Staatsrecht 1 - RUG - Hoorcollegeaantekeningen & Sheetnotes
- 1606 reads
Vanaf dit jaar is de volgorde van de behandelde onderwerpen gewijzigd. De onderwerpen zelf zijn hetzelfde. De colleges lopen in 2017/2018 een week voor ten opzichte van de aantekeningen.
De hiërarchie van wetgeving die in de aantekeningen staan is niet meer juist; Verdragen van de Unie en het statuut voor het Koninkrijk der Nederland is hieraan toegevoegd
De functies van de wet en wetgeving zijn onderwerpen die in 2017/2018 behandeld worden.
Alle artikelen uit de Grondwet zijn toegevoegd aan de wetgevingsprocedure.
De hoofdvragen en de inrichting van de rechtsbescherming worden behandeld.
Ken de procesgang van de Awb en de toetsingscriteria van de Awb.
Ook de civiele rechter, haar bevoegdheid en de toetsingscriteria zijn belangrijke onderwerpen.
Tot 1848 waren er grote ontwikkelingen in het koninkrijk. De macht van de koning nam af en ministers namen deze langzaam maar zeker over. In 1848 werd de ministeriële verantwoordelijkheid geïntroduceerd. Zij moesten zich toen verantwoorden tegenover de Staten-Generaal.
De verhoudingen waren na 1848 nog steeds niet geheel duidelijk. De verduidelijking kwam in 1866/1868. De opkomst van het parlementaire stelsel met als belangrijkste regel; de vertrouwensregel.
De vertrouwensregel bepaald de gehele verhouding tussen de Staten-Generaal en de ministers. Immers, wanneer de Staten-Generaal het vertrouwen in een minister kwijt is, moet deze minister vertrekken. Dat maakt dat de Staten-Generaal een conflict in beginsel dus altijd zal winnen. De vertrouwensregel is zo belangrijk dat je zou kunnen zeggen dat eigenlijk al het staatsrecht op deze regel berust.
De vertrouwensregel zorgt niet alleen voor vijandschap maar ook voor controle. De vertrouwensregel veronderstelt parlementaire controle, veronderstelt dus ook dat er overleg plaats vindt. De vraag rijst nu, hoe kun je de verhouding tussen beiden nu schetsen?
Er zijn twee verhoudingsmodellen te benoemen, model 1 is het monisme. Model 2 is het dualisme. Monisme en dualisme zijn twee heel abstracte begrippen. Ze worden allebei op verschillende manieren gebruikt. in dit geval betekent het dualisme dat er sprake is van twee organen die onafhankelijk van elkaar opereren. Deze organen zijn gelijkwaardig en niet tot elkaar te herleiden.
Bij het monisme is er sprake van een hoofdorgaan dat een onder-orgaan kiest. Het ene orgaan is dus ondergeschikt aan het andere en kan van het hoofdorgaan worden afgeleid.
De verhouding tussen de regering en het parlement, hoe kun je die nu schetsen? Wanneer je voor één van beide stelsels zou kiezen zou het dualisme naar voren komen. Beiden hebben in principe een eigen positie en eigen bevoegdheden. Toch is er sprake van de vertrouwensregel. Van echte onafhankelijkheid is dus niet (volledig) sprake. Er is enigszins parlementair overwicht. De conclusie zal dus zijn, een dualistisch stelsel met monistische trekjes oftewel een gematigd dualistisch stelsel.
Waarom hebben we en kabinetsformatie? Omdat we een bestuur nodig hebben. Dit bestuur moet goed zijn. Bij de formatie komen eigenlijk alleen die ministers in het kabinet die vaste steun hebben vanuit de Staten-Generaal. Zolang zij aan het ‘verlanglijstje’ van de Staten-Generaal voldoen kunnen zij op die manier vrijuit opereren.
Bij een kabinetsformatie wil je samenwerking tussen partijen die samen ten minste 76 zetels hebben. Dat doe je dus vanaf de verkiezingsuitslag. Dan begin je met behulp van de formateurs, om de grootste partijen bijeen te schrapen. De formateurs leiden de onderhandelingen. Zij worden aangesteld door de 2e kamer, art. 139a RvOIII
Uiteindelijk resulteert dit in een Regeerakkoord (tussen de grootste partijen); beleidsvoornemens over wat er moet gebeuren. Wanneer de ministers dit volgen hebben ze dus sowieso de steun van de Staten-Generaal.
Bij zo’n kabinetsformatie vertrekken de demissionaire bewindslieden, nieuwen worden benoemd bij Koninklijk Besluit. (art. 43 Gw.) Oftewel door de Koning en de ministers.
Maar door welke ministers dan?
Ministers benoemen gebeurd door contra-seign van de minister-president. (art. 48 Gw.) Hij tekent dus eigenlijk dat hij minister-president wordt en geeft zich met die handtekening dus zelf toestemming. Wanneer hij dat gedaan heeft is hij daadwerkelijk minister-president en kan hij verder zonder problemen andere ministers benoemen.
Dan volgt er vaak een regeringsverklaring in de Tweede Kamer, verantwoording over onder andere het kabinet, een uiteenzetting van het kabinetsprogramma en eventuele verdere informatie.
Het parlement, blijft ondanks eventuele gunstige ministers, alsnog controleren. Er zijn diverse instrumenten voor deze controle.
De eerste is het inlichtingenrecht. (art. 68 Gw.) Controleren kan je alleen wanneer je informatie hebt. De tweede kamer is afhankelijk van de informatie die de minister geeft. (De Kamers mogen vragen om inlichtingen, ook individueel, en dan wordt er aan de hele kamer antwoord gegeven.) Antwoord geven moet, tenzij je een goede reden hebt als staatsbelang. De minister moet dat naar waarheid doen. Dat is best gek.
Beide kamers hebben het inlichtingenrecht wat beperkt in uitwerkingen van het inlichtingenrecht.
Ze hebben dit gedaan doormiddel van;
Het recht van interpellatie: Vragen stellen aan een minister die op dat moment niet op de agenda staan. Dit gebeurd alleen bij spoedgevallen. Dit recht komt toe aan een individueel Kamerlid. Daarvoor is verlof nodig van de kamer. Bij 30 stemmen en meer, mag het recht van interpellatie gebruikt worden. (art. 133 TK, 139 EK RvO)
Het vragenrecht, zowel schriftelijk als mondeling. Schriftelijke antwoorden moeten in beginsel binnen drie weken gegeven worden (art. 134-135 RvO Tk, art. 140 RvO EK). Mondelinge vragen worden alleen in de tweede kamer gesteld. (Art. 136-139 TK). Het gaat hierbij vaak meer om de vragen dan de antwoorden. Het mondelinge vragenrecht is eerder een politiek spel. Er moet even getoond worden dat ze allemaal nog wel kritisch zijn.
Dit waren de uitwerkingen van art. 68 Gw.
Soms zijn er dingen die zo belangrijk zijn dat er zelf onderzoek wordt gedaan. Bijvoorbeeld door middel van het Recht van Enquête (onderzoek) art. 70 Gw. (Wet op de parlementaire Enquête)
Bij dit recht kan iedereen, dus ook andere mensen dan de ministers en staatssecretarissen, worden gevraagd om informatie te verstrekken. Je bent hierbij echt verplicht om te verschijnen en te spreken. Er zijn dwangmiddelen. (art. 13,14,25 ev.)
Het doel van dit middel is waarheidsvinding en lessen voor de toekomst. Naar aanleiding van zo’n onderzoek wordt er een dik rapport geschreven door de commissie die dat dan voor een oordeel naar de tweede kamer stuurt.
Wat als je al informatie hebt? Dan kun je er een uitspraak over doen. (een motie) Moties zijn pas in beeld als ze worden aangenomen. (Art. 66 Tk, 93 EK) Moties zijn niet bindend. Het zijn enkel uitspraken.
In principe, een minister, met betrekking tot de vertrouwensregel, zal er als het wordt aangenomen toch naar moeten kijken. Tenzij het een motie van wantrouwen is. Deze moet wel worden opgevolgd, maar dan is het eigenlijk ook al te laat voor de desbetreffende minister.
Iets anders is het begrotingsrecht. Een andere manier waarop de kamer invloed heeft op het bestuur, de regering. Het parlement moet namelijk instemmen met de begroting.
Op grond van art. 105 Gw, lid 1, wordt de begroting bij WET vastgesteld (Regering + SG). In lid 2 staat dat deze wordt uitgebracht op de 3e dinsdag van September. (art. 65 Gw.)
De begroting is samengesteld uit allerlei afzonderlijke gedeeltes zodat er per gedeelte gestemd kan worden. zo voorkom je dat tegen de gehele begroting wordt ingestemd.
De begroting is dan ook een enorm stuk. Een algemene regeling hierover staat in de comptabiliteitswet. De verantwoordelijke voor dit stuk is de minister van Financiën. Nu zou dat minister DIjsselbloem zijn.
Het budget (begrotingsrecht) was een van de 1e controlemiddelen van de Staten-Generaal. sinds 1848 is er een verplichte jaarlijkse vaststelling en heeft de TK het recht van amendement.
Het budget bevat geen bindende regels maar geeft toestemming tot het doen van uitgaven. Dat is dus het rechtskarakter. Burgers kunnen aan het begrotingsrecht geen rechten ontlenen en de overheid kan door de begrotingspost niet afzien van lopende contractuele overeenkomsten.
De begrotingswet moet in werking zijn getreden vóór het nieuwe jaar (begrotingsjaar) op 1 januari. Wanneer dit niet gebeurd, mogen voor het aangaan van nieuwe contracten maximaal 4/12 van het bedrag van vorig jaar worden gebruikt.
Vaak is er een tekort aan geld. Een tussentijdse wijziging in de begroting (suppletaire begrotingswet) art. 14 Gw. Dat komt dus vaak voor.
De controle van de begroting geschiedt over het algemeen door de minister van financiën (Art. 39-41 Gw.) Hij heeft een groot aantal controlebevoegdheden op een interne manier. De externe controle geschiedt door de Algemene Rekenkamer. Art. 76 Gw. Zij doen een rechtmatigheidscontrole. Art. 83 lid 3, verklaring van goedkeuring.
Wanneer het niet rechtmatig is, dan geen verklaring van goedkeuring, dus een bezwaar van de rekenkamer.
De wetgever lost dit heel makkelijk op. Zij stellen een indemniteitswet op. Art. 89 Gw waarmee ze het bezwaar in een wet opheffen.
Daarnaast doen zij ook een doelmatigheidscontrole.
In een wet in formele zin worden drie belangen beschermd. Ten eerste de democratie. Het volk heeft hier immers stemrecht in door middel van de Staten-Generaal. Ten tweede de Algemeenheid, Het gaat willekeur tegen en er is sprake van gelijkheid. Ten derde is er sprake van rechtszekerheid door het staatsrechtelijke ongeschreven legaliteitsbeginsel, een voorafgaande regel.
De legaliteitseis houdt in dat wanneer overheidsoptreden een inbreuk maakt op een recht, dat altijd moet zijn gelegaliseerd in een wet of zelfs in de Grondwet. De overheid moet zich aan deze wet houden.
De hiërarchie van wetgeving is als volgt;
Grondwet (Grondwetgever)
Wet in formele zin (art. 81 Gw.) (Regering + SG)
AMvB (Art. 98 Gw.) (Regering)
Ministeriële regeling (Ministers)
Provinciale verordening (Provinciale staten)
Gemeentelijke verordening. (Gemeenteraad)
Vanaf de AMvB moet steeds kunnen worden aangetoond dat de bevoegdheid uit de wet in formele zin of uit de Grondwet komt. Het woord ‘wet’ kan dus vele betekenissen hebben.
Bij een wet in formele zin bijvoorbeeld bepaald de vorm (procedure) of iets een wet is. Bij een wet in materiële zin bepaald de inhoud wat voor soort wet het is. De kenmerken van een wet in materiële zin zijn algemeen naar buitenwerkende bindende regels, algemeen verbindende voorschriften met een wettelijke grondslag.
Een algemeen verbindend voorschrift is dus eigenlijk altijd een wet in materiële zin.
AMvB’s en ministeriële regelingen worden dus vaak wel wet genoemd, niet om de vorm maar om de inhoud welke vaak een avv is.
Een wet in formele zin kan op verschillende manieren tot stand komen. (Art. 81 Gw, procedure 82 ev.) De eerste manier is een regeringsvoorstel: Door de regering ingediend. (ong. 90%) bij de tweede kamer. De tweede manier is een initiatiefvoorstel; door een Kamerlid aanhangig gemaakt bij de tweede kamer. De tweede stap hierbij is dat de tweede kamer het dan in dient bij de 1e kamer. Met het woord indiener wordt dus nooit een Kamerlid op zich bedoeld.
Procedure: (hoofdlijnen)
De procedure wordt voorbereid op het ministerie
Het wordt besproken in de ministerraad (RvO MR) art. 4
Dan volgt het advies van de Raad van state.
Dan wordt het behandeld in de tweede kamer (nadat het is doorgestuurd door een minister naar de voorzitter in de 2e kamer)
Eerst wordt het in een commissie behandeld en dan plenair.
Er is een wijziging mogelijk (plenair), het recht van amendement
Stemming
Behandeling in de 1e kamer
Eerst naar de commissie, dan plenaire behandeling. (Het wordt in de 1e kamer minder politiek bekeken maar meer naar de handhaafbaarheid van het voorstel)
Er is geen wijziging mogelijk
Stemming
Bekrachtiging (minister moet zelf tekenen van instemming, contra-seign)
Bekendmaking en inwerkingtreding)
De Raad van State geeft dus advies over het wetsvoorstel. (Art. 73 Gw, jo. Art. 17 lid 1 wet RvS)
De Raad van State kan zowel advies geven als zelf wetten maken. Daarom is de Raad van State gesplitst in twee delen. De Raad van State let bij het beoordelen van de wetten op drie onderdelen, ten eerste de juridische toets, ten tweede de beleid analytische toets en ten derde de wetstechnische toets.
De beleid analytische toets houdt in dat de regering wordt geconfronteerd met het eigen beleid. Past het voorstel wel in het eigen beleid? Met de wetstechnische toets wordt gemeten of het wel precies genoeg wordt aangegeven en of het wel duidelijk is. Nadat er gekeken is hoe het voorstel bevalt, eindigt de Raad van State met een dictum, een samenvatting. Er zijn zes verschillende oordelen die zij kunnen vellen. De eerste drie zijn positief, nummer 4, 5en 6 zijn negatief. Wanneer het oordeel negatief uitpakt volgt opnieuw een bespreking in de Ministerraad. (art. 4 RvO Mr.)
Ook als de RvS het niet eens is word het soms om politieke redenen toch doorgestuurd nar de Staten-Generaal. Dan zit de tweede kamer er mee. Die is daar niet altijd even blij mee.
De wet in formele zin kan tevens gewijzigd worden. (art. 84 Gw.)
Voor een wijziging gelden ook verschillen met regeringsvoorstellen en initiatiefvoorstellen. Bij regeringsvoorstellen kan er als volgt gewijzigd worden; Door de regering door middel van een Nota van Wijziging, hierbij is stemmen niet nodig, of door de Tweede kamer: recht van amendement waarbij stemmen wel nodig zijn.
Bij een initiatiefvoorstel kan er gewijzigd worden door de aanhangig-maker door middel van een Nota van Wijziging, waarbij stemmen niet nodig is en door de Tweede kamer (recht van amendement) Hierbij is stemmen wederom wel nodig.
Op grond van art. 86 Gw. Kan een wet ook worden ingetrokken. Dit kan door middel van een regeringsvoorstel: Regering (=indiener) ‘Zolang het niet door de SG is aangenomen’, en door middel van een Initiatiefvoorstel: Door de tweede kamer (indiener), ‘Zolang niet door de SG is aangenomen’. Dat laatste betekent dus dat het voorstel nog bij de tweede kamer of bij de aanhangig-maker ligt.
Bekrachtiging gebeurt op grond van art. 87 Gw. Dit kan door een handtekening van de koning en de verantwoordelijke ministers. Daarmee wordt het een wet, maar treedt hij nog niet in werking. Een koning kan een bekrachtiging best weigeren maar dat is in de praktijk erg onverstandig.
De bekendmaking en de inwerkingtreding gebeurt bij art. 88 Gw jo. 3 Bekendmakingswet, in het Staatsblad. De wet regelt in principe zijn eigen bekendmaking. Vaak door een bij Koninklijk Besluit te bepalen tijdstip. Er is een vangnet voor wanneer de datum is vergeten. (Art. 7 Bekendmakingswet)
De bevoegdheid tot wetgeving kan aan drie punten worden ontleend, ten eerste de legaliteitseis, ten tweede de wetgever van de formele zin die zijn bevoegdheid ontleend aan de grondwet. (Art. 81 Gw) en ten derde de regering (AMvB’s) en ministers (ministeriële regelingen) die hun regelgevende bevoegdheid ontlenen aan de wet.
Een AMvB is op grond van art. 89 bij KB vastgelegd. Hij is in 99% van de gevallen terug te voeren op een wet in formele zin en dan wordt hij onzelfstandig genoemd. De overige 1% is wanneer de AMvB’s rechtstreeks van de Grondwet komen. Dan wordt hij zelfstandig genoemd. Zelfstandige AMvB’s zijn zeldzaam en zeer problematisch. Ze mogen namelijk niet gehandhaafd worden, er mag niet gestraft worden. Daarvoor moet het op de Wet berusten.
Ook over AMvB’s moet er geadviseerd worden door de Raad van State. (Art. 17 Wet op RvS). De bekendmaking geschiedt ook in het Staatsblad. (Art. 3 BW)
Andere KB’s die algemeen verbindende voorschriften bevatten zijn kleine KB’s. Hierbij hoeft de RvS niet worden gehoord. Een AMvB wordt dus altijd een groot KB genoemd.
Bij ministeriële regelingen moet alles op de wet berusten. Er zijn twee soorten trajecten. De eerste is wanneer dat rechtstreeks van de wet in formele zin afkomstig is. Het tweede is wanneer het berust op een AMvB welke weer afkomstig is van een wet.
Voor ministeriële regelingen is geen advies van de RvS nodig en geschiedt de bekendmaking via de Staatscourant (Art. 4 Bekendmakingswet)
Attributie is het scheppen van een nieuwe, nog niet bestaande bevoegdheid en de toekenning daar van aan een bepaald orgaan. De Grondwet attribueert altijd (elke bevoegdheid die ze toekennen is attributie)
Er zijn twee soorten bevoegdheden: de wetgevende bevoegdheid, het vaststellen van algemeen verbindende voorschriften en bestuursbevoegdheden, de rest. Vaak beschikkingen.
Bij delegatie is er sprake van een bevoegdheid die je hebt gekregen en dan weer doorgeeft. De wetgever delegeert wetgevende bevoegdheid altijd. De wetgever die een bestuursbevoegdheid schept (via wet in formele zijn) attribueert altijd.
Delegatie mag wanneer er in de grondwettekst het woord regelt is opgenomen of een woord dat daar sterk op lijkt. (regels, regelen, regeling) of (bij of) krachtens de wet. LET OP! Wanneer er bij de wet staat, dan mag het juist NIET. Een voorbeeld: De Wet regelt de toelating…
Bij een wet in formele zin
Bij AMvB, dan moet de regering de bevoegdheid zelf dragen en mag zij niet sub-delegeren.
(bij of) krachtens AMvB, dan mag de regering wel sub-delegeren.
Vb. Bij AMvB wordt geregeld.
LET OP!, de regels die golden bij de grondwettekst gelden hier NIET.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
1814 |
Add new contribution