Kwalitatief Onderzoek Hoorcollegeaantekeningen

Deze samenvatting is gebaseerd op collegejaar 2012-2013. Bekijk hier ons huidige aanbod.

 

Hoorcollege 1

 

Bij kwalitatief onderzoek staan mensen centraal en het leidt tot nieuwe inzichten. Er worden verder vier kwalitatieve waarnemingsmethoden onderscheiden, namelijk: diepte-interview, focusgroepen, participerende observatie en kwalitatieve inhoudsanalyse.

 

Kwalitatief onderzoek brengt inzicht in subjectieve betekenissen, leefwerelden en sociale relaties. Ook moeten de methode en theorie passen bij het onderzochte fenomeen. Daarbij zijn er drie dingen belangrijk bij kwalitatief onderzoek: 1) complexiteit (hoe ouders reageren), 2) als je een theorie wilt ontwikkelen die gefundeerd is in het empirisch materiaal (theorieontwikkeling), 3) theorie moet passen bij het fenomeen/onderzoek. Als onderzoeker ben je geïnteresseerd in de perspectieven van deelnemers en hun diversiteit, je wilt namelijk weten hoe zij dingen ervaren en je wilt laten zien hoe gevarieerd een groep is. Tevens is het belangrijk om je te kunnen inleven in een ander (verstehen). Als laatste kenmerken van kwalitatief onderzoek worden de constructie van de werkelijkheid en een tekst als empirisch materiaal genoemd. 

 

Waarom wordt er gekozen voor kwalitatief onderzoek?

De leefwereld van nu is veelzijdig en lang niet meer zo simpel als vroeger. Verder moeten we als kwalitatief onderzoeker de diversiteit in kaart brengen (postmodernisme). In tegenstelling tot kwalitatief onderzoek, staat kwantitatief onderzoek te ver van de wereld en vormt de objectiviteit een probleem.

 

Er zijn drie theoretische perspectieven. Symbolisch interactionisme gaat over de subjectieve betekenis en de interactie tussen mensen. Het gaat uit van de betekenis van een individu. Ten tweede is er de ethnomethodologie - routine/regels: je bestudeert interactie tussen mensen, maar je kijkt niet vanuit een individu. Je kijkt naar wat voor routine en regels er in die interactie zitten. Ten derde is er het structralisme: interactie wordt bepaald door een onderliggend cultureel systeem (dat systeem willen we onderzoeken). Verder werkt kwalitatief onderzoek ook positief op het feminisme en gender studies: vrouwen kun je een stem geven via kwalitatief onderzoek, je bent geïnteresseerd in de denkbeelden van vrouwen.

 

Bij epistemologie is men op zoek naar wat ware kennis is. Bij het positivisme (kwantitatief onderzoek) is onderzoek gebaseerd op natuurwetenschappelijk model, wetten, theorie. Bij het constructionisme/constructivisme (kwalitatief onderzoek) construeer je de werkelijkheid en je construeert kennis door selectie en structurering. Kwantitatief onderzoek gaat verder uit van een natuurwetenschappelijk model, zintuigen, hypothesen toetsen, wetten en het waardevrij/objectief beoordelen van kennis.

 

Mimesis is een nabootsing van een proces in een tekst. Het mimesis-proces verloopt via een wederkerige driehoeksvorm. In het proces wordt er gekeken vanuit de interpretatie van mensen, de betekenissen die zij geven. Deze vloeit voort naar je ervaring en activiteiten. Vervolgens vloeit deze voort in constructie (tekst). De dingen die je doet, uiten zich in een tekst. In het dagelijks leven construeren wordt daarbij first degree genoemd. De kern van het model is dat het allemaal een constructie is. Bijvoorbeeld: het interviewtranscript is een constructie (er worden bepaalde dingen geselecteerd en het wordt op een bepaalde manier gestructureerd). Bij het ontwikkelen van een theorie kun je op grond daarvan weer mensen interviewen.

Het onderzoeksproces van kwalitatief onderzoek verloopt via een cyclisch proces:

1. Algemene onderzoeksvragen

2. Steekproeftrekking

3. Dataverzameling

4. Analyse van data

5. Conceptueel en theoretisch kader

6. Opschrijven resultaten

 

De kern is ook dat het een cyclus is. Kwalitatief onderzoek gaat over het ontwikkelen van theorie. In vergelijking met kwantitatief onderzoek staat hier niets op hypothesen en toetsen.

De cyclus in kwalitatief onderzoek verloopt verder van dataverzameling naar analyse en andersom. Daarbij ben je continu aan het reflecteren (nadenken, overwegen). Je hebt bijvoorbeeld interviews (dataverzameling), die je gaat analyseren. Reflectie speelt een grote rol: je bent dingen aan het overwegen, nadenken op basis van wat je ziet in het interview. Op deze manier ontwikkel je een theorie die in de empirische werkelijkheid past.

 

Het onderzoeksproces bij kwantitatief onderzoek verloopt via een lineair proces:

1. theorie/hypothesen

2. operationalisatie en steekproef

3. dataverzameling - 1 keer

4. analyse (statistiek)

5. opschrijven resultaten

 

Kwantitatief onderzoek volgt een lineair proces, dat noem je deductief onderzoek: je begint bij de theorie, leidt daar hypothesen uit af en deze ga je toetsen aan de empirie.

Bij kwalitatief onderzoek ligt de nadruk op inductie. Je gaat eerst naar de mensen toe, dus begint bij de empirie, op grond daarvan wordt een theorie ontwikkeld die zo goed mogelijk past op de empirie

 

De vraagstellingen in kwalitatief onderzoek staan open voor het perspectief van de betrokkenen. Verder wordt er gekeken naar onder andere beleving en ervaring. Tevens gaat het om de relaties tussen concepten. Ten slotte gaat het om de aard van een verschijnsel en niet een hoeveelheid.

 

Sensitizing concepts zijn attenderende begrippen, richtinggevende begrippen. Ze geven aan hoe je data moet verzamelen en hoe je naar interviews moet kijken. Daarbij moet je open staan voor wat er in de empirische werkelijkheid gebeurd. De begrippen kun je via de ervaring uit het interview aanpassen of kiezen voor andere begrippen die beter aansluiten bij de theorie. Verder ben je geen onbeschreven blad (tabula rasa), omdat je wel al literatuur hebt onderzocht en daar kennis op hebt gebaseerd. We beginnen met literatuur en ontwikkelen daarmee concepten.

 

Bij een theoretische steekproef gebeurd de dataverzameling op basis van de theorie die je aan het ontwikkelen bent. Dit is een doorlopend, cyclisch proces. Daarbij speelt de gefundeerde theorie-benadering een rol, omdat theorie gefundeerd moet zijn in het empirisch materiaal. Een theoretische steekproef is een type doelgerichte steekproef. Veel onderzoeken beginnen met een doelgerichte steekproef en tijdens het onderzoek kan dit overgaan in een theoretische steekproef.

 

Bij een doelgerichte steekproef selecteer je mensen vanuit je doel. Er wordt een strategische steekproeftrekking genomen vanuit het onderzoeksdoel. Je kiest alleen relevante deelnemers. Zij moeten representatief zijn voor het fenomeen.

 

Kwantitatief onderzoek gaat door middel van statistische steekproeftrekking. Er moet verder gegeneraliseerd worden naar een populatie en er wordt gekeken naar de verdeling van kenmerken.

Bij kwalitatief onderzoek wordt er gekeken naar een fenomeen, naar de beschrijving van varianten van het fenomeen en zegt niets over hoeveelheden.

 

Bij de grootte van een steekproef moet er gekeken worden naar de theoretische verzadiging. Dit houdt in dat het toevoegen van nieuwe data geen nieuws toevoegen aan de categorieën.

                                                                         

Hoorcollege 2

 

Wat is een interview?

Een interview is een conversatie tussen twee mensen waarbij een persoon probeert de conversatie te sturen om informatie te vergaren voor speciale doeleinden, zoals een televisie-interview. Voor onderzoek is er een waarnemingssituatie waarin de onderzoeker via het stellen van vragen het gesprek met de onderzochte stuurt om informatie te krijgen voor de vraagstelling.

 

Het doel in kwalitatief onderzoek is op zoek te gaan naar de aard van sociale verschijnselen, gedefinieerd volgens de betekenissen van de betrokkenen. Daarnaast staan we bij kwalitatief onderzoek open voor de beleving en woorden van de betrokkenen. Daarbij kan gedacht worden aan het begrip verstehen (je verdiept je in de leefwereld van een ander persoon).

 

Soorten interviews

Er zijn verschillende soorten interviews te onderscheiden bij kwalitatief onderzoek: gefocused interview, semi-gestandaardiseerd interview, probleem-gecentreerd interview, expert interview, etnografisch interview, narratief interview en episodisch interview.

 

Daarnaast zijn er verschillende mate van structurering van het interview te onderscheiden:

1) vrije attitude interview: het interview is volledig gestructureerd met een beginvraag. Vervolgens kan men vrij doorvragen, 2) semigestructureerd interview: een interview aan de hand van een interview guide. De onderwerpen worden uitgewerkt en de daarop volgende vragen en antwoorden liggen niet vast, 3) gestructureerde vragenlijst: hierbij worden enkele open vragen gesteld naast gesloten vragen.

 

De voorbereiding voor een interview guide begint bij de doelstelling, vraagstelling en sensitizing concepts. Dit proces gaat in verschillende stappen:

 

1. Stel de onderwerpen vast (topics)

2. Bepaal de onderwerp-aspecten

3. Formuleer de introductie en initiële vraag per topic

4. Zet de topics in logische volgorde

5. Bereid introductie en afsluiting voor

 

De voorbereiding per topic voor stap 1 t/m 3 zijn als volgt: eerst het doel vaststellen, daarna de introductie en initiële vraag opstellen. Dit is de eerste vraag bij een topic en tevens de vraag waar de interviewer een nieuwe topic aansnijdt.

 

Daarna volgt stap 4 die de volgorde van topics bevat: eerst wordt er gekeken naar gedrag, beleving, mening en gevoel. Eerst worden de makkelijke onderwerpen (content mapping) behandeld en vervolgens gaat men de diepte in (content mining). De onderwerpen worden behandeld in chronologische volgorde.

 

Stap 5 vormt de introductie en afronding van het interview: bij de introductie begint men met het doel van het interview, daarna de werkwijze, toestemming opname, uitleg wat er met het interview gaat gebeuren en ten slotte wordt de overgang van het eerste onderwerp duidelijk gemarkeerd. De afronding wordt rustig en beleefd afgehandeld, waarbij er wordt gevraagd of de geïnterviewde nog vragen heeft. Daarna wordt de geïnterviewde bedankt.

 

Tijdens het interview is het belangrijk dat er wordt door gevraagd. Daarbij zijn een aantal vereisten per topic: deze moet relevant, volledig, valide en duidelijk zijn. Bij relevantie moet het antwoord op de gestelde vraag slaan. Bij volledigheid moet de vraag de gehele omvang van de vraag beantwoorden, bij validiteit moet het antwoord werkelijkheidsgetrouw zin en bij duidelijkheid moet het antwoord op slechts een manier te interpreteren zijn.

 

Doorvraagtechnieken: er worden verschillende doorvraagtechnieken tijdens het interview gebruikt:

•          Stilte

•          Hummen en papegaaien

•          Neutrale herhaling van de vraag (in andere woorden)

•          Een samenvatting vragend formuleren

•          Vragen naar verbreding: is er nog meer?

•          Belonen en straffen

•          Vragen naar detail

•          Verduidelijking vragen

•          Voorbeelden vragen

•          Vergelijkingen laten maken/ prikkelen

 

Veel voorkomende fouten bij het doorvragen zijn:

1) de noodzaak van doorvragen niet herkennen

2) de gedachtegang van de geïnterviewde onderbreken/te veel vragen

3) Te veel controle houden op het onderwerp

4) Suggestief doorvragen

 

Bij topic 1 is het van belang dat er stilte en rust in het interview is.

Bij topic 2 moeten aantekeningen worden gemaakt, daarbij wordt vastgehouden aan een bepaalde structuur: er moet per punt een lijstje van topic 1 worden gemaakt (reden/mening/gevoel), verder moet er sprake zijn van diepgang.

Bij topic 3 moet men doorvragen tot er duidelijkheid verkregen is, waarbij er wordt ingegaan op de veranderingen in televisiekijken en continuïteit.

 

Bij een interview is het belangrijk dat er geluisterd wordt naar de ander. Dit kan blijken op de volgende manier: men moet aantekeningen maken, ontvangend naar de geïnterviewde kijken, ondersteunend reageren en signalen afgeven (zoals misverstand oplossen).

 

Belangrijke doelen tijdens het interviewen zijn: tijdens het interview goed bijhouden wat er wordt gezegd, interesses bevestigen, leren van het woordenrepertoire en rust in het interview.

 

Er zijn drie soorten vragen te onderscheiden en deze worden op verschillende manieren geformuleerd:

- open vraag: echt open (wie, wat, waar, hoe, etc.), kort en bondig, in begrijpelijke taal, geeft het gebied aan waarin de geïnterviewde zich moet bewegen, slechts een onderwerp tegelijk en neutraal.

- gesloten vraag: antwoord is vaak ja/nee, vraag begint met werkwoord.

- suggestieve vraag: zit een mening in verwerkt, een kant van de zaak kan belicht worden, verborgen argumenten worden in de vraag verwerkt, gebruik van emotioneel geladen woorden.

 

Ten slotte speelt het non-verbale gedrag van de interviewer een belangrijke rol.

Bij civil attention ligt de focus op de gesprekspartner. Bij civil inattention draait het om interpersoonlijke afstand. Als interviewer moet je een lerende gesprekshouding aannemen: daarbij mag een geïnterviewde vrijuit spreken, terwijl de interviewer ondertussen aantekeningen maakt.

 

Een rustig tempo en het geven van tijd aan de geïnterviewde zorgen ervoor dat de geïnterviewde de ruimte krijgt om na te denken. Het spreektempo moet hierop aangepast worden.

 

 

Hoorcollege 3

Analysemateriaal bestaat uit verschillende onderdelen:

·         transcripten/veldaantekeningen vormen een nieuwe werkelijkheid. Hier gaat je onderzoek verder mee. De tekst is een selectie van de werkelijkheid van de persoon en vormt een bepaalde presentatie van de werkelijkheid

·         opname-apparatuur

·         veldaantekeningen

·         onderzoeksdagboek (memo's)

·         transcript

Bij een analyse heb je veel tekst die gecodeerd en gecategoriseerd moet worden. Daarbij moet je naar structuur zoeken, de complexiteit van de tekst reduceren en categorieën, thema's en typologie aanbrengen. Deze moeten uiteindelijk de vraagstelling van het onderzoek beantwoorden. Daarbij werk je vanuit sensitizing concepts. Verder wordt er bij een kwalitatieve analyse op twee verschillende manieren geformuleerd, 1) iteratief: volgens een cyclus en 2) tentatief: proberende wijs.

 

Gefundeerde theoriebenadering

De gefundeerde theoriebenadering (grounded theory) is het meest gebruikte framework voor analyse van kwalitatieve data. Het is een werkwijze waarbij theorie ontwikkeld wordt vanuit data. De grondleggers van deze theorie zijn Glaser & Straus (1967). Zij hanteerden de naam discovery om aan te geven dat theorie ontdekt wordt in de data.

 

Doel van gefundeerde theoriebenadering

Het doel van de gefundeerde theoriebenadering is theorie-ontwikkeling. Concepten vormen daarbij de bouwstenen van je theorie (begrip). Categorieën zijn abstracter dan concepten en worden ook wel gezien als een groepje concepten. Een theorie is een framework dat een sociaal fenomeen verklaart door categorieen en relaties tussen categorieen te laten zien. Daaronder vallen twee theorieen. De eerste is de substantieve (veldbetrokken) theorie, waarbij veldonderzoek dicht bij de empirie komt. Theorie gaat namelijk over een bepaald veld. De tweede theorie is de formele theorie: hierbij kun je ook iets zeggen over andere contexten, het is abstracter en losser van het concrete veld.

Daarnaast zijn er verschillende tools die onder de gefundeerde theoriebenadering vallen:

·       Theoretische steekproef

·       Coderen. Hieronder wordt het opdelen van data in stukjes onder en daarbij worden codes gezet. Een code is een label of trefwoord.

·       Constant comparison (constante vergelijking): op deze manier kan je tot een bepaalde categorie komen

·       Theoretische verzadiging: dit treedt op wanneer er een nieuwe informatie meer verkregen wordt over een bepaalde categorie.

·       Memo's schrijven

Er worden verschillende soorten memo's onderscheiden:

Begrippenmemo's: er worden aantekeningen gemaakt over een bepaald concept (beschrijving hiervan). Bij een theoretische memo draait het om de theorie die je aan het ontwikkelen bent en daarnaast ook het concept en de relaties. Een methodische memo vormt een onderdeel van je methode, steekproef. Ten slotte is er een profielmemo, waarbij vanuit een geïnterviewde wordt overgeschakeld naar een interviewstudie.

 

Verschillende visies op coderen

Er zijn drie onderzoekers die verschillende visies hebben omtrent het coderen.

Strauss & Corbin (1990)

·         Open coderen: de tekst wordt opgedeeld in verschillende stukjes (segmenten) en daar zet je codes bij om tot een diepere beleving te komen. De lengte van de segmenten is afhankelijk van de onderzoeksvraag.

·         Axiaal coderen: al je codes worden gegroepeerd aan de hand van assen (bijvoorbeeld: oorzaak-gevolg)

·         Selectief coderen: een centraal fenomeen wordt uitgelegd en er wordt dus gekeken naar een kernbegrip.

Glaser- discovery

·         Open coderen: de theorie moet uit het empirisch materiaal worden gehaald.

·         Theoretisch coderen; codeerfamilies: er wordt gezocht naar relaties tussen codes, oftewel groepjes codes die ook wel codeerfamilies worden genoemd.

·         Selectief coderen: er wordt gericht op een kernbegrip

·         Tegen: axiaal coderen, omdat we geen vooropgelegde structuur kunnen gebruiken

Charmaz- constructivistische benadering:

·         Open coderen line by line (initial coding): er wordt gekeken naar de eerste codering

·         Focused coding: je richt je op bepaalde dingen

·         De constructivistische benadering gaat ervan uit dat wij de werkelijkheid construeren en dit is bij discovery (Glaser) niet mogelijk, omdat je als onderzoeker ook en construct maakt.

 

Bij Glaser haal je de theorie uit het empirisch materiaal (data), terwijl Charmaz beweert dat niet alle theorie uit dit empirisch materiaal gehaald kan worden, omdat je als interviewer ook een werkelijkheid construeert.

De oplossing van deze ruzie tussen onderzoekers kan worden opgelost door naar de overeenkomsten te kijken: daarbij kan men beginnen met open coderen, vervolgens meer gestructureerd coderen, daarna kan er gezocht worden naar de structuur in het materiaal en naar een constante vergelijking. Ten slotte zal er theoretische verzadiging optreden en het doel is om de categorieën en relaties daartussen te ontdekken. De uiteindelijk oplossing is dus naar overeenkomsten zoeken.

 

Soorten codes

Er zijn verschillende soorten codes:

·         Themacode: het thema/onderwerp waarover wordt gesproken (zoals tijdstip televisie)

·         Variatiecode: wat er over het onderwerp wordt gezegd (bijvoorbeeld: nooit televisie kijken)

·         In vivo codes

·         Respondentcodes: hierbij moet je hetgeen de geïnterviewde verteld samenvattend lezen

·         Onderzoekscodes: hierbij moet je gericht lezen en kijken vanuit de vraagstelling en sensitzing concepts

 

Hoorcollege 4

 

Probleem bij kwalitatief onderzoek

·         Betrouwbaarheid: leidt de herhaling van de waarnemingen tot gelijke resultaten? Gelijke resultaten worden gezien als een goed teken

·         Interne validiteit: meet je wat je wilt meten?

·         Externe validiteit: generaliseren, maar dit kan niet bij kwalitatief onderzoek

 

Er zijn een aantal criteria wat betreft de betrouwbaarheid. Ten eerste zijn er vier soorten betrouwbaarheid. Quixotic reliability houdt in dat als je continu waarnemingen zou doen, ook steeds dezelfde resultaten krijgt. Deze vorm van betrouwbaarheid is echter niet van toepassing op kwalitatief onderzoek. Daarnaast heb je de diachronic reliability, waarbij je op meerder momenten dezelfde waarnemingen vindt, ondanks dat het dagelijks leven steeds verandert. Bij synchronic reliability pas je op hetzelfde moment verschillende instrumenten toe en die leiden tot dezelfde resultaten. Dit is niet interessant voor kwalitatief onderzoek, omdat je daarbij juist op zoek bent naar verschillende resultaten. Ten slotte is er de procedurele reliability, waarbij het om de vraag draait of je onderzoeksprocedures wel betrouwbaar zijn. Je wil de vergelijkbaarheid vergroten door in je procedures steeds dezelfde procedures te doen. Bijv. aantekeningen maken volgens dezelfde regels, want dat vergroot de vergelijkbaarheid. Dit is wel van toepassing op kwalitatief onderzoek. In kwalitatief onderzoek gaat het niet om dezelfde resultaten behalen bij dezelfde metingen, maar we moeten wel van elkaar kunnen volgen wat we doen, wat de interpretatie van de onderzoeker is, en of de methoden vergelijkbaar zijn.

 

Overige criteria zijn:

·         Er moeten niet steeds dezelfde resultaten gevonden worden

·         Wel moet de interpretatie van de onderzoeker te volgen blijven

·         Er moet sprake zijn van vergelijkbare procedures

·         Er moet sprake zijn van gedetailleerde documentatie van het onderzoeksproces

·         Dependability: je wil volgen wat een ander doet

 

Naast de criteria voor de betrouwbaarheid zijn deze er ook voor de validiteit. Ten eerste is het belangrijk in hoeverre de constructie van de onderzoeker gefundeerd is in de ervaringen van de deelnemers. Daarnaast moet de productie van de data valide resultaten opleveren. Een derde criterium is member checks, waarbij gekeken wordt of de werkelijkheid overeenkomt met wat de geïnterviewde vertelt. Verder maken, vanuit het constructionisme, onderzoeker en participant een constructie van de werkelijkheid. Het idee van de grote theorieën is voorbij en iedereen maakt een constructie van de werkelijkheid en als onderzoeker laat je alleen maar deze constructie zien (objectieve werkelijkheid). Ook gaat het om de procedurele validiteit, die je kan bereiken door een aantal onderzoeksprocedures goed te doen, goed te luisteren en heel precies te beschrijven. Objectiviteit speelt verder geen rol bij kwalitatief onderzoek. Kwalitatief onderzoek kenmerkt zich eerder door de constructies van de werkelijkheid weer te geven, terwijl het bij kwantitatief onderzoek draait om de weergave van een objectieve werkelijkheid. Uit deze criteria valt te concluderen dat klassieke criteria niet werken, waardoor er alternatieve criteria zullen worden besproken.

 

Alternatieve criteria

Er zijn vijf strategieen om de credibility te verhogen:

1) prolonged engagement: de geloofwaardigheid wordt door de onderzoeker vergroot, wanneer deze lang bij de participanten is.

2) peer debriefing: met collega's wordt er overlegd als onderzoeker, waardoor de resultaten meer valide en beter worden

3) analyse van negatieve gevallen

4) juiste benamingen

5) member checks

 

Bij auditing gaat het erom heel precies het proces na te gaan, alle ruwe data te zien, memo's te bekijken en ten slotte hoe alles geconstrueerd is.

 

Verder zijn er verschillende criteria om de gefundeerde theorie te evalueren. Corbin en Strauss stellen dat je criteria nodig hebt om te beoordelen of de procedures goed zijn uitgevoerd. Charmaz hanteert vier alternatieve criteria om de gefundeerde theorie te beoordelen: credibility, originaliteit, resonantie (geeft het een goede weergave van de volledige weergave van de geïnterviewde aan?) en bruikbaarheid.

 

Klassieke en alternatieve criteria

·         objectivity, confirmability: minder van belang bij kwalitatief onderzoek

·         reliability, dependability, auditability

·         internal validity, credibility, authencity

·         external validity, transferability, fittingness: passen de resultaten ook op andere plaatsen?

·         utilization, application, action orientation

·         Flick is het hier niet mee eens

 

Zijn oplossing betreft het feit dat kwalitatief onderzoek goed moet zijn en beter moet worden door middel van de juiste indicatie. Daarnaast draait het om triangulatie, waarbij er verschillende dingen worden toegepast op hetzelfde fenomeen. Zo is er onderzoekstriangulatie, waarbij meerdere onderzoekers naar hetzelfde fenomeen kijken, maar deze onderzoekers bekijken dit fenomeen vanuit verschillende invalshoeken om zo tot dezelfde resultaten te komen. Bij theorietriangulatie wordt er vanuit verschillende invalshoeken gekeken naar hetzelfde fenomeen. Bij methodentriangulatie worden verschillende methoden gebruikt om hetzelfde fenomeen te bestuderen. Ten slotte is er datatriangulatie, waarbij verschillende data worden gebruikt, zoals tijdstippen, plaatsen, settings en groepen. Deze vorm van triangulatie is het minst sterk.

 

Naast triangulatie wil je als onderzoeker voorkomen dat je een bepaald idee hebt en dat dingen die van dit idee afwijken niet worden meegewogen (analytische inductie). Verder moet er nagedacht worden in hoeverre jouw resultaten overgezet kunnen worden naar een andere context. Er moeten constant vergelijkingen worden gemaakt tussen geïnterviewden die veel op elkaar lijken of juist de mensen die veel van elkaar afwijken. Ook is het belangrijk dat er een evaluatie van het proces wordt gemaakt en dat er gekeken wordt naar kwaliteitsmanagement (audit, member checks).

 

Rapportage

De resultaten moeten gepresenteerd worden aan de hand van theorie en verhalen. Er zijn realist tales en confessional tales (mensen biechten iets op of juist de onderzoeker, wat zijn/haar beleving is). Daarnaast zijn er critical stories, waarbij er kritiek wordt geuit op het verhaal vanuit de onderzoeker. Tekst is ook niet vanzelfsprekend. Er moet steeds gekeken worden naar de trustworthiness, credibility en validiteit. Ten slotte moet er gekeken worden naar de interactie in het onderzoeksveld tussen de auteur, tekst en lezer.

 

Betrouwbaarheid

In kwalitatief onderzoek gaat het vooral om de mate waarin andere onderzoekers kunnen volgen wat de onderzoeker gedaan heeft (dependability). Als maatregelen daartoe worden triangulatie, auditing, goed methode-hoofdstuk, gebruik van computer, memo's schrijven, peer debriefing en intercodeurbetrouwbaarheid gehanteerd. Bij intercodeurbetrouwbaarheid moeten verschillende codeurs dezelfde coderingen hebben. Dit is echter niet van toepassing op kwalitatief onderzoek.

 

Interne validiteit

Dit is de mate waarin de bevindingen een correcte weergave zijn van het fenomeen dat je bestudeerd hebt. Het draait hierbij om geloofwaardigheid. Als maatregelen worde thick description, member checks, triangulatie, prolonged engagement, analyse van negatieve gevallen, peer debriefing en literatuuronderzoek getroffen. Thick description is een gedetailleerde beschrijving van het fenomeen, bijvoorbeeld door middel van citaten. Prolonged engagement is het lang doorbrengen met een participant, waardoor de betrouwbaarheid groter wordt.

 

Externe validiteit

Bij kwalitatief onderzoek is statistische generalisatie niet aan de orde. Verder kan er per onderzoek nagedacht worden in hoeverre de bevindingen relevant zijn in andere contexten (transferability). Als maatregelen worden theoretische steekproef, thick description, peer debriefing en literatuuronderzoek gehanteerd.

 

 

Hoorcollege 5

 

Focusgroep

Een focusgroep is een interview met meerdere mensen over een specifiek onderwerp, waarbij de interviewer wordt bestempeld als moderator en een interview guide wordt een topiclijst/checklist genoemd.

 

Flick verwijst bij groepsinterviews naar Merton, omdat het gaat over een groepsinterview met meerdere mensen, waarbij het niet specifiek gaat over een groep, maar juist over meerdere mensen. De geschiedenis van groepsdiscussies ligt in Duitsland, waarbij het over een groep gaat waarmee je iets bespreekt aan de hand van een stimulus. De geschiedenis van focusgroepen ligt in Engeland en de USA, waarbij het juist draait om het groepsproces en niet om de individuen.

 

Doel focusgroepen

Ten eerste gaat het om perspectief, ervaringen, meningen, gevoel en interpretaties. Ten tweede kijkt me naar  de aard van sociale verschijnselen, gedefinieerd volgens de betekenissen van de betrokkenen. Als derde doel moet men open staan voor de beleving en woorden van de betrokkenen. Ten slotte moet er gestreefd worden naar theorie-ontwikkeling.

 

De nadruk ligt op een groep en op hoe mensen samen betekenis geven aan een verschijnsel. Daarbij gaat het om interactie/constructie, waarin het dagelijks leven wordt geschetst. Hierdoor weet je meer over de context bij focusgroepen. Ook speelt synergie een rol, waarbij je samen tot meer komt, omdat mensen elkaar corrigeren wat ten gunste is van de validiteit. Je moet verder een goede reden (key point) hebben om een focusgroep te doen.

 

Voorbereiding: samenstelling groepen

Je moet kiezen tussen een doelgerichte steekproef of theoretische steekproef op het niveau van groepen. Daarnaast moet je afwegen hoeveel focusgroepen je wil hebben. Dit zijn er meestal 10 tot 15. Verder moet er gekeken worden naar de samenstelling per groep. Je kan daarbij kiezen voor natuurlijke groepen: groepen die in het echte leven ook bestaan. Hierbij is de ecologische validiteit hoog, omdat het overeenkomt met het dagelijks leven. Maar als nadeel zijn veel betekenissen impliciet, omdat mensen elkaar al kennen. Kunstmatige groepen zijn groepen mensen die elkaar niet kennen. Voor deze soort groep wordt het meest gekozen, omdat het nadeel van de natuurlijke groepen als groot probleem wordt gezien. Verder zijn er heterogene groepen, waarbij wordt gekeken naar verschillende soorten mensen op grond van kenmerken die relevant zijn voor je onderzoeksvraag. Een voordeel hiervan is dat er veel verschillende soorten betekenissen zijn en veel discussies. Homogene groepen maken je analyse makkelijker, omdat je de groepen kunt vergelijken (zoals Dallas). Er wordt over het algemeen voornamelijk gekozen voor homogene groepen, waarbij 6 a 10 deelnemers per groep meedoen.

 

Voorbereiding en formulering vragen:

•          Stappen naar topiclijst- vanuit doelstelling, vraagstelling, sensitizing concepts

•          De topics moeten zich goed lenen voor interactie, want dit is niet hetzelfde als het interviewen van individuen (bij focusgroepen)

•          Initiële vragen en doorvragen

•          Vraagsoorten: gedrag, feitelijke informatie, mening, gevoel, achtergrondinformatie

•          Introductie en afsluiting letterlijk voorbereiden

•          Open vragen; gesloten vragen; suggestieve vragen

•          Doorvraagtechnieken, bijv. hummen en papegaaien

•          Luisteren is essentieel

 

Tijdens de focusgroep moet er een topiclijst worden gemaakt, waarin duidelijk de blokken en tijdsaanduidingen worden gegeven. Verder zijn er speciale faciliteiten nodig en moet er eten/drinken/naambordjes aanwezig zijn.

 

De leiding door de moderator kan op verschillende manieren gebeuren. Ten eerste moet er formele leiding worden gegeven (formal direction), ten tweede moeten de topics en onderwerpen gestuurd worden (topical steering) en ten slotte moet de groepsdynamiek in goede banen worden geleid (steering the dynamics).

 

Het omgaan met groepsdynamica verloopt via vijf stadia: oriëntatie, ontdekken, aanvaarden, samenwerken en afscheid. De moderator moet verder signalen afgeven waaruit blijkt dat alle meningen als even belangrijk worden gezien. Iedereen moet zich op zijn/haar gemak voelen en groepsconformiteit (een overheersende mening, waardoor andere mensen hun 'afwijkende mening' niet meer durven te uiten) moet voorkomen worden. De vragen binnen de groep moeten afwisselend worden gesteld aan verschillende deelnemers.

 

Vraagtechnieken specifiek voor focusgroep

Je kunt mensen iets laten doen (handelingstechniek), een rollenspel aanbieden, foto's laten sorteren, een collage laten maken of een merk verbeelden.

 

Een goede moderator weet op vriendelijk manier deelnemers in het groepsproces te betrekken, moedigt hen aan met elkaar te interacteren en zorgt voor optimale synergie. Verder moet hij/zij een open luisterhouding aannemen, geen autoritair gedrag vertonen en flair hebben. Ook moet je oprecht geïnteresseerd zijn, gevoel voor humor hebben, flexibel zijn, etc. Valkuilen daarbij zijn persoonlijke vertekening, onbewuste behoefte om de opdrachtgever te willen zijn en behoefte hebben aan consistentie (zoals mensen het willen zien).

 

Achteraf: transcript maken

Dit is nog moeilijker en tijdsintensiever dan bij een individueel interview. Je moet de verschillende stemmen herkennen en gebruikmaken van video-opnames. Aantekeningen kunnen ter ondersteuning helpen.

 

Analyse en kwaliteit van het onderzoek

Na het onderzoek heb je transcripten per focusgroep. De analyse daarvan moet gericht zijn op groepsniveau. Er moet zowel open als selectief gecodeerd worden. Verder kunnen de focusgroepen gebruikt worden als member-check. Hierbij kunnen de resultaten van individuen worden voorgelegd aan de focusgroepen, waarbij gekeken wordt of de individuen zich hier in kunnen herkennen.

 

Joint narrative: is een narratief interview, maar dan met het hele gezin. Kenmerken van deze methode kunnen worden teruggevonden in H13, 14 en 15. De methode moet aansluiten bij de vraagstelling en bij de andere onderdelen van het onderzoeksproces.

 

Keuze voor focusgroepen of individuele interviews

Je wil of inzicht krijgen in groepservaring of in de individuele ervaring. Een focusgroep geeft meer de breedte weer, maar per persoon minder diepgang. Een focusgroep laat verder de overeenkomsten en verschillen zien. De methodische voordelen van een focusgroep zijn:

·         Synergie: gezamenlijke inspanning van de groep levert meer informatie, inzichten en ideeën op

·         Sneeuwbaleffect: opmerking van een deelnemer levert reacties op- ‘saaie’ onderwerpen worden leuker

·         Spontaniteit: in een groep praten mensen slechts als ze min of meer duidelijke gevoelens hebben over een onderwerp

·         Kosten en tijd: opdrachtgever kan meekijken

 

Participerende observatie

Dit is een onderzoek waarbij de onderzoeker deelneemt aan het sociale leven dat bestudeerd wordt. Daaronder wordt ook etnografie gerekend, waarbij het gaat om de beschrijving van een volk. Etnografie is breder, omdat je niet alleen deelneemt en observeert, maar ook interviews houdt en documenten analyseert. Bij beide onderzoeksmethoden gaat het om deelnemen en observeren, vaak gecombineerd met het houden van interviews en analyseren van documenten. En bij beide komt de geschiedenis voort uit de antropologie. Ten slotte is cultuur belangrijker in een groep dan bij individuen.

 

Rollen onderzoeker

Er zijn verschillende rollen die een onderzoeker kan innemen:

 

1. Complete participant: iemand die helemaal meedoet aan de setting. Je krijgt een goed beeld van het dagelijks leven, want mensen weten niet dat jij een onderzoeker bent. Dit verhoogt de ecologische validiteit. Maar er is een ethisch probleem, omdat jij schrijft over mensen terwijl zij van niets weten. Bijv. werknemer, verpleegster

2. Participant-als-observator: nadruk ligt op participatie. Mensen weten dat je onderzoeker bent. Dit is de meest kenmerkende vorm van participatie, omdat de mensen weten dat je een onderzoeker bent.

3. Observator-als-participant: meer observatie, weinig participatie

4. Complete observator: er is geen interactie met mensen, afstand en je kijkt vanuit een extern perspectief (je kijkt als buitenstaander, waardoor dit alleen in een open setting kan en waar tevens niet een specifiek aantal mensen is)

 

Concluderend kan gezegd worden dat nummers 1 en 4 niet gehanteerd worden, maar nummers 2 en 3 wel bij participerende observatie.

 

Terminologie

De setting kan bestaan uit een open (café) of een gesloten (organisatie) gelegenheid. De rol van de moderator kan covert zijn (deelnemers weten niet dat je een onderzoeker bent) versus overt (deelnemers weten wel dat je een onderzoeker bent. Het voordeel van covert is dat de ecologische validiteit hoog is, maar heeft als nadeel dat het niet ethisch is. Het voordeel van overt is dat men eerlijk is, maar het nadeel is dat mensen hun gedrag kunnen aanpassen omdat ze weten dat je een onderzoeker bent. Met toegang tot het veld wordt de onderzoeksgelegenheid bedoeld. Fieldnotes zijn de veldaantekeningen. Degene die je toegang verleent tot een organisatie wordt een gatekeeper genoemd. Going native houdt in dat je je te veel inleeft in de onderzoekssituatie en daardoor verlies je je kritische blik.

 

De dataverzameling gebeurd via een doelgerichte steekproef of theoretische steekproef, waarbij juist het cyclische proces van de theoretische steekproef belangrijk is. De dataverzameling eindigt wanneer er sprake is van theoretische verzadiging.

 

Om toegang te krijgen tot het veld moet je als onderzoeker een rol aannemen, toegang krijgen tot bepaalde instituties, toegang krijgen tot individuen, een balans vinden tussen afstand en betrokkenheid en tot slotte moet je kiezen of je vanuit een insider (participeren) perspectief kijkt of vanuit een outsider (observeren) perspectief.

 

Er zijn drie fasen te onderscheiden bij de participerende observatie:

1) Beschrijvende observatie (draait om de veldaantekeningen)

2) Gefocuste observatie

3) Selectieve observatie, waarbij de veldaantekeningen en observatieprotocollen steeds specifieker worden.

 

Analyse

Het materiaal voor de analyse betreft documenten, veldaantekeningen, observatieprotocollen en interviewtranscripten. Het proces daarbij is een cyclisch proces, waarbij er open en selectief wordt gecodeerd.

 

De betrouwbaarheid wordt gewaarborgd door zelf te hercoderen via computer en op papier, door het materiaal te laten hercoderen door een assistent, door een goed methode-hoofdstuk te schrijven en door memo's te vermelden. De interne validiteit wordt verhoogd dor het gebruik van triangulatie, peer debriefing, prolonged engagement, thick description en literatuuronderzoek.

 

Hoorcollege 6

 

Vier waarnemingsmethoden

Er worden vier waarnemingsmethoden onderscheiden:

1. Interviews

2. Focusgroepen

3. Participerende observatie

4. Kwalitatieve inhoudsanalyse

 

Filmanalyse

Bij televisie en film gaat het om de weergave van sociale fenomenen, waarbij gedacht kan worden aan alcoholisme, historische gebeurtenissen en sociale waarden.

Betekenissen hiervan vinden plaats op verschillende niveaus. Ten eerste zijn er realistic readings: film wordt beschouwd als een waarheidsgetrouwe beschrijving van een fenomeen. Ten tweede zijn er subversive readings: zowel de maker als de kijker geven een interpretatie, waarbij ze op zoek gaan naar de latente betekenis.

 

Documenten als data

Er kan gedacht worden aan verschillende soorten documenten:

·         Geschreven teksten

·         Jaarverslagen, brieven persberichten, patiëntendossiers

·         Solicited en unsolicited documenten

·         Authorship: persoonlijk en officieel (privé en staat)

 

Verder kan er toegang tot de documenten worden verkregen op verschillende manieren: closed (geen toegang), restricted (beperkte toegang) , open archival (beschikbaar in archief) , open published (voor iedereen beschikbaar op internet)

Scott hanteert verder vier criteria, namelijk authenticity (echt), credibility (geloofwaardig), representativeness (representatief), meaning. Het nemen van een steekproef van documenten wordt corpus genoemd. Intertekstualiteit: .. Verder is het belangrijk dat er een constructie wordt gemaakt van de werkelijkheid en moet er gekeken worden via een ethnomethodologische blik. Problemen..

 

Kwalitatieve inhoudsanalyse

Data worden ook wel mediamateriaal genoemd. Hieronder worden tv, film, radio, kranten, tijdschriften, etc. verstaan. Bestaand materiaal (unobtrusive) is materiaal dat buiten de onderzoeker om aanwezig is. Hierbij wordt in plaats van naar interviews gekeken naar focusgroepen door middel van participerende observatie. Het doel hiervan is het reconstrueren van latente betekenisstructuur in het materiaal. DE inhoud van een document bestaat ook niet en dient gelezen te worden aan de hand van de vraagstelling.

 

Kwalitatieve inhoudsanalyse

Kwantitatieve inhoudsanalyse

Doel: thema's, hoe

Doel: hoeveelheden

Kleinschalig

Grootschalig

Doelgerichte steekproef en theoretische steekproef

Random steekproef

Eventueel: transcript

 

Onderzoekers doen analyse

Codeurs, codeurtraining

Topiclijst, open vragen

Gesloten instrument

Lezen, verkennende analyse

Coderen vanuit gesloten instrument

Vergelijkende analyse, systematische analyse

Statistische analyse

Diverse kwaliteitscontroles

Intercodeurbetrouwbaarheid

 

Intermezzo: Foto's en video's als instrument en object

Een fotocamera kan als instrument bij dataverzameling fungeren. Bij een photo elictation interview is de rol van de fotograaf belangrijk en worden bestaande foto's als data gebruikt. Verder worden er ook video-opnames gemaakt van het interview, waarbij video's als data worden genomen. Bij participerende observatie vindt er dan een dokter-patiënt interactie plaats. Problemen die hierbij een rol spelen zijn complexiteit, technologie, relatie tekst en beeld en ten slotte ethiek.

 

Online onderzoek

Internet wordt hierbij gezien als een onderzoeksobject. Hierbij kan men het onderzoeksobject offline bestuderen (Turkle-Alone together), online-offline bestuderen of online bestuderen (virtual communities, interactie-analyse). 

Ten tweede dient internet als hulpmiddel bij de dataverzameling van onder andere online interviews, online focusgroepen, online participerende observatie (virtual ethnography) en online inhoudsanalyse. Online interviews kunnen synchroon vs. asynchroon worden uitgevoerd. Daarnaast kan er gekozen worden voor conferencing software en/of tekst (IM of e-mail). Voordelen hiervan zijn tijd, geld, minder goed bereikbare groepen worden nu wel bereikt en je hoeft niet meer te transcriberen. De nadelen van deze methode zijn dat bepaalde vaardigheden, zoals online kunnen typen, vereist zijn, het is moeilijker om een relatie op te bouwen, mensen haken eerder af en paralinguïstische elementen missen in het geheel.

 

In het onderzoek Motivations for brand-related social media use van Muntinga et al. (2011) gaat het om lifelogging, een camerasafari en Fisheye (Firefish).

 

Online focusgroepen

Deze kunnen wederom synchroon en asynchroon worden uitgevoerd. Ook wordt er gewerkt met conferencing software en/of tekst, zoals IM of e-mail. Verder is het belangrijk om op zorgvuldige wijze om te gaan met groepsdynamica. Om zeker te weten of je te maken hebt met een homogene groep.

Voordelen van online focusgroepen zijn tijd- en geldbesparing, minder goed bereikbare groepen toch bereiken en je hoeft niet te transcriberen. Nadelen hiervan zijn dat er bepaalde vaardigheden als online typen zijn vereist, het moeilijker is om een relatie op te bouwen, mensen eerder afhaken en ten slotte dat er paralinguïstische elementen missen.

 

Virtual ethnography

Hierbij wordt internet gezien als een leefwereld, milieu en cultuur. Daaronder vallen virtual communities: gemeenschappen en sociale relaties. Qua participatie neemt de onderzoeker deel uit van het dagelijks leven.

 

Links nar 'real world' activities, Hine, 2000.

 

Analyse van online documenten

Bij de analyse van online documenten wordt wederom een sociale constructie van de werkelijkheid gemaakt, waarbij het ook gaat om zelf-presentatie. Daarnaast wordt er gekeken naar intertekstualiteit, non-lineariteit en multimedia. Een probleem bij de analyse is homepage en pagina's verdwijnen snel.

 

Vier dominante thema's

1. Co-constructing an ana personal identity

2. Self-loathing ana

3. Advising ana

4. Group ana encouragement

 

Keuze: inhoudsanalyse of online?

De keuze tussen een inhoudsanalyse of online wordt gebaseerd op de kenmerken van deze methode, de vraagstelling (deze moet passen bij de methode) en andere onderdelen van het onderzoeksproces.

 

Hoorcollege 7

 

Analyse

Voor de analyse wordt er gekeken vanuit de gefundeerde theoriebenadering, waarbij er ondere andere een conversatie-analyse, discourse analyse en een genre-analyse kunnen worden uitgevoerd.

 

De gefundeerde benadering is een prominente benadering binnen het kwalitatieve onderzoek. Echter is er ook kritiek op deze benadering: het onderscheid tussen het concept, categorie, etc. is niet altijd even duidelijk, er vindt fragmentering van het empirisch materiaal plaats en er is te weinig oog voor de context en de opbouw van de tekst. Als alternatief zou er een sequential analysis (vormen van analyse waarbij de tekst meer als geheel wordt gehouden, van het begin tot eind) kunnen worden uitgevoerd.

 

Bij een conversatie-analyse worden gesprekken in het dagelijks leven gehouden, waarbij het draait om taalgebruik, vormaspecten, principes en mechanismen. Er wordt verder ethnomethodologisch onderzoek (routines, hoe reageren mensen op elkaar) gedaan en er valt een logica in de sociale interactie te ontdekken: een begin, gevolgd door turn-taking (rolwisseling) en het einde. Het materiaal voor de conversatie-analyse bestaat uit audiovisuele opname. De transcripten moeten heel precies zijn en de validiteit wordt gewaarborgd door data extracts. De sequential procedure hangt ten slotte af van de context. 

 

Bij een discourse analyse (!) wordt er bepaald welk fenomeen er gepresenteerd of gereconstrueerd wordt. De inhoud hierbij bestaat uit taal en sociale constructie. Ook draait het om interpretatieve repertoires. Voor communicatiewetenschappers wordt er mediamateriaal aan de hand van conversaties en interviews gebruikt. Een voorbeeld van de kritische discourse analyse zien we terug in Foucault. '

 

Bij een genre analyse wordt er gekeken naar formats van interactie, zoals roddels en ironie. Het gaat om alledaagse communicatie, waarbij vorm en inhoud een prominente rol spelen. Modalization: formats gebruiken om je standpunt duidelijk te maken.

 

Paradigma-oorlog

Er kan gesproken worden van een zogenaamde paradigma-oorlog die wordt gevoerd tussen voorstanders van het kwantitatieve onderzoek vs. het kwalitatieve onderzoek. Hierbij staan een aantal begrippen lijnrecht tegenover elkaar:

- constructionisme vs positivisme

- interpretatieve benadering vs objectivisme

- inductie vs deductie

- theorie-ontwikkeling vs theorie toetsen

 

Kwantitatief onderzoek blijkt dominant te zijn over het kwalitatieve onderzoek. Maar kwalitatief onderzoek is superieur aan het kwantitatieve onderzoek.

 

Wanneer er getracht wordt om kwalitatieve data met kwantitatieve data te combineren, komen daar een aantal tekortkomingen aan te pas. Ten eerste is het een valkuil om kwalitatieve data te gebruiken als kwantitatieve data. Ten tweede is het eigenlijk onmogelijk om kwantitatieve data te gebruiken als kwalitatieve data. Echter kunnen de methoden van beide soorten onderzoek wel met elkaar gecombineerd worden. Zo kan er aan een vragenlijst in een kwantitatief survey ook open vragen worden toegevoegd. Bij de analyse van kwalitatieve data kunnen variabelen, waarden, classificatie en kwantificering worden toegepast. Wanneer de resultaten van kwalitatief onderzoek met het kwantitatief onderzoek worden verbonden, kunnen er drie mogelijke uitkomsten uitkomen: overeenstemming, verschillende aspecten van een issue (aanvulling) of tegenstrijdige uitkomsten.

 

Onderzoeksevaluatie en generalisering

Het impliciet combineren van de twee onderzoeksmethoden is dus een valkuil en de steekproef in kwalitatief onderzoek kan ook niet gekwantificeerd worden.

 

In de huidige discussie over kwalitatief onderzoek en kwantitatief onderzoek worden 11 manieren onderscheiden om beide onderzoeken te integreren (Bryman). Een oplossing voor dit probleem is de mixed method:

1. De validiteit kan vergroot worden door middel van triangulatie

2. Kwalitatief onderzoek kan gebruikt worden om hypothesen te ontwikkelen en kwantitatief onderzoek om deze te toetsen

3. Kwalitatief onderzoek kan gebruikt worden om een vragenlijst te maken en kwantitatief onderzoek om deze te ontwikkelen

4. Kwalitatief onderzoek kan gebruikt worden om context aan kwantitatief onderzoek te bieden, zodat het kwantitatieve onderzoek beter begrepen kan worden

5. Kwalitatief onderzoek kan gebruikt worden als illustratie bij kwantitatief onderzoek

 

 De keuze voor kwalitatief onderzoek of kwantitatief onderzoek hangt af van de onderzoeksvraag. Dit zorgt voor een einde aan de paradigma-oorlog.

 

Ethiek

Ethiek is essentieel en actueel. Hierbij worden verschillende ethische codes onderscheiden, namelijk non-maleficence: je mag mensen geen schade toebrengen, beneficence (onderzoek moet goed zijn), autonomy (onderzoek moet autonoom zijn) en justice (gelijke behandeling). Verder is het belang van ethische commissies zeer belangrijk voor de wetenschappelijke kwaliteit, het welzijn van de participanten en de waardigheid en rechten van participanten.

 

Om dit te waarborgen, moeten er informed consent vragen worden gesteld, schade voor deelnemers beperkt worden, recht gedaan worden aan deelnemers bij het analyseren van data en ten slotte de anonimiteit waarborgen.

 

Moeilijkheden in kwalitatief onderzoek

Het is lastig om de anonimiteit te waarborgen. Verder is het onethisch om covert observation toe te passen, dit geldt ook voor online onderzoek. Opnames van interviews moeten verder nergens laten rondslingeren.

 

Kwalitatief onderzoek: nu

Bij kwalitatief onderzoek zijn er drie belangrijke perspectieven, namelijk het symbolisch interactionisme, ethnomethodologie en structuralisme. Verder zijn er zes belangrijke scholen onder kwalitatief onderzoek te benoemen:

1. Gefundeerde theoriebenadering

2. Ethnomethodologie (conversatie-analyse, discourse-analyse, genre-analyse)

3. Etnografie

4. Cultural studies: hoe culturele groepen omgaan met media, interpretaties tv-programma's

5. Narratieve analyse en biografisch onderzoek

6. Gender studies

 

Kwalitatief onderzoek: trends

Er zijn verschillende trends bij kwalitatief onderzoek te onderscheiden:

- Visuele en elektronische data

- Online onderzoek

- Atlas.ti en andere programma's

- Hybridisering

- Triangulatie

- Verbinding tussen kwalitatief onderzoek en kwantitatief onderzoek

- Correct rapporteren van kwalitatief onderzoek

- Kwaliteitscriteria voor kwalitatief onderzoek

- Onderzoeksscholen of pragmatisch

- Internationalisering

- Correcte indicatie

 

Kwalitatief onderzoek: toekomst

Er zijn twee uitdagingen voor de toekomst, waarbij gekeken kan worden naar je onderzoekshouding (die moet open, nieuwsgierig en flexibel zijn) en je moet ervoor zorgen dat kwalitatief onderzoek heterogeen is. 

 

 

 

Image

Access: 
Public

Image

Join WorldSupporter!

Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Image

Follow the author: Vintage Supporter
Share this page!
Statistics
10324
Submenu & Search

Search only via club, country, goal, study, topic or sector