Summary The mental condition in criminal law
- 2421 reads
Samenvatting van Essential Criminology van Lanier e.a. - 3e druk
11 september 2001, toen het World Trade Center instortte als gevolg van een terroristische aanslag en daarbij 2.982 mensen omkwamen, heeft zichzelf bewezen als het bepalende moment van dit decennium. Vanuit een mondiaal perspectief was het grootste gevolg van 9/11 dat er een duidelijke vijandelijkheid ontstond tegenover een islamitische staat, Irak, en dat ze snel binnengevallen/bevrijd/bezet werden omdat ze massa vernietigingswapens zouden opslaan die tegen het Westen zouden kunnen worden gebruikt. Er zijn zes fundamentele veranderingen die kunnen worden geïdentificeerd als een demonstratie van de veranderde natuur van onze wereld. Deze veranderingen gaan allemaal richting de verbeterde verbindingen en onderlinge afhankelijkheid. De veranderingen zijn: globalisering, de revolutie va de communicatie (met name het internet), privatisering en individualisering, the globale verspreiding van ziektes, de veranderde percepties over conflict en nationale veiligheid en de internationalisatie van terrorisme.
Globalisering is het proces waarbij mensen reageren op kwesties door te refereren naar punten die hun eigen locatie, maatschappij of regio overtreffen. Deze referentiepunten bestaan uit materiële, politieke, sociale en culturele zaken die effect hebben op de planeet. Globalisatie is een proces van eenwording waarbij verschillen in economische, technologische, politieke en sociale instituties veranderen van een lokaal of nationaal netwerk naar één systeem. Het heeft ook betrekking op een internationaal universum waarbij evenementen die in het ene gedeelte van de wereld plaatsvinden, ook effect hebben in andere gedeeltes. Globalisering refereert naar alle processen waarbij mensen over de hele wereld opgenomen worden in één wereldmaatschappij. Het refereert ook naar de erkenning van verschillende culturen en de formatie van nieuwe identiteiten.
Het grootste effect van de mondiale samenleving is de mondiale economie, dit relateert aan de toenemende multinationalisatie van bedrijven die produceren op de wereldwijde produceerlijn. Het resultaat hiervan is dat economische goederen, services and personeel heen en weer gaan tussen nationale en continentale grenzen zodat economische, sociale, politieke en omgevingsgebeurtenissen in het ene gedeelte van de wereld significante invloed heeft in andere werelddelen.
Er zijn auteurs die kritiek hebben op globalisatie, zoals Nikos Passas (2000). Ze beargumenteren dat het globalisatieproces criminogeen is omdat het motivatie en kansen biedt voor zakelijke deviantie en het zorgt voor minder effectieve controlesystemen. Er zijn ook auteurs die kritiek hebben omdat ze denken dat globalisatie ervoor zorgt dat de rijken nog rijker worden en de armen nog armer.
De komst van de personal computer en de ontwikkelingen omtrent internet hebben gezorgd voor veranderingen in de manier waarop we communiceren. Mensen kunnen nu dagelijks met weinig moeite contact hebben met mensen over de hele wereld. Hierdoor worden ideeën, prestaties, ideologieën en technische informatie uitgewisseld. Mensen zijn niet langer gelimiteerd door de ideologie van de overheid of de maatschappij, dit zorgt voor een uitbreiding van kennis en voor bekrachtiging van vele ideeën en meningen. Dit houdt in dat we in toenemende mate onderling verbonden zijn met de wereld, op positieve en negatieve manieren.
Tegelijkertijd heeft de ontwikkeling van de mondiale communicatie geleid tot een massale wisseling van banen, van fabricage naar service, communicatie en informatie. De laatstgenoemde banen vereisen een hogere scholing en training, hierdoor zijn in grote gedeeltes van de wereld veel mensen ‘underemployed’ en werkeloos. Dit verhoogt bij werknemers die zich in deze groep bevinden angst en stress rondom werk. Stress gerelateerd aan werk leidt tot meer competitie.
De toename van mondiale communicatie heeft ook gezorgd voor een overvloed van nieuwe criminaliteit gezorgd die worden gepleegd via het internet, zoals fraude en identiteitsdiefstal. De groeiende afhankelijkheid van mondiale communicatie heeft ook gezorgd voor nationale infrastructuren en overheden die kwetsbaar zijn voor internet terrorisme door hacken en computer virussen.
Er zijn aan globalisering en mondiale werkeloosheid twee gevolgen gekoppeld twee trends gekoppeld die hebben gezorgd in een afname in onze zorg voor andere mensen. De toegenomen concurrentie op de werkvloer is al eerder genoemd, de houding die hierbij hoort is dat men zich alleen zorgen maakt om zichzelf. Dit staat in contrast tot de gedeelde beweging rondom handel en beroepen die culmineerde in unificatie en collectieve handelingen gedurende de twintigste eeuw die zorgde voor hechtheid en solidariteit.
We zien steeds meer de dood van de maatschappij, dit is de daling van collectieve handelingen en een sociaal beleid waarbij de rijkere iets van hun rijkdom moeten afgeven om de armere te helpen of om het algemeen welzijn te verbeteren. In plaats daarvan is er in de 21ste eeuw sprake van groeiende privatisering van de overheid, vooral op het gebied welzijn en sociale programma’s. Privatisering versterkt de individualisatie van menselijke handelingen, en staat belangrijke beleidsbeslissingen toe die niet meer focussen op het maatschappelijk belang, in plaats daarvan focussen zich op dat wat de winst maximaliseert voor de zakelijke aandeelhouders.
Ook is er een toename van mensen die thuis blijven als aanhangsels van de televisies, computers en video games. Hierdoor wordt de maatschappij steeds minder persoonlijk, het is een maatschappij waarin men geïsoleerd van andere mensen leeft.
Door de impact die globalisering heeft op economische structuren van maatschappijen is er een polarisatie van rijk en arm. Hierdoor worden grote groepen van de maatschappij uitgesloten van verschillende kansen. Zij zijn gevoelig voor geweld, in hun huizen en in hun buurten.
Er zijn verschillende ziektes (pest, polio etc.) die in het verleden hebben aangetoond dat ziekte een mondiaal fenomeen kan zijn. Het systematische gebruik van een hygiënische praktijk en de ontdekking en het gebruik van antibiotica, vaccins en andere medicijnen zorgt ervoor dat de verspreiding van ziektes wordt gezien als iets wat zich alleen vroeger afspeelde en iets wat alleen voorkomt in onderontwikkelde landen. Aan het einde van de twintigste eeuw, door het toenemen van reizen over de wereld, kreeg de verspreiding van ziektes over de wereld weer een nieuwe betekenis (HIV/AIDS, gekke koeien ziekte enz.). Het is erg dat er nu groepen kunnen zijn die een dergelijke ziekte kunnen doen laten ontstaan op mondiale schaal en dit in kunnen zetten als terroristische actie. Net zoals de voorgaande ontwikkelingen zorgt dit ervoor dat mensen bang worden voor contact, en dan met name voor intiem contact met vreemdelingen. Daarnaast laat het ook zien hoe onderling verbonden we zijn geworden.
Dit gebied vol veranderingen heeft tot een semiparadigma in de criminologie geleidt. Timothy Akers en Mark Lanier hebben ‘The Virtual Center for Epidemology Criminology’ opgezet om de correlaten en oorzaken voor criminaliteit en gezondheidsproblemen aan te pakken. Gezondheid en criminaliteit zijn nauw aan elkaar verbonden en vaak niet van elkaar te scheiden.
Gedurende de twintigste eeuw, tot aan het einde van de Koude Oorlog, stond elke generatie tegenover een oorlog of tegenover de dreiging van oorlog. Tijdens deze oorlogen kon men duidelijk de vijand aanwijzen en kwamen naties samen om deze vijand te verslaan. Dit is in de 21ste eeuw anders, de vijand is meervoudig, ingewikkeld en verweven met een structuur of maatschappij. In de twintigste eeuw grepen koloniale machten vaak in bij conflicten in hun kolonies, daarnaast waren er ook multinationale vredesorganisaties, zoals the United Nations. Sinds de 1990’s zijn deze organen echter onwillig om bij elk conflict in te grijpen. Een gedeelte van de verklaring hiervoor kan zijn dat de internationale gemeenschap op zichzelf niet meer gewillig is om zich te mengen in deze moeilijke, dure en politiek niet winstgevende operaties. Een ander gedeelte van de verklaring betreft de aard van de oorlogen en de conflicten. De rol van de multinationale vredesorganisaties is veranderd, een consequentie hiervan is dat de aard van de conflicten ook is veranderd. Heden ten dage is er op een hoogte die tot nu toe ongekend is in de moderne tijd voeren andere entiteiten dan de naties oorlog over fysieke en ideologische grenzen. Na de Koude Oorlog ontstonden er heel veel etnische oorlogen.
Grote goed gefinancierde naties, zoals de Verenigde Staten, maken steeds meer gebruik van huursoldaten. Er zijn bedrijven opgericht die legers over de hele wereld verhuren.
Terwijl nationale conflicten zijn gedecentraliseerd, zijn mondiale conflicten uit elkaar gejaagd.
De criminele daad die op één na het meeste angst opwekt en wordt gezien als meest serieuze criminaliteit is een terroristische aanslag. Het is een angst die bij alle delen van de wereldbevolking speelt. Terrorisme is een manier geworden waarop elke etnische of religieuze groep die niet de macht heeft om politiek succes te hebben oorlog kan voeren. Het wordt gefaciliteerd door ontwikkelingen in communicatie, transport en technologie die ervoor heeft gezorgd dat explosieven en andere wapens kleiner en dodelijker zijn geworden. Het is duidelijk dat terrorisme een mondiale bedreiging is.
Het is veelzeggend dat de handelingen van terroristen de verschillende systemen van verbindingen die globalisering heeft voortgebracht uitbuiten, via transport, communicatie, energie, immigratie en democratie.
Hoe configureren staten opnieuw hun visie op criminaliteit waarbij ze rekening moeten houden met de mondiale dimensies? In het eerste gedeelte van de 21ste eeuw zijn er verrassende veranderingen geweest in de studie naar criminaliteit. De meest opvallende verandering is de toenemende aandacht die wordt gegeven aan het definiëren van criminaliteit. Er is ook meer aandacht voor criminaliteit gepleegd door machtige overheden en organisaties, dit staat ook wel bekend als witteboordencriminaliteit.
De toename in ernst en frequentie van terrorisme heeft ons geloof in de hoeveelheid vrijheid die individuen op willen geven aan de overheid in ruil voor staatsbescherming veranderd. In plaats van veiligheid om onze thuissituaties maken we ons vooral zorgen om de veiligheid van collectieve voorzieningen. Daarnaast worden de publieke veiligheidsservices sterker gemaakt. We gaan van een gedecentraliseerde en gefragmenteerde veiligheidsservice naar een integraal nationaal systeem van veiligheid die is ingesteld op de bescherming van een heel land.
Als gevolg van al deze veranderingen ondergaat de criminologie ook grote veranderingen. Historisch gezien was het een discipline die zich focuste op individuele criminele motivatie in combinatie met nationale instituties en sociale processen. Tegenwoordig is het een veelzijdige studie die genetische aanleg aan politieke en mondiale krachten koppelt. Volgens de huidige criminologen is de omvang van criminaliteit veel breder dan de media rapporteert. Onder criminaliteit vallen ook de misdaden die zijn gepleegd door een overheid, politieke corruptie, fraude enz. Daarnaast valt het onveilig produceren van producten waarbij werknemers dood gaan of verwondingen oplopen naar aanleiding van het productieproces ook onder criminaliteit.
Criminologen bestuderen niet alleen de aard van schadetoebrengend gedrag, ze onderzoeken ook de oorzaak en praktijk in de verschillende sociale contexten.
Als risico’s waarneembaar groeien, met name terrorisme, moeten veel landen hogere prijzen gaan betalen voor vrijheid en gelijkheid. Verschillende mondiale terroristische aanvallen op onschuldige mensen, waarmee een boodschap kan worden opgedrongen zodat politieke en ideologische doelen kunnen worden bereikt, laten de grote van het probleem zien. Deze aanvallen hebben impact gehad op de mondiale gemeenschap op verschillende niveaus. In bepaalde landen is er sprake van dood, destructie en financieel verlies naast het psychologische en lichamelijk lijden. Er is ook sprake van indirecte impact, zoals het verlies in vertrouwen en veiligheid van de mondiale gemeenschap, dit is op de vermoedelijk op de lange termijn erg beschadigd. De aanvallen hebben ook veel invloed gehad op het internationale reizen door de extra controles op de veiligheid.
Serieuze criminaliteit zorgt voor angst en een gevoel van onveiligheid. Daarnaast zorgt het ook voor het verhogen van het risico op slachtofferschap. Risico is onderdeel van elke maatschappij en is niet afhankelijk van klasse, ontwikkelingsniveau en hoogte van het budget voor defensie. Heel veel overheden hebben hun monopolie op criminaliteitscontrole opgegeven. Rechtshandhaving wordt nu vaak uitbesteed aan private veiligheidsorganisaties.
Sommige criminologen beargumenteren dat omdat criminaliteit en risico onderdeel zijn geworden van het dagelijks leven en doordat overheden het vermogen hebben verloren om criminaliteit onder controle te houden zijn maatschappelijke aanpassingen nodig om te overleven.
Een risicomaatschappij is een maatschappij die bezorgd over de toekomst, dit genereert zich in de notie risico. Risico kan worden gedefinieerd als op een systematische manier omgaan met gevaren en onveiligheden. Het managen van risico is een nieuwe focus geworden in de criminologie.
Garland refereert in zijn theorie over sociale controle en overheid naar het veranderende landschap van mondiale criminaliteit. Naar zijn mening wordt de capaciteit van de overheid om voor veiligheid te zorgen in twijfel getrokken. Er wordt van burgers steeds meer verwacht dat ze verantwoordelijkheid nemen voor hun eigen veiligheid.
De veranderende wereld en het fenomeen criminaliteit zijn significant veranderd in deze nieuwe eeuw. De criminologie wordt steeds opnieuw uitgedaagd.
Criminologie kan worden gedefinieerd als een systematische studie naar de natuur, omvang, oorzaak en controle van wetovertredend gedrag. Het is een toegepaste sociale wetenschap waarin criminologen op zoek zijn naar kennis van criminaliteit en controle op criminaliteit gebaseerd op empirisch onderzoek. Dit onderzoek vormt de basis voor begrip,uitleg, voorspelling, preventie en strafrechtelijk beleid.
De term criminologie is in 1885 geïntroduceerd door Raffele Garofalo (1914), sindsdien is de inhoud en de omvang van het gebied controversieel. De onderwerpen die tot de criminologie behoren zijn elastisch. Er zijn enkele vaste componenten:
De definitie en aard van criminaliteit als gedrag dat schade toebrengt;
Verschillende types criminele activiteiten, van individuele ‘spontane’ criminele daden tot georganiseerde criminaliteit;
Profielen van bepaalde daders en slachtoffers;
Statistische analyse van de omvang, verspreiding, patroon en kosten van criminaliteit;
Analyse van de oorzaken die zorgen voor criminaliteit.
Er is geen duidelijkheid over of criminologie ook zou moeten kijken naar de reactie van de maatschappij op criminaliteit, het formuleren van strafwetten, de rol van slachtoffers in het proces en het vergelijkend mondiale perspectief.
Criminologie verplicht criminologen om zich strikt te houden aan wetenschappelijk methoden. Wetenschap eist van criminologen dat criminologische kennis opgebouwd wordt vanuit logisch in onderling verband staande theoretische onderbouwde en empirisch geteste hypothesis die herhaaldelijk zijn getest.
Een theorie kan getest worden door middel van kwantitatieve en kwalitatieve methoden. Kwalitatieve methoden kunnen systematische etnografische technieken inhouden, zoals de observatie van deelnemers en diepte-interviews. Deze methodes zijn ontwikkeld om de betekenis die criminaliteit heeft voor de deelnemers te gaan begrijpen. Kwantitatieve methodes gaan over nummers, tellingen en metingen. De meeste criminologen gebruiken kwantitatieve methodes. Het meeste kwantitatieve onderzoek is niet theorie gedreven, het testen van theorieën maakt geen onderdeel uit van deze onderzoeken.
Criminologie wordt sterk beïnvloed door sociologie, ze heeft echter ook roots in andere disciplines waaronder antropologie, biologie, economie, geografie, geschiedenis, filosofie, politieke wetenschappen, psychiatrie, psychologie en sociologie. Elke discipline heeft zijn eigen assumpties over de menselijke aard en de maatschappij, eigen definities voor criminaliteit en de rol van het recht en eigen studie methodes. Deze verscheidenheid is een grote uitdaging voor de disciplinaire integriteit van de criminologie. Criminologie kan het beste worden gedefinieerd als multidisciplinair.
Vergelijkend criminologie kan worden omschreven als een systematische studie naar criminaliteit, wet en sociale controle van twee of meer culturen. Dit hangt natuurlijk samen met globalisering.
Het is een relatief nieuw onderzoeksgebied dat is gevonden door Hans von Hentig (1948) en Benjamin Mendelsohn (1963). Het is bijna het tegenovergestelde van criminologie. Het is een studie naar wie er slachtoffer wordt, hoe men slachtoffer wordt, hoeveel schade slachtoffers oplopen en hun rol in een criminele daad. Het kijkt ook naar de rechten van slachtoffers en de rol die zij hebben in het strafrechtsysteem. Victimologie kan worden gedefinieerd als de wetenschappelijke studie naar de fysieke, emotionele en financiële schade die mensen kunnen oplopen door criminele activiteiten.
Er is een controversie over de vraag of er sprake zou moeten zijn van een brede kijk of een smalle kijk moet zijn op victimologie. In de brede kijk zou victimologie de studie moeten zijn naar alle slachtoffers, bij de smalle kijk zou men alleen moeten kijken naar de slachtoffers van criminaliteit.
Sinds de vroege jaren in de 1970’s is victimologie opgenomen in de mainstream criminologie.
Er is gekeken naar de zes belangrijkste veranderingen die een impact hebben gehad op de manier waarop wij naar criminaliteit kijken en op de manier waarop we naar de oorzaken voor criminaliteit kijken: globalisering en de invloed op economische, sociale en politieke instituties, globalisering van communicatie en dan met name het internet, privatisering en individualisatie en de daling van groeps- en klasse solidariteit, de mondiale verspreiding van ziekte en de ontwikkeling van epidemiologische criminologie, de veranderde percepties over conflict en nationale veiligheid na het einde van de Koude Oorlog en de internationalisatie van terrorisme.
De criminologie verplaatst zich richting een meer veelomvattende en uitgebreide criminologie die criminaliteit ziet als een beroving en kwetsing, ongeacht of het gaat om schending van gecodificeerde wetgeving. Criminologie heeft een veel bredere omvang dan alleen het bestuderen van criminelen. Daarnaast is criminologie ook duidelijk beleidsgericht.
Wat is criminologie?
Omschrijf de term van globalisering.
Noem twee gevolgen van globalisering die worden genoemd.
Wat zijn de vaste componenten betreft de onderwerpen die tot criminologie behoren?
De meeste mensen hebben een idee over criminaliteit, maar het is niet makkelijk te duiden wat criminaliteit precies is. Criminaliteit is een concept dat moeilijk te bereiken en gevarieerd is en verschillende betekenissen heeft. De afbakening van het begrip mag niet te breed of smal zijn. De vraag ‘wat is criminaliteit?’ is een populair onderwerp waar men over de hele wereld over debatteert.
Een belangrijke overweging wanneer men criminaliteit probeert de definiëren is de observatie dat een misdaad contextueel is. Of een handeling wordt bestempeld als misdaad is afhankelijk van de historische periode, specifieke context, sociale setting, locatie en situatie. Het geschreven recht lijkt een antwoord te geven, maar recht staat open voor interpretatie.
Het is belangrijk dat criminaliteit wordt gemeten en een definitie heeft omdat verschillende beleidsbeslissingen met betrekking tot sociale controle uitgaan van een bepaalde definitie van criminaliteit.
Sinds de 18e eeuw is de wettelijke definitie van criminaliteit datgene wat is verboden, wat wordt vervolgd en wat wordt bestraft door het strafrecht. Veel mensen zijn het eens met de definitie van Michael en Adler: strafrecht heeft gedrag de kwalificatie crimineel. De beschrijving van Tappan is ook illustratief. Hij definieert criminaliteit als een daad of nalaten van een daad met de intentie de strafwet te schenden. Hij vond dat alleen de daders die zijn veroordeeld door een rechtbank bestudeert moeten worden.
Er zijn ook criminologen die de wettelijke definitie te beperkt vinden. Ten eerste houdt het geen rekening met schade die is aangericht door het schenden van administratief recht en andere reguleringen. In 1949 is ook al opgemerkt door Sutherland dat witteboordencriminaliteit buiten de boot viel. Een tweede probleem is dat de definitie de culturele en historische context van het recht negeert. De definitie van criminaliteit volgens de strafwet varieert van locatie tot locatie en varieert in de tijd.
Criminaliteit wordt niet alleen geproduceerd door de wetgever. De interpretatie van wetten bepaalt ook wat wordt gezien als criminaliteit.
Er zijn kritische criminologen die beweren dat criminele handelingen door bedrijven niet worden gezien als crimineel omdat ze economische macht hebben in de maatschappij, en degene die economische macht hebben maken het recht.
Isaac Bashevis Singer is een joodse wetenschapper die ontvlucht is aan het Naziregime, Hij heeft eens gezegd: ‘What do they know – all these scholars, all these philosophers, all the leaders of the World? They have convinced themselves that man, the worst transgressor of all the species, is the crown of creation. All other creatures were created merely to provide him with food, pelts, to be tormented, exterminated. In relation to them (animals), all people are Nazis; for the animals it is an eternal Treblinka’. Dit is waarschijnlijk het meest vernietigende statement over de mensheid. Het ziet op het feit dat geweld geweld is, en moord moord, zelfs als het slachtoffer een snavel, hoornen, kieuwen, veren of vacht heeft. Het menselijke ras kan het dierlijke ras straffeloos uitmoorden.
In het boek Dominion (2004) van Matthew Sculy wordt uitgelegd dat mensen radicaal vriendelijk of radicaal gemeen zijn. Dit verklaart waarom mensen biljoenen dieren doden en opeten. Slachten is radicaal gemeen en kan nooit menselijk zijn.
Vermindering en afschaffing zijn de enige opties die het bloedbad kunnen eindigen. Dat een handeling is geclassificeerd als illegaal wil niet zeggen dat de handeling ook moreel gezien niet in orde is. Wetten worden altijd gebroken door mensen die vrij denken, die radicaal zijn en zich beseffen dat er geen progressieve veranderingen plaatsvinden in een corrupt, discriminatoir systeem. Nelson Mandela, Martin Luther King Jr., Mohandas Ghandi en Jezus waren mensen die de wet vaak braken en die vaak in de gevangenis hebben gezeten. Vandaag de dag zien we deze mensen als helden, terwijl ze destijds werden gezien als wetsovertreders, schurken en radicalen.
Radicaal heeft heden ten dage een negatieve bij betekenis. Eigenlijk komt het af van een Latijns woord dat wortel betekend. Radicalen gaan voorbij aan pseudo-oplossingen en kijken naar de wortel van het probleem. Alle activisten die op zoek zijn naar sociale gerechtigheid worden in hun eigen tijd gezien als radicalen. Na hun activiteiten begint de maatschappij zich te evolueren en begint begrip te ontwikkelen voor de ‘radicale’ handelingen.
Consensus refereert naar de definities van criminaliteit die ideeën reflecteren over de maatschappij in het geheel. Het gaat ervan uit dat iedereen hetzelfde schaart onder het begrip criminaliteit. Consensus definities bestaan uit een set van universele waarden.
Conflict refereert naar definities van criminaliteit die gebaseerd zijn op het geloof dat de maatschappij bestaat uit groepen met verschillende belangen. Deze verschillende groepen zijn met elkaar in competitie. De competitie wordt het meest uitgesproken tussen de machtigste en de zwakte groep.
Consensus theoretici proberen het probleem van vele variaties in de wetten te omzeilen door de definitie van criminaliteit te koppelen aan sociale moraliteit. Ze borduren verder op de ideeën van Émile Durkheim (1893/1984). Durkheim geloofde dat in de geïntegreerde gemeenschap die werd voorafgegaan aan industrialisatie, mensen bij elkaar werden gehouden door gemeenschappelijke religieuze geloven, tradities en gelijke wereldbeelden. De overeenkomsten tussen mensen werkte als ‘sociale lijm’ die hem samenbond in een gedeelde moraliteit. De consensus houding staat voor het idee dat criminaliteit bestaat uit handelingen die het gemeenschappelijk geweten of de collectieve moraliteit schokken. Dit zorgt bij mensen voor morele verontwaardiging.
Ernest Burgess beargumenteert dat een gebrek aan publieke verontwaardiging, stigma en officiële bestraffing bij een ‘criminele handeling’ indiceert dat de handeling geen schending is van de gemeenschapsregels, ongeacht of de schending wettelijk strafbaar is. Huidige aanhangers van deze denkwijze claimen dat er een consensus of overeenkomst is tussen de meeste mensen over alle economische, sociale en politieke kwesties over welk gedrag onacceptabel is en wat crimineel zou moeten worden genoemd.
Roshier definieert criminaliteit als alleen te identificeren door de ontmoedigende reactie die het oproept. Deze definitie levert ook problemen op. Er zijn voorbeelden die iedereen als crimineel ziet, zoals moord, en die minder erg, of zelfs gerechtvaardigd, kunnen worden door bepaalde omstandigheden (denk bijvoorbeeld aan een oorlog of abortus). Daarnaast is of er sprake is van publieke schade afhankelijk van de mogelijkheden die de groep heeft om private zaken om te zetten naar publieke zaken of de mogelijkheden die er zijn met betrekking tot ondernemerschap. Dit is het vermogen om morele consensus bij de meerderheid bij elkaar te trommelen over een zaak die enkele individuen of een minderheid aan gaat door te overtuigen dat het in hun belang is om de zaak te steunen. Het neerzetten van publieke schade houdt meestal de identificatie en het aanduiding van aanvallend gedrag in en de poging om invloed op wetgevers uit te oefenen zodat het gedrag ook officieel kan worden verbannen.
Pavarini (1994) wijst op het feit dat wat gedefinieerd wordt als criminaliteit afhankelijk is van de macht om te definiëren en de macht om weerstand te bieden tegen definities. Dit is afhankelijk van wie er toegang heeft tot de media en hoe geschoolde morele ondernemers de voordelen die zij hebben weten in te zetten. Mede hierdoor is de consensus positie eigenlijk te simplistisch.
De conflict theorie is gebaseerd op het idee dat mensen niet hetzelfde zijn, maar verschillend en dat ze worstelen met deze verschillen. Volgens deze theorie bestaat de maatschappij uit verschillende groepen die met elkaar concurreren over schaarse goederen. Het conflict over verschillende belangen produceert verschillende definities van criminaliteit. Deze definities worden vast gelegd door de groep die de macht heeft. Groepen zonder macht zijn meestal de slachtoffers van onderdrukkende wetten.
Groepen in de maatschappij worden, naast rijkdom en macht, opgebouwd op grond van cultuur, prestige, status, moraliteit, etniciteit, religie, ras, ideologie enz. Elke groep kan vechten om dominant te worden op een bepaald gebied. Benaderingen die criminaliteit proberen te definiëren en verschillende dimensies daarbij in acht nemen worden pluralistische conflict theorieën genoemd. Vanuit het perspectief van het culturele conflict, zijn er verschillende culturen, etnische groepen of subculturen die strijden naar dominantie.
Volgens Sellin’s klassieke culturele conflict theorie zou criminologie zich niet grotendeels moeten focussen op criminaliteit, maar ook op schendingen van culturele normen. Dit is gedrag dat wordt beschouwd als standaard voor een specifieke culturele groep. Sellin beschrijft twee vormen van conflict. De eerste vorm is een primair conflict. Dit komt voor wanneer een persoon is opgegroeid in de ene cultuur en wordt verplaatst naar een andere cultuur. Er zijn ook secundaire conflicten. Dit zijn conflicten tussen groepen mensen die in dezelfde geografische ruimte leven maar beide hun eigen systeem van waarden hebben.
Als macht wordt gegeven door rijkdom, is het conflict gebaseerd op klasse. Analyse van dit type conflict wordt gedaan aan de hand van de principes van de sociaal filosoof Karl Marx. In de Marxistische conflict theorie is de definitie van criminaliteit gefocust op de conflicten die voortkomen in een kapitalistische maatschappij. Criminaliteit vindt zijn wortels in de verschillen in rijkdom en macht en klassenscheidingen. Groepen die aan de macht komen door politieke of economische manipulatie en exploitatie leggen wettelijke beperkingen op aan de mensen zonder macht. Een definitie van criminaliteit gebaseerd op economische belangen benadrukt dat criminaliteit en deviantie onvermijdelijk consequenties zijn van fundamentele contradicties in de economische infrastructuur van de maatschappij. Criminaliteit wordt dan gedefinieerd als de activiteiten van mensen die de machtigen bedreigen. Deze zienswijze verklaart waarom criminaliteit van straat overtreders serieuzer wordt genomen dan witteboordencriminaliteit.
Richard Quinney zegt dat criminaliteit een definitie is van menselijk gedrag dat is gecreëerd door geautoriseerde middelen in een politiek georganiseerde maatschappij. Het beschrijft gedrag dat conflicteert met de belangen van de segmenten van de samenleving die de macht hebben om beleid te formuleren. In andere woorden is volgens hem de definitie van criminaliteit een politiek gereedschap dat wordt gebruikt om macht, rijkdom en een positie in de maatschappij te beschermen. De macht en rijkdom versie van de conflict theorie noemt men kritische criminologie omdat het de burgers over de hele maatschappij bekritiseerd en suggereert dat we ze vervangen door een socialistisch systeem.
Kritische criminologen suggereren ook dat de schade van criminaliteit de belangrijkste reden moet zijn voor het ontstaan van een wet. Volgens de theorie van Edwin Sutherland moet de definitie van criminaliteit worden uitgebreid naar sociale schade die door activiteiten van de machtige groep wordt aangericht bij de machtlozen en naar gedrag dat andere mensenrechten schendt. Het idee dat een schending van een mensenrecht criminaliteit is, is een belangrijk thema bij kritische humanistische criminologen.
De conflicttheorieën van Marx zijn het verst weg van het idee dat de wet de inhoud van crimineel zou moeten bepalen. Deze theorieën gaan om het idee dat elk gedrag dat schade toebrengt een misdaad is. Michaelowski breidt de definitie van Sutherland uit met gelijksoortige sociaal letsel. Dit houdt de schade in die is ontstaan door handelingen of voorwaarden die legaal zijn, maar dezelfde consequenties hebben als illegale handelingen.
Voorbij de theorieën over consensus, conflicten en de kritische marxistische theorieën hebben andere criminologen geprobeerd criminaliteit breder te herdefiniëren. Er is bijvoorbeeld een theorie die criminaliteit definieert als een sociaal evenement, waarbij veel spelers betrokken zijn. Daarom houdt criminaliteit niet alleen de acties in van individuele daders, het houdt ook de acties in van andere mensen, zoals slachtoffers, getuigen, de mensen die erbij staan, mensen vanuit de politiek etc. In andere woorden: een misdaad is een bepaalde set interacties tussen daders, misdaadsdoelen, agents omtrent sociale controle en de maatschappij. De bredere kijk die dit op criminaliteit heeft benadrukt de complexiteit die gepaard gaat bij het definiëren van criminaliteit.
Het postmodernisme is een perspectief dat zich afwendt van het idee dat elke vorm van claimen van kennis waar is of waar kan zijn. De aanhangers van dit perspectief vinden dat het claimen van kennis een simpele macht is van sommige waarmee ze anderen domineren.
Henry en Milovanovic zien constitutieve criminologie als het raamwerk om criminaliteit weer aan elkaar te binden en de controle ervan in de maatschappij, criminaliteit is in en van de maatschappij. Zij definiëren criminaliteit als mogelijkheid die een agentschap heeft om een negatief verschil bij anderen te maken. Criminaliteit is dus niets minder dan momenten van machtsuitdrukking waarbij degenen die slachtoffer zijn van de onderdrukking niet kunnen bijdragen aan het gevecht.
De meest dramatische roep om uitbreiding van de definitie van criminaliteit komt hoogstwaarschijnlijk van Larry Thifft en Dennis Sullivan (2001). Zij beargumenteren dat de hiërarchische structuur en sociale regelingen van de maatschappij schade produceren die de wettelijke definitie ontwijkt en deze schade zou wel in de definitie moeten worden opgenomen.
Het is duidelijk dat criminologische benaderingen een lange weg hebben afgelegd. Het is begonnen bij het simplistische idee dat crimineel gedrag wordt besloten door de wet. Recentere ideeën suggereren dat er veel meer bij komt kijken dan alleen de wet. Deze ideeën laten de rol van schade, het slachtoffer en de context herleven. Ze suggereren zelfs dat de wet criminaliteit kan creëren, niet alleen door het definiëren, ook door het gebruik van macht over anderen. Deze definities zien samen op de brede omvang van concepten omtrent criminaliteit die huidige criminologen delen. De verdeling tussen theorieën over conflict en consensus kan helpen bij het krijgen van een overzicht van de verschillende definities. Het is echter geen geïntegreerde benadering. Er is een poging die criminaliteit probeert te definiëren die ons helpt om de meeste moeilijkheden die tot nu toe zijn gevonden op te lossen.
Zie pagina 37, figuur 2.1 voor de piramide. Hagan wijst op het feit dat regelbrekend gedrag op te breken is in verschillende onderdelen: van minimale deviantie door afwijking van standaarden (publiek dronkenschap of de schending van een dress-code) tot zeer aanvallend gedrag dat serieuze schade oplevert (zoals terrorisme en massamoorden). Hij definieert criminaliteit als een soort van deviantie, die bestaat in de schending van verschillende sociale normen voorgeschreven door de strafwet. Zijn definitie kent drie metingen die elk variëren van zwak, hoog en sterk.
De eerste is de mate van consensus of overeenstemming, de mate waarin mensen accepteren dat een daad goed of slecht is. Alle misdaden kunnen worden gewaardeerd via een schaal. Tabel 2.1 omvat alle daden en hun schalen.
De tweede dimensie omvat de hevigheid van de reactie die de maatschappij geeft ten aanzien van het breken van de wet. Dit kan variëren van sociale vermijding, boetes tot de doodstraf. Hoe zwaarder de straf is beschreven, hoe intensiever de support is voor de sanctie, hoe serieuzer de maatschappelijke evaluatie van de daad.
Hagan’s derde dimensie is de relatieve ernst van de misdaad gebaseerd op de schade die het heeft veroorzaakt. Sommige daden, zoals het gebruik van drugs, prostitutie en gokken, zijn daden die geen slachtoffers opleveren, ze brengen alleen schade toe aan de deelnemers. Er zijn ook veel daden, zoals huiselijk geweld, die wel schade toebrengen aan anderen. Sommige misdaden brengen zelfs schade toe aan meerdere mensen tegelijk.
De integratie van deze drie dimensies geeft Hagan weer in zijn piramide. In de consensus dimensie vindt men alle daden waarbij een mate van overeenstemming onder mensen is bereikt dat deze daden in strafrechtelijke zin onrechtmatige daden zijn. Bij de maatschappelijke reactie dimensie vindt men de verschillende straffen die er kunnen zijn als reactie op een misdaad. Bij de schade dimensie vindt men de sociale evaluatie van de misdaad waardoor derden schade hebben opgelopen. Zijn conclusie is: ‘the three measures of seriousness are closely associated… the more serious acts of deviance, which are more likely to be calles criminal are likely to involve (1) broad agreement about the wrongfulness of such acts, (2) a severe social response, and (3) an evaluation of being very harmful. However, the correlation between these three dimensions certainly is not perfect, and… in regard to many acts that are defined as crimes, there is disagreement as to their wrongfulness, an equivocial social response and uncertainty in perception of their harmfulness (1985,50).
Hagan gaat dus verder dan de meeste criminologen in zijn poging om een volledige definitie van criminaliteit te geven. De analyse zou nog beter worden indien er nog drie dimensies aan worden toegevoegd en er een criminaliteit prisma van wordt gemaakt.
De piramide van Hagan is niet compleet omdat het de bewustmaking van het publiek negeert. Dit is het realiseren dat men slachtoffer is. Criminaliteit kan vele vormen aannemen, en alle vormen richten schade aan, maar niet alle mensen die schade oplopen beseffen dat zij ook slachtoffer zijn. De daden waarbij deelnemers van de misdaad eigenlijk het slachtoffer zijn hebben we hiervoor al besproken. Er zijn echter ook misdaden van de overheid en bedrijven waarbij het lang duurt voordat slachtoffers zich daadwerkelijk slachtoffers voelen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de effecten van milieu misdaden. Criminaliteit kan dus variëren van overduidelijk, duidelijk, relatief verborgen en verborgen. De laatste factor kan zo inhouden dat de criminaliteit zo verborgen is dat wij het niet herkennen als criminaliteit en als normaal zien ondanks dat het slachtoffers maakt.
Het tweede punt dat wordt gemist in de piramide van Hagan is het aantal slachtoffers.
Het derde punt betreft de dimensie van ernst van de reactie. Deze dimensie slaagt er niet in om de kans in te schatten dat een veroordeelde dader een serieuze reactie ontvangt, zelfs als de wet de straf bepaald. Misdaden van de machtelozen hebben veel meer kans om het volle gewicht van de wet te voelen dan de machthebbers.
Het vierde punt betreft de visuele structuur van de analyse. De manier waarop het opgebouwd is biedt geen ruimte voor de toevoeging van andere elementen. De piramide suggereert dat misdaden waarbij er conflicten zijn over hun misdadigheid niet volledige schade toe rekenen. Dit klopt niet omdat er misdaden zijn die heel veel schade toebrengen maar die toch door de hele maatschappij niet als schadetoebrengend worden gezien door de manier waarop de media de misdaad presenteert.
Zie pagina 43 figuur 2.2. De piramide van Hagan is in een nieuw design gestopt om de problemen die er waren op te lossen. Het is eigenlijk een dubbele piramide. Het concept is verder uitgewerkt door Henry en Lanier (1998). In dit schema is een omgekeerde piramide onder de eerste piramide geplaatst. De top van de piramide vertegenwoordigd de misdaden die worden gezien als typische misdaden die worden gepleegd door de machtelozen (overvallen, diefstal, moord etc.). De onderkant van de omgekeerde piramide vertegenwoordig relatief zichtbare misdaden, een variëteit van misdaden die worden gepleegd door de machthebbers. Dit zijn misdaden die in de privécontext veel voorkomen, zoals organisaties en werkplekken, het zijn met name misdaden die inbreuken maken op vertrouwensrelaties. De misdaden van de machtelozen en van de machthebbers vormen samen de zichtbare en onzichtbare helften van het prisma. De term prisma slaat niet alleen op de visuele vormgeving. Net zoals een prisma gebruikt wordt om een continu spectrum te analyseren, wordt hier de prisma gebruikt om het spectrum van belangrijke dimensies die criminaliteit vorm geven te analyseren. Er wordt voorzien in nieuwe variabelen: maatschappelijke overeenkomst en sociale schade en de uitbreiding van slachtofferschap. Elk van deze dimensies varieert in graden en is afhankelijk van de misdaad in kwestie. De prisma, net als een lens, ziet ook op het feit dat twee mensen hetzelfde feit heel anders kunnen bekijken, door bijvoorbeeld levenservaringen.
Als voorbeeld wordt nu naar de prisma gekeken vanuit het delict terrorisme. De misdaad is hier duidelijke zichtbaar, extreem schadelijk en niet controversieel met betrekking tot de maatstaven van consensus en conflict. De reactie van de maatschappij op een dergelijk delict is direct en scherp. Alle mogelijke bronnen en speciale taakgroepen zijn gemoeid met dergelijke delicten. De straf is zwaar en kan zelfs de doodstraf inhouden. Al deze overwegingen doet ons concluderen dat deze misdaad aan de top van de prisma kan worden geplaatst (punt a in de prisma). Hoe meer mensen er gewond zijn geraakt en heviger de reactie is van de overheid en de maatschappij. Als er minder mensen gewond zijn geraakt en de misdaad minder zichtbaar zou zijn, dan gaat de misdaad meer naar beneden.
In het midden van de prisma, maar wel in de bovenste helft, vindt men gewelddadige individuele misdaden. Deze daden worden duidelijk gedefinieerd als crimineel. Deze daden weren vroeger mala in se genoemd (daden die van zichzelf slecht zijn). Ze worden overal gezien als crimineel, het gaat dan om misdaden als moord, verkrachting, incest etc. Er zijn relatief weinig mensen slachtoffer van dergelijke misdaden, de maatschappelijke reacties op deze daden zijn zwaar en zijn soms ook tegenstrijdig. Wet handhavers zien deze daden als top prioriteit. De sancties zijn zwaar, van langdurige gevangenisopsluiting tot aan de doodstraf. Hieronder staan de misdaden als overvallen, diefstallen en vandalisme (rond punt b of c in de prisma).
In het midden vallen de sociale afwijkingen en devianties. Deviantie staat iets hoger dan de gewone afwijking, dit ziet op daden als openbaar dronkenschap en daden van jongeren. Dit zijn schendingen op kleine schaal en met lage waarde. Onder de sociale devianties staan de sociale afwijkingen van onconventionele levenswijzen. Deze daden leveren over het algemeen geen tot weinig schade op en mensen vinden het vooral verwarrend. Er is te weinig consensus om deze daden een misdadige status te geven (punt f in de prisma).
Als we nog verder naar beneden gaan in de prisma, worden de daden vager. De schade wordt minder direct en er zijn veel conflicten over de criminele definities en de ernst van de reactie van de maatschappij op deze daden. Daden die men vroeger mala prohibita noemde, dit zijn misdaden die zijn gecreëerd door de strafwet. Deze misdaden zijn onderdeel van een sociale, ecologische en tijdsgebonden context, de handelingen zijn ook niet in elke maatschappij een misdaad. Misdaden die niet een consensus in de maatschappij reflecteren staan lager in de prisma. Meestal worden aan de daders van deze misdaden boetes opgelegd, of krijgen ze een tweede kans.
Op een lager niveau is de criminaliteit verstopt en indirect, het schaadt echter wel heel veel mensen over een lagere tijdsperiode. De invloed van dergelijke criminaliteit is diffuus en maatschappelijke reacties zijn mager. Wetshandhaving is nauwelijks ingericht om dergelijke criminaliteit aan te pakken. Meer dan driekwart van deze zaken laat men wegvallen. Gevangenisstraffen zijn zeldzaam bij deze misdaden, er wordt wel veel gebruik gemaakt van boetes, terugbetalingafspraken, berisping en signalen van afkeuring. Meestal zijn regelgevende agentschappen verantwoordelijk voor de wetshandhaving bij deze zaken. Tenzij de overtreding publiekelijk wordt gemaakt, doen deze agentschappen de zaak met hun eigen mechanismen af (punt i in de prisma).
Op het laagste niveau vindt men criminaliteit die zo verborgen is dat veel mensen hun bestaan ontkennen, en veel mensen betwisten of er daadwerkelijk sprake is van criminaliteit in deze gevallen. Seksisme is hier een voorbeeld van. Deze daden worden zelden bestraft als criminele daad. De sancties die over het algemeen worden toegepast zijn sociale afkeur, een mondelinge vermaning en soms worden er symbolische zware straffen gegeven.
Bij de analyses van geweld op school ligt de focus meestal op intern geweld: studenten versus studenten, studenten versus hun leraren, of agressors tegen studenten en leraren. Als we het toepassen op de prisma wordt een focus op de zichtbare schade die studenten onderling bij elkaar veroorzaken in de bovenste helft van de prisma geplaatst. Het slaagt echter niet in de erkenning van een bredere dimensie die bestaat uit lagere niveaus in de prisma. De complexiteit van misdaden zoals deze tart het simplistische raamwerk. Het slaagt er niet in om de bredere context in kaart te brengen. Naar de mening van de auteurs van het boek voorziet het prisma in een conceptueel raamwerk die kan helpen bij de invulling van de volledige, dimensionale omvang van het probleem.
Geweld onder studenten is zichtbaar, het wordt dus aangenomen dat zij de omvang van het probleem vormen. Geweld wordt meestal gedefinieerd als het gebruik van kracht jegens een ander wat resulteert in schade. Er zijn hier een aantal kritische elementen weggelaten: (1) emotionele en psychologische pijn als resultaat van dominantie van anderen, (2) schade door instituties of agentschappen aan individuen, (3) de schending van sociale processen die een systematische en sociaal letsel veroorzaken (racisme en seksisme) en (4) de symbolieke schending van dominantie die zorgt voor dwang door macht in hiërarchische relaties.
In de context school, is er met name geweld tussen studenten onderling en tussen studenten en hun leraren. Er is dan vooral sprake van fysieke of interne schade: geweld ziet op de dreiging of het gebruik van fysieke kracht, met de intentie fysieke schade te veroorzaken of om een ander persoon te intimideren. Deze definitie ziet op daden die zich in de bovenste helft van de prisma bevinden. Het maakt ons ook gevoelig voor symbolische sociale schade die de mensenrechten schenden. Deze schendingen bevinden zich meestal in de lagere helft van het prisma. Dit ziet ook op schendingen die worden gedaan door de organisatie van scholing waarbij schade kan worden toegebracht aan de creativiteit van de student en het onderwijsproces. Conventionele definities van criminaliteit op school bevinden zich in de bovenkant van de prisma, het betreft in deze gevallen misdaden omtrent racisme en seksisme, discriminatie en labeling. Men kan er ook vanuit een breder oogpunt naar kijken, zoals bijvoorbeeld het oneerlijk verdelen van fondsen tussen scholen.
De afgelopen jaren is er veel veranderd met betrekking tot geweld op school, denk hierbij voornamelijk aan de schietpartijen op scholen. Elke tragedie zorgt voor veel schok en woede. Een belangrijk onderdeel in het begrijpen van criminaliteit is de rol van de media, zij zorgen voor het raamwerk en het communiceren naar de rest van de wereld. De media heeft ook gezorgd voor de snelle toename van copycat misdaden. Door de snelle verspreiding van de media worden de schutters van het ene op het andere moment beroemd. Op den duur zijn we bijna immuun geworden voor de ellende die een dergelijke schietpartij aanricht.
Doordat er geen bredere dimensie is die het geweld op scholen in beeld brengt, missen we veel inhoud en oorzaken van geweld op school. We zijn blind voor de rol die de bredere context kan hebben bij het zichtbaar maken van het fysieke geweld dat sommige studenten hanteren. Een meer omvattend geïntegreerd concept over geweld op school is nodig.
Met betrekking tot het begrip dader, is de manier waarop het begrip nu wordt gebruikt niet toereikend. Omdat het aanneemt dat alleen individuen schade oplopen. Schade kan echter op vele niveaus ontstaan: individueel, organisatorisch, maatschappelijk en landelijk. De macht om schade aan te richten kan ook liggen in sociale processen die buiten de macht van individuen ligt. De term geweld op school impliceert dat alle geweld in het schoolgebouw, op de grond van het schoolgebouw of in de schoolbus plaatsvindt, dit is echter niet het geval er zijn vele verbindingen tussen de context school en de wijdere maatschappij.
De bestaande benaderingen omtrent geweld op school slagen er niet in te erkennen dat wat wordt gezien als een uitbarsting op school, eigenlijk een manifestatie is van meerdere systematische maatschappelijke problemen die zich in andere ruimtes bevinden (huishoudens, buurten etc.).
In dit stuk wordt geweld op school gekoppeld aan de dimensies van de prisma. De dimensie van de relatieve ernst van de misdaad gekeken naar de schade die het heeft veroorzaakt. Er zijn ook in deze context daden zonder slachtoffers en daden met één of meer slachtoffers. De tweede dimensie betreft de mate waarin er morele overeenkomst of consensus is over of de misdaad goed of slecht is, ook dit verschilt per daad. Ten derde is er de dimensie die de ernst van de reactie van de maatschappij omvat. Dit kan variëren van uitsluiting van medestudenten tot de doodstraf.
Geweld op school neemt dus vele vormen aan, alle vormen zorgen voor schade, maar niet alle slachtoffers voelen zich daadwerkelijk een slachtoffer. Dit relateert aan de zichtbare dimensie van het prisma over criminaliteit. De zichtbaarheid van sommige aspecten van geweld op school is een belangrijke dimensie omdat het gedeeltelijk een reflectie is van de macht van de bestaande wettelijke definities die zichzelf hebben gevormd door machtige economische, politieke en klasse belangen. Deze belangen reflecteren weer de commerciële interesse van de massamedia.
In het licht van de piramide discussie en analyse is er een uitgebreide, geïntegreerde definitie en vernieuwde conceptie van geweld op school die ons toestaat onze analyse van soorten geweld op school aan te passen. Er kan onderscheid worden gemaakt met betrekking tot het niveau van de daders in de sociale structuur, dit reflecteert weer naar de verschillende niveaus in het prisma. Er zijn vijf niveaus van geweld geïdentificeerd:
Student vs. student, student vs. leraar, student vs. school;
Leraar vs. student, beheerder vs. student, beheerder vs. leraar, beheer/leraar vs. ouders, ouders vs. beheer/leraar;
Schoolcommissie vs. school/ouders, schooldistrict vs. school/ouders, gemeenschap vs. school/ouders, lokaal politiek beleid vs. school/ouders;
Staat en nationaal educatie beleid vs. school, staat en nationaal minderjarigen strafrechtsysteem vs. student, media en populaire cultuur vs. student/beheerder, zakelijke exploitatie vs. student, nationale en staat beleid vs. wapens en drugs;
Schadelijke sociale processen en praktijken die elkaar doordringen op verschillende niveaus. Sociale processen zijn de interactiepatronen die in de loop der tijd normaal worden of de sociale werkelijkheid die leeft boven de individuen wiens handelingen de structuur vormen.
De discussies over geweld op school vinden vooral plaats op het eerste niveau, en sommige aspecten van level 4. Zelfs op het eerste niveau kunnen er een aantal belangrijke onderscheidingen worden gemaakt. Er zijn geen nagenoeg geen discussies op niveau 2,3 en 5.
Er is steeds meer bewijs dat dodelijk geweld op school het gevolg is van verschillende oorzaken. Daarom is er ook een brede definitie nodig, we moeten geweld op school zien als een gevolg van vele processen en we moeten verder kijken dan de overduidelijke factoren. In sommige opzichten is het nuttig om onderscheid te maken tussen de verschillende manieren van geweld op scholen. Het is ook belangrijk om te erkennen dat er verschillende manifestaties van geweld zijn die samenvloeien tot gelijke thema’s in de samenleving.
Individuen dragen zelf bij aan de onderling verbonden sociale processen, uit analyse van zaken waarbij er sprake was van geweld op school is gekomen dat de belangrijkste factoren de aanwezigheid van depressie en suïcidale gedachten zijn bij geweld op school. Bij de meerderheid van de daders was er ook sprake van marginalisering en langdurig gepest. Het is de collectieve en cumulatieve herhaling van acties door verschillende mensen die ervoor zorgen dat er bij andere schade ontstaat. In de context van geweld op school, gaat dit om individuele en groepsacties van studenten en van de praktijken en het beleid op school (het schoolklimaat). Er zijn ook factoren op landelijk niveau die een rol spelen, zoals het algemene beleid met betrekking tot educatie.
Ronald Kramer (2000) onderscheid drie types van geweld tussen studenten: roofzuchtige economische delicten (de jacht naar materiële doelen), criminaliteit in de drugsindustrie en geweld in sociale relaties van boze machteloze jongeren die geweld gebruiken om kwesties omtrent vernedering op te lossen. De laatste kan een manifestatie zijn van een dieper sociaal proces van schade in het lagere niveau van het prisma.
Het is dus van belang om te kijken naar de volledige context van het leven van de student. We moeten ontdekken hoe deze onderling met elkaar verbonden zijn en welke sociale processen die het menselijk denken, morele ontwikkeling en individuele keuzes beïnvloeden. Uiteindelijk zullen we op een nog breder niveau moeten kijken naar de cultuur en economische, sociale en politieke structuren van de maatschappij.
De discussie omtrent culturele oorzaken voor geweld op school hebben zich vooral gefocust op de rol van geweld in de media en op de rol van wapens in cultuur. Geweld in de media zou zorgen voor de agressieve neigingen die sommige jongeren hebben.
Door het prisma te gebruiken bij het definiëren van criminaliteit kunnen we verschillende oorzaken voor dit geweld die met elkaar in verbinding staan analyseren, het heeft echter ook gevolgen voor beleid en praktijken. Het heeft namelijk effect op de maatschappelijke reactie dimensie in de prisma. De analyse biedt mogelijkheden voor beleid dat dieper ingrijpt in de wortels van systematisch geweld in plaats van oppervlakkige reacties die het probleem maar tijdelijk oplossen. Het helpt ons ook om onderlinge verbanden te zien tussen verschillende types of niveaus van geweld op school. Een adequate politieke reactie moet omvangrijk zijn en betrekking hebben op alle oorzaken die zijn gedefinieerd. Daarnaast moet het ook reflectief genoeg zijn om te erkennen dat beleid een onderdeel van het probleem kan zijn in plaats van de oplossing.
Een smalle benadering van geweld op school en de oplossing hiervoor zou de aanname inhouden dat het gaat om een niveau 1 definitie van het probleem. Hier zou dan een simplistisch beleid op volgen. Een bredere definitie zou zien op al het geweld dat studenten kunnen gebruiken tegenover volwassenen. Hier volgt dan ook een bredere oplossing uit. Als we naar het prisma kijken is de kwestie geweld op school niet alleen het probleem van studenten, het gaat over de totale schade in de maatschappij die elk van de elementen kan aanrichten.
Als men naar de locatie van criminaliteit in het prisma bekijkt, worden er drie dingen duidelijk. Ten eerste zijn de posities afhankelijk van tijd, belangrijk is de bewustwording van de maatschappij met betrekking tot criminaliteit en het in welke mate het serieus wordt genomen. Ten tweede schade kan op verschillende niveaus worden toegebracht, dit staat echter niet los van elkaar en het heeft een cumulatief effect. Ten derde is het zo dat de bovenste helft van de prisma voornamelijk bestaat uit conventionele misdaden terwijl het lagere gedeelte vooral ziet op witteboordencriminaliteit.
Macht kan worden onderverdeeld in verschillende dimensies, waaronder klasse, geslacht, ras en etniciteit. Het originele concept over misdaden door de machtelozen was gebaseerd op bewijs dat was verkregen vanuit het strafrechtssysteem. Dit liet zien dat degene die werden gearresteerd voor conventionele misdaden voornamelijk vanuit de lagere of arbeidersklasse kwamen.
Uit de resultaten van verschillende onderzoeken die gebruik maken van zelfrapportages bleek echter dat de proporties van straatcriminaliteit gelijk waren voor middenklasse en lagere klasse jongeren. Uit de onderzoeken bleek ook dat daders uit de lagere klasse een grotere kans hebben om gearresteerd te worden en te worden veroordeeld.
Andere dimensies in macht, zoals ras of geslacht, zijn ook het onderwerp geweest van dergelijke analyses. Deze bevindingen laten ons zien hoe belangrijk criminologisch onderzoek is in ons denken over criminaliteit.
Misdaden door de machthebbers zijn misdaden die zijn begaan door mensen die relatief goede economische en politieke posities hebben in de maatschappij. Hier komen misdaden voor zoals omkoperij, belastingontduiking en corruptie. Het gaat met name om witteboordencriminaliteit. De misdaden worden niet alleen begaan door individuen, ook door bedrijven, organisaties en onderdelen van de overheid. De volgende dingen horen dus in de definitie: (1) misdaden door bedrijven, zoals het verkeerd produceren van spullen, gevaarlijke werkomstandigheden en fraude, (2) misdaden door delen van de overheid, zoals corruptie, en (3) misdaden van de staat die voortkomen uit beleid van de overheid, zoals schendingen van privacy rechten, onvrijwillige medische experimenten en misdaden tegen andere staten.
De macht schept niet alleen de kans om een misdaad te begaan, ook van belang is het vermogen om weerstand te bieden tegen een arrestatie, aanklacht en veroordeling. Indien we kijken naar het prisma, is de macht die sommige hebben om de overheid, media en recht te beïnvloeden om de schade die ze hebben aangericht te verduisteren en om weerstand te bieden tegen arrestatie en veroordeling de reden waarom deze misdaden in het onderste gedeelte staan. De misdaden zijn erg schadelijk maar verduisterd en ze brengen schade indirect en diffuus schade toe aan slachtoffers, vaak zonder dat de slachtoffers zich realiseren wie de dader is en soms hebben slachtoffers zelfs niet door dat zij slachtoffer zijn. Slachtoffers van deze misdaden worden vaak gezien als stom, zorgeloos of ongeluk hebbend. Pas de laatste jaren is de maatschappij zwakjes gaan reageren op deze daden.
Waarop is het conflicttheorie gebaseerd?
Waar zou volgens Sellin de criminologie zich op moeten vestigen?
Omschrijf de twee vormen die voorkomen in de theorie van Sellin.
Wat houdt de prisma van Hagan in?
Waarin kan men macht onderscheiden?
De klassieke theorie was een voorganger van de moderne criminologie die op zoek ging naar oorzaken voor criminaliteit, dit begon na de 19e eeuw. De klassieke theorie deed geen pogingen om uit te leggen waarom mensen misdaden plegen, het was een strategie om justitie te beheren volgens rationele principes. Het was gebaseerd op de aannames over hoe mensen leefden in de 17e eeuw in Europa. Tijdens de Verlichting begon men het traditionele idee dat mensen als bepaalde sociale types werden geboren met vaste rechten en privileges af te wijzen. De klassieke denkers kwamen met het idee dat mensen individuen zijn met gelijke rechten.
Voor de Verlichting, toen er absolute monarchieën aan de macht waren, was justitie willekeurig, barbaars en hard. In bijvoorbeeld Engeland en België werd er een onderscheid gemaakt tussen waardig en onwaardig arm. Beide werden gestraft voor hun fouten, de waardige armen, die arm waren terwijl ze er niks aan konden doen (zwervers, geloosde soldaten, vrouwen en kinderen) werden naar werkhuizen gestuurd.
In de 17e eeuw vond een grote verandering plaats. Utilitaristische filosofen zagen in onrechtvaardigheden van het wettelijke en politieke systeem in. Ze zagen dit als gevolg van de enorme macht die de kerk en de staat hadden. De oplossing die ze aandroegen betreft wettelijke en gerechtelijke hervormingen die overeen kwamen met de groeiende ideeën over mensenrechten en individuele vrijheid. Ze zochten filosofische rechtvaardigingen voor het hervormen van het idee over mensen als vrijdenkende individuen. Mensen werden voortaan gezien als rationeel en redenerend. Dit is allemaal gebaseerd op de ideeën van Hutchson, Hume, Montesquieu, Voltaire, Locke en Rousseau. De klassieke theorie was een radicaal concept omdat gekant was tegen veel traditionele ideeën. Aan de andere kant was het idee vrij conservatief omdat getracht werd disciplinaire bestraffing aan iedereen op te leggen, waarbij de sociale condities die ten grondslag liggen aan criminaliteit werden genegeerd.
De originele concepten en ideeën kwamen van de sociale filosofen Cesare Beccaria en Jeremy Bentham, enkele concepten die wij heden ten dage ook nog kennen vonden hier hun oorsprong (onder andere: onschuldig tot het tegendeel is bewezen, gelijkheid voor de wet, regels omtrent bewijs en getuigenis, het recht om te worden beoordeeld door een jury met leeftijdsgenoten en gelijke straf voor gelijke daden).
In de 16e eeuw waren er meerdere Europese gemeenschappen die een transformatie hadden ondergaan sinds het feodale tijdperk. Politieke macht werd sterker gemaakt in staten waar de monarchie gefocust was op volledige dominantie. Heel veel heersers claimden een speciale relatie te hebben met de Godheid, en ze gingen hun gang zonder veel inspraak van de vertegenwoordigers van het volk. Mensen die in rijkdom en macht werden geboren claimde dit als hun natuurlijk recht. Het recht was de wil van de mensen met veel macht die werd toegepast op mensen die lager in de maatschappij stonden. Het gebruik van justitie was gebaseerd op het toebrengen van pijn, vernedering en schande. Dit gebeurde ondanks dat er steeds meer wetenschappelijk kennis kwam en het werd gesteund door de kerk.
In 1650 namen veel overheden een nieuw handelssysteem aan, vooral monopolies voor handel met kolonies werden gevestigd. Dit zorgde voor meer mobiliteit. Mensen (mannen) werden gezien als in staat tot het maken van een verschil in hun levens en situaties doordat ze een wil hadden. Hieruit werd het concept individu geboren.
In Engeland ontstond bij de middenklasse een economische en sociale vooruitgang, ze vormden een nieuwe elite met macht. Dit ging ten koste van boeren, ambachtslieden, arbeiders en de armen. Veel van deze mensen werden bedelaars en dieven. De polarisatie tussen rijk en arm was het gevolg van meerdere oorzaken. Tegelijkertijd was er ook sprake van urbanisatie. Op deze manier groeide er een populatie mensen die werd gezien als wilden, beesten en niet te corrigeren. Zij zouden behoefte hebben aan harde discipline en dit stond in contrast met het niet-punitatieve beleid gericht op hulp van de Middeleeuwse kloosters.
Door corruptie bij justitie werd de groei van criminaliteit op straat niet gestopt. Ambtenaren waren om te kopen met steekpenningen. Daarnaast was het ook de vraag of er wel sprake was van gerechtigheid, het systeem was willekeurig en onvoorspelbaar. Daarnaast waren jury’s corrupt en verkochten getuigen hun bewijs. Er waren ook veel geheime terechtstellingen en private rechtbanken.
Al snel sloeg het zorgen voor de armen om in angst. Respectabele burgers willen zich graag beschermen tegen de misdadige activiteiten van de ‘parasieten’. Europese parlementen reageerden op deze angst door meer en harder te gaan straffen. In het midden van de 16e eeuw kwam er de onderscheiding tussen de fatsoenlijke en onfatsoenlijke armen. De fatsoenlijke armen waren de armen die leden aan ziektes, gewonden soldaten, geneesbare kreupelen, blinden, vaderlozen, armlastige kinderen en bejaarde armen. Het werd als de verantwoordelijkheid van de rijkere gezien om deze mensen te helpen.
De onfatsoenlijke armen werden daarentegen gestraft met gevangenisstraffen en zweepslagen voor ze werden opgeleidt voor werk. Dit betrof de zwervers, schurken en losbandige vrouwen. De robuuste bedelaar werd het meest belasterd, zijn gebedel werd gezien als een keuze voor een makkelijk en zacht leven.
De combinatie van het groeiende aantal bezittende middenklassers en de hoge criminaliteitscijfers zorgde voor een aantal filosofische leiders die de klassieke beweging opzetten waarbij ze extra bescherming vroegen voor hun gevonden rijkdom. Ze wilden van twee kanten bescherming: tegen de lagere klassen van beneden en tegen de aristocratie van boven. De middenklasse zagen een oplossing door een systeem te eisen dat hun rechten en belangen beschermt tegen arbitraire machten. Dit heeft gezorgd voor vrijheid als een universeel recht dat voor iedereen gelijk moet worden toegepast. Deze rechten vereisen voorspelbaarheid en rekenschap, beide rechten waren niet aanwezig.
De belangrijkste focus van de filosofen was om de rechtspraak te veranderen in een eerlijk, gelijk en humanitair systeem. Ze hebben geprobeerd dit vorm te geven door logische en rationele principes. Deze principes gingen uit van de mens als individu (Cesare Beccaria en Jeremy Bentham).
Dit is waarschijnlijk de meest invloedrijke protest schrijver en filosoof van die tijd (1738-1794). Hij vormde met Pietro en Alessandro Verri de ‘Academy of Fists’. Beccaria heeft een boek gepubliceerd over penologie: ‘On crimes and punishment’. Het boek rechtvaardigde enorme en ruime veranderingen in Europese rechtspleging systemen. Zijn motivatie voor het schrijven was geworteld in de wrok die hij koesterde tegen de autoritaire aristocratie waarin hij is geboren. Dit werd aangewakkerd door de radicale ideeën van zijn vrienden over het misbruik en de mishandeling van gevangenen. Het boek pakte alle belangrijke intellectuele ideeën op dit gebied samen en voorzag in voorstel voor verandering. Dit werd gezien als revolutionair. Beccaria vond dat mensen vrij, gelijk en als rationeel individu werden geboren met natuurrechten, waaronder het recht op eigendom, en natuurlijk kwaliteiten, de vrijheid om te redeneren en de mogelijk om te kiezen voor zijn eigen belangen. Hij ging verder met de ideeën van Hobbes’s en Rousseau (het sociale contract) en het geloof van Locke (mensen hebben onvervreemdbare rechten). Hij vond dat de overheid niet automatisch de rijken toe behoorde. Het was een creatie van een sociaal contract waarbij rationele individuen een stukje van hun vrijheid opgeven aan de staat zodat vrede en veiligheid gewaarborgd kunnen worden. De overheid moet deze macht gebruiken om individuen te beschermen tegen degene die hun eigen belangen boven die van anderen stellen.
De aannames die werden gemaakt leiden tot het principe van individuele soevereiniteit: individuele rechten staan boven de belangen van de staat of die van de maatschappij. Dit is vooral van belang voor de uitvoering van wetten die individuen beschermen. Beccaria kwam met het idee dat de wet moest worden gemaakt door gekozen wetgevers die de burgers vertegenwoordigen (wetten moeten worden gemaakt op een manier die zorgt voor de meeste tevredenheid bij het grootste aantal mensen).
Beccaria zag criminaliteit niet als daden die werden begaan tegen de machthebbers, hij zag het als daden die worden begaan tegen medemensen en tegen de maatschappij zelf (immers een breuk van het sociale contract). Hij zag de individuele soevereiniteit als een risico, dus hij zocht naar manieren die rechtvaardigheid garanderen. Hij beargumenteerde dat de wet, rechtbanken en vooral rechters de verantwoordelijkheid hebben onschuldigen te beschermen en de schuldigen te veroordelen zonder te kijken naar hun status, rijkdom en macht. Er moest worden veroordeeld op basis van feiten, dit is de basis voor de onschuldpresumptie.
Beccaria geloofde ook dat individuen het best beschermt zouden worden door een proces gebaseerd op hoor en wederhoor waarbij de veroordeeld het recht heeft om te worden vertegenwoordigd. Het proces zou moeten worden beoordeeld door een jury bestaande uit gelijken vanuit de maatschappij en niet door de overheid. Daarnaast moet de veroordeelde recht hebben op een hoger beroep bij een onafhankelijk lichaam.
Wetten en straffen moeten zo restrictief zijn als nodig is, en niet meer, om degenen die ze willen breken af te schrikken. Straffen moeten bij de misdaad passen en geen invloed hebben op anderen dan de daders. Generale preventie moet worden omgezet naar speciale preventie.
Er moet sprake zijn van drie dingen wil afschrikking effectief zijn: zekerheid, ernst en spoed. Zekerheid ziet op een hoge pakkans en hoge kans op straf. Ernst ziet op het feit dat de hoogte van de straf passend moet zijn. De hoogte van de straf moet net hoog genoeg zijn om de voordelen die de misdaad heeft op te heffen.
Jeremy Bentham was een invloedrijke sociale filosoof en een aanhanger van de ideeën van Beccaria. Hij voegt daaraan toe dat mensen een berekening maken voor ze een keuze maken. Het handelen van mensen is gericht op het bereiken van positieve resultaten omdat zij plezier tot doel hebben, daarbij worden negatieve resultaten omzeild door pijn te ontwijken. Dit idee was niet alleen psychisch gegrond, het heeft ook een politieke, morele en religieuze dimensie. Elk van deze dimensies varieert qua intensiteit, duur, zekerheid en nabijheid. Bentham dacht dat mensen de wet breken omdat ze meer geld, seks, opwinding of wraak willen. Bentham vond, net als Beccaria, dat het doel van de wet het creëren van geluk voor zo veel mogelijk mensen moet zijn. Individuen kunnen rationeel incalculeren of zij een daad willen begaan of niet. Daarvoor is wel nodig dat er sprake is van een slachtoffer. Misdaden zonder slachtoffers en handelingen uit zelfverdediging zouden geen onderdeel moeten zijn van de strafwet omdat ze voor meer goeds dan slechts zorgen. Wetten moeten specifieke straffen vaststellen voor specifieke daden om mensen te kunnen motiveren op een bepaalde manier te handelen.
Benthem beargumenteerde dat de straffen zo moeten worden geschaald dat de dader het feit kiest dat de minste schade toe brengt. Stel dat op verkrachting en moord beide de doodstraf staat, dan zal een dader eerder geneigd zijn om het slachtoffer ook te vermoorden. In tegenstelling tot Beccaria, geloofde Bentham dat indien de dader in herhaling valt, het nodig is om de straf zo hoog te maken dat het de voordelen van de daad overwint. Hij introduceerde ook de notie dat verschillende soorten daden verschillende soorten straffen vereisen. Net als Beccaria was hij tegen de doodstraf omdat het meer slecht dan goed brengt en daarom in strijd met het principe over nut. Hij geeft voorkeur aan boetes en gevangenisstraffen. Bentham was verantwoordelijk voor de ultieme disciplinaire gevangenis: de Pancoption (dit betekend ziet alles). Deze gevangenis was zo opgezet dat de gevangenisbewaarder in het midden in elke cel kon kijken zonder dat hij wordt gezien door de gevangen. De gevangen denken hierdoor dat ze constant bekeken worden. Bentham vond dat dit disciplinaire systeem ook zou moeten worden toegepast bij fabrieken, ziekenhuizen en scholen.
De ideeën van de klassieke theorie bevatten een aantal contradicties. De eerste is dat alle mensen gelijk zijn. Wat betekent dit nou eigenlijk? Zijn alle mensen gelijk? En hoe zit het met kinderen en de gekken? Houdt het ook gelijkheid van mannen en vrouwen in? Ten tweede kan men zich afvragen hoe kan een systeem dat is ontwikkeld om sommige mensen meer rijkdom toe te kennen dan andere, en daardoor is het systeem materieel gezien ongelijk, inhouden dat voor de wet een ieder gelijk is? Hoe kan er gelijke bestraffing voor gelijke straffen zijn zonder rekening te houden met verschillen in rijkdom? Ten derde waarom begaan sommige mensen meer daden dan andere, terwijl iedereen dezelfde redenen zou hebben om een daad te begaan?
De eerste betekenisvolle wetgeving gebaseerd op klassieke concepten is de beroemde Franse Code Civil en stamt uit 1791. De focus lag op gelijkheid en gerechtigheid. De Code Civil behandelde alle daders gelijk, ongeacht hun individuele omstandigheden. De Fransen realiseerde zich al snel dat gerechtigheid beoordelingsvrijheid en speelruimte vereist. Puur classicisme kijkt niet naar individuele verschillen. De verschillen zijn echter duidelijk, bijvoorbeeld het verschil tussen een volwassene en een kind.
In 1819 kregen de rechters in de Code Civil wat meer beoordelingsvrijheid. Deze neoklassieke positie erkent leeftijd, mentale conditie en verzachtende omstandigheden. Ondanks deze veranderingen bleven de aannames (mensen zijn rationeel, berekenend en hedonistisch) in de basis hetzelfde en de hoeksteen van het beleid.
55 jaar nadat Beccaria met zijn thesis kwam, werden zijn ideeën daadwerkelijk gebruikt voor een rechtssysteem. Dit is sindsdien ongeveer hetzelfde gebleken. De groei van de wetenschappelijk criminologie in de 19e eeuw en in het begin van de 20ste eeuw hebben gezorgd voor een aanzienlijke ontsporing. De focus van het strafrecht heeft zich verplaatst van de criminele daad en hoe gelijke individuen kiezen naar welke individuen kiezen voor criminele daden en waarom zij dat doen en anderen niet.
De geschiedenis heeft gezorgd voor een verrijzenis van een versie van het neoclassicisme. Dit is bekend geworden als de rationele keuze theorie. Hierbij is het opkomen van het modernisme, wetenschap en voortgang in de 19e en 20ste eeuw cruciaal. Hiermee verbonden is de notie dat de ontwikkeling van rationele gedachten en empirisch onderzoek kan helpen om de maatschappij naar een hoger plan te helpen. De toepassing van wetenschappelijke methodes op alle gebieden gecombineerd met een politiek klimaat waarin de overheid de verantwoordelijkheid kreeg om de burgers te dienen, leidde tot meer macht voor de staat en meer beoordelingsvrijheid voor de instituties en agentschappen. Men werd zich ervan bewust dat moderne (wetenschappelijke) oplossingen, terwijl er enorme veranderingen plaatsvonden in de technologie, met zich meebrengen dat het menselijk lijden verhoogt en dat het zorgde voor meer sociale problemen in plaats van minder. Hierdoor begon men aan de wetenschap te twijfelen. Dit was vooral duidelijk bij de aanpak van problemen omtrent criminaliteit en recht. Dit zorgde voor een principiële afstand van de principes over gelijkheid van de individu voor het recht.
In 1970’s waren er veel mensen die de macht en groeiende beoordelingsvrijheid van de staat in zaken omtrent recht aanvechten. Dit hoorde bij het postclassicisme en het was een roep om terug te gaan naar de standaarden van gelijkheid. Het argument dat werd aangevoerd betrof het feit dat de dubieuze claims over wetenschap te ver zouden zijn gegaan. Er zijn twee ontwikkelingen in dit verband erg relevant. De eerste betreft de theorie over recht en de aanverwante ontwikkelingen naar een conservatieve rechtsorde. Het tweede betreft de rationele keuze theorie en de uitbreiding hierop, de routine activiteiten theorie.
In de 1960’s was de klassieke theorie klein in vergelijking met wetenschappelijke en sociologische theorieën over criminaliteit. De wetenschappelijke zoektocht naar de oorzaken van criminaliteit zetten een arm vol filosofen die zich bezig hielden met reden en rationaliteit aan de kant. De nieuwe wetenschappelijke methode richtte zich op manipulaties van variabelen, observatie, en metingen van regels. Het veranderde de praktijk van de rechtshandhaving doordat er voortaan werd gekeken naar individuele en sociale verschillen. Om de individuele verschillen ook een plek te geven werd er gebruik gemaakt van beoordelingsvrijheid bij het veroordelen. Daders werden gezien als mensen met specifieke problemen die een toegepaste behandeling nodig hebben.
De uitkomst verschilde niet met vroeger. Schuldig bevonden criminelen kregen verschillende veroordelingen voor dezelfde daden en verschillende behandelingen afhankelijk van hun diagnose.
In de 1970’s ontstonden er twee centrale problemen. De eerste was al de moeite die werd gestoken in rehabilitatie en de onzekerheid omtrent de resultaten hiervan. Vaak werd geconcludeerd dat niks werkt. Het tweede betrof het idee dat rehabilitatie oneerlijk was.
De reactie op deze problemen was een herbeleving van de klassieke principes. Hieruit volgde het ‘just deserts’ model. Dit was een reflectie van de ideeën van Bentham en Beccaria. Het bestaat uit vier elementen: (1) gelimiteerde beoordelingsvrijheid in alle stadia van de procedure, (2) meer openheid en verantwoordelijkheid, (3) bestraffing is gerechtvaardig op grond van het laatste begaande feit of een serie feiten, en (4) bestraffing moet evenredig zijn aan de ernst van het feit.
De toepassing van de herleefde klassieke principes was een hernieuwde nadruk op gelijke bestraffing voor gelijke misdaden. Elke straf werd vast gezet met een beperkte mogelijkheid tot aanpassing qua ernst of verzachtende omstandigheden.
De neoklassieke theorie heeft ook heden ten dage nog invloed. Samen met een conservatieve benadering omtrent rechtstaten gaat het huidige just deserts model om het idee dat criminaliteit een vrije keuze is die voordelen oplevert. Hierdoor vereist het afschrikwekkende en vergeldende consequenties. Dit heeft te maken met de schade die het veroorzaakt en met het feit dat de dader op de hoogte was van de consequenties die zijn daad kunnen hebben voor hij die daadwerkelijk begaat. Dit is in tegenstrijd met de klassieke principes maar het is populair bij politici. De realiteit van criminaliteit is vaak anders dan de theorie en vaak het gevolg van het falen van conservatief beleid. Er is steeds meer bewijs dat belangrijke elementen van de methode niet effectief zijn en dit heeft gezorgd voor het nadenken over andere methoden. Er wordt hier gekeken naar vier van deze elementen.
Vastgestelde veroordelingen zijn gemaakt om het recht eerlijk te maken en om potentiële daders bewust te maken van de gevolgen die bepaalde daden kunnen hebben. Er is bewijs dat dergelijk beleid zorgt voor ongelijkheid. Op federaal niveau zijn er ook andere problemen gevonden. De meeste hebben te maken met het pleidooi onderhandelingen. Dit heeft als resultaat dat meer dan 90 % van de daders schuldig pleit in ruil voor minder strenge aanklachten. De logische oplossing lijkt om pleidooien te verbieden, dit blijkt echter in de praktijk niet zo te werken. Beleid dat rechtvaardigheid en billijkheid voorschrijft garandeert billijke rechtvaardigheid tenzij er rekening wordt gehouden met de realiteit van het systeem.
Het lijkt erop dat verplichte veroordelingen, ondanks dat zij in theorie consistent zijn met de klassieke theorie, toch uiteindelijk tegenover de echtheid van het systeem staan. Het bestaan van gerechtelijke beoordelingsvrijheid, door pleidooien, verzachtende omstandigheden etc., ondermijnt neoklassieke principes. De selectie van sommige dimensies van de klassieke principes doen dit echter ook.
Dit is een term gebaseerd op baseball: three strikes and you’re out. Dit is een poging om het klassieke principe zekerheid van straf te belichamen. Het is een reactie op het drugsprobleem in de 1990’s. Het is consistent met het idee van Bentham: daders die in herhaling gaan moeten hogere straffen krijgen zodat het voordeel van het delict wordt opgeheven. Deze regel zorgt voor lange en strenge straffen, zelfs indien de derde misdaad minder serieus was dan de eerste twee.
Ook hier zien we een verdraaiing van de klassieke principes waarbij een element (hogere straf voor daders die in herhaling vallen) ten koste gaat van andere (zoals proportionele bestraffing). Het doel is hier weer afschrikking, de realiteit is echter (weer) anders. De effectiviteit van deze maatregel kan worden betwijfeld. Een van de belangrijkste rechtvaardigingsgronden voor deze wet is dat criminelen in de tijd dat ze gevangen zitten geen slachtoffers kunnen maken.
‘incapacitation’ (arbeidsongeschiktheid) is het strafbeleid waarbij de dader uit de maatschappij wordt gehaald waardoor ze geen nieuwe misdaden kunnen plegen. Sommige critici zien dit als een nieuwe penologie waar geen interesse is voor de levens van de daders, de focus ligt vooral op het managen van risico’s en het verwerken van de zaken. Door middel van identificeer technieken, classificeren en het managen van groepen wordt mensen ingedeeld op grond van het risico op gevaar. Anderen zien insluiting van daders als een illusie. Er wordt geclaimd dat daders op deze manier uit de samenleving worden gehaald, maar eigenlijk heeft de insluiting juist effect op de samenleving. De kosten van gevangenissen worden door de samenleving gedragen, het familieleven van de veroordeelde ondervindt gevolgen van de insluiting etc.
Indien daders rationeel over het plegen van misdaden nadenken, is er plaats voor het begrip afschrikking. We kunnen alleen straffen ontwikkelen die werken als afschrikking, indien we weten waar de winst en de genoegdoening van een dader op zijn gebaseerd. Een derde punt betreft de mate waarin potentiële daders rationele gedachten gebruiken om de winsten en verliezen in te schatten, en hoe goed ze de wettelijke straffen kennen. Dit is een pilaar van de klassieke theorie: de percepties die mensen hebben over straffen zijn meer verschillend dan gelijk. Het wordt hierdoor een zaak voor de wetenschappelijke criminologie.
Wat maakt dat de percepties over straffen verschillend zijn? Klassieke theorieën nemen aan dat individuele verschillen relatief minder significant zijn bij verschillende criminele handelingen tussen verschillende individuen, groepen en tijdsperiodes dan de verschillende controles die worden uitgevoerd door waargenomen prikkels en negatieve prikkels.
Klassieke theoretici waren voor afschrikking, maar tegen de doodstraf. Onderzoek van Isaac Ehrlich (1975) heeft een link aangetoond tussen de beslissing van een dader om een misdaad te plegen en de perceptie van het risico om te worden geëxecuteerd. Zijn idee was dat elke uitgevoerde executie zeven tot acht slachtoffers van moord zou redden. Een onderzoek van Bowers en Pierce (1975) weerlegde het onderzoek van Ehrlich en toonden aan dat executies de moordcijfers laat stijgen. Dit staat bekend als de ‘brutalization’ thesis. De thesis is ‘ontdekt’ door Becceria. Het bijhorende argument is dat hoe meer burgers geweld zien bij de overheid, hoe meer verdoofd ze raken voor pijn en hoe meer acceptabel het wordt om gewelddadige misdaden te plegen. Chochran en Chamlin (2000) hebben moord opgedeeld in twee categorieën: moorden tussen intimi en bekenden (nonstranger felony murders) en moordpartijen tussen vreemden. Zij hebben ontdekt dat staat executies een positieve invloed hebben op de brutalization hypothesis (het aantal moorden nam toe), afschrikking was wel effectief met betrekking tot het verminderen van de moorden tussen mensen die geen vreemdelingen waren.
Een aantal van de beste studies over afschrikking en straffen zijn gedaan door Ray Paternoster. Hij heeft met colleges aangetoond dat het waarneembare risico op een arrestatie niet constant is, het hangt samen met de ervaring die men heeft omtrent het plegen van misdaden. Het onderzoek onder recidivisten toont aan dat ondanks dat zij gebruik maken van een rationeel denkproces, speelde hun perceptie over straffen geen afschrikkingrol omdat ze dachten dat ze niet gepakt zouden worden, dat als ze gepakt zouden worden de gevangenisstraf redelijk laag zou zijn en ze ervaren de gevangenis niet als dreigend. De zekerheid van de straf heeft meer impact dan de hoogte van de straf. Het grootste effect zou de zekerheid zijn om informele sancties opgelegd te krijgen van leeftijdsgenoten en ouders.
Niet alleen het effect van afschrikking met betrekking tot vermogensstraffen wordt in twijfel getrokken, net als bij insluiting, hebben vermogensstraffen een disproportionele impact op bepaalde rassen.
Critici van de afschrikkingstheorie beargumenteren dat het is gebaseerd op het beperkte zicht dat we hebben op mensen en het redeneren over hun daden. Zij vinden dat er een meer geraffineerde theorie moet komen over menselijk gedrag waarbij de interne en externe processen worden doorgelicht en er wordt onderzocht waarom mensen wel of niet een misdaad begaan. Deze theorie moet ook erkennen dat er een aantal motivaties, rationele en irrationele, die ervoor zorgen dat criminele daden worden begaan.
De politieke en de filosofische speling tegen rehabilitatie modellen van de 1960’s heeft gezorgd voor nog een ontwikkeling die niets te maken heeft met het toebrengen van rechtvaardigheid. Dit gaat over de vraag hoe daders ertoe komen misdaden te begaan. Dit is een hernieuwde interesse in de klassieke, economische ideeën van de rationele keuze. Een voorstander van dit idee van Ronald Clarke. Hij heeft samen met Derek Cornish (1983,1986,2006) een meer geraffineerde uitleg gegeven over hoe mensen rationele keuzes maken over hun daden. Zij zijn een hele nieuwe richting ingeslagen in de postklassieke criminologie omdat ze ook keken naar situationele factoren die daders kunnen beïnvloeden bij hun keuze criminaliteit te plegen.
Rationele keuze theorieën leggen uit waarom mensen bewust en rationeel kiezen voor criminele daden. Volgens deze theorieën overwegen potentiële daders de netto opbrengst die een misdaad hen kan opleveren. Daders gebruiken vrije wil en wegen de mogelijke kosten op tegen de mogelijke winsten. Dit afwegen noemt men keuze structurering. Daders kiezen voor criminaliteit als de ruwe rekensom een kans op netto winst laat zien. Omstandigheden, situatie en kansen hebben effect op hun keuzes
‘Contemporary’ rationele keuze theorie verschilt van het klassieke idee in de mate waarin daders rationaliteit wordt aangemeten. De rationele en de situationele theorie benadrukken beide de beperkingen die rationeel denken heeft bij de beslissing om crimineel te handelen. Criminele beslissingen zijn nooit helemaal rationeel en doordacht en er zijn veel factoren die invloed hebben op de beslissing. In plaats van pure rationele calculatie zou er sprake zijn van beperkte rationaliteit. Cornish en Clarke nemen aan dat het gaat om doelgerichte spelers in plaats van de redeloze spelers, wiens doel is gericht op opwinding, plezier, prestige, seksuele bevrediging en dominantie over anderen, belangrijk is. Daarnaast beargumenteren ze dat zelfs als klinische desillusies of pathologische dwanghandelingen een krachtige verklaring zijn, rationaliteit niet compleet afwezig is. Het concept beperkte of gebonden rationaliteit is ontwikkeld. Bij dit model is de dader op zoek naar een acceptabele beslissing, een beslissing die het beste lijkt op dat moment, in plaats van een optimale of maximale uitkomst. De dader heeft geen beschikking over alle informatie, maakt gehaaste beslissingen voor de korte termijn en hij gebruikt daarbij alle overwegingen die hem in het verleden succes hebben opgeleverd. Volgens Cornish en Clark kunnen criminele keuzes dus niet abstract onderzocht worden, er kan alleen worden gekeken naar specifieke categorieën in criminaliteit (contextspecifiek). De bereidwilligheid van een crimineel om een criminele daad te plegen is afhankelijk van hun huidige behoeftes en wensen. Dit is met name afhankelijk van hun ervaringen in bepaalde criminele acties en wat ze hebben geleerd van de consequenties.
Rationele keuze theorieën suggereren dat er verschillen zitten in de omstandigheden en situaties waarin daders voor criminaliteit kiezen. Deze omstandigheden kunnen de keuze voor een doelwit beïnvloeden. Deze theorieën zien criminaliteit als het resultaat van keuzes en beslissingen die zijn gemaakt in een context van situationele beperkingen en kansen. Een beleidszaak is het identificeren van de omgevingstriggers die de keuze voor criminaliteit opwekken.
Een belangrijk element in het preventieve beleid van de rationele keuze is het manipuleren van een kansenstructuur in een bepaalde omgeving zodat de kans dat potentiële daders voor een criminele daad kiezen wordt verkleind. Crimineel gedrag moet minder belonend, risicovoller en moeilijker worden. Manipulatie van de omgeving moet ervoor zorgen dat criminaliteit moeilijker en kostbaarder wordt. Dit zorgt voor een variatie aan situationele criminaliteit preventie strategieën. De praktijk, die bekend staat als ‘target hardening’ vermindert de kans dat iemand of iets slachtoffer wordt van criminaliteit. Het vraagt van het potentiële slachtoffer een actievere houding in de strijd tegen criminaliteit. Dit is speelt vooral een rol bij de theorie over routine activiteiten.
De routine activiteiten theorie kijkt hoe het alledaagse leven een bepaalde plaats, bepaalde daders, doelwitten en kwetsbaarheid bij elkaar brengt. De aanwezigheid van bewakers is een belangrijke positieve factor bij het bepalen van kwetsbaarheid. Als potentiële slachtoffers hun routine activiteiten, gedrag en levensstijl veranderen, hebben zij minder kans om het slachtoffer te worden van individuele criminaliteit.
De rationele of situationele en de routine activiteiten theorie doen een aantal dubbelzinnige assumpties. Ze claimen dat de voordelen van criminaliteit niet gelijk zijn en verschillen per soort criminaliteit en plek. Criminologen noemen dit probleem misdaadverplaatsing. Cornish en Clarke beredeneren dat de bereidwilligheid om een bepaalde daad te plegen afhankelijk is van de vraag of alternatieve daden karakteristieken bevat die voor de dader belangrijk zijn bij het behalen van zijn doelen en mogelijkheden.
Bij de rationele keuze theorie staat centraal of potentiële daders een rationeel denkproces gebruiken bij hun beslissing om criminaliteit te plegen. De rationele keuze omvat een beperkte notie van rationaliteit. Elke theorie die beweert dat de keuze alleen wordt gemaakt op grond van rationaliteit heeft het mis. Onderzoeken die zich focussen op onderdelen van het proces waarin een misdaad wordt gepleegd, voorzien in empirische steun voor het idee van beperkte rationaliteit.
Er kan een derde factor worden toegevoegd aan de rationele denkprocessen en de afschrikkingeffecten van sancties: criminele gebeurtenissen zijn het resultaat van een samenloop van tijd en plaats. Volgens de routine activiteiten theorie zijn de aanwezigheid van gemotiveerde daders en geschikte doelen en de afwezigheid van capabele bewakers de oorzaak voor criminaliteit. Empirisch onderzoek heeft zich gefocust op doelwitten en bewakers. De belangrijkste bevindingen suggereren dat er hot spots zijn waar de meeste slachtoffers vallen. Mensen die naar deze plaatsen gaan, zoals bars, discotheken, feesten, winkelcentra etc. kwetsbaarder zijn om slachtoffer te worden dan de mensen die thuis blijven. Indien het gaat op diefstal is juist de afwezigheid van mensen belangrijk. Er zijn op dit gebied nog geen universele beleidssuccessen geboekt.
Critici beargumenteren dat de routine activiteiten theorie de schuld bij het slachtoffer legt. Dit geldt met name voor slachtoffers van verkrachtingen. Ondanks de theoretische en empirische beperkingen, speelt het idee dat de crimineel kiest voor criminaliteit in de VS een grote rol. De strategie is om de dader de kans te ontnemen om in de criminaliteit te handelen door de fysieke omgeving te veranderen door target hardening, design van de omgeving en andere maatstaven die mensen het idee geven controle te hebben over hun angst voor criminaliteit. Ongeacht de effectiviteit is de rationele keuze theorie waardevol alleen al op deze gronden.
Het criminaliteitsprobleem in de VS ligt ook bij de witteboordencriminaliteit. Het lijkt alsof de mensen die dit begaan een meer rationele keuze maken. Niet alleen individuen die gebruik maken gebruik van een rationeel keuzeproces om hun doelen te halen zonder te kijken naar de schade die het anderen oplevert. Ook bedrijven doen het. Als de rationele keuze een plaats heeft in de criminologie, moet zij worden toegepast om alle vormen van criminele schade. Beleid dat op grond van deze theorie wordt gemaakt moet verder gaan dan de individuele en moet organisatorische en het staatsniveau van de rationele keuze benaderen. Consumenten en cliënten moeten manieren ontwikkelen om hun routine kwetsbaarheid te vermijden.
De klassieke theorie heeft een gunstige rol gespeeld bij het verbeteren van de democratie en de hervorming van de harde, arbitraire en wrede technieken die werden gebruikt bij de beheersing van criminaliteit, hieronder ook het uitsluiten van martelingen. De beperkingen werden echter al snel duidelijk: het is te idealistisch. Je kunt mensen die anders zijn, niet hetzelfde behandelen.
Beleidsimplicaties die zijn gebaseerd op de rationele keuze stellingen hebben positieve en negatieve effecten op een individuele of een groepscalculatie. Het strafrechtssysteem van de VS maakt gebruik van deze implicaties. De classici namen aan dat als de straf zeker, snel en erg genoeg zou zijn de potentiële dader minder snel criminaliteit zou plegen.
Rationele keuze en routine activiteiten theorieën focussen op design, veiligheid en surveillance maatregelen die potentiële slachtoffers kunnen nemen om potentiële daders te frustreren. Het doel is om het moeilijker, risicovoller en meer tijd te laten kosten om criminaliteit te plegen.
Basis idee: in de essentie een economische theorie over criminaliteit gevangen in het idee dat mensen vrij zijn om voor criminaliteit te kiezen vanuit een reeks gedragsmogelijkheden.
Menselijke aard: de aanname dat mensen wezens zijn die vrij kunnen denken en rationele beslissingen nemen waarbij ze kiezen op basis van eigenbelang en afwegingen maken tussen plezier en pijn, waarbij ze kiezen voor de eerste. Hun keuze is gericht op een doel met het oogmerk hun welzijn of nut te vergroten. Nut is afhankelijk van rijkdom, en het leven wordt geëvalueerd in monetaire termen, en kan de waarde en het gebruik van tijd inhouden. Rationele keuze en routine activiteiten theoretici erkennen een beperkte of conditionele rationaliteit.
Criminelen: rationalistische, hedonistische, vrije spelers die in niets verschillen van niet-criminelen, behalve het feit dat zij de wet breken. Wetbrekers zijn zij die kiezen de vrijheid van andere mensen de beperken zoals deze is vastgelegd in de wet.
Rechtsorde en wet: een consensus over een sterk gelaagde hiërarchie die is gebaseerd op de aanname van het sociale contract tussen individuen. Zij kiezen ervoor een gedeelte van hun vrijheid op te offeren zodat zij van de rest van hun vrijheid in veiligheid kunnen genieten. Sommige economen zien orde als een situatie waarbij sprake is van belangenverstengeling. Wet behoudt de vrijheid van individuen om te kiezen. Criminaliteit wordt gedefinieerd bij de wet zodat er geen criminaliteit is zonder wet.
Causale logica: vrije keuze, gebrek aan angst voor straffen, een ineffectief strafrechtssysteem, beschikbare doelwitten die niet worden bewaakt en opportunistische situaties. Criminaliteit is het resultaat van een rationele calculatie. Daders handelen vanuit eigen percepties in plaats van realiteit, waarbij de voordelen van criminaliteit groten zijn dan de kosten. Recente theoretici erkennen dit.
Strafrechtsbeleid: de sociale functie van beleid is het recht eerlijk beheren, gebaseerd op gelijke behandeling voor het recht zodat individuen hun verantwoordelijkheid accepteren voor hun daden en ervoor kiezen geen criminaliteit te plegen. Men wenst meer efficiëntie in het strafrecht waardoor straffen zichtbaar, zeker en snel plaatsvinden. Later beleid ziet ook op het verminderen van kansen om criminaliteit te plegen. Het model voor een eerlijk proces:
Soevereiniteit van het individu;
Veronderstelling van onschuldigheid;
Gelijkheid voor de wet en tussen de partijen in geding;
Terughoudendheid arbitraire machten;
Bescherming van de verweerder tegen misbruiken en fouten;
Een op regels gebaseerd systeem;
Een proces gebaseerd op hoor en wederhoor;
Het recht vertegenwoordigd te worden;
Efficiëntie en eerlijkheid bij de bescherming van de rechten van individuen;
Zekerheid tot opsporing en meer efficiënte politie zijn te prefereren boven alleen de aanwezigheid van politie;
Proces door gelijken;
Het recht om in beroep te gaan bij een onafhankelijk orgaan.
Het beleid moet gaan om vergelding, verdiende loon, individuele afschrikking en preventie. Straffen moeten precies zwaar genoeg zijn om af te schrikken. Gelijke bestraffing voor gelijke daden. Straf alleen gebaseerd op de criminaliteit die er gepleegd is. Proportionaliteit van de straf, zodat potentiële daders minder snel voor criminaliteit zorgen. Verhogen van veiligheid, kansen vermindering en moeilijkere doelwitten. Verzeker legitieme lonen, creëer banen en trainingen om de kans op arbeid te verhogen. Verhoog de percepties over de waarde die het legitieme systeem kan opbrengen en verlaag die van illegale systemen.
Praktijk strafrecht: boetes omdat zij gelijk kunnen worden gemaakt en kunnen worden opgebouwd naarmate de ernst toeneemt, gevangenis omdat de tijd die gezeten moet worden kan worden gekoppeld aan de ernst van het delict, de doodstraf alleen als ultieme sanctie voor serieuze daders. Manipulatie van de omgeving en aanpassingen van routine activiteiten van potentiële slachtoffers om criminaliteit te voorkomen.
Evaluatie: elke misdaad met een geldelijke of een instrumentele motivatie is uitlegbaar. Het negeert de ongelijkheid van de structuur en neemt aan dat formele gelijkheid waarneembaar is op de zelfde manier als sociale klassen: moeilijk om te bereiken in pure vorm; faalt om irrationeel gedrag of spontane criminaliteit mee te nemen in overwegingen; faalt ook in het opzicht dat er geen aandacht wordt besteed aan leeftijdsgenoten en de verschillende effecten op de calculatie. Staat toe dat degene die criminaliteit kunnen veroorloven (boetes kunnen betalen), criminaliteit kan kopen. Beleid wordt alleen toegepast op criminaliteit van de machtelozen, niet bij de machthebbers en de staat. Kan soevereiniteit van de individu omkeren en het vervangen voor suprematie van de staat in tijden van externe dreiging, zoals terrorisme.
Wat zegt de klassieke theorie?
Wat is de onschuldpresumptie?
Omschrijf de Three-strikes wet.
Wat is het verschil tussen contemporary rationele keuze theorie en de klassieke theorie?
Het idee dat criminaliteit in het bloed zit en dat bepaald crimineel gedrag erfelijk is, is het keurmerk van de biologische benadering van criminele uitleg. Sommige biologen beweren dat we met biotechnologie de mogelijkheid in handen hebben om populaties die een hoog risico hebben kunnen managen. De term ‘biogovernance’ slaat op de praktijk waarbij biotechnologie wordt gebruikt om potentiële deviantie te reguleren. Deze term wordt gebruikt door het Human Genome Project en in de reproductieve technologie, klonen, genetisch gemanipuleerd voedsel, genen therapie, DNA profilering en het opstellen van databanken. Wetenschap en het strafrecht worden aan elkaar gekoppeld door DNA en de data banken die hiervoor worden opgesteld. Dit gebied wordt de biometrie genoemd en het wordt steeds meer gebruikt door overheden en organisaties om fraude tegen te gaan, georganiseerde misdaad en terrorisme en om illegaal terrorisme.
Biologische verklaringen voor criminaliteit komen voor sinds de zestiende eeuw: de studie naar gelaatstrekken (human physiognomy) van J. Baptiste della Porte. Hij heeft de lijken van criminelen bestudeerd om een relatie vast te stellen tussen het menselijk lichaam en criminaliteit. Hij kwam tot de conclusie dat er een relatie zit tussen gedrag en gelaatskenmerken. In 1810 heeft Franz Joseph Gall ook een onderzoek gedaan, volgens hem was criminaliteit één van de gedragingen die organisch gezien werden geregeld vanuit het brein. Criminaliteit kon worden vastgesteld door hobbels op het hoofd te meten. Tot in de late 1800’s werd de biologische uitleg voor criminaliteit gevestigd. In de 1930’s was er een historische aversie tegen de biologische uitleg onder criminologen.
De grote nadruk in deze toegepaste wetenschap criminologie is dat mensen unieke karakteristieken, of predisposities hebben, die onder bepaalde condities zorgen voor het plegen van bepaalde criminele daden. Iets in het individu heeft een sterke invloed op zijn of haar gedrag, maar deze factor komt alleen uit in bepaalde omstandigheden. Voor de vroegere biologische criminologen, klassieke filosofen en de mening van juristen was het een niet-wetenschappelijke speculatie. Een serieuze bestudering van crimineel gedrag kan niet aannemen dat mensen in essentie allemaal hetzelfde zijn (rationele denkers). Als men kijkt naar de unieke karakteristieken en verschillen van individuen zou de onderliggende oorzaken van criminele neigingen duidelijk moeten worden. De sleutel tot het begrijpen van criminaliteit is het bestuderen van de criminele individu, niet de criminele daad.
Een accurate studie naar menselijke functies vraagt om rigoureuze manieren van zorgvuldige observatie. Deze benadering noemt men de positivistische methode. Het wordt gedefinieerd als de toepassing van wetenschappelijke methodes bij de studies naar biologische, psychologisch en sociale karakteristieken van de crimineel. Gedetailleerde observering, experimenten en het gebruik van beheerste proeven zorgen ervoor dat criminologen individuen met een aanleg voor criminaliteit kunnen identificeren. Deze methode van onderzoek is vandaag de dag nog steeds heersend.
De evolutionaire biologie luidde een verschillende manier in bij het kijken naar menselijke ontwikkeling. Charles Darwin (1809-1882) presenteerde zijn evolutietheorie in On the Orgin of Species. Hij beargumenteerde hierin dat de ontwikkeling van soorten door natuurlijke selectie plaatsvindt onder nakomelingen. De zwakke soorten weten zich niet aan te passen aan hun omgeving waardoor ze niet kunnen voortplanten en uiteindelijk uitsterven. De sterke soorten weten zich aan te passen en daardoor een sterk en dominant soort te worden.
Ceasare Lombroso (1836 -1909) is een professor in de forensische medicijnen, psychiatrie en later in de criminologe antropologie. Zijn studenten Enrico Ferri en Raffaele Garofalo hebben zijn ideeën toegepast in de studie naar criminaliteit. Dit werd bekend als de Italiaanse school. De positie die zij aannamen stond recht tegenover die Italiaanse classici zoals Beccaria. Zij focuste zich op de vrije keuze van de individu. De criminologen van de Italiaanse school zagen mensen als verschillend, en sommige zijn vatbaarder voor criminaliteit dan anderen. Volgens Jack Young was hun idee het spiegelbeeld van het classicisme. Vrije wil verdwijnt onder bepaaldheid en gelijkheid, het buigt voor natuurlijke verschillen en kennis van experts. Als classicisme de taal van de logische gevolgtrekking, traditionele mening en abstracte redenering, dan spreken we volgens Ferri twee verschillende talen.
De nieuwe wetenschappelijke criminologie, gebaseerd op positivistische aannames, waardeerde de experimentele methode als de sleutel tot de kennis die is gebaseerd op empirisch ontdekte feiten en hun bestudering. Deze kennis is opgebouwd door jarenlange systematische observaties en wetenschappelijke analyses. De taak van de criminoloog was het toepassen van geschikte wetenschappelijke hulpmiddelen om de misvormingen van de crimineel te meten en in kaart te brengen. Dit zou de enige manier zijn om de verklaring voor criminaliteit te vinden, het werd bekend als de geboren crimineel.
In de late 19e eeuw werd wetenschap gezien als een soort nieuwe religie: een bron van kennis en een oplossing voor veel problemen. Lombroso wordt genoemd als de meest invloedrijke stichtende geleerde die zich baseerde op de wetenschappelijke studie naar criminaliteit. Hij wordt de vader van de moderne criminologie genoemd. Hij is op verkenningstocht gegaan naar de verschillende tussen gewone niet-criminele mensen en mensen die wel criminele daden hebben begaan. Daar zou het geheim van de criminaliteit liggen.
De theorie van atavisme van Lombroso (the criminal man (1876)) was gebaseerd op de ideeën van Darwin. Atavisme betekent ontleent van een voorvader. De theorie focust zich op de terugkeer van karakteristieken in een organisme of in een familie nadat het een aantal generaties geen rol heeft gespeeld. Volgens deze theorie waren criminelen erfelijke throwbacks die teruggaan op minder evolutionaire vormen. Omdat criminelen minder ontwikkeld zouden zijn, dacht Lombroso ze te kunnen identificeren door een fysiek stigma, of zichtbare fysieke abnormaliteiten (atavistische kenmerken). Een aantal van die abnormaliteiten dacht hij te vinden in de asymmetrie van het gezicht boventallige vingers of tenen, grote monden, ongevoeligheid voor pijn etc. Dit waren kenmerken die onderzocht konden worden, vervolgens worden geteld en daarna worden geclassificeerd. Hierdoor werd gezegd dat Lombroso de studie naar criminaliteit heeft omgezet naar een empirische wetenschap.
Niet alle criminelen vielen in de ativistische categorie. Lombroso is daarom later vier hoofdgroepen criminelen gaan erkennen. De eerste groep betrof de geboren criminelen, deze mensen waren ativistisch, verantwoordelijk voor de meeste serieuze daden en recidivisten. Dit was een derde van de criminele populatie, Lombroso zag dit als de meest gevaarlijke en het moeilijkst te corrigeren groep. De tweede groep waren criminelen uit passie. Zij begaan criminaliteit om emotionele pijn of onrechtvaardigheid recht te trekken. De derde groep bestond uit gekke criminelen. Zij waren imbeciel of hun hersenen zouden zijn aangetast waardoor ze goed en slecht niet van elkaar konden onderscheiden. De vierde groep bestond uit gelegenheidscriminelen. Zij konden worden opgedeeld in vier groepen: (a) de ‘criminaloid’, deze mensen hebben een zwakke aard en zijn makkelijk over te halen door anderen, (b) de ‘epileptoid’, iemand die aan epilepsie lijdt, (c) de gewoonte crimineel wiens bezigheid bestaat uit criminaliteit en (d) de pseudocrimineel, hij pleegt per ongeluk criminaliteit. Daarnaast concludeerde Lombroso dat er sociale omgevingsfactoren zijn die criminaliteit beïnvloeden, zoals religie, sekse, huwelijk, strafwetten, klimaat, regenval, taxatie en zelfs de prijs van graan. Tegen de tijd dat hij zijn laatste boek schreef (Crime: its causes and remedies (1896) is hij overgestapt van de biologische theorieën naar de omgevingstheorieën. Hij heeft echter wel krachtig het idee neergezet dat criminelen verschillen van gewone mensen, en dan met name van de machthebbers. De hoofdideeën van zijn theorieën werden afgekeurd en zijn onderzoeken werden beoordeeld als methodologisch niet in orde. De zoektocht naar biologische oorzaken voor criminaliteit is echter wel geïnspireerd door zijn werk.
De studies van Ferri (1901) suggereren dat de oorzaken voor criminaliteit fysiek (ras, klimaat, geografische locatie etc.), antropologisch (leeftijd, sekse, psychologie etc.) en sociaal (populatiedichtheid, religie, gewoontes, economische condities) etc. Dit idee is veel omvattender dan de ideeën van Lombroso. Het is niet heel verschillend van de huidige meervoudige causaliteit theorieën. Zijn anti-classisme en zijn marxistische neigingen kosten hem zijn positie op de universiteit. Dit heeft ook heel veel invloed gehad op zijn ideeën over strafrecht en beleid, hij werd uitgenodigd om zijn ideeën hierover te implementeren in Mussolini’s fascistische regime (uiteindelijk werden zijn ideeën afgewezen omdat ze te radicaal waren). Hij beredeneerde dat de oorzaken voor criminaliteit wetenschappelijk zijn en dat daarom een jury van leken irrelevant was en zou moeten worden vervangen door een panel met wetenschappelijke experts. Hij geloofde dus niet dat criminaliteit een vrije keuze was, en vond daarom dat het nutteloos was om daders zomaar te straffen. Hij vond het beter om te werken aan preventie. Zijn idee was om de oorzaken voor criminaliteit te minimaliseren of helemaal te verwijderen om de staat te beschermen.
Raffaele Garofalo (1852-1934) zag criminaliteit als ingeworteld in een organische fout die resulteert in het niet correct ontwikkelen van altruïstische gevoeligheid en een moreel sentiment voor anderen. Hij presenteerde een principe dat hij aanpassing noemde, het was gebaseerd op het werk van Darwin. Hij beargumenteerde dat criminelen niet in staat zijn zich aan te passen aan de maatschappij, hierdoor voelen ze zich moreel vrij om misdaden te begaan. Zij zouden consistent met het evolutionaire proces van de natuur, moeten worden geëlimineerd. Dit kan worden bereikt op één of drie manieren: dood, levenslange gevangenisstraf of afgedwongen reparatie. De doodstraf is een kunstmatige manier om natuurlijke selectie af te dwingen.
Deze drie theorieën zijn verbannen uit de status van historische artefacten en het onderwerp van verdraaiing, terwijl elk van de theorieën een kern van waarheid in zich bergt. Deze theorieën zijn belangrijk omdat ze de koers van latere theorieën in kaart brengen en wijzen op het belang van het gebruik van wetenschappelijke principes. Veel van de onderzoeksmethoden zie worden geassocieerd met het perspectief van de Italiaanse school bestaan in de 20ste eeuw nog.
Na de burgeroorlog in 1865 werd algemeen geloofd dat er basisverschillen waren tussen individuen en etnische groepen en dat bepaalde families werden gedegenereerd en sociaal bankroet verklaard. Deze notie moet in de historische context worden gezien. De maatschappij van de VS onderging enorme veranderingen door de afschaffing van slavernij en enorme immigratie vanuit Europa, zij waren grotendeels net als de slaven arm en onopgeleid. Deze mensen trokken in snelgroeiende steden.
Het werk van Richard Louis Dugdale, waar Lombroso door gefascineerd was, was consistent met deze oogpunten. Hij vond dat de in de Juke familie (de familienaam van een aantal onwettige dochters die met de zonen van een Nederlandse immigrant trouwden) criminelen bevatten tot zes generaties terug. Hij concludeerde dat de last van criminaliteit kan worden gevonden in onwettige familielijnen, in deze families zou het oudste kind de neiging hebben om crimineel gedrag te vertonen, en er bleek uit dat de mannen meer crimineel waren dan de vrouwen. Na aanleiding van de degeneratieve theorie van Dugdale werd de Europese criminele antropologie beschikbaar in de VS.
In de 19e eeuw werd wetenschap nog steeds gezien als de oplossing voor de meeste menselijke problemen. Sociale wetenschappelijke onderzoeken werden strikter en verbeterde onderzoeksmethoden werden belangrijk.
William Sheldon en zijn collega’s hebben onderzoek gedaan naar een verband tussen de vorm van het menselijk lichaam en temperament. Hij maakte onderscheid tussen drie verschillende lichaamsvormen. De eerste waren de ‘endomorphs’, zij waren van middelmatige hoogte met een rond en zacht lichaam en een dikke nek. De tweede groep zijn mesomorphs waren gespierde mensen met sterke botten en brede schouders en een spits toelopende romp. De laatste groep zijn de ectomorphs, zij hebben dunne lichamen en zijn fragiel, met grote hersenen en een ontwikkeld zenuwensysteem. Er zou geen puur type bestaan, elk persoon heeft van elk type een aantal kenmerken. Elk type heeft een verschillende persoonlijkheid en geeft de voorkeur aan bepaalde criminaliteit. Endomorphs worden gemotiveerd door hun onbewustheid, zijn tolerant, extrovert, sociaal en geneigd tot delinquentie en occasionele fraude. Ectomorphs hebben gevoelige disposities en zijn gespannen, nadenkend en geremd. Zij kunnen occasionele dieven worden. Mesomorphs hebben gebrek aan gevoeligheid, zijn assertief, agressief en zijn vatbaar voor huiselijk geweld, overval en zelfs moord. Toen men ook andere factoren ging onderzoeken, vonden Glueck en Glueck dat lichaamstype maar één van de vele factoren was die zorgt voor delinquentie.
De biologische theorieën en het gebruik van wetenschappelijke methoden bleef populair in de criminologie van de 21ste eeuw. In plaats van criminaliteit te bepalen, zijn er verschillende genen die een invloed hebben invloed hebben op crimineel gedrag. Door erfelijke psychologische processen zoals neurotransmitters hebben sommige mensen meer kans om de criminaliteit in te gaan. Verbeterde technologie zorgen voor preciezere metingen en een verbeterde data collectie, vooral met het betrekking tot details van het genetische proces en de indeling van genen. Genen worden erfelijkheidsatomen genoemd. Ze zijn ontdekt door Gregor Mendel in 1865 en nieuw leven ingeblazen in 1920s als essentieel element van chromosomen. Sinds 1959 worden genen gebruikt om elk aspect van een individu te verklaren.
De genetische theorie over criminaliteit kreeg een enorme boost toen er bewijs kwam vanuit tweeling en adoptiestudies. Als criminaliteit het gevolg is van genen en dus erfelijk is (impulsiviteit, spanning zoeken etc.), dan zou men verwachten dat er meer criminaliteit wordt gevonden bij identieke tweelingen dan andere tweelingen of broers en zussen. Identieke tweelingen hebben immers meer gemeenschappelijke genen. De meest omvattende studie op dit gebied is gedaan door Karl Christiansen. Hij heeft uitgevonden dat 52% van de identieke tweelingen in dezelfde mate stonden geregistreerd voor criminele activiteiten (tegenover 22%). Deze bevinden zijn ook gevonden bij tweelingen die bij de geboorte gescheiden zijn en in verschillende sociale omgevingen zijn opgegroeid. Deze bevindingen zijn wel bekritiseerd.
Adoptiestudies lossen de verwarring op die tweelingstudies inroepen. Deze studies kijken of kinderen die zijn geadopteerd bij hun geboorte de ‘criminaliteitsfactor’ van hun ouders meedragen. Als er een erfelijke factor zou zijn, zou men verwachten dat biologische kinderen van veroordeelde misdaders ook een strafblad hebben. Vijftien grote studies naar genetisch disposities hebben aangetoond dat er een verband is tussen genen en criminaliteit. Een probleem bij deze onderzoeken is de selectieve plaatsing. Adoptie agentschappen hebben de neiging een adoptiegezin te zoeken die gelijk is met het biologische gezin in de zin van klasse en fysieke karakteristieken.
Sinds de 1950’s is er aandacht vanuit de media voor ontdekkingen die claimen de biologische verklaring voor criminaliteit te hebben gevonden. Biosociale criminologie is gebaseerd op de ideeën van E.O. Wilson. Het basis idee is dat de genetische samenstelling dermate controle over mensen uitoefent dat hun zelfzuchtige genen hun alles dwingen te doen wat nodig is. Alle serieuze voorstanders van de genetische uitleg zijn het erover eens dat er niet zoiets is als een criminaliteitsgen. Crimineel gedrag is het resultaat van een combinatie van erfelijke factoren die in interactie staan met omgevingsfactoren. Deze factoren oefenen samen invloed uit op de hersenen en cognitieve processen die controle uitoefenen op het gedrag. Sommige onderzoekers prefereren de term maladaptivity boven criminaliteit omdat het gaat om een brede reeks problemen opleverend gedrag die afkomt van een combinatie van predisposities en omgeving.
Ter aanvulling aan de interactie tussen genetische predisposities en de omgeving wordt de notie van de vrije wil niet uitgesloten. De huidige voorstanders van de biologische theorieën zijn voorstander van het conditionele concept vrije wil. In tegenstelling tot eerdere deterministische biologische theorieën, stelt de biosociale een interactieve op genen gebaseerd ontwikkelde theorie over criminaliteit waarin de levensloop wordt geïntegreerd. De onderzoeken naar biosociale criminologie en gedrag zijn empirisch onderbouwd.
De lijst van kandidaten die een predispositie hebben is lang, en groeiende. In de 1960’s is er gevonden dat één op de drie mannen die gevangen zitten een extra y chromosoom hebben, ten opzicht van 1% van de gewone populatie. Verder onderzoek wees uit dat deze mannen relatief weinig voor gewelddadige daden zitten. Een andere mogelijke verklaring betreft het automatische zenuwensysteem, die de controle heeft over emoties. Het argument is dat mensen die emotioneel gezien niet snel geprikkeld worden, minder reageren op conditionering. Hierdoor hebben ze een afkeer van socialisatie processen en zijn ze eerder geneigd om de wet te breken zonder dat ze bang zijn voor de consequenties.
Attention deficit disorder (ADD) en attention deficit hyperactivity disorder (ADHD) worden ook gezien als mogelijk erfelijke factoren voor criminaliteit. ADD is een relatief gewone stoornis bij kinderen die moeite hebben op school. Deze stoornis draagt bij aan de neiging tot criminaliteit doordat het ervoor zorgt dat kinderen met ADD het minder goed doen bij conventionele activiteiten, zoals school. Het is bewezen dat kinderen met ADD eerder terechtkomen in het strafrechtssysteem. ADD zorgt ervoor dat ze conventioneel gezien minder succesvol en minder geaccepteerd zijn, ze zoeken hun beruchtheid daarom op meer criminele manieren. Het gebrek aan succes op school resulteert in een gebrek aan vaardigheden die belangrijk zijn voor het krijgen van een baan. Critici beargumenteren echter dat ADD niet meer is dan een manier om kinderen rustig in de klas te laten zitten.
Uit andere onderzoeken blijkt jongens met ADHD vaker betrokken zijn bij criminele activiteiten dat kinderen die dit niet hebben. Er is een verband gevonden tussen ADHD en slechte socialisatie, angsten en antisociaal gedrag. ADHD gaat gepaard met antisociale persoonlijkheidsstoornissen en criminaliteit in de volwassenheid. Kinderen met ADHD zijn minder capabel in het omgaan met stress en spanningen, dit is verbonden met een verhoogde kans op crimineel gedrag.
Er wordt ook geclaimd dat hormonen invloed uitoefenen op criminaliteit. Hormonen zijn biologische substanties die worden geproduceerd door cellen, ze worden verspreid door bloed naar andere cellen die worden gestimuleerd door de chemische werking. Hoger dan een normaal level testosteron is verbonden met agressie en geweld. Agressie gebaseerd op een te hoog testosteron is verbonden aan dominant en antisociaal gedrag. Zoals we zien is de relatie tussen biologie en criminaliteit niet gemakkelijk.
De rol van het neurochemische proces, met name neurotransmitters, wordt steeds meer als belangrijk gezien. Dit zijn chemicaliën, zoals serotonine en dopamine, vrijgegeven door elektrische signalen die worden gegeven door zenuwen die informatie overgeven aan receptoren in de hersenen. De hersenen geven vervolgens instructies aan het lichaam om verschillende gedragingen te effectueren. Serotonine in mensen of dieren remt agressie. Onderzoeken laten een verband zien tussen een laag serotonine niveau en antisociaal gedrag. Er is ook een verband tussen serotonine en verschillende soorten agressie, een laag niveau van serotonine houdt vooral verband met impulsieve agressie. Dopamine is een prikkelende transmitter die een laag serotonine niveau tegen hangt. Domanine werkt als brandstof terwijl serotonine fungeert als de remmen voor een reactie vanuit gedrag.
Het is onduidelijk of veranderingen in serotonine en dopamine samenhangen met veranderingen in de omgeving en andersom.
Het biologisch criminologisch denken van Ellis heeft een belangrijke plek ingenomen in het criminologische denken (biocriminology). Hij heeft verschillende dimensies in zijn theorie. In zijn spanning zoeken en opwinding theorie heeft hij beargumenteerd dat onder normale omgevingsomstandigheden als resultaat van lage levels dopamine en endorfine een lagere dan normaal niveau van emotionele opwinding aanwezig is. Om het level omhoog te brengen houden ze zich bezig met uitdagingen en activiteiten die stimuleren.
Ellis’s meest recente theorie is de neuroandrogenic theory (ENA), deze wordt gebruikt om de hoge criminaliteitscijfers door mannen te verklaren. Zijn theorie is gebaseerd op twee proposities. De eerste stelt dat agressief of hebzuchtig crimineel gedrag evalueert als gevolg van de menselijke voortplanting, vooral bij mannen. De tweede betreft het identificeren van de neurochemie die verantwoordelijk is voor het verhogen van de kansen op agressief of hebzuchtig gedrag. Aan deze ideeën is de charter theorie verbonden, deze beweert dat sommige mannen seksueel agressief zijn, omdat ze manieren zoeken om zoveel mogelijk vrouwen te domineren en zichzelf daarbij zien als een man die vrouwen wensen.
De meest controverse theorie legt een link tussen biologie, ras en criminaliteit. Rushton beargumenteert dat rassen met een lagere intelligentie meer vatbaar zijn voor misdaad. Rassen worden beïnvloedt door de menselijke evolutie en aanpassing over een lange tijdsperiode. Vanuit dus biologische en evolutionaire standpunt zijn witten en Spanjaarden virtueel identiek, maar Spanjaarden zijn vijf keer meer geneigd tot het begaan van straatcriminaliteit. Criminaliteit is niet alleen een karakteristiek. Sommige mensen beweren dat binnen ongeveer 100 jaar er geen onderscheid meer zal zijn tussen rassen en etniciteit.
De huidige genetische studies gebruiken geraffineerde methodologie, ondanks dat lopen ze toch tegen moeilijkheden aan. Een probleem is afkomstig van de aard van het criminele gedrag dat in een wettelijke in plaats van een gedragskundige categorie valt. Bijvoorbeeld: verkrachting is een gewelddadige misdaad, maar niet alle verkrachters hebben dezelfde motivatie. Een tweede probleem is dat onderzoekers nauwelijks onderscheid maken tussen af en toe plaatsvindend crimineel gedrag en langdurig crimineel gedrag. Ondanks deze beperkingen ziet de toekomst voor de nieuwe multidisciplinaire richting in de biosociale onderzoeken er hoopvol uit voor de toekomst.
Het beleid bij de biologische theorie is een medisch model: identificatie, preventie en behandeling. Met betrekking tot erfelijkheidsfactoren zou een preventief beleid ontwikkeld kunnen worden.
Basis idee: sommige mensen worden crimineel geboren met een predispositie voor criminaliteit. Theoretici geloven dat het menselijke gedrag wordt bepaald door biologische krachten die zich in sommige manifesteren als crimineel gedrag onder bepaalde omgevingscondities.
Menselijke aard: mensen erven biologische en genetische determinanten die ze verschillend maken. Genetische variatie maakt mensen uniek. De meeste mensen hebben een gemiddelde van eigenschappen en capaciteiten. Menselijk gedrag is een mix van biologisch geërfde kwaliteiten en hun omgeving.
Maatschappij en rechtsorde: een consensus wordt geïmpliceerd. Recht is een reflectie van de consensus in de maatschappij. Criminaliteit is een afwijking van normaal gedrag wat verboden wordt gemaakt in de strafwetten. Wetenschap kan meten wat normaal is en hierdoor helpen bij het creëren van wetten.
Criminelen: breken van nature de wet en zullen normen en wetten breken in elke maatschappij. Ze verschillen van niet criminelen doordat ze gebrekkig zijn. De predisposities die te maken hebben met criminaliteit komen onder bepaalde condities naar boven.
Causale verklaring: afwijkende biologische attributen maken sommige mensen gevoelig voor deviantie onder bepaalde omstandigheden. Dit is omdat ze (1) voort worden gedreven door woede, (2), impulsief zijn, (3) verzwakte leermogelijkheden hebben, (4) niet de mogelijkheid hebben hun gedrag onder controle te houden, en (5) spanningszoekers zijn die lijden aan een laag spanningsniveau in het autonome zenuwensysteem door een lage productie van dopamine of buitensporige productie van serotonine. Eerdere theoretici geloofden dat defecten gereflecteerd werden in fysieke verschijningen. Recent werk concentreert zich op genetische theorieën en bewijs vanuit tweeling- en adoptiestudies die een consistente relatie laten zien tussen erfelijke factoren en criminaliteit. Specifieke erfelijke defecten zijn: XYY chromosoom patroon, hersenstoringen of disfunctioneren, hormonen die uit balans zijn, lage of hoge niveaus serotonine, laag IQ, leerstoornissen (met name hyperactiviteit), laag dopamine level, defecte genen die zorgen voor een langzaam autonoom zenuwensysteem, bloedchemie storingen etc.
Strafrechtelijk beleid: behandel het defect en bescherm de maatschappij tegen de niet behandelbaren. Dit kan worden bereikt door een medisch strafrechtelijk model: (1) informatie verzamelen, (2) geïndividualiseerde diagnose, (3) discretie, (4), experts die beslissingen nemen, (5) voorspelling, (6) behandelingspresumtie, (7) behandelingsselectie, en (8) onbepaalde veroordeling.
Praktijk van het strafrecht: behandelingen die operaties of medicijnen inhouden, arbeidsongeschiktheid, eugenetica voor degenen die niet te behandelen zijn, genetische begeleiding, manipulatie van de omgeving en alternatieve omgevingen als simulatiebronnen.
Evaluatie: kan worden gebruikt voor het uitleggen van sommige vormen van criminaliteit die voortkomen uit krankzinnigheid of ADD. Er is tegenstrijdig bewijs vanuit tweelingstudies en adoptie gegevens. De theorie kijkt niet naar de daders die niet worden gepakt, dit is de meerderheid. Genetische defecten worden gevonden in smalle proporties bij de daders. De neiging om politieke zaken medisch te maken.
Wat is de leer van de Italiaanse school?
Wat is de theorie van Lombroso en welke term wordt er gebruikt?
Biosociale criminologie is gebaseerd op de ideeën van wie?
Hoe heet de meest recente theorie van Ellis?
De strafwet vereist twee dingen om een misdaad te bewijzen: criminele intentie, ook wel mens rea (een schuldige geest) en een actus reus: de vrijwillige participatie in open opzettelijk gedrag. Jury’s nemen bijna nooit de krankzinnigheid van een verdachte aan. Er is in de 1990’s een enorme groei in de interesse voor forensische psychiatrie. Psychologische principes worden in verschillende strafrechtelijke settings toegepast. Psychologie heeft gezorgd voor de ontwikkeling van screening, diagnosticeren en analytische metingen die worden gebruikt bij profiling. Profielen zijn composities van karakteristieken van persoonlijkheden en gedragingen van een typische daders voor verschillende soorten misdaad. Deze worden gebruikt om daders te begrijpen en hun daden te voorspellen. Het heeft een legitieme wetenschappelijke basis, maar er zijn mensen die stellen dat profiling 95% gebaseerd is op speculaties en 5% op wetenschap.
Daders worden vaak gediagnosticeerd met een heleboel mentale storingen. Slachtoffers en daders kunnen een diagnose vereisen en behandeling die is gebaseerd op psychologische concepten.
Het menselijk brein is lang gezien als bron van abnormaal gedrag. Omdat criminaliteit wordt gezien als abnormaal gedrag, is het onderdeel va verschillende psychiatrische en psychologische onderzoeken. Barak is van mening dat theorieën over de geboren crimineel en de theorieën van de zieke crimineel bedrieglijk zijn. Degene die gediagnosticeerd zijn als mentaal ziek zijn helemaal niet meer geneigd om criminaliteit te plegen dan degenen die mentaal gezond zijn. Uit onderzoek blijkt dat men niet kan zeggen dat volwassen daders meer psychotisch zijn dan de niet-delinquente populatie. Herziening van het bewijs dat bevestigd dat daders met mentale stoornissen niet meer crimineel vatbaar zijn of gewelddadig dan daders zonder mentale stoornissen en werden beoordeeld als minder snel geneigd te recidiveren dan daders zonder aandoeningen. Uit een ander onderzoek blijkt dat slechts één op de twintig gewelddadige delicten is gepleegd door mensen met serieuze mentale problemen.
Er is één protest tegen de algemene regel dat criminaliteit slechts marginaal gebonden is aan mentale ziektes: de subtype van mentale stoornissen die bekend is als antisocial personality disorders: de psychopaten en sociopaten. Een nuttige manier om na te denken over de geest is door onderscheid te maken tussen differentiële psychologie en proces psychologie. Differentiële psychologie neemt als gebied de uitlichting van verschillen tussen mensen die resulteren in verschillend gedrag. Proces psychologie focust op het proces waarbij crimineel gedrag wordt uitgestoten, verklarende dat dat proces een dynamische uitwisseling tussen persoon en omgeving is.
Vanuit het proces perspectief is het dus niet echt zo dat zieke geesten zorgen voor criminaliteit, maar dat bepaalde psychologische processen in elke geest crimineel gedrag kunnen produceren. De wetenschap van de psychologie is de manier waarom deze processen worden bestudeerd. Psychologische theorieën over criminaliteit leggen abnormaal gedrag uit als resultaat van de geest en denkprocessen die vorm krijgen gedurende de ontwikkeling van de mens. Er zijn een aantal verschillende benaderingen.
Psychologische verklaringen voor criminaliteit, net als biologische theorieën, kijken naar de verschillen die kunnen verklaren waarom sommige mensen predisposities ten opzichte van criminaliteit hebben. Ze kijken naar verschillen tussen individuen (differentiële psychologie) of naar verschillen in de situatie en ontwikkeling van de omgeving (proces psychologie). Het uitgangspunt dat meestal wordt aangehangen door psychologische verklaringen is dat mensen worden gevormd door socialisatie en ontwikkelingsprocessen in plaats van dat zij biologisch bepaald zijn. Het is over het algemeen geaccepteerd dat mensen ontwikkelen door middel van een serie noodzakelijke mentale, morele en seksuele processen. Als deze ontwikkeling abnormaal is of onderhevig aan traumatische ervaringen, persoonlijkheidsstoornissen en psychologische storingen kan dit onderdeel worden van de persoonlijkheidstrekken van een individu of kan het geconstrueerd worden als een passende gedragskundige reactie onder bepaalde omstandigheden. Deze storingen verblijven in de geest van de individu, maar kunnen latent zijn. Veel psychologen zijn het erover eens dat sociale of omgevingsfactoren dwalend of crimineel gedrag kunnen triggeren in de individuen die psychologische predisposities hebben.
Disfunctionele verwerking of traumatische ervaringen kunnen ook antisociale neigingen produceren. Dit impliceert verschillen in mentaal functioneren die bij degenen die het betreft crimineel gedrag kan veroorzaken. In deze context is criminaliteit niet alleen een vorm van agressief of antisociaal gedrag dat bepaalde sociale normen schendt die ook wettelijke normen kunnen zijn.
Psychologen, met name aanhangers van de differentiële benadering, vertrouwen op schalen, inventarissen en vragenlijsten om de verschillen tussen individuen die lijden een psychologische verstoringen te identificeren en classificeren. Meten is een cruciaal onderdeel omdat wat normaal is moet afwijken van wat pathologisch is.
Omdat wordt gezegd dat crimineel gedrag afkomstig is van abnormale ontwikkelingsprocessen die effect hebben op de geest, is een vorm van psychologische behandeling nodig om de mensen met predisposities voor crimineel gedrag te corrigeren of om het proces te veranderen waarin de persoonlijkheden worden gevormd. Buiten deze overeenkomsten om, hebben psychologische benaderingen ook veel verschillen. De ontwikkeling van psychologische theorieën in relatie tot criminaliteit kan worden gezien als een beweging. Het begon met het idee om de onbewuste krachten in iemands geest bloot te leggen. Het heeft zich verder ontwikkeld naar een erkenning van de invloed van familie op leerprocessen en erkenning dat het menselijk leerproces is niet een passieve reactie. Dit houdt een complex en creatieve interpretatie en analyse van informatie in. Dit is gerelateerd aan de psychofysiologie van het brein. Het heeft het stadium bereikt waarin cognitie wordt vormgegeven door interactie van de geest met de bredere sociale omgeving.
De psychiater Sigmund Freud (1856 -1939) is hoofdverantwoordelijk voor het neerzetten van de rol van de onbewuste geest bij het vormgeven van gedrag. De psychoanalytische benadering is een relatief complexe theorie over gedrag gebaseerd op verschillende onbewezen aannames over hoe de geest van mensen zich ontwikkeld en functioneert. Het basis argument is dat criminaliteit een uitdrukking is van begraven interne conflicten die voortkomen uit trauma’s en ontberingen uit de kindertijd. Traumatische ervaringen die in de kindertijd plaatsvinden hebben een effect op het onbewuste gedeelte van de geest.
Freud nam aan dat de geest bestond uit bewuste en onbewuste componenten. Het bewuste component noemt hij ego. Ego houdt zich bezig met realiteit en pogingen om rationeel te bemiddelen tussen conflicterende belangen vanuit onbewuste verlangens. Het onbewuste gedeelte is opgedeeld in twee delen. De id is de bron van de basis biologische en psychologische driften die aanwezig zijn vanaf de geboorte. Dit volgt het plezier principe: als het goed voelt, doe het. Hiertegenover staat de superego: de morele politie of het geweten geïnternaliseerd door socialisatie in de normen van de maatschappij. Het houdt morele en ethische grenzen van gedrag in. De id en superego concurreren met elkaar om controle uit te oefenen over gedrag. De ego is er om verlangens van de id en het superego te balanceren.
Een basisconflict bij individuen impliceert schuld. Freud identificeert twee primaire manieren waarop mensen met schuld omgaan. De eerste is sublimering: de wensen en drives van de id zijn doorgeschakeld aan acties die de goedkeuring van de superego nodig hebben. De tweede reactie betreft repressie, dit komt voor als de drives van de id genegeerd worden. Dit resulteert in verschillende abnormale reacties. Reactievorming is een manifestatie van repressie, een voorbeeld hiervan is projectie.
Deze basis conflicten komen voor in verschillende stadia van een leven. De opvolgende stadia leveren problemen op indien een persoon vast blijft zitten in een eerder stadium. Freud beargumenteerde dat als schuld geassocieerd wordt met verschillende stadia waarin ten opzichte van de ego niet naar tevredenheid is gehandeld, dit negatieve invloed heeft op persoonlijkheid van de individu later in het leven. Verder beargumenteerd hij dat één van de uitkomsten van onbewust schuldgevoel criminaliteit is. Dit kan op verschillende manieren voorkomen. Het kan het resultaat zijn van een angst voor autoriteit en een overontwikkelde superego. Het breken van de wet zorgt ervoor dat een persoon die zich schuldig voelt zichzelf straf oplegt, hierdoor kan die persoon zich tijdelijk vrij voelen van schuld. Schuldgevoel kan ook resulteren in criminaliteit.
Bij de theoretici na Freud kwam deze gedachte op: als de invloed van ouders belangrijk is bij de vorming van een gezonde persoonlijkheid, is de rol van de moeder cruciaal. Aichhorn (1935) beargumenteerd dat inadequaat of gebrekkige opvoeding kan voor sommige kinderen resulteren in een zwakke of onderontwikkelde ego en superego. In deze staat is het kind niet in staat om zijn roerige id of instinctieve wensen te onderdrukken. Dit resulteert in latente delinquentie.
Een van de solide theorieën die vanuit dit idee afkomstig is de gehechtheidstheorie. Deze theorie focust zich op het belang van de vorming van een veilige emotionele basis voor navolgende persoonlijkheidsontwikkelingen. John Bowlby beargumenteerd dat zuigelingen gehechtheid ontwikkelen met hun zorggevers indien zij gevoelig en responsief zijn. Tijd is minder belangrijk dan de kwaliteit van de interactie. De biologische moeder van de zuigeling is hierbij de belangrijkste factor, maar iedereen die een consistente kwalitatieve interactionele zorgrelatie met de zuigeling kan opbouwen kan deze rol vervangen. Deze theorie is en dominante benadering geworden in het ontwikkelen van begrip over hoe kinderen zich ontwikkelen in relatie met hun ouders of andere personen. Bowlby beargumenteerd dat kinderen die frequente breuken in hun relaties met hun moeder of andere zorggevers ondervinden tot hun achtste jaar, of indien er sprake is van factoren die de moederlijke binding tegenwerken, zoals verlaten, pleegzorg of mishandeling, ontstaat er angst die ervoor zorgt dat het ontwikkelen van relaties met andere moeilijk wordt (het ontwijken van mogelijk pijn en afwijzing). Deze ‘affectieloze’ kinderen ontwikkelen vaak een gebrek aan empathie. Serieuze tekorten in opvoeden kan resulteren in een reagerende binding stoornis.
Volgens Healy en Bronner (1936) zorgen gedwarsboomde verlangens en ontberingen voor frustratie. Als deze frustratie wordt gecombineerd met falend ouderschap en er niet wordt voorzien in non-delinquente kanalen om deze frustratie te uiten, affectieve banden met conventionele volwassen kunnen dan niet gevormd worden, het resultaat is een zwakke superego die niet in staat is om te beschermen tegen delinquentie. John Dollard en zijn collega’s beargumenteren dat frustratie een onderdeel is van de natuurlijke levensloop, de meeste mensen vinden echter sociaal acceptabele manieren om hier mee om te gaan (sport, muziek etc.). Sommige mensen reflecteren hun frustratie echter op anderen.
Er zijn bij deze theorie overeenkomsten te vinden met het idee van Alfred Adler over minderwaardigheidscomplexen. Degene wiens levensstijl faalt om te voorzien in een gevoel van superioriteit of status kan dit compenseren door abnormale vormen van compenseergedrag. Degenen die het gevoel hebben dat de wereld tegen ze is, kunnen zich naar criminaliteit keren om hun creativiteit en autonomie een plaats te geven. De ego ontwikkeld verdedigingsmachines en rechtvaardigingen om de deviante handeling te rationalisren.
De meeste huidige criminologen brengen de psychoanalytische benadering in diskrediet. Een bekend kritiekpunt is dat het tautologisch is: de theorie impliceert in zijn premisse wat expliciet wordt bepaald in de conclusie, dit maakt het herhalend in plaats van uitleggend. Het is inderdaad zo dat de belangrijkste concepten zijn gelegen in het onbewustzijn van de individu, het is daarom onmogelijk om hun bestaan te bevestigen of ontkennen. Psychoanalysten zijn het vaak ook oneens over de diagnose van een probleem. Psychoanalyse maakt onderscheid in seksen waarbij ze er vanuit gaan dat vrouwen inherent abnormaal zijn.
Ondanks al deze beperkingen zijn er verschillende beleidsimplicaties voor de psychoanalytische theorie. Volgens deze benadering is de criminele dader niet per se verantwoordelijk voor zijn handelingen. De dader is ziek en heeft een behandeling nodig. Straf zou de ziekte zelfs nog erger kunnen maken omdat het de schuldgevoelens kan verergeren. Omdat de ziekte in het onderbewuste ligt, moet behandeling worden gericht op onderliggende emotionele verstoringen. Behandeling houdt de evaluatie en analyse van de verstoringen uit de kindertijd in. Omdat onderdrukking de belangrijkste oorzaak is voor heel veel disfunctionele reacties is het belangrijk dat de onderdrukte ervaringen en wensen worden erkend en behandeld. Om het onderbewuste te ontdekken heeft Freud een therapeutische techniek ontwikkeld. Patiënten wordt gevraagd om te praten over alles wat in hun opkomt. Freud gebruikte ook een techniek die men transference (overdragen) noemt. Deze behandeling is gebaseerd op de aanname dat relaties van vroeger invloed hebben op huidige relaties. Als de therapeut steeds belangrijker wordt voor de patiënt, zal de patiënt de relatie met de therapeut herbeleven. Behandeling bestaat dan uit de therapeut die de huidige relatie tussen hem en de patiënt rechttrekt, tegelijkertijd worden ook eerdere problematische relaties rechtgetrokken.
De ultieme waarde van de psychoanalytische theorie moet zijn het helpen van individuen met het overwinnen van hun problemen. Uit onderzoek blijkt echter dat patiënten die deze behandeling krijgen het niet beter doen dan patiënten die hem niet krijgen. Sinds Freud heeft is de psychologie diverse richtingen op gegaan.
Deze theorieën verschillen van de psychoanalytische benadering in de zin van dat abnormaal gedrag afkomt van abnormale en criminele persoonlijkheidseigenschappen. De oorzaken hiervoor liggen in verschillende gebieden (omgeving, hersenletsel, ziekte, drugsgebruik etc.). In sommige gevallen wordt gezegd dat er sprake is van een biologische oorzaak, hier is dan een link tussen biologische en psychologische theorieën.
Verschillende soorten eigenschapgebaseerde persoonlijkheidstheorieën worden toegepast in de criminaliteit. Ze hebben allemaal het inzicht dat crimineel gedrag een manifestatie van onderliggende op eigenschap gebaseerde problemen is. Over het algemeen kijken ze naar karakteristieken in de persoonlijkheid zoals impulsiviteit, agressiviteit, extrovert, neurotisch, psychotisch, spanning zoeken, vijandigheid en emotionaliteit.
Hervey Cleckley heeft in zijn boek Mask of insanity (1941) de fundering gelegd voor een langdurige samengestelde beschrijving voor wat hij een psychopaat noemde, tegenwoordig noemen we dit een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Dit is iemand die is geobsedeerd door zichzelf die niet in verbinding staat met anderen en die sociale conflicten ondervindt met de wereld. De extreme versie hiervan is de psychopaat: een asociale, agressieve, hoog impulsief persoon die heel weinig of helemaal geen schuldgevoelens heeft en niet in staat is om langdurige affectierelaties aan te gaan met andere mensen. Volgens de DSM IV is een essentieel kenmerk van een psychopaat zijn doordringende patroon van veronachtzaming en schending van de rechten van anderen, dit begint in de kindertijd en werkt door in de volwassenheid. Er is onenigheid over de diagnose van een antisociale persoonlijkheidsstoornis omdat het is gebaseerd op gedragsclassificaties, terwijl de diagnose voor psychopathologie is gebaseerd op affectieve en persoonlijke eigenschappen. De fundamentele vraag is of deze eigenschappen simpelweg een beschrijving van iemand zijn die steeds daden pleegt, of dat het een verklaring is voor waarom iemand daden pleegt.
Hans Eysenck was één van de eerste die een poging deed op persoonlijkheidseigenschappen van daders te verklaren. Hij claimde dat de persoonlijkheden van mensen zijn opgebouwd uit persoonlijkheidsclusters. Één cluster produceert een gevoelig, geremd temperament, dit noemt hij introvert. Een tweede cluster produceert een naar buiten gericht, vrolijk temperament dat hij extrovert noemde. Een derde dimensie voor persoonlijkheid, die stabiliteit of instabiliteit vormt, noemde hij neuroticisme. Hij voegt aan dit schema psychotisch. Normale menselijke persoonlijkheden zijn emotioneel stabiel, niet heel introvert of extrovert. Degene die erg neurotisch, extrovert en hoog scoren op het psychotische hebben eerder kans om in de criminaliteit terecht te komen. Deze persoonlijkheden zijn impulsief en emotioneel onstabiel.
Sutherland en Sheperd hebben uit hun onderzoek kunnen concluderen dat een gebrek aan zelfcontrole en laag zelfvertrouwen criminaliteit voorspellen. Miller en Lynam hebben de persoonlijkheidskenmerken van antisociale individuen kunnen onderscheiden (vijandig, egoïstisch, hatelijk, jaloers en onverschillig). Ze hebben ook een uitgebreide beschrijving van verschillende persoonlijkheidstheorieën en hun relatie tot criminaliteit gegeven.
Een grote beperking van deze theorie is dat, net als de psychoanalytische theorie, tautologisch is. Wetbrekers hebber per definitie defecte persoonlijkheden. De implicatie voor beleid gebaseerd op de persoonlijkheidstrekken theorie is dat als trekken bestaan, ze gemeten kunnen worden en worden gebruikt om toekomstige delinquentie te voorspellen en voorkomen. Als de trekken kunnen worden geïdentificeerd op een vroege leeftijd, zou behandeling eigenlijk dan moeten beginnen. Over het algemeen is deze benadering beperkt door zijn nauwe focus, zij sluit cognitieve en sociaal leren factoren buiten.
Eerdere leer theorieën namen een passief model van de individu aan wiens ervaringen en aannames uit het verleden zorgden voor hun huidige handelingen.
De passieve gedragsmatige versie van de leertheorie is geworteld in het werk van Pavlov en Skinner. Zij zagen criminaliteit als het resultaat van leren: onder bepaalde omstandigheden wordt bepaald gedrag beloond. Pavlov ontdekte dat was bekend is geworden als klassieke conditionering. Dit is een passieve benadering omdat de persoon leert wat hij heeft te verwachten van de omgeving. Skinner ontwikkelde een iets actievere versie met zijn operante conditionering. In dit geval wordt gedrag gecontroleerd door manipulatie van de consequenties die eerder gedrag opleverde. Dit is een actiever model omdat de individu leert hoe hij kan krijgen wat hij wilt van de omgeving in plaats van passief wachten tot het gebeurt. Een centraal punt in operante conditionering is beloning, dit zorgt voor het versterken van gedrag in bepaalde richting.
De theorie omtrent sociaal leren komt dichtbij de actief cognitief leren theorie. Hij is ontwikkeld door Albert Bandura. Sociaal leren is in eerste instantie niet gebaseerd op belonen en straffen, maar op het idee dat individuen complex zijn en dat ze niet simpelweg mechanisch reageren. Ze observeren en analyseren situaties voor ze beslissen om te handelen. Een gedeelte van het leerproces bestaat uit de invloed van rolmodellen. Bij sociaal leren kijken we naar andere en besluiten welke gedragspatronen we imiteren. Er is geen bekrachtiging nodig om dit te laten gebeuren. De observatie en ervaringen van slechte rolmodellen produceert imitatie en stigmatisering van sociaal onwenselijk gedrag. Verschillende criminologen hebben dit idee meegenomen in hun theorieën.
Sommige mensen staan meer open voor invloeden van buitenaf dan anderen. De meeste mensen zijn begiftigd met beschermingsfactoren, zoals geloof in andere normen en waarden. De sociaal leren theorie is ook niet in staat om verschillen omtrent sekse, leeftijd verschillen in ras te verklaren. Het beleid moet zicht richten op conventioneel en positief gedrag. De rol van discipline thuis en op school is erg belangrijk. Het beleid van veel van deze leertheorieën focust zich op het sterker maken van de familie om kinderen aan te moedigen in het maken van niet-criminele keuzes.
De cognitieve psychologie ziet op het idee dat het menselijk redeneringsproces over de manier waarop de wereld vorm heeft en de manier waarop mensen handelen op manieren die betekenisvol zijn in hun leven. Er zijn verschillende delen van deze theorie die relevant zijn voor de criminologie. In de cognitieve theorie van Lawrence Kohlberg is hoe mentale processen problemen oplossen een belangrijk thema. Deze denkprocessen vinden plaatst door mentale foto’s en conversaties met onszelf. Beslissingen worden gebaseerd op de informatie die wordt verkregen. Cognitieve ontwikkeling vindt plaats in fases, waarbij elke nieuwe fase van intellectuele ontwikkeling opkomt als een oplossing voor de contradicties tussen verschillende en concurrerende gezichtspunten op dezelfde events. Kinderen ontwikkelen zich in zes fases. Ze ontwikkelen zich vanuit een zedelijke fase waarbij moraliteit wordt beïnvloed door de autoriteiten van buitenaf, door naar verschillende andere fases waarbij beslissingen over goed en fout worden gebaseerd op wat significante anderen verwachten waarbij persoonlijke ethiek en mensenrechten worden gecombineerd. De meeste mensen halen de laatste fase niet.
Yochelson en Samenow ontwikkelden een theorie waarbij vrije wil, rationele keuze en denkpatronen werden geïntegreerd. Gebrekkig leren zorgt voor gebrekkig denken en dit resulteert in criminele keuzes. Zij keerden zich af van het determinisme: de essentie van deze theorie is dat criminelen ervoor kiezen om criminaliteit te plegen. Criminaliteit zit in de persoon en wordt veroorzaakt door de manier waarop hij denkt, niet door zijn omgeving. Criminelen denken anders dan verantwoordelijke mensen, ze denken concreter dan abstracter, ze zijn impulsief, onverantwoordelijk, egoïstisch en gemotiveerd door boosheid of angst. Dit zijn de karakteristieken van een criminele persoonlijkheid die moeilijk te veranderen is. de onderliggen psychologische emoties zorgen ervoor dat de crimineel zichzelf ziet als waardeloos, hij kan ook denken dat anderen dat vinden en dat deze conditie permanent is. Criminelen plegen misdaden om te voorkomen dat ze deze staat bereiken en om te voorkomen dat hun waardeloosheid bekend wordt.
Een tweede lijn van de cognitieve theorie die wordt gebruikt in de criminologie is van Aaron Beck, hij wordt gezien als de vader van de moderne cognitieve therapie. Hij legt een link tussen de menselijke denkprocessen met emotionele en gedragskundige expressies. De manier waarop we denken vormt onze gevoelens en onze handelingen. Extreme vormen van geweld zijn overdrijvingen van de patronen van het dagelijks denken. Deze disfunctionele manier van denken noemt Beck vijandig framen. Het zijn fundamentele manieren waarop mensen zichzelf zien als moreel juist en andere die hun frustreren classificeren als minder dan ons, gevaarlijk en gemeen. Eenmaal negatief geframed, worden de handelingen en woorden van de ander in het heden en in het verleden gezien als uitdagend, beschadigend, vernederend en roepen haat en vijandigheid op zodra we ons zelf zien als slachtoffer van de aanval van de ander. Om met deze problemen om te gaan dehumaniseren we de ander nog meer door een overdreven karikatuur van die persoon te maken, dit zorgt voor een eindeloze cirkel respectenloosheid die uiteindelijk eindigt in de wil de ander preventief te elimineren.
Een gerelateerde benadering die is gebouwd op cognitieve analyses is die van Giora Shoham en Jack Katz. Zij zochten naar een uitleg voor de vraag hoe individuen streven naar een betekenisvolle wereld als zij worden geconfronteerd met sterke gevoelens van angst, ongerustheid en vervreemding. Denken komt vanuit een specifieke gebeurtenis: de geboorte. Dit ziet Shoham als een kosmische ramp die lijdt tot ego formatie en ego identiteit. Deviantie is een manier om om te gaan met het trauma van de geboorte, scheiding door de vorming van ego identiteit.
De Coster en Heimer hebben symbolisch interactionisme en psychologie geïntegreerd. Ze laten zien dat depressie en schendingen van het recht niet alleen met elkaar in verbinding staan, maar ook een interactief product zijn van de sociaal gestructureerde psychologische mechanismen. Het kan in twijfel worden getrokken of deze verschillende cognitieve psychologieën niet gewoon sociaal opgebouwde sociologieën zijn.
De meest serieuze biosociale theoretici zien biologische organismen in een interactieve relatie met hun omgeving. Todd Feinberg laat zien dat de fysieke werking van het brein gevarieerde en gescheiden biologische functies kan produceren.
Albert Bandura heeft naast zijn sociale leertheorie een sociaal cognitieve theorie ontwikkeld en deze toegepast om de processen te begrijpen die antisociaal of grensoverschrijdend gedrag veroorzaken. Hij heeft kritiek op de benaderingen die de mens beschouwen als passieve actor. Hij presenteert een andere gezichtspunt waarbij mensen een actieve rol spelen in het produceren van hun omgeving en vormgeven van hun levenspad. De capaciteit om controle uit te oefenen werkt via mechanismen van persoonlijk agentschap. Een belangrijk concept in zijn theorie is self-effiacy. Dit is het geloof in iemands vermogen om doelen te bereiken die iemand voor zichzelf beslist.
De cognitieve theorie in de criminologie heeft empirische ondersteuning, maar kent ook zwakke plekken. Cognitieve theoretici verklaren niet waarom bepaalde daders crimineel denken en anderen niet. Ze gebruiken ook geen controlegroepen bij hun evaluatie. Op een breder niveau worden cognitieve theorieën ook bekritiseerd omdat ze psychobiologische verklaringen negeren. Beleid tegen criminaliteit houd de identificatie en eliminatie van disfunctionele denkprocessen in.
Ecologische psychologie is de studie naar hoe omgevingsfactoren, zoals werkeloosheid en sociale settings, de overhand hebben in iemands geest en hoe dat effect heeft op gedrag. Ecologische psychologie heeft zich ontwikkeld als reactie op de smalle klinische benadering bij behandelingen en ontgoocheling bij psychotherapie. Het is eclectisch in haar aannames. Ecologische psychologen beargumenteren dat psychotherapie geen effectiviteit heeft bewezen. Traditionele psychologie wordt beschuldigd van het gebruik van medicinale modellen met een passieve hulpgever die wacht op de cliënt om zijn of haar behoefte te definiëren en vervolgens om hulp vraagt.
De focus van gemeenschapspsychologie ligt niet bij het uitvinden wat mis is met de individu. In plaats daarvan kijken ze naar wat er goed is in de persoon en hoe die persoon in de cultuur en omgeving past. Deze benadering is allesomvattender dan traditionele psychologische klinische benaderingen. Verschillende factoren die de veranderende sociale context reflecteren lijden tot ontwikkeling en de groei van het perspectief.
De sociale context van de midden 1960’s was turbulent en vol verandering (de Kennedy-Johnson oorlog, de deïnstitutionalisatie, de erkenning dat de geestelijke gezondheidsgemeenschap niet met de eisen van de maatschappij mee komt en empirisch onderzoek dat aantoont dat emotionele problemen veel zwaarder zijn in gebieden waar sprake is van sociale desorganisatie).
Volgens Levine en Perkins zijn de mensen en settingen in een gemeenschap onderling afhankelijk van elkaar. Verandering vindt plaats in een heel sociaal systeem en een variatie aan verschillende probleemdefinities en oplossingen zijn mogelijk in elke situatie. Het gemeenschapssysteem houdt de ruil van middelen in tussen personen en settings in. Het gedrag dat we observeren bij een bepaald individu reflecteert een proces van aanpassing tussen de individu en zijn/haar niveau van competenties en de omgeving. Aanpassing kan gebeuren door de omgeving of de individu te veranderen. Veranderingen komen ook in natuurlijke vorm in de omgeving voor.
Julie Horney bekritiseerd de criminologie omdat ze niet genoeg oog hebben voor de diversiteit van psychologische perspectieven. Zij focust zich op de leertheorie en vindt dat psychologische perspectieven vaak worden gereduceerd tot een ‘trait’ theorie waarbij sommige mensen worden gezien alsof ze een set van traits hebben die hun gedrag predisponeert. Haar benadering focust op de situationele specifiekheid van gedrag die zorgen voor een manier om te analyseren wanneer kansen voorkomen. Criminaliteit wordt gezien als bepaalde gedragspatronen in een toevallige situatie. Volgens Horney moet het gedrag van organismen niet alleen worden gezien als het leren van nieuw gedrag, men moet ook kijken naar langdurige gedragspatronen. De context van het leren is ook belangrijk.
Dit is een groeiend gebied in de psychologie. Deze versie van psychologie benadrukt dat gedrag direct of indirect gerelateerd is aan geërfde mechanismen die de kans op overleven verhogen terwijl er gekeken wordt naar natuurlijke selectie. Evolutionaire psychologen spreken het idee dat de geest een apparaat is dat leert en problemen oplost tegen. Het brein is het resultaat van miljoenen jaren evolutionair processen die gepaard gaan met uitdagingen van de omgeving. Dit leidt tot specifieke cognitieve functies die uitdagingen tegenkomen door een proces van natuurlijke en seksuele selectie. Het genetische evolutionaire psychologisch perspectief stelt vier manieren voor waardoor gedrag wordt vastgesteld en wordt gehandhaafd: biologie, psychologie, sultuur en omgeving.
De ecologische psychologie wordt bekritiseerd doordat het geen conceptueel model van theoretische principes heeft. Het zou ook eerder sociologisch in plaats van psychologisch zijn. Ecologische psychologie staat voor een beleid waarbij omgevingsfactoren worden gemanipuleerd, met name door bronnen bereikbaar te maken. Menselijk gedrag wordt gezien in de zin van aanpassing aan bronnen en omstandigheden. Vanuit dit perspectief kan men correct onsuccesvolle aanpassingen veranderen door de beschikbaarheid van bronnen aan te passen. Op deze manier kunnen nieuwe services worden gecreëerd en bestaande kunnen worden versterkt.
Gemeenschappelijke psychologie erkent ook dat voor een individu in de maatschappij verschijnt, heeft de maatschappij al een specifiek sociaal leven georganiseerd en gesystematiseerd. Het bestaan van dit leven oefent enorme druk uit. Ecologische psychologen houden zich bezig met preventieve inventies op buurtniveau. Voorzien in materiaal, educatie en psychologische bronnen om mensen te helpen om in diverse en verschillende maatschappij te passen.
Evolutionaire psychologie wordt om een aantal redenen bekritiseerd. Ten eerste kijkt het niet naar andere concurrerende theorieën. De thesis over hoe een brein is georganiseerd is niet bewezen en incompleet. Ook is geen rekening gehouden met het feit dat mensen zich aanpassen en leren van hun fouten.
Basis idee: mensen hebben persoonlijkheden gevormd door ouderlijke socialisatie. Sommige worden inadequaat gesocialiseerd of zijn getraumatiseerd gedurende ontwikkeling en vormen een persoonlijkheid die vatbaar is voor criminaliteit of neigingen in hun gedrag of criminele denkpatronen.
Menselijke aard: mensen zijn biologische entiteiten maar met persoonlijkheden die worden gevormd door ontwikkelingservaringen in de kindertijd. Hierdoor zijn mensen smeedbaar. Hun gedrag reflecteert een combinatie van biologische eigenschappen en eerdere socialisatie ervaringen die worden bemiddeld door cognitieve processen van de geest. Psychoanalytische theorieën geloven dat de sleutel tot de geest het onbewuste proces is. Gedragskundigen geloven dat de menselijke geest een schone lei is. Trait gebaseerde benaderingen vallen ergens tussenin. Sociaal leren en cognitieve theorieën nemen perceptie, zelf identiteit en rationeel beslissen aan. Existentiële en fenomenologische benaderingen nemen aan dat sociaal opgebouwde bedoelingen, emoties en gevoelens absent zijn in de modellen omtrent gedragskundig leren. Ecologische psychologie houdt zich bezit met het identificeren van de connectie tussen individuen en hun omgeving.
Maatschappij en sociale orde: over het algemeen consensus, met uitzondering van de sociaal leren theorie, door conflicterende sociale normen. Recht wordt gezien als regels die worden gemaakt om een ontwikkeling in de maatschappij te beschermen. Criminaliteit is een vorm van abnormaal gedrag door mensen met persoonlijkheidsproblemen of defecte persoonlijkheden. Psychologen prefereren een niet wettelijke definitie van criminaliteit, zoals agressief of antisociaal gedrag waarbij normen (in plaats van wetten) worden gereflecteerd. Criminelen verschillen van niet criminelen. Criminelen in de cognitieve theorie zijn degenen die geleerd hebben om op incorrecte manieren te denken over hoe te gedragen in de maatschappij.
Causale logica: de specifieke oorzaken zijn afhankelijk van de psychologische theorie: (1) psychoanalytische theorie beargumenteert dat dadergedrag of antisociaal gedrag het resultaat is van eerdere frustraties uit de kindertijd. Primitieve driften van id gecombineerd met een zwak ego en superego ontwikkelen zich door: mislukte ouderlijke socialisatie, onbewuste schuld, oedipale conflicten en agressie. Het resultaat is frustratie en een onbewuste zoektocht naar compensatie leidt tot agressie en delinquentie. Zwakke superego en oproerend id zorgen voor een breuk met sociale controle, overontwikkeld superego of beschadigd ego kan ook zorgen voor criminaliteit. (2) trait gebaseerde persoonlijkheidstheorieën geloven dat de ontwikkeling van een crimineel of psychotische persoonlijkheid is soms het resultaat van een extrovertie of een laag IQ. Dit beïnvloedt de mogelijkheden om regels te leren, straf te ontwaren en pijn te voelen. (3) gedragskundige leer theorieën zien criminaliteit als het resultaat van leren onder bepaalde omstandigheden dat wordt beloond. Een belangrijk concept is operante conditionering (gedrag wordt gecontroleerd door manipulatie van de consequenties van eerder gedrag). De centrale gedachte is beloning, positief en negatief. (4) de sociaal leren theorie zegt dat observatie en ervaringen van slechte rolmodellen produceren zelfbekrachtiging van geobserveerd deviant gedrag. Dit leidt tot imitatie en aanstichting van hetzelfde gedrag. Gewelddadig gedrag kan worden gezien als acceptabele gedragsmogelijkheden, de imitatie van het criminele gedrag van anderen kan worden gezien als belonend. (5) Cognitieve interpretatieve processen leggen uit waarom criminelen en niet criminelen zich anders gedragen. Verkeerde leerprocessen produceert defect denken, dit zorgt voor crimineel gedrag. (6) ecologische of gemeenschappelijke psychologie kijken naar de match tussen individuen en hun omgeving en pogingen om de omgeving te manipuleren en misdaden te voorkomen. (7) evolutionaire psychologie beargumenteerd dat mensen evolueren, gebaseerd op hun omgeving.
Strafrechtbeleid: afhankelijk van de versie, de meeste houden de voorspelling en preventie in en een soort therapeutische interventie. Geassisteerd door medicijnen om onder controle te houden.
Strafrechtpraktijk: psychoanalytische theorie houdt de evaluatie en behandeling in om daders te helpen oorzaken in hun kindertijd te vinden, deze bewust te maken en trainen om ze effectief onder controle te houden. Gedragskundige modellen vereisen belonend conventioneel gedrag, de rol van discipline is hierbij belangrijk. Sociaal leren theorieën ziet op verschillende resocialisaties. Cognitieve theorieën zien op nieuwe manieren om te denken en destructieve denkprocessen te vervangen door opbouwende. De omgevingsbenadering ziet op de manipulatie van de gemeenschapsbronnen om problemen te voorkomen. De verschillende interventietechnieken zijn vooral gefocust op het individuele niveau van behandeling en houden psychoanalyse, groepstherapie, counseling, familietherapie, behandeling met medicijnen en manipulatie van de omgeving in.
Evaluatie: psychoanalytische theorie wordt bekritiseerd omdat het vooral op mannen is gericht, en vrouwen als inherent abnormaal worden gezien. De theorie is moeilijk om te testen, ideeën over basisinstincten en onbewuste krachten kunnen niet worden getest. Beide theorieën hebben problemen met cirkelredeneringen. Gedragskundige benaderingen maken het leerproces te simplistisch. Gedragskunde gebaseerd op stimulus-response is te mechanisch. Cognitieve theorieën leiden ook aan een cirkelredenering. Fenomenologische benaderingen hebben gebrekkige wetenschappelijke verificatie en beleidsimplicaties. Omgevingspsychologie kijkt niet naar de bredere politieke structuren die de omgeving vorm geven. Over het algemeen hebben psychologische perspectieven de neiging om het beter te doen bij de verklaringen van seksuele en gewelddadige misdaden. De benadering heeft belangrijke implicaties voor de manier waarop kinderen gedisciplineerd worden en de publieke consumptie van mediaberichten. Deze benadering faalt in het verklaringen van individuele verschillen in reactie op leren en voorziet in alleen zwakke causale connecties tussen factoren.
Wat zijn antisocial personality disorders?
Waar is Sigmund Freud bekend om? Of beter gezegd zijn theorie?
Wat is ecologische psychologie?
Wat zijn de eigenschapgebaseerde persoonlijkheidstheorieën?
Verschillende sociologische theorieën, bijvoorbeeld die van Sutherland en Cressey in hun differentiële associatietheorie, nemen afstand van psychologische persoonlijkheidanalyses waarbij criminelen worden gezien als anders. Zij beargumenteerden dat delinquenten niet anders zijn dan niet criminelen. Criminelen leren om misdaden te plegen net zoals ze ander gedrag leren. Leren omvat de gewoontes en kennis die ontwikkelen als gevolg van ervaringen van de individu bij het betreden en aanpassen aan de omgeving. Psychologische leer theorieën voorzien in een basis voor sociaal leren theorieën. Er zijn twee basis mogelijkheden om te leren: door ervaring de effecten van een handeling leren en door sociaal modeling.
Het eerste systeem treedt op in associatie met anderen. Degene die het meest verantwoordelijk zijn voor leren zijn de personen waar we dichtbij staan, meestal door informele kleine groepen. We leren door onze interacties met significante anderen en door aan te passen aan hun sociale conventies. Het verschil tussen wetbrekers en wetvolgers is niet het leerproces, maar de inhoud van wat wordt geleerd. Beide zijn gesocialiseerd door sociale normen, normen die geleerd worden door delinquenten en criminelen zijn de normen van een criminele subcultuur met waarden die recht tegenover die van de maatschappij staan
David Matza (1964) en Gresham Sykes, beargumenteren in hun theorie over neutralisatie en drift, dat vroegere sociaal leren theorieën in de criminologie te simplistisch waren en te deterministisch. Ten eerste ging de theorie ervan uit dat mensen schonen leien zijn, die kunnen worden gevuld met slechte of goede kennis. Ten tweede was er een sterk contrast tussen de conventionele mainstream en delinquente subculturele waarden. Een gedeelte van de contributie die de sociaal leren theorie aan de criminologie is gedaan, is de overweging hoe deze processen over leren gebeuren en hoe ze conflicteren.
Edwin Sutherland (1883-1950) heeft zijn differentiële associatie theorie voor het eerst gepresenteerd in 1939. Hij heeft de theorie verder ontwikkeld en hij presenteerde de uiteindelijke versie in 1947. Hij verminderde de waarde van morele, psychische, en psychologische minderwaardigheid van daders en wees interne psychologische theorieën af. Zijn verklaring voor criminaliteit is dat het wordt geleerd in een sociale context door interactie en communicatie. Differentiële associatie is een verkorting voor ‘differentiële associatie van criminele en anti-criminele gedragspatronen’. Het centrale concept (parallel aan de ideeën van Gabriel Tarde) is dat gedrag wordt geïmiteerd in proportie en intensiteit door de sociale verbondenheid van mensen.
Volgens Vold, Bernard en Snipes zijn er twee basiselementen bij het begrijpen van Sutherland’s sociaal leren theorie. De eerste is de inhoud van wat wordt geleerd belangrijk. Dit houdt ook specifieke technieken voor het plegen van criminaliteit in. Ten tweede is het proces waardoor wordt geleerd belangrijk, waaronder de intieme informele groepen en de collectieve en situationele context. Sutherland zag criminaliteit ook als politiek gedefinieerd. Mensen die machtsposities hebben de mogelijkheid om te bepalen welk gedrag wordt gezien als crimineel. De systematische elegantie van zijn theorie wordt duidelijk in de negen duidelijke en toetsbare proposities:
Crimineel gedrag is aangeleerd;
Crimineel gedrag wordt geleerd in interactie met andere personen via een communicatieproces;
Het principiële onderdeel van het leren van crimineel gedrag treedt op in intieme persoonlijke groepen;
Als crimineel gedrag geleerd is, houdt het leren in: (a) technieken om criminaliteit te plegen en (b) de specifieke richting van motieven, drives, rationalisaties en houdingen;
De specifieke richting van motieven en driften wordt geleerd door definities van wetboeken als gunstig of ongunstig;
Een persoon wordt delinquent doordat hij toegang heeft tot de definities die gunstig zijn bij het overtreden van de wet boven definities die ongunstig zijn;
Differentiële associaties kunnen variëren in frequentie, duur, prioriteit en intensiteit;
Ondanks dat het leerproces voor crimineel gedrag een uitdrukking is van algemene behoeften en waarden, wordt het niet verklaard door deze behoeften en waarden omdat niet crimineel gedag een uitdrukking is van dezelfde behoeften en waarden.
Punt 6 betreft de kern van de differentiële associatietheorie. Volgens deze prepositie is het leren van een buitensporigheid aan definities die gunstig zijn voor het plegen van criminaliteit te verkiezen boven de ongunstige bij mensen die voor criminele opties kiezen. Criminele en anticriminele associaties kunnen worden beïnvloed door: (1) prioriteit van het leren: in welk levensstadium is dit geleerd?, (2) frequentie: hoe vaak is er interactie met groepen die het gedrag in kwestie bemoedigen, (3) duur: hoe lang staat iemand open voor bepaalde gedragspatronen en (4) intensiteit: de prestige of status van de mensen die het gedrag vertonen. Als elk van deze factoren in voordeel is richting de schending van wetten, dan is er een grote kans dat de persoon in kwestie kiest voor crimineel gedrag. Het laatste aspect van Sutherland’s theorie is de verschuiving van het concept van sociale desorganisatie naar differentiële sociale organisatie (degenen die crimineel worden zijn geïsoleerd van de mainstream cultuur en wonen in hun eigen buurten).
Het grootste probleem met de originele versie van de differentiële associatietheorie is dat sommige van de centrale concepten niet duidelijk gedefinieerd zijn en gebouwd zijn op een simpele, passieve definitie van sociaal leren. Daarnaast verklaart de theorie niet waar de origine van criminaliteit ligt en wie ermee begint. Ook het onderzoek heeft veel kritiek gekregen, omdat differentiële associatie niet te meten zou zijn. De onderzoeken zijn over het algemeen niet in staat om de theorie empirisch te ondersteunen.
Jeffery, Burgess en Akers hebben verschillende versies van de differentiële bekrachtiging theorie gebaseerd op de theorie van operante conditionering van Skinner en Sutherlands ideeën over differentiële associatie. Jeffrey beargumenteerd dat individuen verschillen in hun bekrachtigingsgeschiedenis. Voor sommigen kan minimale schending van een wet leiden tot meer serieuze schendingen van wetten. Sommigen zien het bestraffen als het ontvangen van aandacht, hierdoor kan de neiging tot criminaliteit worden versterkt. Daarnaast claimt hij dat indien crimineel gedrag eenmaal is aangeleerd, het zelf versterkend kan gaan werken. Burgess en Akers zien een complexe relatie die afhankelijk is van de feedback die een persoon ontvangt van de omgeving. Akers legt uit dat mensen crimineel gedrag leren door operante conditionering en dat mensen hun eigen gedrag evalueren door interactie met significante anderen mensen en groepen. Burgess en Akers presenteren een herziene versie van de statements van Sutherland:
Crimineel gedrag wordt geleerd door de principes van operante conditionering;
Crimineel gedrag wordt geleerd in niet-sociale situaties die bekrachtigd of gediscrimineerd worden en door sociale interactie waarbij het gedrag door andere bekrachtigd of gediscrimineerd wordt door het criminele gedrag;
Het principiële onderdeel van het leren van crimineel gedrag komt voor in groepen die de individuele bron van bekrachtiging zorgen;
Het leren van crimineel gedrag is een functie van de effectieve en beschikbare bekrachtigers en de bestaande toevalligheden;
De specifieke klasse van gedrag dat wordt geleerd en de frequentie zijn functies van de bekrachtigers die effectief en beschikbaar zijn en de regels en normen die de bekrachtigers toepassen.
Crimineel gedrag is een functie van normen die discriminerend zijn voor crimineel gedrag, het leren vindt plaats wanneer het gedrag meer bekrachtigd wordt dan niet-crimineel gedrag;
De sterke van crimineel gedrag is een directe functie van het aantal, frequentie en kans op bekrachtiging. Deze reacties zijn afhankelijk van normen, houdingen en oriëntaties;
De implicatie voor de preventie is jongeren en vatbare mensen weghouden van criminele groepen en hen scholen en trainen in het weerstaan van dergelijke groepen. Voor degenen die al beïnvloedt is resocialisatie belangrijk.
Empirisch onderzoek heeft de differentiële bekrachtiging theorie uitvoerig getest en ondersteun de theorie. Ondanks dit verklaart de theorie niet hoe mensen worden beloond voor conventioneel gedrag. Ze verklaren ook niet waar de waarden die door differentiële bekrachtiging ontstaan vandaan komen.
De cognitieve sociaal leren theorie van Bandura was onderdeel van de cognitieve psychologie. Festinger’s concept over cognitieve dissonantie is hier onderdeel van. De benadering wil denkfouten corrigeren in cognitieve therapieën. Hij beargumenteerd dat mensen leren van anderen niet alleen door directe beloning of straf. Men leert ook door observatie van andermans gedrag en door massa-gemedieerde beelden van het gedrag van anderen. Bij het kijken van anderen imiteren en innoveren ze het gedrag van anderen. Er zijn vier elementen bij leren via observatie van belang: (1) aandacht voor het gedrag in kwestie houdt perceptie, spanning en bewustzijn in, (2) behoud van gedrag houdt classificatie, geheugen en interpretatie in, (3) reproductie van gedrag houd fysieke mogelijkheid en vaardigheden in, en (4) motivatie, waaronder stimuli van zichzelf en anderen, en van plaatsvervangende bronnen. Vanuit zijn perspectief reageren mensen reflectief, doelbewust en op een zelfregulerende manier, gebaseerd op ervaringen en de context van de situatie. Mensen zijn niet helemaal autonoom, maar ook niet simpelweg een machine. Bandura’s wederkerig interactief model erkent dat personen en situaties effect op elkaar hebben, daarnaast kan gedrag ook effect kan hebben op feedback en in interactie staat met personen en situaties. Door symbolische presentatie van de wereld is men in staat om over handelingen na te denken en te bepalen of ze ze uitvoeren voor ze de handeling daadwerkelijk uitvoeren. Bij hun beslissingen hierover laten ze zich leiden door ervaringen, maar ze hebben ook de capaciteit om zelf richting te geven. Of ze de handeling uitvoeren is afhankelijk van hun persoonlijke maatstaven, in verbinding met het gedrag van anderen, en in relatie met waarden en een gevoel van persoonlijke geschiktheid.
Cressey heeft in een studie naar de ‘respectabele’ misdaad verduistering gevonden dat er drie kernelementen zijn om te spreken vaan schending van financieel vertrouwen: (1) een financieel probleem dat geheim moet blijven, (2) de perceptie van legitieme bezetting als oplossing voor een probleem en, (3) verwoordingen, woorden of zinnen die het gedrag acceptabel maken (geld lenen).
Het centrale idee achter neutralisatie is dat excuses en rechtvaardiging die deviante mensen gebruiken om hun gedrag te rationaliseren kunnen worden geïmplementeerd in de etiologie van deviant gedrag. Neutralisaties gaan vooraf aan deviant gedrag en maakt deviant gedrag mogelijk. Ze beargumenteerden dat de meeste theorieën te veel criminaliteit voorspellen, de meeste jongen stoppen met crimineel gedrag als ze volwassen worden. Matza en Skys kwamen met het idee van een subcultuur van delinquentie. De normen en waarden van deze subcultuur verschillen van de mainstream. Delinquenten zijn echter niet volledig crimineel, ze doen ook mee met niet criminele activiteiten. Matza en Syks zien delinquentie en mainstream dan ook niet volledig afhankelijk van elkaar. De mainstream cultuur heeft onderaardse waarden. Deze subcultuur maakt het voor adolescenten niet nodig om in een gang of andere subculturele groepen te gaan om delinquente waarden te leren. Door conventionele normen te leren en je ernaar te socialiseren, raak je ook betrokken bij de ontkenning van deze normen.
Sykes en Matza hebben excuses en rechtvaardigingen geclassificeerd die een morele opluchting opleveren, ze noemen dit neutralisatietechnieken:
Ontkenning van verantwoordelijkheid: de gedraging lag niet onder controle of valt niet onder de verantwoordelijkheid van de dader.
Ontkenning van de schade: de schade wordt geminimaliseerd of ontkraht.
Ontkenning van het slachtoffer: het slachtoffer zou het verdienen.
Veroordeling van de veroordelers: ontkennen van het recht om te oordelen. Mensen die autoriteit hebben worden afgewezen omdat ze corrupt zouden zijn.
Beroep op hogere loyaliteiten: loyaliteiten liggen bij peers en de groep heeft dingen nodig die boven de morele eisen van de maatschappij liggen.
Er is uitgebreid onderzoek gedaan, en hier zijn door Piqero, Tibbets en Blankenship nog vijf types aan toegevoegd:
Metafoor van de ‘ledger’: ik heb in mijn leven meer goed gedaan dan fout.
Claim normaal te zijn: iedereen doet het! De wet reflecteert dan niet de wil van de populatie, omdat iedereen het doet is er geen sprake van deviant gedrag.
Ontkenning negatieve intentie: het was een grapje. Hier wordt wel verantwoordelijkheid genomen, maar de negatieve consequenties worden ontkend.
Claim relatieve acceptatie: er zijn mensen die erger zijn dan ik.
Claim van recht: ik heb veel opofferingen gedaan en verdien een beloning.
Een belangrijk punt bij deze neutralisatieclaims is de timing in het cognitieve proces. Ze kunnen worden gebruikt na een illegale handeling om schuld weg te nemen, voor het begaan van de misdaad om goedkeuring te krijgen en voor het overwegingen van de daad om moreel vrij te zijn de keuze te maken.
Dit lijkt op het neutralisatie concept van Matza. Hij beschrijft een proces van morele ontkoppeling als iets dat psychologische manoeuvres gebruikt om morele controle los te koppen. Hij identificeert twee types: de eerste is rechtvaardiging. Wat eers moreel verdoemelijk was wordt een bron van trots. Hierin vallen drie rechtvaardigheidsmechanismen te identificeren:
Morele rechtvaardiging: schadetoebrengend, inhumaan wordt persoonlijk en sociaal acceptabel gemaakt doordat het wordt gepresenteerd als sociaal waardig en moreel doelmatig;
Desinfecterende eufemistische taal: schadetoebrengend gedrag wordt respectabel en acceptabel;
Ontlastende vergelijking: het gedrag in kwestie vergelijken met gedrag dat meer schade toebrengt.
Het tweede type morele ontkoppeling is het verminderen van een actief menselijk agentschap bij zichzelf en anderen. Dit is een vorm van excuus die Bandura verplaatsing en verwarring over verantwoordelijkheid. Iemand of iets wordt verantwoordelijk gehouden voor de schade die is aangedaan, het individu ziet zichzelf slechts als een keten in een lange ketting.
Zwakke morele controle komt ook voor bij:
Schade onderschatten en verdraaien: lijkt op de ontkenning van schade van Matza.
Anderen de schuld geven: komt overeen bij ontkenning van het slachtoffer van Matza.
Nergens is de invloed van deze theorie zo overduidelijk als in de corrigerende praktijk. De neutralisatietechnieken kunnen worden gezien als denkfouten.
De neutralisatietheorie kan worden gezien als één van de meest creatieve theorieën in de criminologie van de 20ste eeuw. Er is niet veel ondersteuning voor het idee dat delinquenten mainstream waarden delen. Onderzoek naar neutralisatie komt een causaliteitsprobleem tegen, gebeurt het na of voor de handeling?
Differentiële associatie en sociaal leren theorie
Basis idee: mensen leren criminaliteit te plegen omdat ze openstaan voor het criminele gedrag van anderen.
Menselijke aard: mensen zijn en schone lei tot dat ze gesocialiseerd worden. Er is geen verschil tussen daders en niet-daders. Ze volgen regels en welke regels worden gevolgd is afhankelijk van de groep waardoor ze worden gesocialiseerd.
Maatschappij en sociale orde: maatschappij is een conflict van waarden. Recht bestaat uit gedragsverboden. Criminelen zijn degene die leren dat onder bepaalde omstandigheden schending van de wet aanvaardbaar is.
Causaliteit: Sutherland: individuen participeren in conventionele en criminele groepen, beide gebruiken hetzelfde leerproces. Leren is de toegang tot definities die gunstig zijn bij het plegen van criminaliteit. Akers: modeling en operante conditionering.
Strafrechtsbeleid: kinderen weghouden bij slechte invloeden. Alle rechtvaardigingen en excuses uitdagen. Daders afscheiden.
Strafrechtbeleid: preferentie voor herstel en sociale rehabilitatie. Groep therapie en theraie voor kinderen van immigranten om hun te voorzien van coping vaardigheden. Duidelijke en simpele wetten van de dominante cultuur. Opvoedtrainingen.
Evaluatie: legt uit waarom mensen in buurten waar veel criminaliteit is criminaliteit plegen, legt niet uit hoe het gedrag ontstaat en wie ermee begint. Legt niet uit waarom individuen ook alleen criminaliteit plegen.
Basis idee: criminaliteit kan een gedragspatroon worden voor mensen als hun conventionele waarden en normen worden geneutraliseerd door rechtvaardigingen en excuses die moreel vrijspreken.
Menselijke aard: mensen zijn rationele actoren die vanuit vrije wil kiezen voor gedrag, ze zijn min of meer gebonden aan conventionele waarden. Regels en acceptabel gedrag staan open voor interpretatie.
Wet: imperatieven voor handelingen en principiële uitzonderingen. De wet is tweeledig.
Criminelen: niet anders dan niet criminelen. Allemaal subject van neutralisatie in context en omstandigheden. criminelen kunnen hoog ontwikkelde mogelijkheden voor neutraliseren hebben.
Causale logica: jongeren leren manieren om te neutraliseren. Timing is cruciaal.
Strafrechtbeleid: preventie door eigendom duidelijk te maken en identificeren hoe mensen schade oplopen zodat de dader verantwoordelijkheid neemt.
Strafrechtpraktijk: publieke blootstelling, excuses en rechtvaardiging.
Evaluatie: legt uit waarom delinquenten rijpen en een hervorming ondergaan en waarom mensen gebruik maken van conventionele en onconventionele waarden. Moeilijk om te testen. Legt niet uit waarom sommige mensen afdrijven en anderen niet.
Er zijn vier elementen bij leren via observatie van belang, namelijk?
Noem twee types van morele ontkoppeling.
Wie omschreef deze twee types van morele ontkoppeling.
Welke twee basismogelijkheden zijn er binnen de psychologische leer theorieën?
Hirschi heeft in de theorieën over binding, sociale controle en zelfcontrole afstand gedaan van de ideeën die in het vorige hoofdstuk zijn besproken. Hij beargumenteerd dat sommige mensen in de eerste plaats niet adequaat gesocialiseerd zijn. In de controletheorie gaat socialiseren niet om gedrag aanleren, het gaat over kennis en bekommeren om de consequenties van gedrag. Hirschi vond dat mensen die zich aan de wet houden hetzelfde zijn als potentiële daders. Wat onderscheid is hoe effectief we zijn gesocialiseerd om niet de wet te breken. Hirschi claimde dat inadequate socialisatie processen in kinderen en jeugd ervoor zorgen dat er een onconventionele houding ontstaat die zorgt voor criminaliteit en delinquentie. Als socialisatie adequaat werkt ontstaat er een sterkte band met de conventionele maatschappij, die mensen beschermt tegen de verleiding de wet te breken. Zelfcontrole leren is een cruciaal element in het proces van het weerstaan van impulsen om de wet te breken. De sociale bindingen met gehechtheid, verplichtingen, betrokkenheid en geloof hebben een significante invloed op socialisatie. Als deze bindingen zwak zijn of niet worden gevormd, zullen kinderen minder zelfcontrole ontwikkelen en zich vrij voelen om de wet te breken.
Controle theorieën focussen zich op de binding en verplichtingen om je aan te passen aan mensen, instituties en waarden. Deze zorgen voor een loyaliteit die beschermt tegen deviantie. Er zijn twee soorten controletheorieën.
De meeste sociale controle theorieën nemen aan dat socialisatie op een vroege leeftijd plaatsvindt, maar dat soms de binding met de maatschappij breekt of zwakker wordt waardoor een persoon deviant gedrag kan gaan vertonen. Dit type controle theorie noemt men de gebroken binding theorie. De tweede soort theorieën, waar het in dit hoofdstuk over gaat, neemt aan dat het bewerkstelligen van verbindingen problematisch is. Het is erg moeilijk om iemand te overtuigen zich conform sociaal goedgekeurde normen te gaan gedragen. Dit vereist veel investeringen van tijd en energie en onderhoud.
Één van de eerste theorie omtrent het falen in vindingen is van John Bowlby. Hij kwam tot de conclusie dat kinderen die diverse breuken in de relatie met hun moeder ondervinden of indien er sprake zijn van factoren die een dergelijke binding onmogelijk maken, een kind een karakter zonder affectie kan ontwikkelen. Zij hebben een gebrek aan empathie. Ivan Nye (1958) onderscheidde drie soorten controle: directe controle door dreiging of bestraffing, indirecte controle die beschermt tegen delinquentie door de wens die jongeren hebben om de mensen die zij goed kennen geen pijn te doen en interne controle die is gebaseerd op schuldgevoelens. Walter Reckless heeft de insluiting theorie ontwikkeld. Hij beargumenteerd dat adolescententen gemotiveerd zijn delinquent gedrag te vertonen door de ‘pushes’ die zij krijgen vanuit druk en spanningen vanuit de omgeving en de ‘pulls’ die zij krijgen van peers.
Hirschi bouwt verder op het idee van Jackson Toby (1957). Zijn idee is dat de sleutel tot het vormen van verplichtingen bestaat uit het ontwikkelen van een investering in conventie (stake in conformity). Indien er eenmaal is geïnvesteerd, zijn de kosten die hierbij zijn gemaakt een barrière voor het plegen van criminaliteit. De onderliggende gedachte van het argument van Hirschi is dat alle mensen de wet zouden breken als ze niet bang zouden zijn voor de schade en gevolgen die gepakt worden opleveren. Bindingen met ouders, school, vrienden, collega’s etc. maken criminaliteit een groot risico voor heel veel mensen. Volgens Hirschi bestaat sociale binding uit verschillende onderdelen:
Attachment (gehechtheid): bekommeren om anderen, respect hebben voor hun meningen en verwachtingen. Het is gebaseerd op wederzijds vertrouwen en respect.
Commitment (verplichting): de investeringen van een individu in conventioneel gedrag. Het houdt een winst en kosten berekening in.
Involvement (betrokkenheid): de tijd en energie die men spendeert met deelnemen aan conventionele activiteiten. Dit kan worden gezien als een simpele ratio. Omdat tijd en energie gelimiteerd zijn kan men de energie en tijd die men besteed aan conventionele activiteiten niet gebruiken voor deviante activiteiten.
Belief (geloof): in de morele waarde en conventionele normen van de maatschappij.
In deze theorie nemen ze afstand van het de sociale controle theorie met vier componenten. Ze focussen zich op zelfcontrole, of juist het gebrek hieraan wat resulteert in impulsief gedrag. Impulsief gedrag is een neiging die iedereen heeft, iedereen is gemotiveerd om regels te breken en een ieder neemt de beslissing om dit wel of niet te doen op grond van een rationeel beslissingsproces. Degene die een laag niveau van zelfcontrole hebben worden makkelijk naar de voordelen van criminaliteit getrokken en vergeten die toekomstige kosten. De meeste mensen bevinden zich tussen de extremen. Criminelen hebben volgesn Gottfredson en Hirschi te weinig zelfcontrole omdat zij slecht zijn getraind als kinderen. Een resultaat van de lage investering die ouders hebben gedaan bij het grootbrengen van hun kinderen en slechte monitoring en discipline praktijken.
Volgens Grasmick begaan de meeste mensen geen criminele daden omdat ze effectief zijn gesocialiseerd door hun ouders waardoor ze controle hebben over hun gedrag. Zie tabel 7.1 (pagina 198) voor een tabel met karakteristieken die bijdragen aan lage zelfcontrole.
Voor sommige mensen is het socialisatieproces gebrekkig en voorziet het voor minimale bescherming tegen criminaliteit. De socialisatie van deze personen is niet gebrekkig door biologische of psychologische factoren die in het individu liggen en het ligt ook niet aan gedragspatronen die zij hebben gekopieerd van anderen. De oorzaak ligt bij de ouders en de ineffectieve manier waarop zij opvoeden. Volgens Gottfredson en Hirschi is houdt opvoeden, naast andere dingen, het onder controle houden van deviant gedrag, dit vereist dat iemand: het gedrag monitoort, deviant gedrag herkent en dit gedrag corrigeert en straft. Monitoren ziet op ouders of voogden die op het gedrag van kinderen letten. Monitoring kan ineffectief werken indien er een gebrek aan zorg is, gebrek aan tijd of indien er sprake is van periodes waarin ouders en kind elkaar niet zien. Het gedrag herkennen ziet op de conceptie van normen, regels en wetten van de maatschappij van de ouders en hun bereidwilligheid om gedrag als wel of niet consistent met hun eigen gedrag te identificeren. Als ouders het gedrag niet zien als deviant, zullen zij het ook niet herkennen als deviant.
De controle theorie impliceert politieke interventies die zijn gebaseerd op preventieve socialisatie die is gemaakt om te beschermen en die individuen isoleert van de pushes en pulls richting criminaliteit. Onderdeel hiervan is supervisie, surveillance en controle. De focus ligt hierbij op de informele controle over kinderen door hun ouders. Dit impliceert het versterken van bindingen door het ontwikkelingen van effectieve opvoedpraktijken en adequate socialisatie in de kindertijd. Volgens Gottfredson en Hirschi zijn niet alleen ouders hierbij belangrijk, school kan zelfs een effectievere rol hebben.
Een tweede soort van interveniëren betreft degene die een risico zijn om betrokken te raken bij antisociale activiteiten. Beleid kan zich hierbij focussen op begeleiding en vaardigheden omtrent het oplossen van problemen en sociale vaardigheden.
Studies omtrent lage zelfcontrole hebben ondersteuning geproduceerd voor de zelfcontrole theorie. Onderzoek heeft echter ook een aantal gebreken laten zien. Zo is de sociale controle theorie niet duidelijk over de causale richting van de verbindingen. Ook geeft de theorie geen uitleg over de verschillen die er tussen mannen en vrouwen bestaan.
Labeling theorieën focussen zich ook op mislukte socialisatie. Ze kijken vooral naar de reactie van sociale agentschappen. Volgens de theoretici die zich focussen op deze theorie is er sprake van adequate socialisatie als indiscreties van jongeren en kleine schendingen van regels getolereerd worden in plaats van dat ze worden gelabeled als deviant. De maatschappij creëert deviantie door overdreven te reageren op kleine overtredingen. Dit resulteert in negatieve socialisatie die uiteindelijk kan zorgen voor een negatieve invloed op gevoelens van zelfwaarde en kan een verbinding met deviantie bevorderen. Interactie met anderen is belangrijk bij de bepaling of mensen uiteindelijk daders worden. Mensen zijn actief betrokken bij het creëren van sociale identiteiten. Niet iedereen is even significant in dit proces. Mensen vanuit machtige groepen hebben meer invloed op de wetten die worden afgedwongen door sociale agentschappen. Door de sterke mening van de sociale agentschappen kunnen fragiele sociale identiteiten omslaan naar criminele carrières.
Volgens de interactionistische theorie, die de labeling theorie ondersteunt, ontdekken we onze identiteit door symbolische communicatie in interactie en rollenspellen met anderen in sociale contexten. De sociale interactie met anderen waarbij we verschillen observeren en negatieve stereotypen definiëren en ze uitsluiten en pesten. Dit is onderdeel van de labeling theorie.
Volgens symbolische inter-actionisten zien we onszelf door de ogen van anderen. Het idee kan worden opgedeeld in verschillende proporties. De meest belangrijke zijn de volgende: we vormen een definitie van onszelf, onze identiteit, op basis van hoe anderen op ons reageren en ons behandelen. Ten tweede is datgene wat mensen zeggen en doen een resultaat van de manier waarop ze de sociale wereld interpreteren. Ten derde communiceren mensen met behulp van symbolen, het meest gebruikte symbool is spreken. Ten vierden: hoe beter de onderzoeker de rol van de andere aanneemt of empathie heeft, hoe beter er een theorie kan worden ontwikkeld. De meest significante anderen zijn degenen die zich in machtige groepen bevinden en gedrag kunnen bepalen door wetten en de sociale agentschappen, zoals politie, rechtbanken, sociaal werkers etc.
Lemert beargumenteerd dat criminaliteit niet begint met activiteiten van degene die de wet breekt, het begint met het sociale publiek dat wetten aanneemt die bepaald gedrag crimineel of juist niet crimineel maakt.
Primaire deviantie kan vanuit verschillende bronnen komen. Iedereen neemt deel aan bepaalde vormen van primaire deviantie en het heeft maar een kleine invloed op de sociale identiteit van een persoon (indien er sprake is van een sterk zelfbeeld). Primaire deviantie heeft weinig consequenties voor iemands status, sociale relaties of opvolgend gedrag. Het heeft de neiging situationeel, kortstondig en persoonlijk te zijn.
Secundaire deviantie refereert naar gedrag dat is ontstaan nadat de overheid heeft gereageerd op de primaire deviantie. Het is gedrag dat regels breekt en ontstaat in de sociale identiteit van een persoon. Dit komt aan de ene kant tevoorschijn doordat ze om moeten gaan met labeling van anderen en aan de andere kant door de persoon die ze zijn geworden als resultaat van de sociale reactie op de primaire deviantie. Deze reactie produceert stigmatisering.
Mensen die onzeker zijn over hun identiteit als gevolg van een laag zelfbeeld zijn kwetsbaar voor wat anderen over hun denken. Herhaalde krachtige negatieve reacties op de identiteit van mensen kan vragen oproepen over wie ze zijn en kan resulteren in een identiteit transformatie. Ze gaan zichzelf zien als deviant en gaan zich ook deviant gedragen doordat ze zijn gestigmatiseerd als deviant. Soms zoeken ze anderen devianten op en vormen ze samen een deviante subcultuur.
Becker heeft uitgevonden dat de effecten van een activiteit de consequentie is van hoe een persoon zijn ervaringen interpreteert. Hij verplaatst de causaliteit van de handeling van de persoon naar het sociale publiek. Deviantie is niet de kwaliteit van de handeling, het is de consequentie die anderen aan de handeling geven. Hij suggereert dat het breken van regels de uitkomst is van een proces met drie levels: (1) het maken van regels die als ze worden geschonden deviantie opleveren, (2) deze regels toepassen op bepaalde mensen, en (3) ze als outsiders labelen.
Becker heeft de term morele entrepeneur ontwikkeld om te refereren naar degene die meer macht hebben om de wet voor te geven naar hun eigen idee. Dit is een van de redenen waarom daders delinquent worden genoemd. Indien iemand eenmaal succesvol is gelabeld is de persoon subject van negatieve effecten die het label met zich meebrengt. Dit zorgt voor wat Becker de master status noemt. Gepakt worden en publiekelijk gelabeld worden als dader heeft belangrijke consequenties voor iemands verdere sociale participatie en zelfbeeld. De status deviant zorgt voor bepaalde karakteristieken van een persoon die centraal staan in zijn of haar identiteit terwijl anderen verminderen. Deze interactie met anderen is een self-fulfilling prophecy, dit zet verschillende mechanismen in gang die het imago van een persoon bepalen.
Retrospectieve interpretatie komt voor wanneer de activiteiten die in het verleden van een persoon hebben plaatsgevonden worden bezien in het licht van latere activiteiten. Hierdoor wordt er meer deviantie ontdekt.
Goffman maakte gebruik van het metafoor drama: de wereld is een podium en wij zijn allemaal spelers die een performance doen. Door interactieve situaties classificeren individuen elkaar, dit kan ook stigmatisering omvatten. Als we mensen eenmaal geclassificeerd hebben behandelen we ze naar hoe we ze hebben geclassificeerd in plaats van naar hoe ze echt zijn. De gestigmatiseerde voelen zich oncomfortabel onder de classificatie.
Goffman’s notie over totale instituties heeft impact gehad op de labeling theorie in het algemeen, en met name bij het ontwikkelen van kennis over hoe gevangenissen dehumaniseren. Een totale institutie is een plek waar gelijk geclassificeerde mensen worden gedwongen bij elkaar te leven, werken en spelen door activiteiten die consistent zijn met de doelen van de institutie. Dit vindt plaats onder formele supervisie. Dit proces is ontwikkeld om inzittenen te dwingen zich in de institutionele routine te voegen. Dit proces resulteert in dehumanisatie en vernedering.
Negatieve stigmatisering zorgt voor schaamte en dit is destructief voor sociale identiteiten omdat is mensen moreel veroordeeld en het hun vrijheid beperkt terwijl het geen problemen oplost. Reintegrative shaming is een tweede, meer positieve vorm, van stigmatisering. Dit is opbouwend en kan dienen om criminaliteit te verminderen en zelfs te voorkomen. Het zorgt ook voor sociale proces mechanismen die mensen terugbrengen in de gemeenschap omdat wordt benadrukt dat ze moreel goed zijn, slechts een gedeelte van het gedrag is onacceptabel.
Matsueda beargumenteerd dat belangrijke onderdelen van het labeling proces plaatsvinden door onofficiële agentschappen zoals ouders. Het informele labeling proces begint veel eerder dan het formele proces. Ze hebben het proces vergoot door geleerde definities over delinquentie eraan toe te voegen. Ze noemen dit proces differentiële sociale controle.
Basis idee: uitleggen waarom we niet allemaal criminaliteit plegen, dit doen we als we controle niet is gevormd.
Menselijke aard: mensen zijn rationele berekende en egoïstische actoren wiens gedrag worden gelimiteerd door connecties en bindingen met anderen die in belangrijke groepen zitten. Mensen leren de consequenties van gedrag en ontwikkelen een betere of mindere zelfcontrole.
Maatschappij en rechtsorde: consensus. De wet is een expressie van de regels van de conventionele maatschappij. Criminelen zijn degene die nooit bindingen met andere hebben gevormd of die zijn afgebroken. We zijn allemaal potentiële criminelen.
Causale logica: criminaliteit is het resultaat van het falen om mensen te socialiseren en een binding te maken met de maatschappij. Sociale bindingen bestaan uit vier elementen: attachment, commitment, involvement en belief. Kinderen die geen bewustwording en zorgen over consequenties ontwikkelen zullen impulsief handelen.
Strafrechtbeleid: een adequaat level van bindingen tussen jongeren en de conventionele maatschappij door intensieve socialisatie in traditionele en conventionele waarden. Verzeker adequate socialisatie door ouders door te moniteren, deviant gedrag te herkennen en bewust te maken van de consequenties.
Strafrechtspraktijk: preventie en rehabilitatie door bindingen. Het sterker maken van families en bindingen maken met conventionele handelingen zoals werken en trainen.
Evaluatie: legt criminaliteit uit voor alle sociale klassen. Empirisch getest en veel support, slaagt er echter niet in op verschillen in criminaliteitscijfers te verklaren en of een zwakke bindingen ook weer sterk kan worden gemaakt.
Basis idee: als resultaat van negatieve labeling en stereotyping kunnen mensen crimineel worden. Criminaliteit is dan een self-fulfilling prophecy die is gelegen in de angst dat mensen misschien crimineel zijn.
Menselijke aard: mensen zijn smeedbaar, buigzaam, plastic en vatbaar transformaties van identificatie als resultaat van interacties met anderen en gebaseerd op hoe anderen ze zien. Menselijk gedrag staat niet vast maar staat open voor interpretatie en heroverwegingen. Mensen hebben sociale status en zijn sociale wezens die creatief en vrij zijn om met andere in interactie te zijn, als ze dit echter doen worden ze subject van hun controle.
Causale logica: sociale controle agentschappen veroorzaken criminaliteit door hun overdrijven en buitensporige reacties op uitingen van individualiteit.
Strafrechtelijk beleid: sociale functionering van een bestaand systeem is een morele degradatie van de status van de dader. Het alternatief is om verdoeming te voorkomen en de sociale reactie in te perken. Het perspectief is kritisch over dit proces.
Strafrechtelijk beleid: radicale noninterventie, tolerantie om morele verontwaardiging te vervangen voor reparatie en rehabilitatie.
Evaluatie: legt de deviantie waar het mee begint niet uit.
Waar richten controle theorieën zich op?
Leg het gebroken en mislukte binding theorie uit en wat is het verschil?
Uit welke onderdelen bestaat sociale binding volgens Hirschi?
Wat is het verschil tussen primaire en secundaire deviantie?
Sociologische ecologie theorie onderzoekt de bewegingen van mensen en hun concentratie op specifieke locaties. In westerse naties is de meest significante transformatie van populaties afkomstig uit de negentiende eeuw toen boeren in steden gingen wonen door de industrialisatie. Ook Chicago ondervond hier problemen van, hierdoor werd zij het onderzoeksgebied van wat we heden ten dage als de Chicago School kennen. De sociologen van deze school verzamelden statistische en kwalitatieve data die leken te laten zien dat criminaliteit een sociaal product van urbanisme is. De focus verplaatste zich hierdoor van individuele pathologie naar sociale pathologie.
Sociologische ecologisten zien mensen als sociale wezens die worden gevormd door hun onafhankelijkheid van elkaar, hun afhankelijkheid van bronnen en de omgeving en de functies die ze hebben in een systeem met lokale gemeenschappen. De centrale hypothesis is dat menselijke organisatie voortkomt uit de interactie van de populatie en de omgeving. Binnen deze grenzen maken mensen rationele keuzes, maar de keuzes zijn gestructureerd naar de omgeving. Het heeft een conflict en een consensus gezichtspunt naar de rechtsorde. Individuen maken een gemeenschappen die met elkaar concurreren over schaarse goederen. Dit resulteert in conflicten. Deze verschillende units staan echter ook in balans met elkaar en met de maatschappij als geheel.
Volgens Rodney Stark is er iets dat met plekken die criminaliteit oproepen. Concentraties van populaties zorgen voor een toegenomen dichtheid waardoor mensen met verschillende achtergronden bij elkaar worden gebracht. Dit verhoogt het level van morele cynisme in een maatschappij, wat eerder private conflicten waren worden nu publieke kennis en slechte rolmodellen. De drukte zorgt ook voor minder supervisie over kinderen.
Sampson en Wilson hebben aangetoond dat veranderingen in economische patronen zorgen voor ongelijkheid en een lage klasse vol met armen. Gemixte buurten die zich ontwikkelen verhogen de kansen voor degene die straatcriminaliteit willen plegen. Deze buurten hebben geen sterke banden met de gemeenschap en formele en informele controle worden ondermijnt. Dit zorgt voor buurten die mensen willen verlaten en ze worden verder gestigmatiseerd door hoge criminaliteitscijfers. De meest succesvolle uit dergelijke buurten zullen de buurt verlaten waardoor er ook geen goede rolmodellen meer zijn.
Volgens Bursik en Grasmick is er sprake van isolatie en een gebrek aan integratie en organisatie in dergelijke buurten. Criminaliteit wordt een manier om economisch en sociaal levensonderhoud te generen. Dit resulteert in een concentratie van mensen die er niet weg kunnen en gedemoraliseerd worden en kwetsbaar worden als slachtoffers. Hoe minder formeel beleid er komt, hoe erger de situatie zal verslechten, criminaliteit zal uiteindelijk alledaags worden.
Drie grote dimensies die in recente theorieën aandacht krijgen zijn: de politieke en economische krachten die ervoor zorgen dat populaties zich concentreren, de dynamiek van deze krachten in de buurt en hoe deze krachten systematisch invloed hebben op netwerken en sociale controle in de buurt.
Robert Park heeft een aantal belangrijke observaties gedaan. Ten eerste is het zo dat een stad zich niet random ontwikkelt. De verdeling van planten en dieren in de natuur kan belangrijke inzichten opleveren in begrip over de organisatie van menselijke gemeenschappen. Shaw en Mckay waren belangrijke volgers van zijn ideeën. Zij gebruiken een analytisch raamwerk dat is ontwikkeld door Burgess om de sociale oorzaken van criminaliteit te onderzoeken. Dit staat bekend als de concentric zone theory. Zie hiervoor figuur 8.1 op pagina 228. In de hart van de stad is zone één, hier ziet het centrale business district. Dit is een commercieel gebied die belangrijke transport mogelijkheden heeft. De tweede zone is een transitional zone omdat het eerder een gebied was waar mensen graag wilden wonen die werd bedreigd door de groei van centrale zaken en industrie. Deze zone wordt vooral bewoond door mensen die zich snel verplaatsen. Zone drie bestaat uit arbeiderswoningen en derde generatie immigranten. Zone vier is een residentieel suburban gebied. Hier staan de duurdere huizen. Zone vijf bestaat uit de allerduurste woningen.
Volgens de sociale ecologische theorieën zijn deze zones gebaseerd op patronen van invasie en dominantie die gelijk zijn aan het plantenleven. Elke zone bestaat uit verschillende buurten met een eigen sociale en etnische identiteit. Orde wordt gevonden in stabiele zones en onstabiliteit vindt plaats in transitionele zones waar veel veranderingen plaatsvinden. Zone twee heeft volgens Shaw en Mckay het meeste last van criminaliteit.
Sociale desorganisatie is een concept dat is ontwikkeld door Thomas en Florian Znaniecki om uit te leggen hoe een gemeenschap uiteen kan vallen, dit had betrekking op een tweede generatie Poolse immigranten in Chicago. Sociale desorganisatie refereert naar een sitautie waarin er bijna of helemaal geen gemeenschapsgevoel is, relaties zijn vergankelijk, de surveillance door de gemeenschap is zo goed als afwezig, instituties van informele controle zijn zwak en sociale organisaties zijn ineffectief. Deze buurten hebben verschillende, soms tegenstrijdige, morele waarden. Daarnaast zijn er in deze buurten veel conflicten tussen de verschillende etnische groepen. Delinquente patronen worden een levenswijze en manier overleven en een manier om inkomen, intimiteit en eer te verwerven. Dit maakt het tot een gebied waar gangs zich thuis voelen. Kinderen leren van bestaande gangleden de technieken en denkbeelden waardoor er een binding ontstaat met de gang.
Ze hebben op plattegronden de woonplekken van minderjarige delinquenten aangegeven. Daarnaast hebben ze plattegronden gemaakt waarop ze gemeenschapsfactoren, zoals gesloopte gebouwen, aanwezigheid van tuberculose etc. hebben aangegeven. Daarnaast hebben ze gekeken naar de criminaliteitscijfers voor elke zone. Dit onderzoek heeft bevestigd dat in de transitie zone veel problemen zijn (zone 2). In deze zone waren ook de criminaliteitscijfers het hoogst.
Sinds de 1960’s is de sociale ecologische theorie langs drie nieuwe wegen gegaan. De eerste is de urban design and environmental criminology. Dit ziet op dingen als ruimte, het gebruik van land en fysieke design en hoe dit invloed heeft op criminaliteit. De tweede richting noemt men kritische ecologie. Deze richting probeert politieke en economische krachten in het creëren van ruimtes die worden gebruikt om criminaliteit te faciliteren te bestuderen. De derde richting noemt men integrated and systemic ecology. Deze richting suggereert een systematische benadering van criminaliteit die zich focust op de relaties tussen ecologie, biologie, sociaal leren en routine activiteiten, en culturele theorieën en de regelgevende capaciteiten van relationele netwerken in gemeenschappen.
Jacobs dacht dat criminaliteit floreert als mensen geen waardevol contact hebben met hun buren. Op deze manier ziet men outsiders niet die misschien in de buurt surveilleren op zoek naar slachtoffers en doelwitten. Er zijn drie primaire kwaliteiten nodig om de veiligheid te verbeteren: een duidelijke grens tussen publieke en private ruimtes, diversiteit in het gebruik van de straat en behoorlijk gebruik van de looppaden zodat alle ogen op de straat zijn gericht.
Oscar Newman was van mening dat een onderdeel van de verantwoordelijkheid voor preventie van criminaliteit ligt bij de architecten door het design van steden en de omgeving. Er moeten gebieden met verdedigbare ruimtes komen. Als men de gevoelens van territorium bij de buurtbewoners verhoogd, willen zij hun buurt beschermen. Er moet een gevoel van eigenaarschap ontstaan. De impact van deze theorie is enorm en het is recent samengevoegd met de rationele keuze en routine activiteiten theorie.
Onderzoek in het gebied van omgevingsdesign suggereert dat criminaliteit en angst kunnen worden verminderd door aandacht te geven aan de vier sleutels van fysieke kenmerken: het design van huizen of blok layout, het gebruik van land en circulatie patronen, aan de inwoner gebonden factoren omtrent territorium en fysieke achteruitgang.
Kritische ecologie probeert ook rekening te houden met politieke en economische krachten de ruimte creëren en vormgeven. Er zijn drie soorten politieke beslissingen die van belang zijn bij de formatie van criminele gebieden: beslissingen van de lokale overheid over plannen, lokale instituties en publiekelijke beleidsbeslissingen. De lokale overheid kan de sociale desorganisatie verscherpen door inwoners die voor problemen zorgen in oude minder mooie behuizing te plaatsen, dit zorgt voor delinquente gebieden. Daarnaast hebben ze ook invloed op de gemeenschappelijke doeltreffendheid, sociaal kapitaal en daarbij sociale controle. Gemeenschappen die geen politiek initiatief nemen om actie te bewerkstelligen tussen bedrijven, scholen en vrijwillige organisaties hebben het risico dat gangs in hun buurt floreren. De kritische ecologische theorie suggereert dat lokale politieke leiders zich samen moeten inzetten voor effectieve sociale controle.
Deze theorie brengt verschillende aspecten van de vorige ontwikkelingen bij elkaar. Integrated ecology is een poging om de ecologische, biologische, sociaal leren, routine activiteiten, rationele keuze en culturele theorieën. Dit zorgt ervoor dat ecologische factoren die invloed hebben op criminaliteit kunnen worden meegewogen.
Systematische ecologie gaat weg van het idee dat sociale desorganisatie een politieke reactie van sociale organisatie vraagt. In plaats daarvan zou een model zijn vereist dat focust op de regelgevende capaciteiten van relationele netwerken die bestaan tussen en in buurten. Het is gebaseerd op het idee van sociaal kapitaal. Het focust op de ecologische dimensies van de sociale orde. Onder deze theorie kan de compositie van de buurt de ontwikkeling van sociale netwerken helpen of verhinderen. Systematisch sociale desorganisatie heeft invloed op de privé, parochiale en publieke dimensies.
Robert Bursik en Harold Grasmich (1995) wijzen op vier componenten van hun uitgebreide sociale ecologie over netwerken in buurten. Ten eerste beargumenteren ze dat het nodig is dat men rekening houdt met de totaliteit van complexe interne relaties tussen individuen, groepen en associaties die een communicatie maken. We moeten overwegen (1) hoe die netwerken in elkaar zitten en van inwoners intimi maken en (2) hoe op parochiaal niveau controle fungeert. Ten tweede beargumenteren ze dat het level van het systeem varieert per sociale structuur en afhankelijk is van verschillende factoren. Ten derde kunnen de componenten van een gemeenschap veranderen zonder dat het netwerk van relaties wordt ontbonden. Ten vierde worden krachten die ongelukkige bewegingen veroorzaken niet genegeerd.
Sampson, Raudenbush en Earls ontwikkelen een idee over het falen van de maatschappij om informele sociale controle gebouwen op te zetten. Dit is een maatregel om sociale cohesie te bewerkstelligen.
Culturele theoretici observeren dat mensen van verschillende origine en etnische groepen verschillen in cultureel erfgoed. Leden van een minderheidscultuur kunnen normen en waarden hebben die in conflict zijn met die van de dominante cultuur. Soms worden deze gedragingen tot crimineel gemaakt door de dominante cultuur. De normen en gedragspatronen van een cultuur worden geleerd door processen van socialisatie en sociaal leren zoals dat is beschreven in hoofdstuk 6. Mensen worden dus gelijk geboren en worden onderwezen in bepaalde gedragspatronen door het leren van mensen uit hun cultuur.
Sellin beargumenteerde dat wettelijke definities relatief zijn, ze veranderen over tijd als een resultaat van veranderingen in gewoontenormen. Gewoontenormen worden geassocieerd met cultuur en definiëren gedrag als acceptabel of onacceptabel. Deze normen reguleren het dagelijks leven van een individu. Verschillende culturele groepen hebben verschillende ideen over gedrag. Gewoontenormen verschillen per cultuur. Conflict ontstaat wanneer de gewoontenormen van een cultuur in strijd zijn met de dominante cultuur. Criminaliteit is dan dus geen gevolg van deviante individuen maar van conformerende individuen die bij een cultuur horen waarvan de normen conflict opleveren met de dominante cultuur.
Sellin maakte onderscheid, er waren volgens hem twee verschillende cultuurconflicten: primaire en secundaire. Primaire cultuur conflicten refereren naar normen die in de dominante cultuur worden gezien als crimineel. Secundaire cultuurconflicten zien op momenten waarin gedeeltes van dezelfde cultuur onderling verschillen. De ene sociale groep definieert iets als afwijkend of crimineel terwijl anderen van dezelfde cultuur dit gedrag normaal vinden.
Frederic Thrasher, van de Chicago School, beargumenteerde dat gangs geneigd zijn te ontstaan in ruimtes rondom industriële werkplekken waar gemeenschappelijk waarden afwezig zijn en sprake is van scheiding, marginalisatie en isolatie van de gemeenschap en etnische groepen van het mainstream leven. De gangs worden gekarakteriseerd door ontmoetingen, bewegingen van de groep door de ruimte en leden raken betrokken door conflicten. Het resultaat van dit gemeenschappelijke gedrag is de ontwikkeling van traditie, interne structuur, saamhorigheid, solidariteit, moreel, groepsbewustzijn en binding aan een lokaal territorium. Lid zijn van een gang voorziet in een vervanging voor de desorganisatie in de opgedeelde gemeenschap. Het ontwikkeld zijn eigen waarden en tradities en ondersteunt haar leden. Als ze eenmaal gevormd zijn, zijn de gangs zelfvoorzienend als een bron van gedrag, spraak, daden en houdingen.
Elijah Anderson heeft de sleutelfactoren van de straatcultuur onderzocht. Hij heeft gevonden dat sommige jongeren wiens families zijn afgesneden van conventionele cultuur, last hebben van een reek economische en sociale problemen en die inconsistent worden gemonitord en gedisciplineerd waardoor ze vervreemden van de maatschappij. Een centraal thema bij deze jongeren is het verkrijgen van respect van anderen door hun straatreputatie hoog te houden. Als de code van de straat niet wordt gevolgd worden ze zelf slachtoffers.
John Hagedorn was één van de eerste die de mening van de sociale ecologische Chicago School over gangs uitdaagde. Hij beargumenteerd ten eerste dat gangs niet gewoon organisaties van jongeren zijn, het zijn boze vervreemde politieke reacties op het verlies van identiteit en gemeenschap. Gangs zijn volgens hem het resultaat van de effecten van globalisatie, toenemende macht van de stat en massacommunicatie en de exploitatie van hiphop en gangster cultuur. Hoe meer georganiseerde gangs betrokken zijn bij informele economische activiteiten die worden ondersteund door geweld om geschillen op te lossen rondom eer.
Basis idee: geworteld in ideeën over ruimte, de beweging van populaties en dichtheid en hoe deze worden gevormd door de fysieke omgeving. Criminaliteit is een product van geopolitieke omgeving in bepaalde gedeeltes van de stad.
Menselijke aard: de handelingen van mensen worden bepaald door de grote sociale trends die effect hebben op de fysieke en sociale omgeving. De keuzes en moreel besef komen voort uit de context en structuur van de omgeving. Mensen worden gezien als conform en handelend in overeenstemming met normen en waarden van de groepen waarmee ze zich identificeren.
Maatschappij en rechtsorde: wet wordt als vanzelfsprekend genomen, maar reflecteert de normen, waarden en belangen van de dominante cultuur. Criminelen zijn degene die niet in staat zijn om de overgang te maken bij sociale organisaties. Criminaliteit is geen permanente staat.
Causale logica: sociale veranderingen, zoals immigratie en groei van steden, ondermijnt traditioneel coping gedragingen en traditionele controle instituties. Dit zorgt voor sociale desorganisatie waarbij mensen concurreren in plaats van samenwerken. Tegelijkertijd raken deze buurten geïsoleerd van de waarden van de dominante cultuur. Ouders verliezen het respect van hun kinderen, die in conflict zijn met de verschillende waarden uit de verschillende culturen. Dit resulteert in een verlies van controle over de kinderen door ouders. Sociale desorganisatie leidt tot persoonlijke desorganisatie. Dit leidt naar criminaliteit, delinquentie en mentale ziektes. Geïsoleerd van de dominante cultuur en verbannen door ouders, belanden sommige jeugdige immigranten in eigen primaire subculturen of gangs. Gangs ontwikkelen hun eigen delinquente tradities die worden overgeven aan nieuwe leden. Desorganisatie wordt het meest gevoelt in de binnenste zones van de transities. Hier is de waarde van bezittingen laag. De meeste huishoudens in deze zones bestaan uit immigranten. Sommige subculturele groepen slagen erin om de wijdere desorganisatie van de buurt te weerstaan door hun eigen waarden en normen sterk te houden.
Strafrechtsbeleid: sommige in de 1930’s dachten dat als immigratie zou stoppen alles vanzelf zou verbeteren. Anderen beargumenteerden dat het nodig was om de mensen die slachtoffer waren van sociale desorganisatie naar een ander gebied te verplaatsen. Weer anderen zijn van mening dat de gemeenschap sterker moet worden gemaakt. Het meest recente idee is dat interne informele netwerken en gemeenschapsverbindingen moeten worden versterkt. Hierdoor zou sociaal kapitaal worden opgebouwd die criminaliteit tegengaat.
Strafrechtsbeleid: structurele en institutionele veranderingen. Mobilisatie van de gemeenschap. Faciliteren van het proces dat leidt tot aanpassing van immigranten naar de mainstream maatschappij.
Evaluatie: verklaart straatcriminaliteit en waarom criminaliteitscijfers het hoogst zijn in steden en slums. Onderwaardering van biologische en psychologische theorieën. Slaagt er niet in om criminaliteit door bedrijven te verklaren.
Basis idee: sommige mensen hebben culturele gewoontes die verschillen van de gewoontes van de dominante cultuur. Hier ontstaan conflicten en worden ze gezien als crimineel omdat ze hun eigen culturele normen volgen.
Menselijke aard: mensen worden gezien als gelijk, gesocialiseerd in het volgen van normen.
Maatschappij en rechtsorde: verdeeld door cultuur in dominante en een verscheidenheid aan etnische minderheidsculturen. Ze zijn met elkaar in conflict. Wet bevat de regels van de dominante groepen in de maatschappij. Criminelen zijn degenen die worden gesnapt terwijl ze de wet van een andere cultuur schenden. Ze zijn niet anders dan niet-criminelen omdat ze beide regels volgen.
Causale logica: socialisatie in de normen van een andere cultuur door familie zorgt voor drie manieren om de wet te breken: (1) in Sellin’s versie is de andere cultuur de cultuur van het moederland van de immigrant, wanneer deze normen worden gevolgd ontstaat er conflict met de normen van de dominante cultuur. Dit is gedrag dat voor de immigrant normaal is, maar de dominante cultuur ziet als crimineel, (2) als de ouders van een immigrant de gedragspatronen van de cultuur van hun moederland opdragen aan hun kinderen, ontstaat er spanning die kan zorgen voor delinquentie, en (3) doordat complexe maatschappijen bestaan uit verschillende sociale groepen en subculturen, kan de schending van normen en wetten het resultaat zijn van gedrag dat conflicteert in de verschillende culturen met dat van de dominante cultuur.
Strafrechtsbeleid: sommige beargumenteren dat criminaliteit verdwijnt als de VS één cultuur wordt door aanpassing van de immigranten aan de mainstream. We kunnen hier dus niks aan doen. Andere denken dat we speciale programma’s nodig hebben om dit te bewerkstelligen.
Strafrechtspraktijk: educatie en culturele socialisatie op scholen en in de gemeenschap. Dit verhoogt de kansen op aanpassing en het veranderen van waarden van diverse etnische groepen. Begeleiden van kinderen van immigranten om ervoor te zorgen dat ze de vaardigheden krijgen om de clash van de culturen te overleven. Duidelijke en simpele wetten door de dominante cultuur. Meer flexibiliteit in de wet als het gaat om de culturen van de andere klassen.
Evaluatie: nuttig bij de uitleg van aspecten over raciale en etnische criminaliteit. Leg niet uit waarom volwassen in de verschillende buurten criminaliteit plegen.
Wat onderzoekt de sociologische ecologische theorie?
In welke 5 zones deelt Robert Park de stad op?
Welke zone wordt de meeste criminaliteit verwacht/voorspeld?
Omschrijf de primaire cultuurconflicten.
Hoe verschilt de secundaire cultuurconflicten t.o.v. primaire cultuurconflicten?
De anomie theorie, de laatste tijd ook strain theorie genoemd, is door verschillende fases gegaan. Alle versies van de straintheorie gaan ervan uit dat deviant gedrag een normale reactie is op abnormale omstandigheden. Mensen zijn gesocialiseerd om zich op een bepaalde, vaak voorspelbare manier te gedragen. Strain theoretici kunnen het niet eens zijn over wat de doelen van criminaliteit zijn, maar ze zijn het er wel over eens dat het zoeken naar manieren om doelen te bereiken normaal menselijk gedrag is. Strain theoretici zijn het ook met elkaar eens dat de structuur van de maatschappij en cultuur spanning kan veroorzaken door de manier van organiseren en door de doelen die ze willen bereiken.
In zijn geheel gezien beschrijft de strain theorie het spel tussen sociale structuren, culturele context en individuele acties. De strain theorie kijkt ook naar de mogelijkheden om problemen op te lossen die van toepassing zijn bij non-conform, antisociaal en delinquent gedrag. Strain theorieën kijken naar variabelen op het macro niveau en koppelen dit aan gedrag op micro niveau.
In zijn geheel bezien beschrijven strain theorieën de wisselwerking tussen sociale structuren, culturele context en individuele handelingen. Theoretici denken verschillende over het fundament van de theorie.
Een formulering van de gecombineerde ideeën van Merton en Durkheim staat bekend als de traditionele strain theorie. Het is een gedeeld concept over mensen die gericht zijn op het behalen van doelen, de weg om die doelen te bereiken wordt vorm gegeven door sociale structuur en cultuur. Volgens de aanhangers van de ideeën van Merton geeft media de meeste uitdrukking aan cultuur, het moedigt mensen aan om doelen te bereiken en economisch succes te behalen. Tegelijkertijd slaagt de cultuur er niet in om limieten te plaatsen op acceptabele middelen om te presenteren en de structuur voorziet niet in gelijke kansen voor alle om deze doelen te bereiken. Zo’n maatschappij lijdt dan aan spanningen omdat (1) er sprake is van een mismatch tussen doelen en aspiraties die worden vastgesteld voor de leden en de mogelijkheden die ze hebben om deze doelen te bereiken, (2) een ontketening van individuele aspiraties zonder het te corresponderende voorziening van normatieve of morele richtlijnen om het niveau van de na te jagen doelen te matigen, en (3) het falen om de vaardigheden en mogelijkheden van mensen te matchen aan de beschikbare posities in de maatschappij. Een maatschappij die dermate last heeft van structurele spanningen is niet in staat om een belangrijk gevoel van morele autoriteit ten opzichte van normatieve controle op gedrag te bewerkstelligen is in een staat van anomie, of normenloos. Met andere woorden: de maatschappij is ziek.
Sociale strain kan effect hebben op mensen, groepen en organisaties op verschillende manieren als ze oplossingen zoeken die de strain veroorzaken. Een van deze aanpassingen betreft criminaliteit. Door criminaliteit kan men doelen zoals geld, materieel succes en sociale status bereiken.
De Durkheim-Merton versie van de strain theorie is nuttig bij de uitleg van eigendomscriminaliteit onder de economisch ongelukkigen. Volgens Merton geeft de theorie echter ook een verklaring af over waarom de economisch rijken economische misdaden plegen. Succes is in de hogere kringen van de maatschappij nog belangrijker, waardoor de theorie van Merton ook toepasbaar is bij witteboordencriminaliteit.
Nieuwere versies van de strain theorie, zoals die van Agnew, zijn minder verenigbaar omdat het mensbeeld is veranderd. Van doelzoekende actoren naar mensen die investeren in gedrag dat is ontwikkeld om een bepaalde wet te volgen. Er is nog een aanname die niet alle strain theorieën ondersteunen: in hoeverre is er consensus over maatschappelijk doelen en hun natuur en diversiteit.
Durkheim’s geloofde dat mensen zijn geboren met potentiële onverzadigbare begeerte die kan worden versterkt of verminderd door sociale structuur en culturele waarden. In een goed georganiseerde maatschappij met een samenhangende set van waarden en normen kunnen aspiraties en verwachtingslevels worden gereguleerd. Een gevolg hiervan is dat criminaliteitscijfers relatief laag zijn.
Volgens Durkheim was criminaliteit een actie die de collectieve gevoelens van de leden van de maatschappij aantast. Een bepaald level van criminaliteit is normaal en nodig voor verschillende redenen. Ten eerste, zelfs in een goed georganiseerde maatschappij is criminaliteit nodig om een maatschappij te herinneren aan haar waarden en normen. Ten tweede is criminaliteit nodig om een gevoel van solidariteit te kweken onder de mensen die zich wel aan de wet houden. Ten derde kan de maatschappij morele berichten uitzenden over welke regels het belangrijkst zijn door het door te laten werken in de hoogte van de straf. Ten vierde helpen de straffen die aan criminelen worden gegeven de wet kracht te geven om te worden nageleefd. Als laatste, en volgens Durkheim het belangrijkst, het idee dat criminaliteit functioneert als waarschuwing voor de maatschappij dat er iets mis is met de manier waarop alles werkt. Criminaliteit is de pijn van een zieke maatschappij en werkt als stimulus voor innovatie en sociale veranderingen. Een bepaald level van criminaliteit is dus acceptabel. Criminaliteit is onvermijdelijk omdat er een bepaalde slechtheid in mensen zit. Buitensporige criminaliteit is een resultaat van de verandering van een face-to-face maatschappij met een lage divisie arbeid waarbij iedereen gelijke taken en waarden heeft naar een grote industriële maatschappij met veel arbeidsverdeeldheid en mensen die gespecialiseerd raken in hun taken. Ze worden aangemoedigd om te handelen alsof ze concurreren in plaats van leden van een groep. Ze aspireren individuele doelen in plaats van sociale. Onder deze omstandigheden verliest morele autoriteit en collectief bewustzijn kracht en mensen aspireren posities en levels waarvoor zij niet geschikt zijn en die hun niet bevredigen. Hun hebzucht wordt gewekt en opent een onverzadigbare dorst naar nieuwigheid, ongekend plezier en onnoemelijke sensaties. Elk verliest zijn aantrekkelijkheid als zij eenmaal bekend is. Zo’n maatschappij is in anomie: een breakdown in de mogelijkheden van de maatschappij om de natuurlijke begeerte van de mensen te reguleren. In deze conditie schieten alle vormen van non-conformiteit omhoog, waaronder ook criminaliteit.
Volgens Durkheim is dit een sociaal probleem dat kan worden voorkomen door nieuwe vormen van morele regulatie. Er moet aandacht komen voor de belangrijke rol die veranderende sociale structuren hebben bij criminaliteit die zorgen voor spanningen die Merton strain noemt.
Merton presenteerde de eerste anomie theorie in 1938. Hij bouwde op het idee van Durkheim en zijn concept over anomie, hij heeft echter ook veel aannames gedaan over mensen en maatschappij.Relatieve deprivatie is de conditie waarin mensen in een groep zichzelf vergelijken met anderen die beter af zijn, hierdoor voelen ze zich betrekkelijk beroofd, terwijl dit eerder niet zo was. Ondanks Durkheim, beargumenteerd Merton dat de begeertes van mensen niet natuurlijk zijn. Zij worden gecreëerd door culturele invloeden.
Als individuen worden gesocialiseerd om materiële doelen zoals rijkdom te accepteren maar door hun achtergestelde economische positie deze doelen niet kunnen bereiken, kunnen ze op verschillende manieren reageren. Een van die manieren is criminaliteit. Merton identificeert vijf manieren waarop individuen reageren of zich afstemmen op selectieve verstopping van de wegen naar de kansen. Deze zijn gelegen in klasse, etniciteit, ras, sekse. De vijf aanpassingen zijn gebaseerd op de houdingen van individuen richting middelen en doelen.
Conformity: accepteren van de doelen van de maatschappij en de wettelijke manieren om ze te bereiken. Daadwerkelijk succes is niet nodig, zolang de conformist maar moeite doet en volgens de regels speelt.
Innovation: de doelen accepteren, maar de middelen om deze doelen te bereiken duidelijk afwijzen of veranderen. Ze spelen vals. Ze innoveren en zoeken naar alternatieve middelen om succes te bereiken, vaak illegaal. Dit geldt voor de meerderheid van de criminele daden zoals die worden uitgelegd bij de strain theorie.
Ritualism: ze wijzen de doelen en de maatschappij en de legale manieren waarmee de doelen worden bereikt af. Deze mensen erkennen dat ze de doelen door persoonlijke onmogelijkheid en andere factoren nooit zullen bereiken. Merton beargumenteerd dat dit deviant is omdat de cultuur van mensen verwacht dat ze vooruit gaan in plaats van dat ze hun falen accepteren.
Retreatism: de individu wijst de doelen van de maatschappij en de legitieme manieren om die doelen te bereiken af. Deze manier wordt vaak gekozen als sociaal goedgekeurde middelen worden gezien als kansloos en de conventionele doelen worden gezien als onbereikbaar. Voor deze mensen is dit een ontsnapping. Voorbeelden: alcohol, drugsgebruik etc.
Rebellion: wijzen de doelen en middelen af en vervangen ze voor nieuwe. Leden van gangs passen in deze categorie.
Cohen heeft een poging gedaan om de ideeën van de Chicago School over cultuur, differentiële associatie en criminaliteit met Merton’s anomie theorie te integreren. Hij heeft de theorie van Merton gebruikt om te verklaren hoe delinquente gedragspatronen ontstaan. Hij vindt echter dat Merton het te individueel heeft benaderd, hij observeert dat gedrag niet alleen voortkomt in interactieve groepen, maar ook hier ontstaat. Elk lid stimuleert de anderen tot gedrag dat ze alleen niet zouden vertonen.
Cohen claimt dat voor jeugdige jongens prestaties en succes belangrijk zijn om een sociale status te bereiken. De sociaal goedgekeurde context hiervoor is school. Veel van de jongeren uit de lagere klassen hebben voor ze naar school gaan al een lagere status. Daarnaast hebben ze vaak ook niet de sociaal relevante middelen en achtergrond vaardigheden om op legitieme manier een status te verkrijgen en verhogen. Deze jongeren worden beoordeeld naar de standaarden van de middenklasse en kunnen hier niet tegenop. Dit levert spanningen op omdat ze statusfrustratie ervaren. Om deze frustratie te botvieren zoeken ze manieren om de status toch te bereiken, ze gaan collectief rebelleren door een proces dat Cohen reaction formation. Dit houdt in (1) herdefiniëren van de waarde onder gelijk gesitueerde peers, (2) afwijzen, veronachtzamen en geen geloof hechten aan schoolkennis, en (3) degene die deze kennis wel bezitten belachelijk maken. Cohen erkent dat de theorie niet all-inclusive is, hij geeft geen verklaring voor alle criminaliteit door jongeren, met name criminaliteit door meisjes.
Net als Cohen zien Cloward en Ohlin collectieve handelingen in plaats van individuele handelingen als de sleutel tot delinquent gedrag. In tegenstelling tot Cohen is echter hun belangrijkste inzicht de notie dat in plaats van het afwijzen van waarden van de middenklasse mannelijke jongeren rationeel zijn, op zoek zijn naar een doel en zijn georiënteerd in de richting deze waarden. Ze hebben ook een belangrijke nieuwe dimensie toegevoegd: differentiële toegang tot succes doelen door illegale manieren. Dit impliceert een parallel bestaan van een illegale kansen structuur.
De basis voor het vormen van gangs ligt in de vervreemding van sommige adolescenten jongeren van de conventionele maatschappij als resultaat van wat ze hebben bemerkt toen ze onterecht toegang tot legitieme middelen werd ontzegd om succes te hebben. De manier waarop gangs worden gevormd is een resultaat van interactie met andere jongeren die hetzelfde hebben meegemaakt. De manier waarop ze worden gevormd is ook afhankelijk van de karakteristieken van de buurt (Chicago School, ecologisch). Verschillende buurten hebben verschillende bronnen en kansenstructuren worden onthuld, legaal en illegaal. Differentiële associatie is hier te gebruiken omdat jongeren zich identificeren met de rolmodellen uit de buurt en de gedragspatronen die zij hanteren.
Cloward en Ohin beargumenteren dat jongeren uit de lagere klassen worden geleid naar conventionele doelen, maar erachter komen dat deze doelen voor hun niet bereikbaar zijn. De frustratie die wordt veroorzaakt door de differentiële kansen systemen wordt door jongeren niet geïnterpreteerd als eigen falen. Zij zien het als het falen van het systeem. De spanningen die opkomen door frustratie leiden niet automatisch naar collectieve delinquente oplossingen, dit is ten eerste afhankelijk van overdracht. Dit is afhankelijk van een complex interactief en dynamisch evolutionair proces tussen peers onderling. Degene die economisch succes najagen zullen meer geneigd zijn om deel te nemen aan serieuze criminaliteit dan degene die een middenklasse levensstijl aspireren. Ze haken in op een later theorie over controle en neutralisatie. Voor dat subculturen kunnen ontstaan, moet er aan vier condities worden voldaan: (1) jongeren moeten vrij worden gelaten van de verplichting zich te wijden aan en te geloven in bepaalde aspecten van de bestaande organisatie van middelen, (2) ze moeten zich groeperen met anderen om een oplossing te zoeken voor hun aanpassingsproblemen in plaats van ze alleen op te lossen, (3) ze moeten geschikte middelen hebben om te gaan met schuld- en angstgevoelens, en (4) er moeten geen obstakels zijn voor het gezamenlijk oplossen van de problemen.
Cloward en Ohen identificeren drie primaire types van deviante subculturen die een reactie vormen op de gedeelde perceptie over rechtvaardigheid. Subculturen ontwikkelen zich in relatie met de wettelijk en onwettelijke kansen in de buurt waar de jongeren opgroeien. Leden van criminele subculturen zijn vooral geïnteresseerd in criminaliteit met materiële winst: diefstal, drugs dealing etc. Deze groepen ontstaan vooral in buurten waar een connectie is tussen conventionele activiteiten en diefstal en verschillende manieren om geld te verdienen. Deze wederzijdse afhankelijkheid voorziet in een relatief stabiele illegale kansen structuur. Volwassen criminele rolmodellen laten een alternatief carrière pad zien en passende criminele vaardigheden voor jongeren. De leden van deze gangs vermijden irrationele criminaliteit waarbij geweld wordt gebruikt omdat dit een bedreiging is voor hun criminele carrière. Er zijn ook subculturen in conflict waarin stabiele georganiseerde criminaliteit zich niet kan ontwikkelen door verschillende ecologische factoren. Conflict subculturen hebben parallellen met de rebellie van Merton en de delinquentie subculturen van Cohen. Leden van conflict subculturen zijn betrokken zijn betrokken bij gewelddadige of expressieve criminaliteit die voornamelijk zijn gemotiveerd door woede tegen de maatschappij wegens onrechtvaardigheid en vernedering. Deze subculturen kunnen gangs omvatten die vechten om territoriale grenzen te beschermen en eer. Subculturen gebaseerd op het idee van reatrisme bestaan uit drop outs waarbij sprake is van buitensporig alcohol en drugsgebruik, promiscuous gedrag en pimping. Leden van deze gangs zijn verdoemd, ze zijn vaak al eerder in andere gangs gefaald.
Elliot en zijn collega’s hebben verschillende doelen toegevoegd die belangrijk kunnen zijn, zoals een actief sociaal leven, een goede atleet zijn etc. Net als de originele versies van de strain theorie blijft het echter heel beperkt omdat het alleen naar jongens in urban stadsdelen kijkt. Passas heeft de originele formulering uitgebreid door te beargumenteren dat anomische trends toepasbaar zijn op alle levels van sociale structuur. In een maatschappij waar men doelen wil bereiken, jaagt niet iedereen achter dezelfde doelen aan. Robert Agnew heeft waarschijnlijk het meest zichtbaar bijgedragen aan de herziene strain theorie.
Agnew beargumenteerd dat er ook op microlevel vele vormen van spanningen zijn die afkomstig zijn van negatieve interne relaties met familie of peers. Er zijn twee soorten spanningen: structureel en psychologisch. Deze staan met elkaar in verbinding. Strain kan refereren naar de karakteristieken van de maatschappij: een situatie waarbij de sociale structuur er niet in slaagt om in legitieme middelen te voorzien om de waarden van de cultuur te bereiken. Ten tweede kan er sprake zijn van gevoelens en emoties door individuele ervaringen: stress of frustratie, angst, depressie of woede. Het argument dat deze twee bedoelingen met elkaar verbind is dat mensen in situaties van sociale structurele strain, zich ‘strained’ kunnen voelen en gevoelens kunnen dan de reden zijn dat zij meer criminaliteit plegen dan andere mensen. Agnew focust zich op sociaal psychologische variabelen in plaats van sociaal structurele variabelen.
Hij presenteert vier bronnen van strain: (1) als een daadwerkelijke of verwachte mislukking op positief gewaardeerde doelen te bereiken, (2) als daadwerkelijke of verwachte verwijdering van positief gewaardeerde stimuli, (3) als daadwerkelijke of verwachte presentatie van negatief gewaardeerde stimuli, en (4) geproduceerd doordat de verwachtingen die men had bij het behalen van een doel niet overeenkomen met de werkelijkheid. Elk van deze bronnen zorgt voor strain die zich manifesteert in negatieve emoties zoals woede en frustratie. Dit zorgt voor druk om handelingen te verrichten die dit oplossen, delinquentie is hierbij een mogelijke reactie. Agnew heeft het over een aversieve situatie voor adolescenten, dit kan de volgende tegenspoed vanuit de omgeving omvatten: (1) de mate waarin ouders schreeuwen, slaan, dreigen, zeuren, negeren en geliefde privileges wegnemen, (2) de mate waarin leraren hun geduld verliezen, negatieve opmerkingen maken en zich neerbuigend tegenover studenten gedragen, en (3) de mate waarin studenten school saai vinden en het zien als tijdverspilling. Agnew’s theorie impliceert hier een ongelijke verdeling van de macht in sociale structuren die is gebaseerd op sekse of leeftijd. Het is inderdaad zo dat adolescenten zich vaak in situaties bevinden waarbij ze geen macht hebben en ze gedwongen zijn om te blijven in situaties die ze niet fijn vinden. Delinquentie is een manier om om te gaan met deze machtsverhoudingen die men ervaart als negatieve sociale relaties.
Agnew heeft aan de traditionele strain theorie de analyse van de psychologische processen toegevoegd. Structurele frustraties worden hierbij omgezet in negatieve emoties. Hij identificeert een aantal potentiële strains die waarschijnlijk verantwoordelijk zijn voor criminaliteit en delinquentie: (1) strain die ontstaat als je onrechtvaardig wordt behandeld, (2) strain van een grote omvang (constante mishandeling etc.), (3) strain gepaard met lage sociale controle, en (4) strain die een druk creëert om deel te nemen aan crimineel coping. Hij is zich er echter wel van bewust dat niet alle strain naar criminaliteit leidt, hiervoor moet woede centraal staan. Criminaliteit is een coping mechanisme: criminaliteit kan het middel zijn om strains te verminderen en eraan te ontsnappen.
Zij presenteren het macrotheoretische idee van institutionele anomie om de Amerikaanse obsessie met criminaliteit te verklaren. Het is een herziening van de strain theorie van Merton en heeft ook elementen van de controle theorie in zich. Het legt de focus op de American Dream en de verhoudingen tot economische instituties. Alle maatschappijen hebben hun eigen interne institutionele machtsbalansen, sommige instituties zijn dominanter dan anderen. De balans in de Amerikaanse maatschappij wordt gedomineerd door de vrije markt economie. Dit geeft kleur aan de American Dream. De American Dream kan worden gedefinieerd als een toewijding aan het doel van materieel succes die wordt nagestreefd door iedereen in de maatschappij onder vrije condities en een open, individuele, competitie. Het stelt winnen boven het spel. De belofte dat mensen het gaat maken zorgt ervoor dat ze blijven spelen. De institutionele balans van machten is gekanteld richting de economie. Deze economische dominantie over sociale organisaties wordt op drie manieren gemanifesteerd: (1) de devaluatie van niet economische institutionele functies en rollen, (2) in de aanpassing van economische vereisten door andere instituties, (3) in het doordringen van economische normen in andere institutionele domeinen.
De theorie is met name relevant voor het uitleggen van criminaliteit in de laat-moderne maatschappij als de consumptiemaatschappij opkomt. De American Dream zit vol met consumptie en consumptie is vaak niet mogelijk zonder criminaliteit. Oorzaken voor criminaliteit kunnen gevonden worden in structurele, culturele en institutionele condities van de maatschappij.
Passas zag het mondiale economische systeem als de oorzaak van criminaliteit. Neo-liberale economieën promoten relatief ongelimiteerde vrije handel, het resultaat hiervan is de polariserende kracht die de rijken van de armen onderscheid. Dit is gebaseerd op de ongelijke distributie van inkomen en rijkdom. Tegelijkertijd verwoest de vrijemarkteconomie sociale vangnetten omdat elk land dat erin investeert niet in staat is om mee te concurreren in de wereldeconomie. Om te kunnen concurreren moeten bedrijven hun kosten verminderen op gebieden die ten koste van de arbeiders gaan. De staten worden indirect gedwongen om te snijden in de belasting, dit resulteert weer in zwakke services voor degene die het juist het meeste nodig hebben. Het resultaat is extreme relatieve deprivatie en om te kunnen overleven zonder support van de staat, moeten de achtergestelde opzoek naar deviante oplossingen. Dit denkmodel verklaard ook de witteboordencriminaliteit.
Basis idee: de soort organisatie die een maatschappij aanneemt, met name de natuur en distributie van beroepsrollen, kansen en de middelen om ze te verkrijgen kunnen culturele doelen tegenspreken. De spanning die dit oplevert kan in verschillende kansenstructuren verschillende problemen creëren. Frustratie en woede bij mensen die aangepaste oplossingen moeten zoeken kan delinquent gedrag veroorzaken. Subculturele versies beargumenteren dat strain is te wijten aan collectieve in plaats van individuele formatie van groepen die verschillende waarden hebben dan de bredere maatschappij. Door druk van peers leren nieuwe leden gedragspatronen, vaardigheden en rechtvaardigingen voor het plegen van criminaliteit.
Menselijke aard: mensen worden geboren als rationele wezen die de mogelijkheid om doelen en waarden te leren en zich ernaar te socialiseren. Ook hebben ze de capaciteit om de nodige normen en vaardigheden te leren om doelen te bereiken. Ze neigen naar conformiteit.
Maatschappij en rechtsorde: morele consensus over klasse hiërarchie en over doelen en waarden. Latere versies erkennen die diversiteit van doelen. Volgens Durkheim is wet de expressie van het collectieve geweten van de maatschappij. Volgens Merton heeft de wet als functie om mensen te integreren in de maatschappij en om orde te bewaren. Durkheim erkent vier criminele types: biologische, egoïstische, anomische (zonder moreel doel) en rebel. De meeste criminelen verschillen in niets van de rest. Ze hebben de doelen van de maatschappij gevolgd, maar zijn gefrustreerd omdat hun pogingenniet slagen. Subculturele versies zien sommige criminelen als mensen die tegengestelde waarden en normen hebben geleerd
Causale logica: volgens Durkheim is de oorzaak van criminaliteit een combinatie van (1) de breakdown van traditionele morele regelgevende structuren van familie, verwantschap, gemeenschap en traditionele waarden die bestaan naast, (3) viering van de individu, en (4) de mislukking om sociale structuur snel aan te passen aan sociale veranderingen.
Strafrechtsbeleid: de sociale organisatie van de maatschappij veranderen zodat socioeconomische rollen voor leden beschikbaar zijn. Geen overpromotie van doelen of verwachtingen van mensen plaatsen boven wat ze daadwerkelijk kunnen bereiken. Verminder de bronnen strain. Mondiaal vrije markt systeem veranderen voor een systeem dat de principes van sociale interesse reflecteert.
Strafrechtsbeleid: economische kansen voor de lagere klasse bewerkstelligen. Banen, educatie, rijkdom en kinderzorg programma’s ontwikkelen. Lokale gemeenschappen organiseren als investering in een conventionele maatschappij. Aanleren van legitieme sociale en coping vaardigheden en voorzien in legitieme kansen op school en werkplekken.
Evaluatie: legt uit hoe de organisatie van een maatschappij effect kan hebben op individueel gedrag. Laat zien hoe criminaliteit de oplossing kan zijn voor strain. Legt criminaliteit vanuit de lagere klasse en midden en hoge klassen uit. Legt niet uit waarom men voor bepaalde gedragspatronen kiest. Geeft ook geen verklaring voor gewelddadig gedrag en zinloze handelingen.
Waar gaat de straintheorie van uit?
Wat is een andere naam voor straintheorie?
Van wie is het institutionele anomie theorie?
Wat omschrijft het institutionele anomie theorie?
Conflict en radicale theorieën delen de mening dat mensen actief, creatief agentschappen zijn die hun energie investeren in het bouwen van een sociale structuur. Conflict theoretici zien individuen als in samenwerking met mensen die gelijke ideeën hebben, op grond hiervan vormen ze groepen waarna ze concurreren over bronnen, ideeën, ideologieën en geloof. Er zijn ook gelijkenissen tussen conflict en radicale theorieën over de oorzaken van criminaliteit. Beide zien criminaliteit als resultaat van de manier waarop de maatschappij georganiseerd is (macrolevel perspectief). Elk kijkt naar de structurele oorzaken voor criminaliteit in conflicten in de maatschappij. Vaak wordt criminaliteit gezien als resultaat van grote krachten en niet van individuele pathologie. Ook hebben ze beide veel aandacht voor het maken, interpreteren en de handhaving van wetten. Conflict theoretici zien de wet als een sociaal controle mechanisme, een bron en wapen in de strijd naar macht en het behouden van macht. Daarnaast heeft het een symbolische rol, als sociaal standpunt van de ideeën van degene die de meeste macht hebben. Groepen die de macht hebben over anderen definiëren welk gedrag strafbaar is en welk niet. Wet reflecteert dus de belangen en waarden van de dominante groep in de samenleving. Het gevolg hiervan is dat de wet vooral de criminaliteit van de machtelozen criminaliseert, schade die wordt toegebracht door de machthebbers wordt als minder erg gezien.
Er zijn ook belangrijke verschillen. Conflict theoretici zien de menselijke natuur als amoreel in plaats van goed of slecht. Het radicale gezichtspunt ziet de menselijke aard positiever: mensen worden geboren in een voor verbetering vatbaar milieu, krachten zorgen ervoor dat mensen imperfect, deviant of crimineel worden gevormd. De mens is in de basis goed, de structuur van de maatschappij creëert slechte mensen. Radicale theoretici zien mensen als sociale wezens die hun energie gebruiken om de wereld te veranderen.
Conflict theoretici zien de maatschappij als bestaande uit verschillende groepen die verschillende belangen, waarden en normen hebben. Omdat de bronnen gelimiteerd zijn, kan er competitie ontstaan tussen de groepen. Meer conservatieve conflict theoretici geloven dat competitie tussen belangengroepen een balans kan bereiken en functioneel kan zijn voor de samenleving. Andere geloven echter dat sommige groepen dominant worden en dat dit destructief is. Radicale theoretici bieden, gebaseerd op de ideeën van Marx, een dichotome blik op de bron van conflict en vinden haar oorsprong in economische ongelijkheid. Degene die de middelen tot productie in hun macht hebben zijn in conflict en hebben controle over de levens van de personen die dit niet hebben. De radicale analyse focust zich daarom primair op economische structuur en klassenvorming. Alle andere conflicten zijn het resultaat van het economische gevecht tussen kapitalisten en de arbeidsklasse in de basis. Radicale theoretici geloven dat de wet een machine van het kapitalisme of dat de wet een ideologische machine is die mystificeert, of ondoorzichtig maakt, de macht van de dominante klasse die net doet alsof zij neutraal is in haar bescherming van individuen. Radicale criminologen definiëren criminaliteit veel breder dan de legale definities omdat ze alle handelingen die schade toebrengen eronder scharen. Handelingen waarbij andere onderdrukt worden hierdoor ook gedefinieerd als crimineel (imperialisme, racisme, kapitalisme, seksisme etc.).
Er zijn ook andere verschillen. Radicale criminologen zijn ook specifieker in de identificatie van de variabelen die waarschijnlijk belangrijk zijn in het verklaren van criminaliteit. Ook kijken ze naar de politieke en economische structuur van de maatschappij, terwijl conflict theoretici klassenvorming aanwijst als schuldige. Radicalen zien de structuur van het kapitalisme als een manier om vijandigheid te kweken in plaats van dat mensen samenwerken. Criminaliteit is het resultaat van deze competitie.
Sociaal conflict is aanwezig in alle maatschappijen op alle niveaus. Het kan worden gedefinieerd als strijd over waarden of claims over status, macht en schaarse bronnen. De doelen van de conflicterende partijen zijn niet alleen het winnen van de begeerde waarden, maar ook om het neutraliseren, benadelen of bestrijden van hun rivalen.
Weber heeft geen volledige theorie over de oorzaak voor criminaliteit gevonden, hij heeft wel de basis gelegd voor anderen door de bronnen van conflict explicieter te maken. Hij definieert drie belangrijke bronnen van ongelijkheid: (1) macht vertegenwoordigd door een partij, (2) rijkdom, dit relateert aan economische positie, vertegenwoordigd door klassen, en (3) prestige, dit is verbonden met groepen die een hoge status hebben. Conflict is ook mogelijk als deze drie soorten van laagvorming samenvallen (degene die rijkdom hebben, hebben ook status en macht). Conflict is ook mogelijk als er slechts een paar toegang hebben tot posities met privileges of als sociale mobiliteit hierbij aan banden ligt. Dit zorgt voor spanningen. Een rationeel systeem baseert autoriteit op formele regels die gelijk zijn voor iedereen en die niet kijken naar privileges en sociale mobiliteit toestaan.
Simmel is optimistischer over de aard van de moderne maatschappij en de rol van conflicten dan Weber. Simmel was één van de eerste sociologen die conflicten als gewoon en stabiele vorm van interactie uitlegt. Volgens hem zijn conflicten één van de vele patronen van wederkerige relaties, samen met competitie en samenwerken. Conflict en competitie zijn vaak met elkaar verworven. Zijn grootste toevoeging aan de conflict theorie is een essay waarin hij beargumenteerd dat conflict onvermijdelijk en functioneel is omdat het contradicties kan oplossen en leidt tot een eenheid en systematisch geheel. Biologische verschillen zijn natuurlijk, en deze worden verergerd door verschillen in belangen of leiden tot een verzoening in harmonieuze relaties. Conflict is een variabel fenomeen en sommige levels die niet gewelddadig zijn hebben een functie omdat ze spanningen verlagen. Simmel zag gewelddadige conflicten opkomen als verschillende groepen een dezelfde mate van harmonie, emotionele betrokkenheid en solidariteit hebben terwijl de aard van het conflict buiten de belangen van individuele leden ligt.
In zijn kritiek op het functionalisme, wat hij zag als utopische en onrealistisch, presenteerde Dahrendorf een pluralistische versie van conflict waarin hij twee fases van de maatschappij liet ziet, beide consensus en conflict, die in een dialectische verhouding tot elkaar staan. Dit is gebaseerd op het idee van Hegel dat de maatschappij contradicties produceert waarbij de oplossing ligt in een nieuwe organisatie. Bij het uitleggen van conflicten tussen economische groepen met verschillende belangen en een varia van groepen die strijden voor autoriteit weeft hij de ideeën van Weberian is. Dahrendorf beschrijft groepen als een organisatie van sociale rollen waarbij sommige mensen de macht hebben over anderen die zij kunnen dwingen te conformeren. Mensen bestaan dus in relaties van dominantie en ondergeschiktheid. Dit wil niet zeggen dat mensen totaal gedomineerd worden, ze kunnen verschillende posities in verschillende groepen of organisaties hebben. Dahrendorf beargumenteerd dat dergelijke machtsrelaties worden geaccepteerd als legitieme autoriteit. Tegelijkertijd worden macht en autoriteit gezien als bronnen die men moet winnen en waarover wordt gevochten. Dit creëert twee types basisgroepen: de overheersers en de degene die overheerst worden. Als degene die gedomineerd worden de macht weten te krijgen, draait het proces om. Conflict is dus constant komende.
Voor Dahrenhof is conflict niet een zaak van bepaalde onderliggende ongelijkheid van economische belangen, het kan worden gebaseerd op elk verschil. Volgens hem is het bestaan van ongelijkheid onontkoombaar omdat mensen elkaar evalueren als anders in plaats van gelijk. Sommige zullen altijd dominant zijn over anderen. Ongelijkheid is dan een functie van het organisatieproces dat de legitieme autoriteitsrollen verdeeld.
Vold was een van de eerste criminologen die systematisch de conflict ideeën van Weber, Simmel en Dahrendorf toepast. Hij presenteerde een zichtspunt over bepaalde criminaliteit die wordt veroorzaakt door conflict en beargumenteerd dat het absurd is om deze daden te verklaren op individueel niveau. Mensen zijn wezens die betrokken zijn in groepen en de maatschappij bestaat constant uit interacties van groepen. De maatschappij bestaat in een staat van evenwicht en relatieve stabiliteit niet omdat er consensus is bij de leden, maar door de aanpassingen op verschillende niveaus. Groepen komen in conflict met elkaar omdat belangen overlappen en door inbreuken van territoria. Dit zorgt voor competitie. Groepsleden moeten zich beschermen tegen het gevaar dat zij over worden genomen of worden vervangen. Ze investeren in activiteiten om zich te verdedigen. De zwakken worden over het algemeen overspoeld en opgenomen, de sterken kunnen juist sterker worden of een compromis sluiten. Als er conflicten zijn tussen groepen zoekt iedereen de support van de staat om zijn rechten te verdedigen en zijn belangen te beschermen. Degene die winnen domineren de politiek die criminaliteit definiëren. De groep voorziet ook in definities van gedrag van zijn leden als acceptabel.
Het belangrijkste werk van Turk is ingebed in de dialectische theorie van Dahlendorf. Turk heeft een poging gedaan om aan te tonen hoe mensen in ondergeschikte posities subject zijn van waarden, standaarden en wetten van de mensen die een autoritaire positie hebben. Tenzij de ondergeschikten zich weten te voegen naar deze waarden, normen en wetten, wordt hun gedrag bestempeld als crimineel. Turk beargumenteerd dat mensen constant leren om in interactie zijn met elkaar als houders van superieure of inferieure sociale status. Dit leren is nooit compleet of stabiel, het is een constante aanpassing. De normen die worden geleerd in dit proces zijn ‘norms of domination’ en ‘norms of deference’. Mensen die de ‘norms of domination’ leren geloven dat zij superieur zijn ten opzichte van anderen en hen mogen commanderen. Dit is gekoppeld aan sociaal culturele factoren zoals leeftijd, ras en sekse. De meeste mensen leren echter de ‘norms of deference’ waardoor ze zichzelf als inferieur zien, en het hun lot is om andere te gehoorzamen. ‘Norm resisters’ zijn degene die relatief ongekunsteld zijn in de kennis van gedragspatronen van anderen die worden gebruikt om ze te manipuleren. Misdaden zijn volgens Turk de handelingen van degene die niet zijn geconditioneerd om te accepteren dat ze zich aan de regels van de autoriteiten moeten houden. Hij heeft condities geïdentificeerd die zorgen voor conflicten tussen autoriteiten en subjecten over verschillende waarden en normen: (1) als cultuur waarden en sociale handelingen van autoriteiten in nauw overleg zijn en er overeenstemming is bij de subjecten, (2) als autoriteiten en subjecten georganiseerd zijn, en (3) als autoriteiten of subjecten minder geraffineerd zijn. Daarna beschrijft hij de condities waaronder conflict zal leiden tot het criminaliseren van de subjecten. Hierbij zijn drie belangrijke factoren van belang: (1) als wetshandhavers, de aanklagers en de rechtbanken het eens zijn over de serieuze aard van de daad en toegewijd zijn aan het handhaven van de wet, (2) als er een groot machtsverschil is tussen handhavers en degene die zich ertegen verzetten, en (3) het realisme, of gebrek hieraan, van de handelingen van elke partij in relatie tot hun kansen op succes. Voor degene die zich tegen de wet verzetten is dit het vermijden van criminalisatie en voor de handhavers is het het opleggen van normen en stoppen van weerstand. Met de tijd wordt de autoriteit-subject relatie minder dwingend en meer automatisch.
Turk heeft ook onderzoek hoe rechtsorders conflicten genereren, verergeren of oplossen. Hij definieert hierbij de wet als een vorm van macht die is gemobiliseerd pp vijf manieren en combineert wettelijke instituties en processen die vaak conflicten bevorderen in plaats van voorkomen: (1) geweld, (2) productie, toewijzing en het gebruik van materiële bronnen, (3) processen waarin beslissingen worden genomen, (4) definities van en toegang tot kennis, geloof en waarden, en (5) menselijke aandacht en tijd in leven.
In zijn meest recente werk ontwikkeld Turk een analyse in relatie met mondiale politieke zaken. Hij gebruikt een model om escalatie en de-escalatie van politiek geweld te verklaren, met name toepasbaar op de conflicten in het Midden-Oosten en Noord-Ierland. Hij ziet politieke conflicten escaleren en de-escaleren via drie levels: (1) dwingend geweld, dwang gebruiken om een overredend bericht te zenden aan degene die zich verzetten, (2) schadelijk geweld, het mislukken bestraffen en leren van de boodschap en voldoen aan het dwingend geweld, en (3) destructief geweld: de tegenstander uitroeien. In deze laatste analyse is mijn positie dat criminologie noodzakelijk wordt ingebed in de politieke sociologie als we dealen met het steeds troebeler onderscheid tussen legaal en illegaal en criminaliteit en niet-criminaliteit.
Hij heeft in 1970 bijdrage geleverd aan de conflict sociologie, hij zag mensen als rationeel, doelbewuste actoren die subject zijn van een ongelijke verdeling van macht, dit zorgt voor een onvermijdelijk conflict. Dit conflict is tussen de concurrerende groepen of onderdelen van de maatschappij wiens leden met hun handelingen hun positie proberen te behouden of verbeteren. Segmenten van de maatschappij delen normen, waarden en ideologie maar ze moeten worden georganiseerd. Degene die de macht hebben om publiek beleid vorm te geven door georganiseerde agentschappen formuleren de definitie van criminaliteit die het gedrag van leden bepaald.
De definities van criminaliteit zijn grotendeels niet wettelijk, maar worden onderdeel van de publieke psyche en populaire cultuur als resultaat van de massamedia. Criminele definities worden toegepast door geautoriseerde agentschappen. Criminaliteit die het meest zichtbaar en bedreigend is voor de machthebbers zijn het meest subject van criminele processen. Als reactie zullen degene die relatief het minste macht hebben gedragspatronen ontwikkelen in relaties tot de definities van criminaliteit die op hen worden losgelaten.
Karl Marx is één van de invloedrijkste sociale denkers ooit. Er zijn hele overheden en sociale systemen ontwikkeld naar aanleiding van zijn ideeën. Het is ook een belangrijk raamwerk voor heel veel studies. Marx heeft niet veel geschreven over criminaliteit. Marx en Friedrich Engels schreven over het economische klasse conflict dat aanwezig is in alle kapitalistische maatschappijen, dit zou uiteindelijk eindigen in de val van de maatschappij. Hun analyse is gebaseerd op het concept van historisch materialisme, dit is een methode om te onderzoeken en uitleg hoe de historie huidige sociale systemen vormt. Mensen hebben bewustzijn en dit wordt gecreëerd door concrete condities van productief werk. De notie van Marx over materialisme was niet traditioneel, hij zag mensen niet als werkende geïsoleerde individuen maar in het licht van nieuw historisch materialisme met erkenning voor sociale relaties en productieve activiteiten in verschillende historische tijdperken.
Marx geloofd dat verschillende historische perioden een typisch dominante karakteristieke manier van produceren hebben (slavernij, feudalisme, kapitalisme en socialisme). Dit is een combinatie van krachten of middelen om te produceren en de relaties die komen kijken bij producties die een netwerk van sociale rollen vormen waarbij het gebruik en eigendom van productieve krachten worden omvat. Het belangrijke punt dat Marx maakt is dat mensen niet werken in isolatie, maar in associatie met andere mensen. Het productie proces is niet alleen fysiek of materieel, het is ook sociaal.
Volgens Marx ziet men door de historie heen de relaties van productie gelijk met die van klassenconflicten. In een kapitalistische maatschappij bestaan deze sociale relties tussen eigenaren van de productiemiddelen en degene die alleen hun arbeid bezitten. Conflict is geworteld in de contradicties van het kapitalistische systeem, in de kern gaat het systeem om economische exploitatie. Een simplistische samenvatting van dit conflict is dat het inherent is aan de aard van sociale regelingen onder het kapitalisme, omdat het kapitalisme verschillen voortbrengt in belangen en kapitalisme ervoor zorgt dat de weinigen aan de top zoveel macht hebben over de vele aan de onderkant. Klassenconflicten zijn gebaseerd op de ongelijkheid van eigendom en rijkdom waarbij de kapitalisten die de middelen van productie in hun macht hebben werkers die nagenoeg alleen hun arbeid in bezit hebben exploiteren, ze moeten zichzelf wel aan de kapitalisten verkopen om leven te kunnen bekostigen. De verzorgers van arbeid, Marx noemt hen proletariaat, verkopen hun arbeid aan de kapitalisten.
Om winst te maken moeten lonen laag blijven. Dit kan worden bereikt door een populatie werkelozen te hebben zodat ze op hen een beroep kunnen doen als er competitie ontstaat. Dit zijn de mensen die zich in de onderste laag van de samenleving bevinden, zij werken onder hun kunnen of zijn werkeloos. Zij dragen niet bij aan de maatschappij. Zij willen graag voor weinig geld werken. Om te overleven maken zij gebruik van schandelijke en onbeduidende middelen, zoals bedelen, prostitutie, gokken en diefstal. Zij vormen dus de criminele klasse en worden gezien als een gevaar en bedreiging voor het kapitalistische systeem. Vanuit dit oogpunt is criminaliteit een onvermijdelijk product van de contradicties van het kapitalisme. Door ideologie gaan ze niet tegen het systeem in. Dit is een proces waarbij geloof, afkomstig van sociale relaties, de echte aard van deze relaties verhinderd of maskeert. Marx beschrijft dit als vals bewustzijn en dit zorgt voor een belangrijk gedeelte van de kapitalistische structuur. Iemands bewustzijn wordt gevormd naar wordt gevormd op een manier die consistent is met de positie die zij in een klasse hebben.
Het kapitalistische rechtssysteem is onderdeel van een superstructuur en reflecteert een bepaalde manier van produceren in de kapitalistische maatschappij. De wet beschermt de belangen van de kapitalistische machthebbers. Dit gebeurt niet simpelweg doordat het een dwingend instrument is, het is ideologische dominantie waarbij arbeiders onder controle worden gehouden en worden gedefinieerd door de wet. Mensen worden tegelijkertijd beschermt door de wet tegen de gevaarlijke klassen en tegen extreme vormen van exploitatie. Het houdt controle over de gehele bevolking, maar heeft over bepaalde klassen meer controle dan over anderen. Wet wordt gecontroleerd door instemming van de meerderheid.
Marx en Engels erkennen ook dat het kapitalistische systeem van productie crimineel is. Één van de manieren is door vervreemding. Volgens Marx verwijst vervreemding naar de manier waarop een kapitalistisch systeem van productie mensen afscheidt en isoleert van hun werk. Het scheidt hen af van: (1) de producten van hun werk omdat ze alleen onderdeel uitmaken van het productieproces, ze hebben op de uitkomst van het productieproces geen zeggenschap of eigendom, (2) hun werkproces verliest al het persoonlijk eigendom als het wordt verkocht aan en onder de controle van de nieuwe eigenaar valt, (3) hun eigen unieke creativiteit en intellectuele mogelijkheden raken kwijt in het instrumentele werkproces, en (4) ze zijn met andere arbeiders en kapitalisten in concurrentie en conflict. Dus: arbeiders in een kapitalistische samenleving zijn vervreemd van hun diepste menselijke gevoelens: eigen vastberadenheid en realisatie. Dit maakt mensen waardeloos.
Engels beargumenteerd dat criminaliteit ook voorkomt als reflectie van inherente spanningen en druk die kapitalisme oproept. Aan de ene kant worden de condities voor criminaliteit gecreëerd door de competitie in het kapitalisme door het gebruik van technologie. Door technologie zijn er steeds minder arbeiders nodig. Een andere manier waarop criminele condities ontstaan is vanuit kapitalistische competitie, dit zorgt ervoor dat arbeiders steeds minder macht hebben omdat ze niet alleen moeten concurreren met kapitalisten over hun arbeidsomstandigheden, ze moeten ook met elkaar concurreren omdat er een beperkt aantal werkplaatsen is.
Marx en Engels zagen criminaliteit ook als gesteund en geëxploiteerd door het kapitalistische systeem, terwijl het tegelijkertijd ook een productief aspect heeft. Marx wijst erop dat ter opvulling van de ideologische functie, criminaliteit is van nut voor de parasieten van de samenleving.
Willem Bonger bouwt voort op de ideeën van Marx. Armoede zet de economische en sociale condities voor criminaliteit. Bonger heeft uitgebreid naar alle levels van de maatschappij. Bonger ziet criminaliteit als het handelen naar een criminele gedachte. Mensen zijn geneigd om crimineel te denken als de maatschappij egocentrisme promoot in plaats van altruïsme. Kapitalisme promoot egoïsme. Een egoïstisch klimaat promoot criminaliteit.
De 1960’s waren een turbulente tijd in de VS, een klimaat van revolutie en veranderingen (Vietnam oorlog, seksuele revolutie, pogingen om drugs legaal te maken).
Radicale criminologen verwerpen theorieën die kijken naar het individuele niveau. Dit zijn de centrale ideeën:
Kapitalisme geeft sociale instituties, sociale identiteiten en sociale handelingen vorm;
Kapitalisme creëert klasse conflicten en contradicties;
Criminaliteit is een reactie op kapitalisme en contradicties;
Kapitalistische wetten faciliteren en verbergen criminaliteit van de dominanten en onderdrukking;
Criminaliteit is functioneel in het kapitalisme;
Kapitalisme vormt de reactie van de maatschappij op criminaliteit door wetten vorm te geven.
Radicale theoretici gaan twee kanten op: instrumenteel en structureel Marxisme. Het verschil zit in de rol die ze toedienen aan de staat in relatie tot kapitalisme. Instrumentele Marxisten zien een directe en ruwe relatie tussen de heersende economische klasse en de overheid. Ze beargumenteren dat de wet en het strafrechtssysteem dwingende instrumenten zijn om de lagere klasse te controleren. Dit zorgt ervoor dat het bestaande sociale, politieke en economische systeem gehandhaafd blijft. Ze zien twee hoofdklassen: de kapitalistische elite en de massa van het proletariaat.
Structurele Marxisten geven de overheid een meer autonome rol, die handelt ten behoeve van de belangen van het kapitalisme op de lange termijn en niet ten behoeve van de belangen van de bedrijven. Ze vinden het instrumentele perspectief te simplistisch.
Basis idee: structuur van het kapitalisme houdt het private eigendomsrecht en verschillen in ongelijkheid creëert conflict en contradicties die voorzien in de condities voor criminaliteit. Conflict theoretici zien de klassenstructuur en het kapitalistische uitbuitende systeem als bron van conflict.
Menselijke aard: mensen zijn sociale wezens, die in connectie staat met anderen en worden gevormd door sociale structuur contexten en door human agency. Ze kunnen zich samenvoegen met anderen afhankelijk van hun eigen belangen of objectieve positie in klassen.
Maatschappij en sociale orde: conflict theorie ziet divisies en competitie gebaseerd op een verschillende belangen (klasse, status, macht, sekse, ras etc.). Radicale theoretici zien een groot conflict in de kapitalistische maatschappij gebaseerd op klassenbelangen tussen de eigenaren van rijkdom en de eigenaren van arbeid. De instrumentele versie ziet de staat als gereedschap voor de heersende economische klasse. De structurele versie ziet de staat als semi-autonoom, beschermt de langdurige belangen van de maatschappij tegen dreigingen van bepaalde belangen, of ze nou van de machthebbers of de machtelozen zijn. Conflict tussen de hoofdklassen, eigenaren en arbeiders, wordt onderdrukt door dwang (instrumenteel Marxisme) of ideologie (structureel Marxisme).
Wet: conflict theoretici zien de wet als regels die worden afgedwongen door de machthebbers om hun economische, politieke en sociale positie te behouden. Instrumenteel Marxisten zien wet als een dwangmiddel voor repressie, gebruikt door de dominante klasse. Structurele Marxisten zien de wet als een beschermer van het kapitalistische systeem en als ideologische manier om de klasse exploitatie te mystificeren.
Criminelen: degene die de machthebbers uitdagen en de manier van produceren door de kapitalisten bedreigen. Er is geen verschil tussen criminelen en niet-criminelen, behalve dat de laatste beter in staat zijn om langs het strafrechtssysteem om te stelen op quasi legale manieren. Criminelen reageren rationeel en reageren op de objectieve situatie en zien criminaliteit als oplossing.
Causale logica: conflict theoretici beargumenteren dat kapitalisme crimineel is omdat het de verschillen in posities worden versterkt. Radicale theorieën zien kapitalisme als crimineel omdat het fundamentele contraproducties produceert, de oplossing hiervan houdt criminaliteit in. Kapitalisme veroorzaakt ongelijkheid, verdeling van werk, specialisatie en de vervreemding van zichzelf.
Strafrechtsbeleid: conflict theoretici willen de oorzaken van conflict reduceren en de maatschappij opnieuw inrichten.
Evaluatie: analyse van de wet en onrechtvaardigheid gerelateerd aan sociale structuur is nuttig maar wordt bekritiseerd omdat het onrealistisch en idealistisch zou zijn om aan te nemen dat criminaliteit niet voorkomt in socialistische landen. Sommige kapitalistische landen hebben lage criminaliteitscijfers en dit wordt niet uitgelegd.
Noem drie namen van mensen die een theorie hebben over conflict.
Ziet het radicale gezichtspunt de mens positiever of negatiever?
Wat zijn de centrale ideeën binnen criminologie?
Op wiens ideeën bouwde Willem Bonger zijn theorie verder?
Volgens Daly en Chesney-Lind zijn er vijf aspecten die te onderscheiden zijn van de mainstream criminologie en te relateren zijn aan de aard van de sekse: (1) sekse is een sociaal, historische en cultureel construct gebaseerd op biologische sekseverschillen en reproductieve capaciteiten, (2) sekse en sekserelaties zijn fundamentele organizers van sociale instituties en sociaal leven, (3) sekserelaties en sociale constructies van mannelijkheid en vrouwelijkheid zijn gebaseerd op de aanname dat mannen superieur zijn ten opzichte van vrouwen en dit is gereflecteerd in de dominante van mannen op sociaal, economisch en politiek gebied, (4) wat men voor kennis aanneemt in de natuurlijke en sociale wereld is de kennis van mannen, (5) vrouwen zouden het centrum van intellectueel onderzoek moeten zijn.
Één van de grootste criminologische ontdekkingen die nog steeds niet verklaard is, is dat ondanks dat vrouwen soms serieuze criminaliteit plegen, ze over het algemeen veelminder dan mannen worden gearresteerd en veroordeeld voor hun daden. Sekse is één van de sterkste correlaties van crimineel daderschap. Onderzoek suggereert dat sekseverschillen van bepaalde soorten criminaliteit niet significant verschilt tussen vrouwen en mannen. De kleine groep van daders die verantwoordelijk is voor de meeste criminaliteit varieert niet significant voor seksen.
Het feministische perspectief in de criminologie werd niet gevestigd voor de 1980’s. Een uitleg hievoor kan zijn dat de mainstream criminologie eigenlijk ‘malestream’ was.
Sekse socialisatie en seksuele discriminatie veroorzaken criminaliteit. De ondergeschikte positie van vrouwen en de criminele neigingen van mannen zijn het gevolg van de manier waarop jongens en meisjes gesocialiseerd worden in mannelijke en vrouwelijke identiteiten en de discriminatie van mannen tegen vrouwelijke identiteiten. Mensen zijn gesocialiseerd om risico’s te nemen, egoïstisch en gebruiken macht om te winnen.
Officiële cijfers over criminaliteit laten zien dat vrouwencriminaliteit het resultaat is van sociale en culturele factoren. Liberale feministen zijn tegen de ideeën van Lombroso en Ferrero dat vrouwen biologisch gezien tegen criminaliteit zijn en dat criminaliteit het gevolg is van een gebrekkig persoon. Liberale feministen geloven dat het verschil tussen de criminaliteitscijfers van vrouwen en mannen een resultaat is van de verschillen in (1) verwachtingen van de rollen die seksen op zich nemen, (2) socialisatie, (3) criminele kansen, (4) recruitment van delinquente subculturen gebaseerd op de rollen van seksen, (5) de manier waarop criminaliteit wordt gedefinieerd en (6) de manier waarop mannen en vrouwen sociaal gecontroleerd worden.
Het argument dat de criminaliteitscijfers van vrouwen worden gereflecteerd door de veranderende sociale posities wordt gesteund door Freda Adler en Rita Simon. Als resultaat van de vrouwenbeweging in de 1960’s namen vrouwen mannenrollen op zich. Vrouwen werden sociaal en cultureel gezien meer als mannen en gingen een concurrentiestrijd aan met de mannen. De opkomst van vrouwencriminaliteit werd gezien als consequentie van sociale vermannelijking en een prijs voor de vrijheid. Liberaal feminisme wil dat de maatschappij dealt met de problemen van discriminatie gebaseerd op sekse door middel van educatie, integratie en procesvoering.
Volgens radicale feministen is de verklaring van de gender ratio in criminaliteit overduidelijk. Criminaliteit is mannengedrag, geen vrouwengedrag. Het zit in de biologische natuur van de man om agressief en dominant te zijn. Criminaliteit is een uitdrukking van de behoeften van de man om anderen te domineren en controleren. Mannen zijn seksueel dominant geboren en dit biologische verschil is de directe oorzaak van criminaliteit. Dit verklaart ook waarom de criminaliteitsverschillen over de hele wereld hetzelfde zijn.
Een onderscheidende factor bij het radicale feminisme is haar focus op patriarchie en menselijke vermeerdering en hoe dit de basis is om vrouwen te dwingen ondergeschikt te zijn. Vrouwen zijn ondergeschikt aan mannen door de seksuele verdeling van arbeid: vrouwen doen al het werk wat bij te maken heeft met het opvoeden van kinderen. Dit wordt bekrachtigd door mannelijke agressie die de neiging had cultuur en instituties van de maatschappij te definiëren en controleren, waaronder: (1) de staat en haar instituties van de overheid, (2) werk en werkrelaties, en (3) sociale instituties, met name familie. Op elk van deze gebieden hebben mannen de controle over vrouwen door psychologische, economische en seksueel en fysiek misbruik en manipulatie.
Er is een interessante parallel tussen de radicale feministische theorie en de biologische en evolutionaire psychologie die beargumenteerd dat geweld door mannen bijdraagt aan een succesvolle menselijke evolutie door de meest bekwame en succesvolle mannen te laten voortplanten met de meest geschikte vrouwen.
Dit perspectief kwam op in de 1960’s als een poging om de onderdrukking van vrouwen in het licht van de Marxistische analyse te verklaren. Zij ziet de maatschappij als gestructureerd als een patriarch maar beargumenteerd dat deze patriarchie is geworteld in de economie van de maatschappij. Historisch bezien zijn kapitalistische maatschappijen gebaseerd op privé eigendom. Sekse verschillen worden gebruikt als middelen om te onderdrukken en vrouwen uit te buiten als reserveklasse voor arbeid waardoor de loonkosten laag kunnen blijven. Volgens Engels is de plaats van de vrouw in de familie gebaseerd op een meester-slaaf relatie. Doordat een kapitalistische maatschappij al de meerderheid onderdrukt, worden vrouwen uit deze meerderheid dubbel onderdrukt. De essentie van de feministische Marxistische positie, is dat vrouwen, net als mannen, economisch onderdrukt worden maar dat zij ook, anders dan mannen, geknecht zijn door hun huiselijkheid. Vrouwen worden dus dubbel onderdrukt. Dit leidt tot slachtofferschap en tot hun criminaliteit. Criminaliteit van mannen richting vrouwen niet als resultaat van inherente kwaliteiten in de mannelijke aard, maar als product van de vorming van exploitatieve relaties door een kapitalistisch systeem. Mannen zien andere als bedreiging die ze onder controle moeten houden om hun eigen positie veilig te stellen.
Het feit dat vrouwen relatief weinig criminaliteit plegen en de aard van deze criminaliteit kan worden uitgelegd vanuit dit perspectief. De controle van economische exploitatie verklaart waarom vrouwen, net als slaven, weinig criminaliteit plegen. De criminaliteit die vrouwen plegen reflecteren de afhankelijkheid door de klasse of pogingen om hiermee te breken.
Het socialistische feminisme is een poging om Marxistisch feminisme en radicaal feminisme samen laten vloeien. Het onderzoekt de onderling verbinden en onderling afhankelijke krachten van het kapitalisme en patriarchie die bij mannen tot criminaliteit leidt en bij vrouwen tot onderdrukking en afhankelijkheid. Een belangrijk statement komt van Messerschmidt: de relaties tussen eigenaren van kapitaal en arbeiders resulteert in exploitatie van arbeiders door eigenaren. Verweven met klasse onderdrukking is een systeem over relaties en reproductie. Door deze relaties exploiteren mannen de arbeidskrachten van vrouwen en oefenen controle uit over hun seksualiteit om de bestaande sociale orde te laten voorbestaan. De relatief machtige positie van man zorgt ervoor dat zij meer kansen hebben om criminaliteit te plegen dan vrouwen. Socialistisch feminisme ziet mensen als gevormd en veranderd door coöperatieve productieve activiteiten. Hagan en collega’s suggereert dat klassenrelaties op de werkplek en sekserelaties in de samenleving samenkomen in de huiselijke context familie. Er worden twee basis typen familie gecreëerd die verschillende gevolgen hebben voor vrouwencriminaliteit. Als de vader/man werkt in een machtige autoritaire positie en de vrouw/moeder thuis blijft ontstaat er een patriarchale familie die seksuele verdeeldheid bij arbeid bij de kinderen reproduceert. In zulke families zijn meisjes subject van instrumentele controle en supervisie in het geloof dat zij bescherming nodig hebben omdat zij zwak zijn. Ouders socialiseren meisjes dan in huiselijke rollen om hun risico om slachtoffer te worden te verminderen.
Als beide ouders werken en huiselijke taken delen (egalitarian family) worden zoons en dochters klaargestoomd voor werk. Als sekse en klasse machten worden gecombineerd ontstaan er vier soorten families, elk met eigen mogelijkheden dat hun kinderen betrokken raken bij criminaliteit. Hogere klasse egalitarian families (beide ouders in hoge functies) laten het minst verschil zien tussen delinquentie bij dochters en zonen. Ouders uit de arbeidsklasse die beide werken laten een hoger verschil zien, maar wel lager dan het verschil in delinquentie bij hogere klasse patriarchale families. Patriarchie levert meer differentiatie op dan klasse.
Dit is een theorie die expliciet rekening houdt met de effecten van geslacht en geslacht gelaagdheid op het leven van vrouwen. Daly heeft drie belangrijke zones van zorgen gedefinieerd: (1) de kruispunten klasse, ras en geslacht, (2)sekse/geslacht als een vervulling of als productie, en (3) seksuele verschillen en de relatie met geslacht en de institutionalisering van culturele en structurele categorieën. Aandachtspunt is de vraag hoe vrouwelijkheid en mannelijkheid wordt beïnvloed door ervaringen.
Menselijke aard: mensen zijn:
In het liberaal feminisme: schone sociale leien die worden gesocialiseerd in geslachtsrollen door familie, media, educatie en werk;
In het radicaal feminisme: biologisch bepaald, mannen zijn agressief en concurrerend en vrouwen zijn meewerkend en zorgend;
In het Marxistisch feminisme: creatief verschillend maar onderdrukt en uitgebuit door klasse belangen. Dit creëert kunstmatige verdelingen en accentueert concurrerende mannelijke karakteristieken.
In het socialistische feminisme: identiteiten gevormd door geslacht.
Maatschappij en rechtsorde: houdt met de belangen van mannen rekening in de structuur, organisatie, instituties en houdt de belangen van vrouwen erbuiten:
In het liberaal feminisme: hiërarchie met ongelijke kansen voor vrouwen;
In het radicaal feminisme: patriarchie waarbij mannen alle machtsinstituties domineren;
In het Marxistische feminisme: klasse hiërarchie gebaseerd op ongelijkheden in rijkdom, vrouwen zijn afhankelijk en reproductief voor mannelijke arbeid;
In socialistisch feminisme: klasse gebaseerd patriarchie. Met ongelijkheden in klasse, geslacht en ras. Staat is relatief autonoom. Criminaliteit is de dominantie van mannen en controle over vrouwen, criminaliteit is mannelijk.
Wet reflecteert de definities van mannen:
In het liberaal feminisme houdt de wet ongelijkheden;
In het radicale feminisme: wet is de uitbreiding van de macht van de man;
In het Marxistisch feminisme reflecteert de wet de belangen van de kapitalisten en werkt om de belangen van de dominante klassen te beschermen;
In het socialistische feminisme: de wet steunt de heerschappij van de mannen en bekrachtigd de minderheid van de vrouwen. Biedt vrouwen echter ook bescherming
Causale logica:
In het liberaal feminisme: de bevrijding van vrouwen is tweeslachtig;
In het radicaal feminisme: mannelijke agressie, dominantie en controle draagt bij aan de onderwerping van vrouwen;
In het marxistische feminisme: klasse exploitatie en onderdrukking van vrouwen maakt hen afhankelijk en zwak;
In het socialistische feminisme: de interactie van krachten van klassen en geslachten onderdrukt vrouwen en maakt hem tot anderen.
Strafrechtsbeleid:
In het liberaal feminisme: einde aan geslachtsdiscriminatie door het veranderen van de wet, dit verhoogt da kansen van vrouwen en vecht voor gelijkheid in de wet;
In het radicaal feminisme: patriarchie vervangen met matriarchie;
In het Marxistische feminisme: vervangen van de kapitalistische klassenstructuur voro een socialistische maatschappij;
In het socialistisch feminisme: vervangen van klasse patriarchie voor gedecentraliseerd socialisme: gelijke controle over beslissingen.
Strafrechtsbeleid:
In het liberaal feminisme: meer controle over de macht van mannen, meer politiemacht, striktere wetten etc;
In het radicale feminisme: mannen in machtsinstituties vervangen voor vrouwen;
In Marxistische en socialistisch feminisme: decentraliseren democratische instituties en de principes van mannen vervangen voor die van vrouwen.
Evaluatie: radicaal feminisme wordt bekritiseerd omdat ze biologische bepaaldheid aanneemt. Ook is er geen aandacht voor de vrouw als dader, alleen als slachtoffer. Ook bekritiseerd omdat er geen aandacht is voor ras en etniciteit.
Volgens Daly en Chesney-Lind zijn er vijf aspecten die te onderscheiden zijn van de mainstream criminologie en te relateren zijn aan de aard van de sekse. Welke?
Wat is een van de grootste conclusies binnen de criminologie?
Wat is de essentie van de feministische Marxistische positie?
Welke theorie is een theorie die expliciet rekening houdt met de effecten van geslacht en geslacht gelaagdheid op het leven van vrouwen?
Is ontstaan in de 1980’s toen Jock Young en zijn collega’s slachtofferstudies zijn gaan bestuderen. Young heeft de criminologie al eerder als links bekritiseerd omdat het te idealistisch zou zijn. Links realisme neemt slachtoffers serieus omdat criminaliteit de kwaliteit van leven verlaagd. Het is essentieel om slachtoffers en daders te bestuderen in relatie tot elkaar (the square of crime). Politieke agentschappen beschermen niet tegen criminaliteit, ze bekrachtigen eerder de ongelijkheden en het op klasse gebaseerd strafrechtsysteem.
Het links realisme is kritisch over het kapitalisme omdat het ongelijkheden en verdeeldheid creëert. In plaats van te wachten op een revolutie, moeten we hier meteen wat aan doen.
Het postmodernisme is meer een beweging dan een theorie. Het gaat ook verder dan criminaliteit. Het concept is abstract, breed en kent verschillende facetten. Een postmodernistische kijk op criminaliteit ziet niet alleen op de uitdagingen die het definiëren biedt, het kijkt naar de hele maatschappij als bron van criminaliteit. Het beleid dat hierbij hoort ziet op het veranderen van de hele socialistische praktijk. Het refereert naar een denkschool die is opgestaan vanuit sceptisch denken over wetenschap. Wetenschap neemt aan dat rationele en objectieve methoden kunnen worden gebruikt om kennis en waarheid te ontdekken. Dit kan vervolgens worden toegepast om de problemen van de maatschappij op te lossen (modernisme). Ontgoocheling van het modernisme samen met het toenemend besef dat de wetenschap niet alle problemen kan oplossen, heeft geleidt tot het in twijfel trekken van zijn waarden. Veel moderne problemen zijn veroorzaakt door wetenschap en technologie.
Postmodernisten zien rationeel denken als vorm van elitemacht waarbij degene die claimen dar ze speciale kennis hebben het recht verdienen het lot te bepalen van degene die dit niet hebben. Ze ontkennen dat er zoiets bestaat als objectieve waarheid. Alle kennis is subjectief en gevormd door persoonlijke, culturele en objectieve gezichtspunten. Ze geloven dat kennis en waarheid sociale constructies zijn.
Edgework is een term die is bedacht door Steven Lyng om de ‘adrenaline-rush’ uit te leggen en verklaren die kan komen kijken bij het plegen van criminaliteit. Hij keert zich van biosociale theorieën af en focust zich op emotionele opwinding. Het zorgt voor het gevoel dat men echt leeft, dit kan een rechtvaardiging zijn voor het criminele handelen. Ze verliezen echter de controle als ze over de grens gaan, het is echter het handelen rondom de grens die aantrekt. De grens betreft borderline.
Culturele criminologie plaatst criminaliteit en controle in de cultuur context. Het ziet criminaliteit en de agentschappen en instituties over criminaliteitscontrole als culturele producten. Het is opgekomen in de midden 1990’s. Culturele criminologie ziet de verbindingen tussen verbeelding en realiteit vervagen. In de bredere zin is culturele productie en consumptie van criminaliteit door de massamedia een mondiaal fenomeen geworden.
Er zijn een aantal belangrijke statements:
Racisme is gewoon, niet exceptioneel. Het is de normale manier waarop de maatschappij zaken doet en het representeert gewone alledaagse ervaringen van de meeste mensen met een kleur;
Omdat racisme de belangen van de witte elite en de witte arbeidersklasse voorbij kan gaan, zijn grote delen van de maatschappij geprikkeld om het uit te roeien;
De sociale constructie van ras, en het hieraan gerelateerde idee van differentiële racialisering, houdt in dat ras en rassen producten zijn van sociaal denken. Categorieën die de dominante maatschappij bedenkt als ze verschillende groepen met minderheden zien voor bepaalde doelen.
Intersectie en anti essentialisme betekenen dat geen enkel persoon een eigen, makkelijk te onderscheiden identiteit geeft. Iedereen heeft potentiële conflicten, overlappende identiteiten, loyaliteiten en aanhankelijkheden. Ras is niet een simpele essentie, die je wel of niet hebt.
Ontevredenheid met tussentijdse kleurenblind liberalisme als een behandeling voor de rassenziekte van de maatschappij. Racisme is geen ongeluk of een zaak van negeren die weg zal gaan als we beter geschoold of gehandhaafd worden.
De noodzaak om een verhaal te vertellen, kleur door te laten blijken in het verhaal;
Support van cultureel nationalisme;
Het belang van verschillende cumulatieve nadelen die de studie naar ras, geslacht en klasse mogelijk maken.
Sinds 1979 is er een tred gaande die overeenkomst met de veranderende mondiale situatie. In plaats van dat er nieuwe theorieën worden ontwikkeld, worden er pogingen gedaan om de belangrijkste onderdelen van verschillende theorieën samen te voegen naar één theorie.
Menselijke aard: mensen worden gevormd door hiërarchische machtstructuren van klasse, ras en geslacht. Dit zorgt voor verschillen in rijkdom en relatieve deprivatie. Mensen worden onderdrukt en ingelijfd voor het voordeel van dominante belangen.
Maatschappij en rechtsorde: kapitalistische klassen hiërarchie gebruikt de staat om contradicties op te lossen: het krijgt meer legitimiteit doordat inlijving van de machtelozen. Criminaliteit levert schade voor anderen op. Het is scheidend en ondermijnt de gemeenschap, die helpt om het kapitalistisch systeem in stand te houden. Recht is een systeem om macht in stand te houden en voorziet in authentieke bescherming tegen schade om legitimatie te verwerven voor een breder kapitalistisch systeem. Wet representeert de geschiedenis van overwinningen over de machthebbers. Criminelen zijn structureel machteloos en slachtoffer van de structurele contradicties van het kapitalistische systeem.
Causale logica: relatieve deprivatie van samengespannen krachten van klasse, ongelijkheid, racisme en patriarchie veroorzaakt criminaliteit omdat mensen zich onrechtvaardig en boos voelen. Ze uiten deze gevoelens op degene die het dichtst bij staat. Andere criminaliteit resulteert vanuit staat onrechtvaardigheden en labeling en daders.
Strafrechtsbeleid: uiteindelijk moeten we richting democratische, socialistische maatschappij, we moeten nu iets doen om lijden aan criminaliteit te voorkomen in plaats van dat we wachten op de revolutie. Herstructurering van het strafrechtsbeleid is beter dan het geheel vervangen. Het strafrechtssysteem moet sterker worden gemaakt.
Strafrechtspraktijk: bescherm de rechten van de slachtoffers. Dit is essentieel om gelijkheid te kunnen garanderen
Evaluatie: bekritiseerd door de radicale linksen omdat sociale oorzaken worden afgewezen.
Menselijke aard en maatschappij: onderling verbonden en samenwerking. Mensen zijn sociaal opgebouwd wiens energie en actieve agentschappen sociale structuren opvouwen die handelingen beperken en richting geven. Ze kunnen hun handelingen transformeren en de maatschappij veranderen. Beide zijn sociaal geconstrueerd, maar worden behandeld als echt. Criminaliteit is schade die ontstaat door het gebruik van macht die anderen de kans ontzegd om te veranderen. Misdaden van repressie houden mensen weg bij wat ze willen zijn. Criminele daden van reductie ondermijnen wat mensen al hebben bereikt. De wet is een mythe: een overdrijving van een soort regel die nauw is geformuleerd. Criminelen zijn buitensporige investeerders die macht gebruiken om anderen te domineren.
Causale logica: criminaliteit wordt niet zozeer veroorzaakt als coproductie door de hele maatschappij door zijn investering in sociale constructie van verschillen en expert kennis en macht die hierop is gebouwd.
Strafrechtsbeleid: deconstructie van de bestaande waarheid claimt door het blootstellen van willekeurige samenwerking. Reconstructie van minder pijnlijke redevoeringen. Werken richting een gedecentraliseerde liberale democratische structuur die een verscheidenheid aan stemmen laat horen.
Strafrechtspraktijk: door de media redevoeringen veranderen.
Evaluatie: niet duidelijk en complex. Sluit anderen uit door het gebruik van abstract taalgebruik, nihilistisch en heeft geen standaarden. Staat niet open voor conventioneel empirisch onderzoek.
Menselijke aard: mensen zijn het product van machtsstructuren, onderdrukt waardoor ze hun ware humanistische samenwerkende zelf niet kunnen zijn. Aangemoedigd door hiërarchische verdelingen om concurrerende individuen te zijn. Humanity kan worden hersteld door weer verbindingen te maken met anderen.
Maatschappij en rechtsorde: hiërarchisch systeem van macht en autoriteit ongeacht de basis. Socialisten en communisten zijn net zo slecht als kapitalisten. Elk kent een dominantie door machtige gecentraliseerde bureaucratische staat. Alle hiërarchische maatschappij exploiteren klassen, rassen en geslachten. Criminaliteit is een reflectie en uitdrukking van sociale relaties en brengt schade aan bij individuen en gemeenschappen. Wet is de handhaving van de arm van de staat, het is een kracht van conflict die verdeeld in plaats van één maakt. Criminelen zijn verstoorde producten van de machtsstructuren die weer in de samenleving kunnen worden geplaatst.
Causale logica: concentratie van macht creëert hiërarchieën. Het hiërarchische systeem van macht en autoriteit is de oorzaak voor de schade die criminaliteit veroorzaakt.
Strafrechtsbeleid: vervang systemen met hiërarchische macht. Wijs staatsdwang af, en ruil dit voor een democratisch consensus beslissingsmodel. Kan worden bereikt door spirituele ontwaking. De filosofie is het herintegreren van de dader, slachtoffer en maatschappij, dit voorziet in kansen om problemen op te lossen in wijdere sociale relaties. Diversiteit en verschillen moeten aangemoedigd worden.
Strafrechtspraktijk: vervang het huidige rechtssysteem met een vredig gedecentraliseerd systeem. Face-to-face informele gerechtigheid. Alle leden delen mee in beslissingen als volledig verantwoordelijk. Gerechtigheid moet gaan om vrede maken en datgene wat verkeerd is gegaan weer goedmaken. De verantwoordelijkheid voor daden moet de gemeenschap delen.
Evaluatie: het is niet te testen, het is eerder supporting dan uitdagend.
Welke term is bedacht door Steven Lyng?
Wat is het links realisme?
Bij de kritische ras theorie zijn een aantal belangrijke statements, noem er minimaal 5 en maximaal 8.
Criminologie is de studie naar de natuur, omvang, oorzaak en controle van wetovertredend gedrag.
Globalisering is het proces waarbij mensen reageren op kwesties door te refereren naar punten die hun eigen locatie, maatschappij of regio overtreffen.
Globalisatie is een proces van eenwording waarbij verschillen in economische, technologische, politieke en sociale instituties veranderen van een lokaal of nationaal netwerk naar één systeem.
De toename van mondiale communicatie heeft ook gezorgd voor een overvloed van nieuwe criminaliteit gezorgd die worden gepleegd via het internet, zoals fraude en identiteitsdiefstal.
Door globalisering zijn er verschillende ontwikkelingen op het gebied van privatisering, individualisering en ziektes.
Een risicomaatschappij is een maatschappij die bezorgd over de toekomst, dit genereert zich in de notie risico.
Risico kan worden gedefinieerd als op een systematische manier omgaan met gevaren en onveiligheden.
De vaste componenten betreft de onderwerpen die tot criminologie behoren:
De definitie en aard van criminaliteit als gedrag dat schade toebrengt;
Verschillende types criminele activiteiten, van individuele ‘spontane’ criminele daden tot georganiseerde criminaliteit;
Profielen van bepaalde daders en slachtoffers;
Statistische analyse van de omvang, verspreiding, patroon en kosten van criminaliteit;
Analyse van de oorzaken die zorgen voor criminaliteit.
Criminologie verplicht criminologen om zich strikt te houden aan wetenschappelijk methoden.
Kwalitatieve methoden kunnen systematische etnografische technieken inhouden, zoals de observatie van deelnemers en diepte-interviews.
Kwantitatieve methodes gaan over nummers, tellingen en metingen.
Victimologie kan worden gedefinieerd als de wetenschappelijke studie naar de fysieke, emotionele en financiële schade die mensen kunnen oplopen door criminele activiteiten.
De wettelijke definitie van criminaliteit is datgene wat verboden is, wat wordt vervolgd en wat wordt bestraft door het strafrecht.
Consensus refereert naar de definities van criminaliteit die ideeën reflecteren over de maatschappij in het geheel.
Conflict refereert naar definities van criminaliteit die gebaseerd zijn op het geloof dat de maatschappij bestaat uit groepen met verschillende belangen.
De conflict theorie is gebaseerd op het idee dat mensen niet hetzelfde zijn, maar verschillend en dat ze worstelen met deze verschillen.
Volgens Sellin’s klassieke culturele conflict theorie zou criminologie zich niet grotendeels moeten focussen op criminaliteit, maar ook op schendingen van culturele normen. Hij beschreef twee vormen van conflict.
Primair conflict, dit komt voor wanneer een persoon is opgegroeid in de ene cultuur en wordt verplaatst naar een andere cultuur.
Bij secundaire conflicten zijn er conflicten tussen groepen mensen die in dezelfde geografische ruimte leven maar beide hun eigen systeem van waarden hebben.
In de Marxistische conflict theorie is de definitie van criminaliteit gefocust op de conflicten die voortkomen in een kapitalistische maatschappij.
Richard Quinney zegt dat criminaliteit een definitie is van menselijk gedrag dat is gecreëerd door geautoriseerde middelen in een politiek georganiseerde maatschappij.
Volgens de theorie van Edwin Sutherland moet de definitie van criminaliteit worden uitgebreid naar sociale schade die door activiteiten van de machtige groep wordt aangericht bij de machtlozen en naar gedrag dat andere mensenrechten schendt.
Het postmodernisme is een perspectief dat zich afwendt van het idee dat elke vorm van claimen van kennis waar is of waar kan zijn.
Henry en Milovanovic definiëren criminaliteit als mogelijkheid die een agentschap heeft om een negatief verschil bij anderen te maken.
Larry Thifft en Dennis Sullivan (2001) beargumenteren dat de hiërarchische structuur en sociale regelingen van de maatschappij schade produceren die de wettelijke definitie ontwijkt en deze schade zou wel in de definitie moeten worden opgenomen.
Hagan wijst op het feit dat regelbrekend gedrag op te breken is in verschillende onderdelen: van minimale deviantie door afwijking van standaarden tot zeer aanvallend gedrag dat serieuze schade oplevert. Zijn definitie kent drie metingen die elk variëren van zwak, hoog en sterk:
De eerste is de mate van consensus of overeenstemming, de mate waarin mensen accepteren dat een daad goed of slecht is.
De tweede dimensie omvat de hevigheid van de reactie die de maatschappij geeft ten aanzien van het breken van de wet.
De derde dimensie is de relatieve ernst van de misdaad gebaseerd op de schade die het heeft veroorzaakt.
Naast de piramide van Hagan wordt er ook gesproken van een prisma. Deze heeft weer verschillende onderdelen.
Gewelddadige individuele misdaden werden vroeger ook wel mala in se genoemd.
Daden die men vroeger mala prohibita noemde, dit zijn misdaden die zijn gecreëerd door de strafwet.
Onder de sociale devianties staan de sociale afwijkingen van onconventionele levenswijzen.
Op het laagste niveau vindt men criminaliteit die zo verborgen is dat veel mensen hun bestaan ontkennen, en veel mensen betwisten of er daadwerkelijk sprake is van criminaliteit in deze gevallen.
Macht kan onderverdeeld worden in bijvoorbeeld klasse, geslacht, ras en etniciteit.
De klassieke theorie deed geen pogingen om uit te leggen waarom mensen misdaden plegen, het was een strategie om justitie te beheren volgens rationele principes.
Beccaria vond dat mensen vrij, gelijk en als rationeel individu werden geboren met natuurrechten, waaronder het recht op eigendom, en natuurlijk kwaliteiten, de vrijheid om te redeneren en de mogelijk om te kiezen voor zijn eigen belangen.
De onschuldpresumptie zegt dat er veroordeeld moet worden op feiten.
Jeremy Benthem beargumenteerde dat de straffen zo moeten worden geschaald dat de dader het feit kiest dat de minste schade toe brengt.
Franse Code Civil (1791) was de eerste betekenisvolle wetgeving gebaseerd op klassieke concepten. In 1819 kregen de rechters in de Code Civil wat meer beoordelingsvrijheid. Deze neoklassieke positie erkent leeftijd, mentale conditie en verzachtende omstandigheden.
het postclassicisme was een roep om terug te gaan naar de standaarden van gelijkheid.
Het ‘just deserts’ model bestaat uit vier elementen:
Gelimiteerde beoordelingsvrijheid in alle stadia van de procedure.
Meer openheid en verantwoordelijkheid.
Bestraffing is gerechtvaardigd op grond van het laatste begaande feit of een serie feiten.
Bestraffing moet evenredig zijn aan de ernst van het feit.
De 'Three-strikes' wet is een poging om het klassieke principe zekerheid van straf te belichamen. Namelijk daders die in herhaling vallen moeten hogere straffen krijgen zodat het voordeel van het delict wordt opgeheven. Deze regel zorgt voor lange en strenge straffen, zelfs indien de derde misdaad minder zwaar was dan de eerste twee.
Incapacitation (arbeidsongeschiktheid) is het strafbeleid waarbij de dader uit de maatschappij wordt gehaald waardoor ze geen nieuwe misdaden kunnen plegen.
Rationele keuze theorieën leggen uit waarom mensen bewust en rationeel kiezen voor criminele daden.
Contemporary rationele keuze theorie verschilt van het klassieke idee in de mate waarin daders rationaliteit wordt aangemeten.
De term ‘biogovernance’ slaat op de praktijk waarbij biotechnologie wordt gebruikt om potentiële deviantie te reguleren.
De positivistische methode wordt gedefinieerd als de toepassing van wetenschappelijke methodes bij de studies naar biologische, psychologisch en sociale karakteristieken van de crimineel.
De criminologen van de Italiaanse school zagen mensen als verschillend, en sommige zijn vatbaarder voor criminaliteit dan anderen.
De nieuwe wetenschappelijke criminologie, gebaseerd op positivistische aannames, waardeerde de experimentele methode als de sleutel tot de kennis die is gebaseerd op empirisch ontdekte feiten en hun bestudering.
De atavisme theorie (Lombroso) focust zich op de terugkeer van karakteristieken in een organisme of in een familie nadat het een aantal generaties geen rol heeft gespeeld. Lombroso dacht ze te kunnen identificeren door een fysiek stigma, of zichtbare fysieke afwijkingen (atavistische kenmerken).
De studies van Ferri suggereren dat de oorzaken voor criminaliteit fysiek, antropologisch en sociaal zijn.
Raffaele Garofalo zag criminaliteit als ingeworteld in een organische fout die resulteert in het niet correct ontwikkelen van altruïstische gevoeligheid en een moreel sentiment voor anderen.
Richard Louis Dugdale concludeerde dat de last van criminaliteit kan worden gevonden in onwettige familielijnen.
William Sheldon en zijn collega’s hebben onderzoek gedaan naar een verband tussen de vorm van het menselijk lichaam en temperament.
Biosociale criminologie is gebaseerd op de ideeën van E.O. Wilson. Het basis idee is dat de genetische samenstelling dermate controle over mensen uitoefent dat hun zelfzuchtige genen hun alles dwingen te doen wat nodig is.
Ellis’s meest recente theorie is de neuroandrogenic theory (ENA), deze wordt gebruikt om de hoge criminaliteitscijfers door mannen te verklaren.
De vereisten om een misdaad te bewijzen zijn criminele intentie, ook wel mens rea (een schuldige geest) en een actus reus: de vrijwillige participatie in open opzettelijk gedrag.
Antisocial personality disorders: de psychopaten en sociopaten.
De psychiater Sigmund Freud is hoofdverantwoordelijk voor het neerzetten van de rol van de onbewuste geest bij het vormgeven van gedrag.
De gehechtheidstheorie focust zich op het belang van de vorming van een veilige emotionele basis voor navolgende persoonlijkheidsontwikkelingen.
Tautologisch: de theorie impliceert in zijn premisse wat expliciet wordt bepaald in de conclusie, dit maakt het herhalend in plaats van uitleggend.
De eigenschapgebaseerde persoonlijkheidstheorieën verschillen van de psychoanalytische benadering in de zin van dat abnormaal gedrag afkomt van abnormale en criminele persoonlijkheidseigenschappen.
Hans Eysenck claimde dat de persoonlijkheden van mensen zijn opgebouwd uit persoonlijkheidsclusters. Een cluster produceert een gevoelig, geremd temperament, dit noemt hij introvert. Een tweede cluster produceert een naar buiten gericht, vrolijk temperament dat hij extrovert noemde. Een derde dimensie voor persoonlijkheid, die stabiliteit of instabiliteit vormt, noemde hij neuroticisme
In de cognitieve theorie van Lawrence Kohlberg is hoe mentale processen problemen oplossen een belangrijk thema.
Yochelson en Samenow ontwikkelden een theorie waarbij vrije wil, rationele keuze en denkpatronen werden geïntegreerd.
Een tweede lijn van de cognitieve theorie die wordt gebruikt in de criminologie is van Aaron Beck, hij legt een link tussen de menselijke denkprocessen met emotionele en gedragskundige expressies.
De cognitieve theorie in de criminologie heeft empirische ondersteuning, maar kent ook zwakke plekken. Cognitieve theoretici verklaren niet waarom bepaalde daders crimineel denken en anderen niet.
Ecologische psychologie is de studie naar hoe omgevingsfactoren, zoals werkeloosheid en sociale settings, de overhand hebben in iemands geest en hoe dat effect heeft op gedrag.
De focus van gemeenschapspsychologie ligt niet bij het uitvinden wat mis is met de individu. In plaats daarvan kijken ze naar wat er goed is in de persoon en hoe die persoon in de cultuur en omgeving past.
Het genetische evolutionaire psychologisch perspectief stelt vier manieren voor waardoor gedrag wordt vastgesteld en wordt gehandhaafd: biologie, psychologie, cultuur en omgeving.
Ecologische psychologen houden zich bezig met preventieve inventies op buurtniveau.
Psychologische leer theorieën zijn op te delen in twee basismogelijkheden: door ervaring de effecten van een handeling leren en door sociaal modeling.
De systematische elegantie van Sutherland's theorie wordt duidelijk in de negen duidelijke en toetsbare proposities:
Crimineel gedrag is aangeleerd;
Crimineel gedrag wordt geleerd in interactie met andere personen via een communicatieproces;
Het principiële onderdeel van het leren van crimineel gedrag treedt op in intieme persoonlijke groepen;
Als crimineel gedrag geleerd is, houdt het leren in: (a) technieken om criminaliteit te plegen en (b) de specifieke richting van motieven, drives, rationalisaties en houdingen;
De specifieke richting van motieven en driften wordt geleerd door definities van wetboeken als gunstig of ongunstig;
Een persoon wordt delinquent doordat hij toegang heeft tot de definities die gunstig zijn bij het overtreden van de wet boven definities die ongunstig zijn;
Differentiële associaties kunnen variëren in frequentie, duur, prioriteit en intensiteit;
Ondanks dat het leerproces voor crimineel gedrag een uitdrukking is van algemene behoeften en waarden, wordt het niet verklaard door deze behoeften en waarden omdat niet crimineel gedag een uitdrukking is van dezelfde behoeften en waarden.
Er zijn vier elementen bij leren via observatie van belang:
Aandacht voor het gedrag in kwestie houdt perceptie, spanning en bewustzijn in.
Behoud van gedrag houdt classificatie, geheugen en interpretatie in.
Reproductie van gedrag houd fysieke mogelijkheid en vaardigheden in.
Motivatie, waaronder stimuli van zichzelf en anderen, en van plaatsvervangende bronnen.
Bij Bandura’s morele ontkoppeling theorie zijn er twee types van morele ontkoppeling:
Rechtvaardiging
Het verminderen van een actief menselijk agentschap bij zichzelf en anderen.
Controle theorieën focussen zich op de binding en verplichtingen om je aan te passen aan mensen, instituties en waarden.
De gebroken binding theorie zegt dat socialisatie op een vroege leeftijd plaatsvindt, maar dat soms de binding met de maatschappij breekt of zwakker wordt waardoor een persoon deviant gedrag kan gaan vertonen
De mislukte binding theorie neemt aan dat het bewerkstelligen van verbindingen problematisch is.
Ivan Nye onderscheidde drie soorten controle:
Directe controle door dreiging of bestraffing.
Indirecte controle die beschermt tegen delinquentie.
Interne controle die is gebaseerd op schuldgevoelens.
Volgens Hirschi bestaat sociale binding uit verschillende onderdelen:
Attachment (gehechtheid)
Commitment (verplichting)
Involvement (betrokkenheid)
Belief (geloof)
De controle theorie impliceert politieke interventies die zijn gebaseerd op preventieve socialisatie.
Labeling theorieën focussen zich ook op mislukte socialisatie.
Volgens symbolische inter-actionisten zien we onszelf door de ogen van anderen.
Primaire deviantie kan vanuit verschillende bronnen komen en secundaire deviantie refereert naar gedrag dat is ontstaan nadat de overheid heeft gereageerd op de primaire deviantie.
Becker verplaatst de causaliteit van de handeling van de persoon naar het sociale publiek. Deviantie is niet de kwaliteit van de handeling, het is de consequentie die anderen aan de handeling geven.
Goffman maakte gebruik van het metafoor drama: de wereld is een podium en wij zijn allemaal spelers die een performance doen.
Reintegrative shaming is een tweede vorm van stigmatisering. Dit is opbouwend en kan dienen om criminaliteit te verminderen en zelfs te voorkomen.
Matsueda omschrijft dat belangrijke onderdelen van het labeling proces plaatsvinden door onofficiële agentschappen zoals ouders.
Sociologische ecologie theorie onderzoekt de bewegingen van mensen en hun concentratie op specifieke locaties. De centrale hypethesis is dat menselijke organisatie voortkomt uit de interactie van de populatie en de omgeving.
Sampson en Wilson hebben aangetoond dat veranderingen in economische patronen zorgen voor ongelijkheid en een lage klasse vol met armen.
Volgens de theorie van Bursik en Grasmick is er sprake van isolatie en een gebrek aan integratie en organisatie in dergelijke buurten.
Robert Park heeft belangrijke observaties gedaan, een stad ontwikkelt zich niet willekeurig. Er zijn drie zones:
Zone één; hart van de stad.
De tweede zone is een transitional zone omdat het eerder een gebied was waar mensen graag wilden wonen die werd bedreigd door de groei van centrale zaken en industrie (meeste last van criminaliteit).
Zone drie bestaat uit arbeiderswoningen en derde generatie immigranten.
Zone vier is een residentieel suburban gebied (dure huizen).
Zone vijf bestaat uit de allerduurste woningen.
Kritische ecologie probeert ook rekening te houden met politieke en economische krachten de ruimte creëren en vormgeven.
Integrated ecology is een poging om de ecologische, biologische, sociaal leren, routine activiteiten, rationele keuze en culturele theorieën bij elkaar te brengen.
Systematische ecologie gaat weg van het idee dat sociale desorganisatie een politieke reactie van sociale organisatie vraagt.
Sellin beargumenteerde dat wettelijke definities relatief zijn, ze veranderen over tijd als een resultaat van veranderingen in gewoontenormen.
Gewoontenormen zijn normen die het dagelijks leven van individuen reguleren.
Primaire cultuurconflicten refereren naar normen die in de dominante cultuur worden gezien als crimineel.
Secundaire cultuurconflicten zien op momenten waarin gedeeltes van dezelfde cultuur onderling verschillen.
Alle versies van de straintheorie (anonieme theorie) gaan ervan uit dat deviant gedrag een normale reactie is op abnormale omstandigheden. Het beschrijft het spel tussen sociale structuren, culturele context en individuele acties.
Durkheim geloofde dat mensen zijn geboren met potentiële onverzadigbare begeerte die kan worden versterkt of verminderd door sociale structuur en culturele waarden.
Merton bouwde op het idee van Durkheim en zijn concept over anomie, hij heeft echter ook veel aannames gedaan over mensen en maatschappij.
Cohen heeft de theorie van Merton gebruikt om te verklaren hoe delinquente gedragspatronen ontstaan, maar vindt dat Merton het te individueel heeft benaderd. Cohen observeert het gedrag wat ontstaat in interactieve groepen.
Agnew beargumenteerd dat er ook op microlevel vele vormen van spanningen zijn die afkomstig zijn van negatieve interne relaties met familie of peers.
In het institutionele anomie theorie van Messner en Rosenfeld presenteren zij het macrotheoretische idee van institutionele anomie om de Amerikaanse obsessie met criminaliteit te verklaren.
Conflict theoretici zien de menselijke natuur als amoreel in plaats van goed of slecht.
Het radicale gezichtspunt ziet de menselijke aard positiever: mensen worden geboren in een voor verbetering vatbaar milieu, krachten zorgen ervoor dat mensen imperfect, deviant of crimineel worden gevormd.
Weber heeft geen volledige theorie over de oorzaak voor criminaliteit gevonden, hij heeft wel de basis gelegd voor anderen door de bronnen van conflict explicieter te maken:
Macht vertegenwoordigd door een partij.
Rijkdom.
Prestige.
Volgens Simmel zijn conflicten één van de vele patronen van wederkerige relaties, samen met competitie en samenwerken. Conflict en competitie zijn vaak met elkaar verworven. Hij beargumenteerd dat conflict onvermijdelijk en functioneel is omdat het contradicties kan oplossen en leidt tot een eenheid en systematisch geheel.
Volgens Dahrenhof is conflict niet een zaak van bepaalde onderliggende ongelijkheid van economische belangen, het kan worden gebaseerd op elk verschil.
Vold presenteerde een zichtspunt over bepaalde criminaliteit die wordt veroorzaakt door conflict en beargumenteerd dat het absurd is om deze daden te verklaren op individueel niveau.
Turk heeft een poging gedaan om aan te tonen hoe mensen in ondergeschikte posities subject zijn van waarden, standaarden en wetten van de mensen die een autoritaire positie hebben.
Quinney heeft in 1970 bijdrage geleverd aan de conflict sociologie, hij zag mensen als rationeel, doelbewuste actoren die subject zijn van een ongelijke verdeling van macht, dit zorgt voor een onvermijdelijk conflict.
Willem Bonger bouwt voort op de ideeën van Marx (zie hoofdstuk 2).
Dit zijn de centrale ideeën binnen criminologie:
Kapitalisme geeft sociale instituties, sociale identiteiten en sociale handelingen vorm;
Kapitalisme creëert klasse conflicten en contradicties;
Criminaliteit is een reactie op kapitalisme en contradicties;
Kapitalistische wetten faciliteren en verbergen criminaliteit van de dominanten en onderdrukking;
Criminaliteit is functioneel in het kapitalisme;
Kapitalisme vormt de reactie van de maatschappij op criminaliteit door wetten vorm te geven.
Volgens Daly en Chesney-Lind zijn er vijf aspecten die te onderscheiden zijn van de mainstream criminologie en te relateren zijn aan de aard van de sekse:
Sekse is een sociaal, historische en cultureel construct gebaseerd op biologische sekseverschillen en reproductieve capaciteiten.
Sekse en sekserelaties zijn fundamentele organizers van sociale instituties en sociaal leven.
Sekserelaties en sociale constructies van mannelijkheid en vrouwelijkheid zijn gebaseerd op de aanname dat mannen superieur zijn ten opzichte van vrouwen en dit is gereflecteerd in de dominante van mannen op sociaal, economisch en politiek gebied.
Wat men voor kennis aanneemt in de natuurlijke en sociale wereld is de kennis van mannen.
Vrouwen zouden het centrum van intellectueel onderzoek moeten zijn.
De grootste en nog steeds niet verklaarde conclusie in de criminologie is dat vrouwen veel minder worden gearresteerd en veroordeeld.
Liberaal feminisme wil dat de maatschappij dealt met de problemen van discriminatie gebaseerd op sekse door middel van educatie, integratie en procesvoering.
Volgens radicale feministen is het duidelijk dat criminaliteit mannengedrag is, het zit in de biologie van de man om dominant en agressief te zijn.
De essentie van de feministische Marxistische positie, is dat vrouwen, net als mannen, economisch onderdrukt worden maar dat zij ook, anders dan mannen, geknecht zijn door hun huiselijkheid. Dit leidt tot slachtofferschap en tot hun criminaliteit.
Het socialistische feminisme is een poging om Marxistisch feminisme en radicaal feminisme samen laten vloeien.
De geslachtstheorie is een theorie die expliciet rekening houdt met de effecten van geslacht en geslacht gelaagdheid op het leven van vrouwen.
Links realisme neemt slachtoffers serieus omdat criminaliteit de kwaliteit van leven verlaagd. Het is essentieel om slachtoffers en daders te bestuderen in relatie tot elkaar (the square of crime).
Het postmodernisme is een beweging en refereert naar een denkschool die is opgestaan vanuit sceptisch denken over wetenschap.
Edgework is een term die is bedacht door Steven Lyng om de ‘adrenaline-rush’ uit te leggen en verklaren die kan komen kijken bij het plegen van criminaliteit.
Culturele criminologie plaatst criminaliteit en controle in de cultuur context.
Bij de kritische ras theorie zijn een aantal belangrijke statements:
Racisme is gewoon, niet exceptioneel.
Omdat racisme de belangen van de witte elite en de witte arbeidersklasse voorbij kan gaan, zijn grote delen van de maatschappij geprikkeld om het uit te roeien.
De sociale constructie van ras, en het hieraan gerelateerde idee van differentiële racialisering, houdt in dat ras en rassen producten zijn van sociaal denken.
Intersectie en anti essentialisme betekenen dat geen enkel persoon een eigen, makkelijk te onderscheiden identiteit geeft.
Ontevredenheid met tussentijdse kleurenblind liberalisme als een behandeling voor de rassenziekte van de maatschappij.
De noodzaak om een verhaal te vertellen, kleur door te laten blijken in het verhaal.
Support van cultureel nationalisme.
Het belang van verschillende cumulatieve nadelen die de studie naar ras, geslacht en klasse mogelijk maken.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
3352 |
Add new contribution