beïnvloeden.
Vraag 3
Stel dat de moeder Rhesus-negatief is, en het kind Rhesus-positief. Welke reactie kan er optreden en wordt dit erger of minder bij een tweede Rhesus-positief kind?
Vraag 4
Noem minimaal twee reflexen die een kind vanaf de geboorte al kan uitvoeren.
Vraag 5
Experience-dependent brain growth stelt dat
- tijdens het hele leven hersenstructuren kunnen groeien door specifiek leren
- de uiteindelijke grootte van de hersenen afhankelijk is van het aantal ervaringen
- tijdens de jeugd hersenstructuren groeien door ervaringen en stimuli
- de hersenen alleen volledig kunnen groeien wanneer kinderen genoeg ervaring opdoen
Vraag 6
Geef bij elk van de vier stadia van Piaget een kenmerk. (H6)
Vraag 7
Wat houdt de fuzzy-trace theory in? (H7)
- Peuters worden gemakkelijk misleid door dwaalsporen in hun geheugen
- Door hints te geven worden herinneringen makkelijker opgehaald
- Dingen worden makkelijker onthouden wanneer er een mentaal beeld bij wordt voorgesteld
- Wanneer herinneringen worden opgeslagen, wordt er een wazig beeld gemaakt dat de essentiële elementen bevat
Vraag 8
Wanneer een kind het woord ‘bal’ ook gebruikt voor allerlei andere voorwerpen, is er sprake van…(vul in).(H9)
Vraag 9
De functie van zelfbewuste emoties en effecten op het kind kunnen per cultuur verschillen. Geef hiervan een voorbeeld. (H10)
Vraag 10
In welk opzicht draagt de generalized other bij aan het ontwikkelen van een zelfbeeld?(H11)
Vraag 11
Wanneer kinderen bij een moreel dilemma niet alleen kijken naar gevolgen voor de directe omgeving maar ook de sociale wetten meeneemt in de beslissing, bevinden ze zich in de …. level van Kohlberg. (H12)
Vraag 12
Match de volgende vier uitspraken van ouders aan de best passende opvoedingsstijl: authorative; authoritarian; permissive; uninvolved (H14)
1. ‘Het maakt mij niet uit waar je na schooltijd naartoe gaat, als je maar op tijd thuis bent om mij met de afwas te helpen.’
2. ‘Je mag vanavond naar je vriendin toe, als je eerst met de afwas helpt omdat dat vandaag jouw taak is.’
3. ‘Je gaat vanavond niet meer weg. Punt uit.’
4. ‘Natuurlijk mag je naar dat feestje! Ik doe de afwas wel weer, net zoals gisteren en eergisteren en…’
Vraag 13
Zal een kind laag in ‘dominance hierarchy’ een stoeimaatje kiezen dat laag of hoog in de hierarchy staat? (H15)
Antwoorden oefentoets 1
Vraag 1
C. de manier waarop de culturele waarden van groepen per generatie worden doorgegeven
Vraag 2
1. observer bias: de onderzoeker kent het doel van het onderzoek, wat de objectie blik van de onderzoeker kan vertroebelen wanneer hij gedrag bestudeert.
2. invloed van de onderzoeker: (vooral aan het begin van een onderzoek) de aanwezigheid van de onderzoeker kan het gedrag van de participanten beïnvloeden, doordat ze zijn aanwezigheid bijvoorbeeld als belemmerend opvatten of zich geen houding weten te geven.
Vraag 3
Alle mensen hebben, naast hun bloedgroep (A, B, AB of O), Rhesus negatief (Rh-) of Rhesus positief (Rh+) bloed. Een moeder die Rh- is, vormt antistoffen wanneer het in aanraking komt met Rh+ bloed (dat het kind dan van de vader heeft geërfd). Dit kan gebeuren tijdens de bevalling (en soms tijdens de zwangerschap) en veroorzaakt bloedarmoede in het lichaam van de baby met schadelijke gevolgen en soms overlijden als gevolg. Wanneer dit bij een tweede bevalling(of zwangerschap) gebeurt, zijn er al antistoffen in het lichaam van de moeder aanwezig en wordt de reactie sneller en heftiger.
Vraag 4.
- zuigreflex: een baby zuigt automatisch wanneer er iets in zijn mond wordt gestopt
- palmar grasp: een baby grijpt iets vast wanneer je op zijn handpalm drukt
- Babinski-reflex: wanneer er over de voetzool wordt gestreken, strekt de voet, buigt de grote teen naar achteren en spreiden de overige tenen
- Moro reflex: een baby strekt zijn benen en maakt een omhelzende beweging wanneer er een plotseling hard geluid dichtbij is of wanneer de baby losgelaten wordt
Vraag 5
A. tijdens het hele leven hersenstructuren kunnen groeien door specifiek leren
Vraag 6
1. sensorimotor stadium (1-2 jaar): kinderen vertonen vooral motorische activiteit en weinig tot geen mentale activiteit.
2. preoperationele stadium (2-7 jaar): er vindt een grote ontwikkeling plaats in het mentaal denken.
3. concreet operationele stadium (7-11 jaar): er vindt cognitieve ontwikkeling plaats: de gedachtegang wordt logischer, flexibeler en meer georganiseerd
4. formele operationele stadium (vanaf 11 jaar): in dit stadium ontwikkelen kinderen het vermogen om abstract, systematisch en wetenschappelijk te denken.
Vraag 7
D. Wanneer herinneringen worden opgeslagen, wordt er een wazig beeld gemaakt dat de essentiële elementen bevat
Vraag 8
overextension
Vraag 9
In het Westen wordt de emotie ‘schaamte’ geassocieerd met gevoelens van tekortkoming en persoonlijk falen. In het Oosten, waar je positie in de groep als erg belangrijk wordt ervaren, is schaamte een manier om je eraan te herinneren hoe belangrijk de mening van anderen is.
Vraag 10
Kinderen ontwikkelen een inzicht in het lezen van onderliggende boodschappen en verwachtingen van anderen. Ze creëren een ideaal zelfbeeld aan de hand van deze verwachtingen om hun ‘echte zelf’ mee te vergelijken. Hoe meer overeenkomsten er zijn, hoe beter de ontwikkeling. Wanneer de ‘echte zelf’ veel tekort schiet, kan dit de zelfwaardering omlaag halen en zelfs een depressie tot gevolg hebben.
Vraag 11
Ze bevinden zich dan in het conventionele level, ‘social-order-maintaining orientation’.
Vraag 12
1: uninvolved
2: authorative
3: authoritarian
4: permissive
Vraag 13
Het kind zal een stoeimaatje kiezen dat het meest overeenkomt met zijn eigen status, dus een stoeimaatje ook laag in de dominance hierarchy. (Hoe hoger in de hierarchy, hoe hoger je status).
Oefentoets 2
Vraag 1
Een ontwikkelingspsychologe doet onderzoek naar de ontwikkeling van agressie bij kinderen. Zij registreert dezelfde groep kinderen op meerdere momenten en heeft een onderzoeksdesign gekozen waarin zij mogelijke cohort effecten zowel kan signaleren als er in haar analyses voor corrigeren. Wat is het design van deze onderzoekster?
cross-sectioneel design
cross-cultureel design
longitudinaal-sequentieel design
microgenetisch design
Vraag 2
Berk typeert ontwikkelingspsychologische theorieën als theorieën die de ontwikkeling zien als discontinu of als continu. In welke onderstaande combinatie van twee ontwikkelingspsychologische theorieën wordt eerst een discontinue ontwikkelingstheorie genoemd en vervolgens een continue ontwikkelingstheorie?
Piaget’s cognitieve ontwikkelingstheorie – Selman’s theorie van perspectief nemen
Kohlberg’s morele ontwikkelingstheorie – Bandura’s sociale leertheorie
Selman’s theorie van perspectief nemen – Erikon’s theorie van de identiteitsontwikkeling
Siegler’s model van strategie keuze - Kohlberg’s theorie van de morele ontwikkeling
Vraag 3
Jorrin is 3 jaar en wordt gevraagd een groep van 7 blokken te rangschikken van klein naar groot. Het volbrengen van deze taak vergt __________ en Jorrin zal waarschijnlijk _________ in staat zijn de taak te volbrengen.
seriatie; niet
transitieve inferentie; wel
klassificatie; niet
compensatie; wel
Vraag 4
In de ontwikkelingspsychologie verwijst een “sensitieve periode” naar:
een tijdelijke situatie waarin het kind biologisch rijp is om, met de steun van een stimulerende omgeving, bepaald adaptief gedrag te verwerven
de periode waarin kinderen de strategieën van emotionele zelf-regulatie beginnen toe te passen
de periode waarin kinderen gevoelig worden voor het ontstaan van attachment omdat ze onderscheid beginnen te maken tussen de primaire verzorger(s) en relatieve vreemden
een periode die optimaal is voor het ontstaan van bepaalde capaciteiten omdat in die periode het individu extra gevoelig is voor omgevingsinvloeden op dat gebied
Vraag 5
De neo-Piagetaanse benadering combineert:
uitgangspunten van Piaget’s theorie met die van het “core knowledge” perspectief
uitgangspunten van Piaget’s theorie met die van de informatieverwerkingsbenadering
uitgangspunten van Piaget’s theorie met die van Galperin’s systeem theoretische instructie
uitgangspunten van Piaget’s theorie met die van de evolutionaire ontwikkelingspsychologie
Vraag 6
Camille zegt tegen haar vader die aan de andere kant van de kamer zit: “Kijk papa, een olifant!” Camille houdt het boek omhoog zonder het om te draaien zodat ook haar vader het plaatje kan zien. Het gedrag van Camille is karakteristiek voor _________ denken.
sensorimotorisch
presymbolisch
transductief
egocentrisch
Vraag 7
Siegler’s strategie keuze model lijkt op het denken in stadiamodellen omdat:
zowel strategieën als stadia elkaar opvolgen in de ontwikkeling
kinderen zowel strategieën als stadia van denken redelijk consistent gebruiken
elke strategie of elk stadium een kwalitatief verschillende manier van denken is
zowel a), b) als c)
Vraag 8
Transities in gedrag en cognities zijn vaak gekoppeld aan veranderingen in het zenuwstelsel. De meeste van die ontwikkelingen na het tweede levensjaar hangen samen met:
groei van het aantal neuronen
groei van het aantal axonen
groei van het aantal synapsen
myelinisatie van axonen
Vraag 9
Welk van de onderstaande ontwikkelingen zijn een voorbeeld van een zogenaamde proximodistale trend?
Het verschijnsel dat baby’s een relatief groter hoofd hebben dan volwassenen.
Het verschijnsel dat de motorische controle van de romp eerder ontwikkelt dan die van de armen en handen.
Het verschijnsel dat de groei van de ledematen en handen en voeten in de puberteit voorafgaat aan de ontwikkeling van het lijf.
Het verschijnsel dat kinderen tegenwoordig groter worden dan 100 jaar geleden.
Vraag 10
Welke van de onderstaande beweringen over de ontwikkeling in de puberteit is waar?
bij meisjes vindt de eerste menstruatie altijd voor de piek in de lengtegroei plaats.
bij meisjes wordt de puberteitsontwikkeling geheel gestuurd door oestrogenen (‘estrogens’) en bij jongens door androgenen (androgens)
de secundaire geslachtskenmerken ontwikkelen zich na de primaire geslachtskenmerken.
Meisjes bereiken hun volwassen lengte eerder dan jongens.
Vraag 11
Bij welke stroming passen de volgende aannames het best: Een continu ontwikkelingsverloop, diverse mogelijke ontwikkelingstrajecten, vooral ervarings (i.e., omgevings)-gestuurd
psycho-analytische benadering
sociale leertheorie
informatieverwerkingsbenadering
ethologische benadering
Vraag 12
De benadering waarbij ontwikkeling typisch wordt gezien als een web van mogelijke vertakkingen in verschillende richtingen is de
behavioristische benadering
evolutionaire benadering
socioculturele benadering
dynamische systeem benadering
Vraag 13
De ‘false-belief’ taak is een test voor
Theory of Mind
Morele ontwikkeling
Empathie
Sociaal probleemoplossen
Vraag 14
Bij de ontwikkeling van agressief gedrag zijn twee trajecten te onderscheiden: vroege starters en late starters (“early onset” en “late onset”). Belangrijke verschillen tussen deze twee groepen zijn dat:
kinderen in de eerste groep als volwassenen meer problemen hebben.
kinderen in de laatste groep als volwassenen meer problemen hebben.
agressie in de eerste groep volledig biologisch bepaald is en in de tweede groep niet.
agressie in de tweede groep volledig biologisch bepaald is en in de eerste groep niet.
Vraag 15
In de neo-Piagetiaanse theorie van Robbie Case is cognitieve ontwikkeling vooral te danken aan
toenemende capaciteit van het werkgeheugen
connectionistische netwerken
sociale interactie en sociale kennis
rijping van de hersenen
Vraag 16
Op het consultatiebureau vertelt een moeder dat ze zich zorgen maakt over de éénkennigheid van haar dochter van 16 maanden. Haar dochtertje wil zich uitsluitend door haar laten troosten. Als moeder erbij is, speelt het kind fijn en is ze vrij tegenover anderen. Maar zodra moeder weggaat is er geen land meer met het kind te bezeilen. Hoe zou jij het gedrag van dit kind uitleggen?
Als gedrag dat voortkomt uit een onveilige hechting aan de vader.
Als gedrag dat voortkomt uit veilige hechting aan de moeder.
Als gedrag dat voortkomt uit een vertraagde hechtingsontwikkeling aan de moeder.
Als gedrag dat voortkomt uit een moeilijk temperament van het kind.
Vraag 17
Vanuit een ontwikkelingspsychologisch perspectief moeten conflicten tussen kinderen worden be-schouwd als:
een vroege aanwijzing van antisociaal gedrag;
een aanwijzing van ontwikkelingsproblemen van een van de betrokken kinderen;
een teken dat de kinderen de hulp van een volwassene behoeven bij het oplossen van hun conflict;
als voorwaarde voor de ontwikkeling van vaardigheden om handelingen en intenties te coördineren.
Vraag 18
Een 4-jarige valt met haar knieën op het grintpad. Ze kijkt naar haar moeder, trekt even met haar mondje, staat op en gaat door met rennen. Dit gedrag duidt op:
angstige gehechtheid aan de moeder
social referencing
internalisering van moeders normen
emotionele geremdheid
Vraag 19
In verschillende culturen leren kinderen hoe en in welke situaties ze hun emoties wel/niet horen te uiten. Volgens de functionele emotietheorie leren ze:
emotional display rules
social referencing
rolgedrag
alle bovengenoemde alternatieven zijn waar
Vraag 20
Welke van de volgende factoren is geen bron van gezonde zelfwaardering?
sociale vergelijking
feitelijke prestaties
onvoorwaardelijke steun
onvoorwaardelijke goedkeuring
Vraag 21
Wat blijkt geen goede methode voor leerkrachten om te zorgen dat kinderen een uitdaging aangaan?
de boodschap uitdragen dat iedereen kan leren
prijzen uitloven voor de beste prestatie
individuele vorderingen benadrukken
kinderen samen laten werken en elkaar laten helpen
Vraag 22
Cognitieve zelf-regulatie
is al aanwezig vanaf de geboorte
wordt bereikt tijdens de peuterjaren
is nog steeds moeilijk voor kinderen op de basisschool
is niet aanwezig voor de adolescentie
Vraag 23
Anna van 10 geeft haar schoolwerk snel op omdat zij het toch niet kan. Het is waarschijnlijk dat Anna’s taak-orientatie op
prestatie gericht is (“performance orientation”)
investering gericht is (“investment orientation”)
leren gericht is (“learning orientation”)
zelf-bescherming gericht is (“self-protective orientation”)
Vraag 24
Kees van 18 heeft gebroken met zijn ouders en is lid geworden van een extremistische groepering. Hij is een van de meest dogmatische, inflexibele, en intolerante leden van zijn groep. Bij een classificering naar identiteitsstatus zou Kees waarschijnlijk worden ingedeeld
bij de jongeren met/in een
“diffused identity”
“foreclosed identity”
“moratorium”
“achieved identity”
Vraag 25
In de ecologische systeem theorie van Bronfenbrenner bestaat de omgevingsinvloed die hij situeert in de buitenste ring, en die alle andere omgevingsniveaus beïnvloedt, uit:
waarden, wetten en gewoonten van de cultuur
de directe sociale omgeving, zoals ouders, school en speelplaatsen
sociale omgevingen waartoe het kind niet direct behoort maar die wel indirect invloed op het kind uitoefenen, zoals het werk van de ouders, vrienden en buren
de sociale omgevingen waarin het kind niet frequent participeert, zoals het consultatiebureau
Vraag 26
Amina van 6 jaar heeft ‘Infantile amnesia.’ Dit betekent dat zij
lijdt aan een zeldzame geheugenaandoening die vooral voorkomt in Aziatische landen
lijdt aan een geheugenaandoening die met het intreden van de puberteit meestal vanzelf verdwijnt
zich weinig tot niets herinnert van voor haar derde levensjaar
weinig impliciete herinneringen in haar lange termijn geheugen kan opslaan
Vraag 27
Welke reeks theoretische begrippen past geheel in de cultuur-historische benadering van Vygotsky?
mediatie, constructivisme, intersubjectiviteit, zone van de naaste ontwikkeling,
scaffolding, zone van de naaste ontwikkeling, schemata, cognitief conflict
mediatie, cognitief gereedschap, scaffolding, internalisatie
zone van de naaste ontwikkeling, internalisatie, reflectieve abstractie, coöperatief leren
Vraag 28
Tanisha ziet dat haar 5-jarige zoon en zijn vriendje in zichzelf praten terwijl zij aan het spelen zijn. Volgens Vygotsky is dit taalgebruik
functioneel omdat het richting geeft aan het handelen
functioneel voor het oefenen en versterken van representatieve schema’s
een manifestatie van het onvermogen van jonge kinderen te denken over het perspectief van de ander
een onvermijdelijke stap op weg naar sociaal taalgebruik
Vraag 29
Anne zegt dat zij kroketten ‘romantisch’ vindt en trekt daarbij een verzaligd gezicht. Dit gebruik van ‘romantisch’ is een voorbeeld van
overextensie
onderextensie
overregularisatie
fast mapping
Vraag 30
Het ‘language acquisition device’ (LAD) van Chomsky heeft betrekking op
Een biologisch programma voor de taalverwerving dat zich onafhankelijk van taalaanbod van de omgeving ontwikkelt
De aangeboren informatie over de universele grammatica van talen
De universele mechanismen voor communicatie tussen volwassene en kind
De cognitieve vaardigheden om patronen en systematiek van de taal te ontdekken
Vraag 31
Een Afro-Amerikaanse grootmoeder zegt tegen een onderzoekster uit de Amerikaanse middleclass: “We don’t talk to our chil’rn like you folks do. We don’t ask’em ‘bout colors, names, ‘n things (...) Whatcha call it ain’t so important as whatcha do with it. That’s what things ‘n people are for, ain’t it?” . Deze grootmoeder verwijst naar:
de structuur van het Engels waarin object woorden meer nadruk krijgen dan in niet-westerse talen.
de feedback in de vorm van expansies en recasts in het taalaanbod van blanke middle-class moeders
het expressieve karakter van de interaktiestijl tussen blanke middle- class moeders en hun kinderen
het referentiele karakter van de interaktiestijl tussen blanke middle-class moeders en hun kinderen
Antwoorden oefentoets 2
C
B
A
D
B
D
D
D
B
D
B
D
A
A
A
B
D
B
A
D
B
C
A
B
A
C
C
A
A
B
D
Work for WorldSupporter?
Volunteering: WorldSupporter moderators and Summary Supporters
Volunteering: Share your summaries or study notes
Student jobs: Part-time work as study assistant in Leiden

Contributions: posts
Spotlight: topics
Online access to all summaries, study notes en practice exams
- Check out: Register with JoHo WorldSupporter: starting page (EN)
- Check out: Aanmelden bij JoHo WorldSupporter - startpagina (NL)
How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?
- For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
- For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
- For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
- For compiling your own materials and contributions with relevant study help
- For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.
Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
- Use the summaries home pages for your study or field of study
- Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
- Use and follow your (study) organization
- by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
- this option is only available through partner organizations
- Check or follow authors or other WorldSupporters
- Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
- Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
- Check out: Why and how to add a WorldSupporter contributions
- JoHo members: JoHo WorldSupporter members can share content directly and have access to all content: Join JoHo and become a JoHo member
- Non-members: When you are not a member you do not have full access, but if you want to share your own content with others you can fill out the contact form
Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance
Main summaries home pages:
- Business organization and economics - Communication and marketing -International relations and international organizations - IT, logistics and technology - Law and administration - Leisure, sports and tourism - Medicine and healthcare - Pedagogy and educational science - Psychology and behavioral sciences - Society, culture and arts - Statistics and research
- Summaries: the best textbooks summarized per field of study
- Summaries: the best scientific articles summarized per field of study
- Summaries: the best definitions, descriptions and lists of terms per field of study
- Exams: home page for exams, exam tips and study tips
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourism & Sports
Main study fields NL:
- Studies: Bedrijfskunde en economie, communicatie en marketing, geneeskunde en gezondheidszorg, internationale studies en betrekkingen, IT, Logistiek en technologie, maatschappij, cultuur en sociale studies, pedagogiek en onderwijskunde, rechten en bestuurskunde, statistiek, onderzoeksmethoden en SPSS
- Studie instellingen: Maatschappij: ISW in Utrecht - Pedagogiek: Groningen, Leiden, Utrecht - Psychologie: Amsterdam, Leiden, Nijmegen, Twente, Utrecht - Recht: Arresten en jurisprudentie, Groningen, Leiden








Add new contribution