In dit artikel wordt, aan de hand van enkele casussen, het nieuwe wetsontwerp behandelt waarin de wettelijke gemeenschap van goederen beperkt wordt.
In het bedoelde wetsontwerp worden een aantal veranderingen voorgesteld. Zo zou de gemeenschap van goederen niet het voorhuwelijkse vermogen van beide echtgenoten moeten omvatten, en ook eventuele erfenissen en giften aan één van beide echtgenoten zouden buiten het huwelijksvermogen moeten blijven. Daarnaast zou een privéschuld van één van de echtgenoten alleen nog maar op het privévermogen van die echtgenoot of zijn aandeel in de huwelijksgemeenschap verhaald mogen worden. In dit artikel wordt een vijftal casus (schilderijen genoemd door de auteur) behandeld om zo de uitwerking van deze nieuwe wet duidelijker zichtbaar te maken.
Casus 1: de dode mus
Een man en vrouw zijn gehuwd na inwerkingtreding van de nieuwe wet. 30 jaar later gaan zij scheiden. Mevrouw heeft goed onthouden dat haar aanbrengsten, alsmede schenkingen aan haar en goederen die zij geërfd heeft, tot haar privévermogen is blijven behoren. Maar hoeveel van dat privévermogen kan zij daadwerkelijk als zijnde haar privévermogen terug krijgen?
In het nieuwe wettelijke stelsel, waar de huwelijksgemeenschap al van rechtswege beperkt is, ligt het voor de hand dat veel mensen niet langs de notaris gaan om als nog voorwaarden op te laten stellen. Dit betekent dat zij hooguit uitgebreid mondeling door de ambtenaar van de burgerlijke stand zijn ingelicht over de situatie en de gevolgen voor hun vermogens, maar de kans bestaat dat zij niet voldoende ingelicht zijn en dus ook niet op de correcte wijze hebben aangegeven wat zij als afzonderlijk vermogen bezaten voor het aangaan van het huwelijk.
En zelfs al zijn ze wel goed voorgelicht en hebben zij hun afzonderlijke vermogens correct aangegeven, dan nog zal de vrouw niet vanzelfsprekend al hetgeen zij verwacht terug te krijgen, ook daadwerkelijk terug krijgen. De kans is namelijk heel groot dat partijen, ook al hebben ze het voor het huwelijk goed geregeld, gedurende het huwelijk niet voldoende bijgehouden hebben wat van wie is en hoe de vermogensstromen in het huwelijk geweest zijn. Als dit het geval is, kunnen zij niet voldoen aan de bewijsregel (zie art. 1:94 lid 6 BW), en zal hun volledige vermogen dus geacht worden tot de huwelijksgemeenschap te behoren; het nieuwe stelsel heeft mevrouw (en meneer) blij gemaakt met een dode mus.
Casus 2: de gelukkige en de ongelukkige notaris
Een veel gebruikt argument voor invoering van het nieuwe stelsel, is dat België het stelsel al jaren kent, en het daar goed werkt. Om te bepalen of dit argument klopt, worden een Belgische en een Nederlandse notaris met elkaar vergeleken.
Uitgaand van een huwelijk waarin echtgenoten netjes en naar behoren hun administratie hebben bijgehouden, en dus weten wat aan welk vermogen toebehoort, zal er waarschijnlijk op een bepaald punt zaaksvervanging optreden. Maar tot welk vermogen dient dat nieuwe goed dan gerekend te worden?
Bij de Nederlandse notaris
Er van uitgaand dat het goed dat verworven wordt een onroerende zaak is, zijn er de volgende mogelijkheden:
Het nieuwe goed valt in de gemeenschap. Dit kan als het voor meer dan de helft van gemeenschapsgeld betaald is op het moment van verkrijging. Het maakt hiervoor niet uit of het goed op naam van de man, de vrouw, of beiden gesteld wordt.
Het nieuwe goed wordt een privégoed van de man. Hiervoor moet het ten eerste op naam van de man gesteld worden en tevens voor meer dan de helft met zijn privévermogen betaald worden. Dit privévermogen kan dus aangebracht, geërfd of geschonken geld zijn.
Het nieuwe goed wordt een privégoed van de vrouw. Hiervoor geldt uiteraard hetzelfde als voor de hier bovenstaande mogelijkheid, alleen dan op naam van de vrouw gesteld en voor minstens de helft betaald met haar privévermogen.
Het goed valt in een eenvoudige gemeenschap tussen het echtpaar. Dit is het geval als het goed op naam van beiden is gesteld, en voor meer dan de helft is betaald met privégeld van één van de echtgenoten.
De Nederlandse notaris heeft de taak om de herkomst van de gelden te onderzoeken teneinde vast te stellen wat de eigendomsverhouding tussen de echtgenoten is omtrent het goed. Gezien het feit dat de meeste echtparen hun administratie niet heel goed bijhouden, zal de Nederlandse notaris dus veel tijd kwijt zijn aan het doorspitten van kasstromen.
Bij de Belgische notaris
De Belgische notaris heeft het in deze situatie een stuk makkelijker; hij mag afgaan op wat de partijen zelf verklaren omtrent de herkomst van de gelden, zie art. 1402 en 1403 van het Belgisch Burgerlijk Wetboek. Deze is dus veel minder tijd kwijt aan het bepalen tot welk vermogen het verkregen goed hoort: hij gaat af op verklaringen van de partij, en verbindt daar de juiste etikettering aan.
Casus 3: de privécrediteuren slaan toe
In het wetsontwerp wordt voorgesteld om verhaalsmogelijkheden voor privéschulden anders vorm te geven. In het huidige recht kunnen alle schulden van echtgenoten, privé of gemeenschappelijk, verhaald worden op zowel het gemeenschapsvermogen als het privévermogen van degene die de schuld is aangegaan. Dit betekent dat in beginsel een privéschuld van echtgenoot A volledig verhaald kan worden op het deel van de huwelijksgemeenschap dat echtgenoot B toebehoort. In het nieuwe wetsontwerp is geprobeerd deze situatie te voorkomen; doordat in de situatie van het wetsontwerp veel meer privévermogen en veel minder gemeenschapsvermogen in huwelijk zal bestaan, zullen er ook veel meer privéschulden ontstaan. Daarom stelt het wetsontwerp voor om maximaal de helft van het huwelijksvermogen uitwinbaar te maken voor privéschuldeisers.
Stel nou dat echtgenoot A een huis heeft gekocht met privévermogen, waarin hij met echtgenoot B en hun kinderen woont. De man heeft door de aankoop geen overig aangebracht vermogen. Er is groot onderhoud aan het huis gepleegd, maar de rekening kan niet betaald worden. De aannemer die het onderhoud heeft gepleegd verhaalt zich vervolgens op de gemeenschap. Alle goederen in de gemeenschap worden verkocht, echtgenoot B krijgt de helft van de totale verkoopprijs aangezien maar de helft van de gemeenschap uitgewonnen mag worden voor privéschulden. Wat resteert is dus een leeg huis dat privé eigendom is van echtgenoot A, een stapel geld dat privé eigendom is van echtgenoot B, en een lege huwelijksgemeenschap.
Casus 4: ondernemer met bedrijfswinst, zijn vrouw smekend om betaling van een récompense
Als een echtgenoot een onderneming heeft op het moment van het huwelijk, blijft deze onderneming tot zijn privévermogen horen. De winsten en verliezen van de onderneming behoren echter wel toe aan de huwelijksgemeenschap. Dit geldt ook in het geval de onderneming verkregen is via erfenis of schenking, omdat de initiatiefnemers van het wetsvoorstel vinden dat hetgeen gedurende het huwelijk verdient wordt, de huwelijksgemeenschap toe hoort te komen.
Het probleem dat hier rijst, is dat niet altijd duidelijk is welk deel van de winst aan de onderneming onttrokken kan worden. De initiatiefnemers willen dit verhelpen door de winst te laten verrekenen via een récompense (vergoeding); slechts het deel van de winst waarvan gesteld kan worden dat het 'redelijk' is om te onttrekken aan de onderneming, mag daarin meegenomen worden. Een volgend probleem is dat, aangezien de vermogensetikettering pas relevant wordt bij beëindiging van het huwelijk, niet goed na te gaan is wat er aan inkomsten is verdient door de onderneming. Niet-uitgekeerde winsten zijn immers geen inkomsten en hoeven dus ook niet vergoedt te worden. Hier kan de situatie ontstaan waarin gedurende het huwelijk de vaste lasten werden betaald door de vrouw (die in deze situatie ook een eigen inkomen heeft), terwijl de man zijn ondernemingswinst zoveel mogelijk in zijn onderneming houdt teneinde bij echtscheiding zo min mogelijk ervan te hoeven verdelen.
Casus 5: de vrouw betaalt nog snel haar gemeenschapsschulden vlak voor de echtscheiding
De reden dat de vrouw in deze casus de door haar aangegane gemeenschapsschulden aflost, is de volgende: bij echtscheiding wordt de huwelijksgemeenschap verdeelt. Dit wordt bij een positief saldo simpelweg gedaan door elk van beide echtgenoten de helft te geven. Maar in het geval van een negatief huwelijksvermogen is het zo dat de draagplicht van de schulden komt te liggen bij degene die die schulden is aangegaan.
In het geval dat één van beide echtgenoten dus al weet dat hij of zij van plan is om binnenkort een verzoek tot echtscheiding in te gaan dienen, kan hij of zij nog snel vanuit het gemeenschapsvermogen de gemeenschapsschulden afbetalen die aan hem of haar toe te schrijven zijn, waardoor de ander achterblijft met zijn deel van de gemeenschapsschulden en geen gemeenschapsgeld om het mee af te lossen.
De auteur stelt dat, hoewel hij op zich het uitgangspunt van het ontwerp dat enkel datgene wat gedurende het huwelijk door de echtgenoten verdient wordt, aan de huwelijksgemeenschap toe moet komen. Hij stelt daarbij wel de kanttekening dat, gezien het grote aantal burgers waar deze wetgeving op van toepassing zal zijn, die allemaal verschillende niveaus van begrip van de wet hebben, de wetgeving zo eenvoudig mogelijk te begrijpen en zo makkelijk mogelijk toe te passen dient te zijn.
Daarnaast vraagt hij zich af in hoeverre het huidige stelsel tekort schiet; zo is de mogelijkheid om speciale regelingen omtrent de gemeenschap van goederen te treffen er altijd al geweest; via het notariaat. De echtparen die onder het huidige recht naar de notaris zijn gegaan om deze regelingen te treffen, zullen dat nog steeds blijven doen in het nieuwe recht.
Add new contribution