BulletPointsamenvatting van Brain and Cognition van Kalat e.a. - 3e Custom UU druk

Wat houdt de cognitieve psychologie in? - BulletPoints bij Chapter 1

  • De twee definities van de geest zijn niet onverenigbaar. De eerste definitie wijst op verschillende typen van cognitie - de mentale processen is wat de geest doet. De tweede definitie zegt iets over hoe de geest opereert en over de functie van de geest.

  • het keuze-experiment van Donders is belangrijk, omdat het iets belangrijks illustreert in het onderzoeken van de geest: mentale processen kunnen niet direct worden gemeten maar moeten worden geïnterpreteerd uit gedrag. Dit principe wordt bij de gehele cognitieve psychologie gehandhaafd.

  • Het structuralisme gaf weinig resulttaten en verloor daarom de aandacht aan het begin van de twintigste eeuw. Toch was Wundt belangrijk. Door zijn inzet om de geest te onderzoeken vanuit gecontroleerde omstandigheden wordt Wundt gezien als leidend in de verschuiving in de manier van onderzoeken van de geest: van een rationele benadering naar een empirische benadering. Hij benadrukte de centrale rol van experimenten in het opdoen van kennis over de menselijke geest.

  • Ebbinghaus genereerde de ‘Savings method’.  Savings kunnen als volgt worden berekend: savings = (originele tijd nodig om de lijst te leren) - (tijd nodig om de lijst te herleren na een bepaalde tijd). Hoe langer de tijd tussen de leermomenten, hoe kleiner de savings zullen zijn. Deze methode geeft ons een maat voor vergeten. Savings in een plot uitzetten aan de hand van tijd geeft een savings curve. Dit was belangrijk, omdat het liet zien dat het geheugen gekwantificeerd kon worden en dat functies zoals de savings curve gebruikt kunnen worden om een eigenschap van de geest te bescrijven.

  • Het eerste laboratorium opgericht door Wundt, de kwantitatieve experimenten van Donders en Ebbinghaus, en de opmerkzame observaties van James kunnen gezien worden als een veelbelovend begin van onderzoek van de menselijke geest. Onderzoek van de geest verloor echter grotendeels de aandacht binnen de psychologie. Dit gebeurde voornamelijk, omdat er een negatieve reactie ontstond ten opzichte van analytische introspectie.

  • Watson introduceerde het behaviorisme. Hij ging alleen uit van meetbaar observeerbaar gedrag, niet van onmeetbare processen zoals emoties, redeneren en denken. Behaviorisme omvat ook klassieke conditionering van Pavlov en operante conditionering van Skinner.

  • Het gebruik van het woord cognitie en het idee dat iets anders in de geest van de rat gebeurt dan een stimulus-response connectie, plaatste Tolman buiten de heersende vorm van het behaviourism.

  • In 1950 kwam er een nieuwe aanpak die de informatieverwerkingsbenadering werd genoemd. Deze aanpak was mede geïnspireerd door de uitvinding van de computer. Volgens deze benadering kan de werking van de geest beschreven worden in een aantal zich voordoende stadia. Deze benadering leidde tot het stellen van nieuwe onderzoeksvragen en tot een nieuwe manier van weergave van de antwoorden op de onderzoeksvragen.

  • Broadbent's model gaf een mogelijkheid om de werking van de geest te visualiseren en analyseren als een volgorde van verwerkingsstadia. Zo een model kan getest worden door nieuwe experimenten.

  • Miller beredeneerde dat het geheugen niet een passieve opslag van sensorische informatie is, maar een actief proces bedraagt. Miller beschreef het proces in computer termen, waardoor 'de geest als computer'-metafoor populair werd. De cognitieve revolutie was een feit.

  • Onderzoek in de cognitieve psychologie begint met wat bekend is over een probleem. Vanuit dat startpunt stellen onderzoekers vragen op, zetten ze experimenten op en verzamelen en interpreteren ze resultaten. Het is een soort ketting waarin de ene vraag op de andere volgt. De grootste uitdaging is niet om de experimenten uit te voeren maar om de juiste experimenten te ontwerpen.

  • Modellen zijn representaties die helpen om cognitieve structuren of processen te visualiseren en verklaren. Er kan grofweg onderscheid gemaakt worden tussen twee soorten modellen: structurele modellen, die hersenstructuren in kaart brengen die betrokken zijn bij specifieke cognitieve functies, en procesmodellen, die laten zien hoe een cognitief proces werkt.

  • Kennis over de menselijke geest kan helpen bij het oplossen van problemen die zich in de maatschappij voordoen. Denk hierbij aan het verbeteren van verkeersveiligheid of werkomstandigheden.

Wat zegt de biologische psychologie over het visuele en de verwerking van hetgeen je ziet? - BulletPoints bij Chapter 5

  • Lichtstralen kaatsen vanaf elk object maar wij kunnen alleen die stralen zien die loodrecht op onze retina vallen. Je neemt enkel iets waar wanneer je hersenactiviteit erdoor verandert. Visuele codering is wat je waarneemt is een samenspel van verschillende factoren.

  • Thomas Young erkende dat kleur een biologische verklaring moest hebben. Hij suggereerde dat wij kleur waarnemen door de reacties van een aantal receptoren (elk gevoelig voor een ander bereik van golflengtes) met elkaar vergelijken. Dit wordt de trichromatische theorie (trichromatic theory) of Young-Helmholtz theorie genoemd.

  • De opponent-proces theorie van Hering gaat ervan uit dat we kleur in termen van tegenovergestelden waarnemen op continuüms van kleur.

  • De retinex theorie probeert kleur constantheid te verklaren. Deze theorie stelt dat de cortex informatie zich vergelijkt met verschillende delen van de retina om de helderheid en kleur van elk gebied te bepalen.

  • Een zuilvormige organisatie van de visuele cortex houdt in dat cellen die dezelfde soort informatie verwerken of bij zich dragen, zich in dezelfde zuil bevinden.

  • Het brein heeft visuele ervaring nodig om zijn verbindingen de behouden en te verfijnen. De meeste neuronen in de visuele cortex ontvangen binoculaire input; stimulatie vanuit beide ogen.

  • De primaire visuele cortex (V1) zendt informatie naar de secundaire visuele cortex (V2), welke de informatie verder verwerkt en het overbrengt naar overige gebieden. De verbindingen zijn wederkerig. Een onderscheid wordt gemaakt tussen de ventrale stroom en de dorsale stroom.

  • Alle vier de kwabben van de cerebrale cortex zijn betrokken bij het zien van een complex bewegingspatroon. Twee gebieden in het bijzonder zijn gebied MT (midden temporale cortex) of V5, en gebied MST (mediaal superieure temporale cortex).

Hoe werken de andere zintuigen? - BulletPoints bij Chapter 6

  • Het menselijke gehoor is erg gevoelig voor geluiden die slechts een minimale vibratie hebben. Mensen kunnen dan ook hele kleine verschillen in tonen horen. Toch heeft het gehoor als functioneel doel om de essentiële informatie uit de prikkels te halen.

  • Sommige mensen leiden aan amusia, ook wel toondoofheid genoemd. Zij kunnen geen kleine verschillen tussen tonen onderscheiden. Deze mensen hebben minder verbindingen tussen de auditieve cortex en de frontale cortex. Mensen die alle tonen kunnen benoemen, hebben een absoluut gehoor. Dit komt vaker voor bij mensen wiens taal ook meer afhangt van toonhoogte.

  • Mechanische zintuigen reageren op druk, buigen of andere verdraaiingen van een receptor.

  • Het vestibulaire orgaan bestaat uit de saccule, utricle en drie semicirculaire kanalen. Sensaties vanuit dit orgaan detecteren de richting van het opheffen van het hoofd en de mate van versnelling van het hoofd.

  • Het somatosensorisch systeem is de sensatie van het lichaam en zijn bewegingen en bevat vele bronnen van informatie. Somatosensorische receptoren bevinden zich in groten getale op de huid.

  • Verschillende systemen kunnen worden gebruikt om een bepaalde boodschap over te brengen. Sommige onderzoekers beweren dat de chemische zintuigen er het eerst waren bij dieren, omdat dit hen in staat stelt om eten te vinden en gevaar te vermijden.

  • Smaak resulteert uit stimulatie van de smaakpapillen; receptoren op de tong. Smaak en geur werken nauw samen.

  • Reukzin is met name belangrijk voor voedselselectie, maar ook voor sociaal gedrag. Je hebt de voorkeur voor mensen die net iets anders ruiken dan jezelf en je familieleden.

  • Het vomeronasale orgaan (VNO) is een groep receptoren die dichtbij de olfactorische receptoren ligt. VNO-receptoren zijn enkel gespecialiseerd om op feromonen te reageren. Feromonen zijn chemicaliën vrijgelaten door een dier die het gedrag van andere leden van de soort beïnvloeden.

  • Synesthesie is de ervaring die sommige mensen hebben waarin stimulatie van één zintuig een waarneming teweegbrengt van dat zintuig, maar ook van een ander. De smaak van biefstuk is dan bijvoorbeeld blauw bij iemand.

Wat is de betekenis van perceptie in de cognitieve psychologie? - BulletPoints bij Chapter 3

  • Perceptie wordt gedefinieerd als: ervaringen die voortkomen uit stimulatie van de zintuigen. Percepties kunnen veranderen als gevolg van nieuwe informatie en perceptie kan een proces inhouden wat ook wordt gebruikt bij probleemoplossing en redeneren.

  • Bottom-up verwerking omvat alle informatieverwerking die begint met stimulatie van de receptoren en via het centrale zenuwstelsel in de hersenen terecht komt. Al onze sensorische ervaringen vallen onder bottom-up verwerking. Eenzelfde soort sensorische sensatie kan veroorzaakt worden door veel verschillende dingen. Daarrom is voor perceptie meer nodig dan wordt gebracht via bottom-up verwerking. Perceptie houdt ook de volgende factoren in: de kennis die een persoon van de omgeving heeft, de verwachtingen van personen, en de aandacht voor een bepaalde stimuli. Deze extra informatie vormen de basis voor top-down verwerking. Dit zijn dus processen die beginnen bij de hersenen. De "top" van het perceptuele proces.

  • Gestaltpsychologen waren geïnteresseerd in hoe elementen samengevoegd worden door het brein en samen grotere objecten vormen. Ze wilden weten hoe de wereld ontvangen wordt door ons brein. De Gestaltpsychologen stelden een aantal principes van perceptuele organisatie op die een indicatie moesten geven van hoe elementen uit de omgeving georganiseerd worden en samen worden gevoegd.

  • Maar waar komen deze principes van organisatie vandaan? Wertheimer beschrijft deze principes als "intrinsieke wetten" en dat impliceert dat ze in het systeem zijn ingebouwd. Dit komt overeen met het idee van de gestalt psychologen dat ervaring perceptie kan beïnvloeden, maar dat de rol van ervaring klein is in vergelijking met de rol van bovengenoemde principes. Dit verschilt dus met het likelihood principe van Helmholtz.

  • Bayesiaanse inferentie houdt in dat er een algoritmische procedure wordt gebruikt bij het waarnemen. Hierbij wordt rekening gehouden met vooraf bestaande overtuigingen over een perceptueel resultaat (prior probability) en de waarschijnlijkheid (likelihood) dat dit resultaat daadwerkelijk optreedt op basis van aanvullend bewijs. 

  • Bepaalde neuronen in de hersenen reageren het best op stimuli die regelmatig voorkomen (zoals horizontale en verticale stimuli). De hersenen zijn hier gevoeliger voor. Het brein is mogelijk evolutionair gevormd door de blootstelling aan de omgeving zodat het de omgeving ook effectiever kan ontvangen. Het mechanisme waardoor de hersenen veranderd worden door ervaring wordt experience-dependent plasticity (ervaringsafhankelijke plasticiteit) genoemd.

  • Beweging helpt ons objecten in de omgeving meer accuraat weer te geven en voegt extra informatie toe over ze (de ware vorm bijvoorbeeld). Beweging is ook belangrijk voor de constante coördinatie die plaatsvindt tussen de perceptie van stimuli en actie nemen naar deze stimuli toe. We coördineren tussen het zien en herkennen van ons koffiekopje, het grijpen naar het koffiekopje en het oppakken er van. Er vindt hier dus een coördinatie plaats tussen perceptie en actie. Achter schijnbaar simpele automatische acties zoals het oppakken van een koffiekopje zitten een aantal complexe onderliggende systemen. Deze systemen zijn ontdekt door vroegere experimenten waarbij gedeelten van hersenen bij dieren werden verwijderd (brain lesioning) en door de neuropsychologie (tak van de psychologie dat onderzoek doet naar het gedrag van mensen met een hersenletsel).

  • Er is groeiend bewijs dat perceptuele processen beïnvloedt worden door cultuur. Mensen binnen verschillende culturen lijken verschillende verwerkingsstylen te hebben. Deze verschillen in verwerking lijken ook de verschillen in perceptie te bepalen. De verwerkingsstylen lijken vooral veroorzaakt te worden door het soort sociale structuur en sociale gedrag binnen een cultuur.

Wat is de betekenis van aandacht in de cognitieve psychologie? - BulletPoints bij Chapter 4

  • Aandacht is het vermogen te focussen op specifieke stimuli of locaties. Deze benadering van focussen wordt meestal geassocieerd met selectieve aandacht. Selectieve aandacht is het richten van de aandacht op één specifieke stimulus. Verdeelde aandacht verwijst naar het richten van de aandacht op twee of meer dingen. Afleiding wordt gevormd door stimuli die het verwerken van andere stimuli verstoren. Visueel scannen is ook een aspect van aandacht, wat verwijst naar oogbewegingen van bepaalde locaties of objecten naar andere.

  • Broadbents vroege selectiemodel van aandacht stelde dat informatie door de volgende stadia gaat: het sensorisch geheugen houdt alle inkomende informatie een fractie van een seconde vast en transporteert deze informatie naar het volgende stadium; het filter identificeert de informatie op basis van zijn fysieke kenmerken – zoals de toon van de stem van de spreker, snelheid, accent – en laat alleen dit bericht door de detector en filtert alle overige berichten; De detector verwerkt informatie om karakteristieken te bepalen op een hoger niveau, zoals de betekenis. Omdat alleen de belangrijke, bedoelde informatie door de filter is gelaten wordt bij de detector alle informatie verwerkt die daar binnen komt; en het kortetermijngeheugen ontvangt de output van de detector en houdt informatie 10-15 seconden vast en transporteert ook informatie naar het langetermijngeheugen.

  • In 1964 introduceerde Anne Treisman een aanpassing op het model van Broadbent. Dit wordt de attenuatietheorie van aandacht genoemd. Ze liet het ‘filter’ vervangen door een ‘attenuator’ (een ‘verzwakker’).

  • Er zijn verschillende factoren die aandacht controleren, waaronder cognitieve bronnen en cognitieve lading. Cognitieve bronnen (processing capacity) verwijzen naar het idee dat een persoon een bepaalde cognitieve capaciteit heeft, welke gebruikt kan worden voor het uitvoeren van verschillende taken. Cognitieve lading (perceptual load) is de hoeveelheid van iemands cognitieve bronnen die nodig zijn om een specifieke taak uit te voeren. Sommige makkelijke, goed geoefende taken hebben lage cognitieve ladingen, lage-ladingstaken (low-load tasks). Sommige moeilijke, weinig geoefende taken zijn hoge-ladingstaken (high-load tasks). Lavie (1995) veronderstelde in de load theory of attention dat de hoeveelheid cognitieve bronnen die overblijven als iemand een primaire taak uitvoert, bepaalt hoe goed die persoon taakirrelevante stimuli kan negeren.

  • Overte aandacht is het richten van de ogen naar de bron waar een stimulus vandaan komt. Deze verschuift met behulp van oogbewegingen. Oogbewegingen worden gemeten met behulp van een apparaat, een eye tracker. Deze laat fixaties zien, plekken waar de blik even op blijft hangen. Hij laat ook lijnen zien, die saccadische oogbewegingen indiceren: oogbewegingen van de ene naar de andere fixatie.

  • Bij coverte aandacht verschuift de aandacht van één plek naar een andere plek zonder de ogen te bewegen. Dit is aandacht die niet geassocieerd wordt met oogbewegingen en kan bestudeerd worden aan de hand van een procedure die precueing heet.

  • Verdeelde aandacht is de verspreiding van de aandacht over twee of meerdere taken. Verdeelde aandacht kan verbeteren door middel van oefening. Bij veel oefening wordt het verwerkingsproces na een tijd automatisch. Automatische verwerking treedt op zonder inspanning en vraagt om maar een klein deel van cognitieve bronnen.

  • Het probleem van auto-ongelukken heeft vaak niets te maken met of de bestuurder zijn telefoon in zijn hand heeft of dat het bellen gebeurd door de telefoon handsfree te gebruiken, maar met dat het rijden met minder cognitieve resources gebeurd.

  • Inattentional blindness treedt op wanneer we onze visuele aandacht op een stimulus richten en daardoor een bijkomende of naaste stimulus niet kunnen zien. Als observanten op één specifieke activiteit moeten letten, kan het zijn dat ze een andere activiteit compleet missen, zelfs als het recht voor hun neus gebeurt.

  • Deze theorie van Anne Treisman geeft een verklaring voor hoe we gescheiden eigenschappen als een geheel kunnen zien. Met gescheiden eigenschappen wordt bedoeld dat we beweging, vorm, kleur en diepte met verschillende hersengebieden waarnemen, maar toch zien dat het een rollende rode bal is. De feature integration theory bestaat uit twee fasen. De eerste fase is de preattentive stage (preattentieve fase), waarbij objecten geanalyseerd worden in gescheiden eigenschappen. We zijn ons niet bewust van dit proces omdat het gebeurt voordat we ons bewust zijn van het object. De tweede fase is de focused attention fase (gerichte aandachtsfase), waar de individuele eigenschappen worden samengevoegd tot een geheel.

  • Voor een hele lange tijd heeft men aandacht en emotie gezien als twee verschillende entiteiten. Daarom werden beiden binnen verschillende velden van de psychologie onderzocht. Sinds de laatste twintig jaar wordt steeds meer ingezien dat aandacht en emotie sterk met elkaar samenhangen op veel verschillende manieren. Voor sommige onderzoekers zijn de twee zelfs onafscheidbaar.

Wat zijn het kortetermijn geheugen en werkgeheugen? - BulletPoints bij Chapter 5

  • Geheugen wordt gedefinieerd als: de processen die betrokken zijn bij het vasthouden, terughalen, en gebruiken van informatie over stimuli, beelden, gebeurtenissen en vaardigheden, nadat de originele informatie niet langer aanwezig is. Een tweede definitie beschrijft het geheugen als een proces dat actief is wanneer een ervaring uit het verleden invloed heeft op gedachten en gedrag in het nu of de toekomst.

  • Het modale geheugenmodel is in 1968 ontwikkeld door Atkinson en Shiffrin. Dit model heet zo omdat het vele onderdelen van daarvoor voorgestelde geheugenmodellen bevatte. De fases binnen dit model worden de structurele onderdelen genoemd. De drie hoofdonderdelen zijn: het sensorische geheugen, het kortetermijngeheugen, en het langetermijngeheugen.

  • Het sensorische geheugen is de instandhouding, voor korte perioden van de effecten van sensorische stimulatie. De instandhouding van de perceptie van licht wordt persistentie van visie genoemd. Dit effect treedt ook op wanneer we een film bekijken, we zien vloeiende bewegingen in plaats van snel wisselende plaatjes.

  • Resultaten uit experimenten zoals dat van Sperling hebben aangetoond dat alle binnenkomende sensorische informatie geregistreerd wordt, maar ook wordt vergeten binnen een seconde. Dit korte sensorische geheugen voor visuele stimuli wordt het iconisch geheugen of visuele icoon genoemd. Ander onderzoek heeft aangetoond dat er ook een aanhoudendheid is voor geluid in de geest. Dit wordt het echoïsch geheugen genoemd.

  • Het kortetermijngeheugen (STM) is het systeem dat betrokken is bij kleine hoeveelheden informatie opslaan voor korte tijdsperiodes. Het kortetermijngeheugen wordt vooral getest aan de hand van de recall-methode, waarbij participanten een aantal woorden moeten onthouden en later weer opnoemen. Als 3 van de 10 woorden worden onthouden is er een recall van 30%. Deze experimenten dienen om de duur van het STM te meten.

  • Een chunk wordt gedefinieerd als een verzameling elementen die sterk geassocieerd worden met elkaar maar zwak zijn geassocieerd met elementen in andere chunks.

  • Werkgeheugen werd door Baddeley en Hitch geïntroduceerd en wordt gedefinieerd als een systeem met gelimiteerde capaciteit voor tijdelijke opslag en manipulatie van informatie, voor complexe taken zoals inzicht, leren, en redeneren.

  • De fonologische lus bestaat uit twee componenten, namelijk de fonologische opslag en het articulatieve herhalingsproces, en verwerkt verbale en auditieve informatie. De fonologische opslag heeft een beperkte capaciteit en houdt informatie voor slechts een paar seconden vast. Het articulatieve herhalingsproces is verantwoordelijk voor herhaling die voorkomt dat items in de fonologische opslag vervagen. Het visuospatiële schetsblok verwerkt visuele en ruimtelijke(spatiële) informatie.  Het visuospatiële schetsblok en de fonologische lus zijn beide verbonden aan de central executive. De central executive bepaalt hoe aandacht wordt verdeeld tussen taken en combineert de verschillende bronnen van informatie om taken te doen.

  • Dit Het visuospatiële schetsblok systeem verwerkt visuele en ruimtelijke informatie en is daarom betrokken bij visuele inbeelding (visual imagery), wat het inbeelden is van visuele beelden terwijl de fysieke visuele stimulus niet aanwezig is.

  • Het central executive zorgt er voor dat het werkgeheugen ‘werkt’ omdat het, het controle punt is van het werkgeheugensysteem. Het werd door Baddeley beschreven als de aandachtsbepaler. Het central executive is onder andere bestudeerd aan de hand van patienten met hersenschade aan de frontaalkwab, welke een centrale rol speelt in het werkgeheugen.

  • Baddeley’s driecomponentensysteem kon veel verklaren, maar niet alles. Een voorbeeld hiervan is dat het werkgeheugen meer onthoudt dan verwacht wordt. De capaciteit van het werkgeheugen kan worden vergroot aan de hand van chunking. Baddeley vond het nodig om dit component toe te voegen aan zijn model. Dit component noemde hij de episodische buffer, welke informatie kan opslaan (en zo voor extra capaciteit zorgt) en verbonden is met het LTM (waardoor uitwisseling tussen het werkgeheugen en LTM mogelijk is).

  • De volgende methoden worden ook gebruikt om het werkgeheugen te bestuderen: analyse van gedrag na hersenschade bij dieren en mensen; opnames van enkele neuronen bij dieren; opnames van elektrische signalen bij het mensenbrein; en hersenactiviteit meten in het mensenbrein. Onderzoeken zijn ontwikkeld om te bepalen waar informatie opgeslagen zit in het brein aan de hand van uitstellen of wachten. 

Hoe werkt het langetermijngeheugen? - BulletPoints bij Chapter 6

  • Het langetermijngeheugen (LTM) is het systeem dat informatie opslaat voor lange perioden. Het LTM heeft betrekking op herinneringen vanaf 30 seconden geleden tot de allereerste herinneringen. Recente herinneringen zijn het meest gedetailleerd, deze details vervagen als de tijd vordert en vaak verdwijnen de specifieke herinneringen uiteindelijk helemaal. Net als het werkgeheugen is het LTM een dynamisch systeem. Het LTM biedt een archief dat we als referentie kunnen gebruiken als we uit ons verleden herinneringen willen ophalen. Het biedt een enorme hoeveelheid aan achtergrondinformatie die we constant gebruiken als we ons werkgeheugen gebruiken om te bepalen wat er precies gebeurt op een moment. Dit komt voort uit interactie tussen het STM/Werkgeheugen en het LTM.

  • Informatie wordt in het LTM op een andere manier gecodeerd dan in het STM. Visueel, auditief, en semantisch coderen gebeurt ook in het LTM. Visuele codering gebeurt hier als je iemand herkent aan zijn uiterlijk, auditieve codering als je een zanger herkent aan zijn stem en semantische codering gebeurt wanneer je de context begrijpt van iets dat gebeurd is in het verleden. Semantische codering is predominant in het LTM, wat geïllustreerd kan worden aan de hand van fouten die mensen maken bij LTM-taken.

  • Recent onderzoek met neuroimaging-technieken laat zien dat de hippocampus en mediale temporaalkwab inderdaad betrokken zijn bij LTM-processen, maar ook voor een deel betrokken zijn bij het STM. Hoewel er sterk bewijs is voor het onderscheid tussen STM en LTM, is er dus ook bewijs dat ze niet zo sterk apart van elkaar staan als voorheen werd verondersteld.

  • Er zijn verschillende onderdelen van het LTM, maar er zijn twee hoofdvormen van LTM: expliciet en impliciet geheugen. Het expliciete geheugen bestaat uit het episodisch geheugen, voor persoonlijke gebeurtenissen en het semantisch geheugen, voor kennis en feiten. Dit geheugen is expliciet omdat de inhoud ervan beschreven of gerapporteerd kan worden. Het expliciete geheugen wordt ook wel het bewuste geheugen of declaratieve geheugen genoemd. Het impliciete geheugen bestaat uit herinneringen die gebruikt worden zonder dat we ons er bewust van zijn. De inhoud hiervan is onbewust dus kan niet beschreven of gerapporteerd worden. Een voorbeeld van impliciet geheugen is ‘priming’. Het impliciete geheugen wordt ook wel het onbewuste geheugen of non-declaratieve geheugen genoemd.

  • Ouder worden beïnvloedt verschillende herinneringen in verschillende mate. Het semantische geheugen verbetert tot ongeveer het 60e - 65e levensjaar. Het impliciete geheugen laat daarentegen weinig verandering zien van de vroege volwassenheid tot de late volwassenheid. Voornamelijk het episodische geheugen verslechtert snel op late leeftijd. Longitudinale data, dat gecorrigeerd is voor oefeneffecten, ondersteunen deze bevindingen.

  • De conclusie die wordt getrokken uit de onderzoeken naar deze vormen van geheugen is dat semantische herinneringen in eerste instantie worden verkregen door persoonlijke ervaringen, die de basis zijn voor episodische herinneringen, maar de herinnering aan deze everaringen vervaagt vaak, en dan blijft alleen de semantische herinnering over.

  • Eén type van impliciet geheugen is priming, een verandering in respons als gevolg van onbewuste beïnvloeding door voorafgaande blootstelling aan een zelfde of gelijke stimulus. Er kan zowel sprake zijn van positieve priming (wat zorgt voor een snellere/meer accurate respons) als negatieve priming, maar het meeste onderzoek is naar positieve priming geweest. Repetition priming treedt op als de teststimulus hetzelfde is of lijkt op de geprimede stimulus. het woord dat eerder is getoond wordt sneller herkend dan een nieuw woord. Zelfs als de geprimede stimulus onbewust is gezien. Conceptuele priming treedt op als de geprimede stimulus gebaseerd is op dezelfde betekenis als de teststimulus. Het woord ‘roofdier’ zien zorgt ervoor dat woorden die later getoond worden die gerelateerd zijn aan roofdier (leeuw) sneller worden herkend dan woorden die hier niet aan gerelateerd zijn (ijsblok). 

Hoe wordt informatie opgeslagen en opgehaald? - BulletPoints bij Chapter 7

  • Er zijn verschillende methoden om informatie op te slaan in het geheugen. Een eerste methode is herhaling. Maintenance rehearsal (instandhoudings-herhaling) is herhaling die gebruikt wordt om informatie in het STM/Werkgeheugen te houden. Met deze methode wordt niet nagedacht over de betekenis of context waardoor het snel weer vergeten wordt. Elaborative rehearsal (bewerkende herhaling) is effectiever bij het opslaan van informatie in het LTM, omdat hierbij actief betekenis wordt verleend aan de nieuwe informatie en je het zo relevant voor jezelf maakt. Ook het koppelen van nieuwe informatie aan bestaande kennis is een manier van elaborative rehearsal. 

  • De Levels-of-processing Theory (LOP) is ontwikkeld in 1972 door Craik en Lockhart. Deze theorie zegt dat ‘diepgaande’ verwerking van informatie zorgt voor een betere encodering en ophalen (dus geheugen) dan ‘oppervlakkige’ verwerking.

  • Retrieval cues kunnen woorden of andere stimuli zijn (geluid of een geur) die helpen bij het herinneren van informatie die in het geheugen zijn opgeslagen. Dit is het meest effectief als je zelf de cues hebt bedacht. Locatie kan ook een retrieval cue zijn. Met geur werkt het net zo. Het ophalen kan bevorderd worden door de condities bij het ophalen te matchen aan de condities die bestonden bij het encoderen.

  • Consolidatie is het proces waarbij nieuw gevormde herinneringen van een fragiele staat naar een meer permanente staat getransformeerd worden. In de fragiele staat kunnen ze verstoord en onderbroken worden, in de permanente staat zijn ze hier immuun voor. Consolidatie betrekt reorganisatie in het zenuwstelsel. Dit gebeurt op twee niveaus. Synaptische consolidatie vindt plaats bij de synapsen en gebeurd binnen enkele minuten. Systeemconsolidatie betrekt de geleidelijke reorganisatie van routes in hersengebieden en gebeurt over een langere tijd (weken, maanden of jaren). Deze twee niveaus zijn processen die tegelijkertijd aan het werk zijn.

  • Volgens Hebb (1948) ontstaan herinneringen tijdens fysiologische veranderingen bij de synapsen, waar neurotransmitters van de ene neuron naar de andere reizen. Als activiteit tussen twee bepaalde neuronen (vaker) voorkomt verandert de structuur van de synaps: er ontstaan meer verbindingen tussen de twee neuronen. Hebb’s idee was dat de synaptische veranderingen een ‘opname’ maken van de ervaringen die deze veranderingen heeft veroorzaakt. Later onderzoek dat gebaseerd is op het idee van Hebb heeft bepaald dat activiteit bij de synaps een serie van chemische reacties veroorzaakt. Deze chemische reacties hebben als gevolg synthese van nieuwe proteïnen, die structurele veranderingen veroorzaken van de synaps. Deze veranderingen in de synapsen veroorzaken Long-term Potentiation (LTP), wat betekent dat herhaalde stimulatie zorgt voor structurele veranderingen en frequenter vuren tussen neurale verbindingen.

  • Volgens het standaard model van consolidatie is de Hippocampus erg actief bij het vormen van herinneringen, maar wordt minder actief als herinneringen geconsolideerd worden, tot alleen corticale activiteit nodig is om de herinnering op te halen.

  • Het reactivatieproces bij consolidatie is vooral sterk tijdens het slapen. Waarom verbetert slapen kort na het leren het geheugen? Een reden kan zijn dat slapen omgevingsstimuli elimineert die kunnen interfereren met consolidatie. Een andere reden is dat consolidatie vooral sterk is tijdens het slapen. Recent onderzoek laat zien dat consolidatie tijdens het slapen ook selectief is, dat wil zeggen dat het die herinneringen versterkt die belangrijk voor ons zijn. Dit suggereert dat er een soort van vroege selectie proces is dat bepaald welke herinneringen het belangrijkst zijn om te houden. Volgens Stickgold en Walker werkt dit vroege selectie proces via salience tags, die aan herinneringen worden gevoegd tijdens of vlak na encoderen.

Welke rol speelt het dagelijks geheugen in de cognitieve psychologie? - BulletPoints bij Chapter 8

  • Het autobiografisch geheugen (AM) wordt gedefinieerd als een verzameling gebeurtenissen die tot iemands verleden behoren. Dit ervaren we als we door middel van mentaal tijdreizen, terug gaan naar specifieke situaties. Het AM bestaat niet alleen uit episodische herinneringen. Het bestaat ook uit semantische herinneringen over feiten over ons leven. De relatieve hoeveelheid semantische en episodische herinneringen worden bepaald door hoe lang geleden de gebeurtenis heeft plaatsgevonden.

  • De meeste levensherinneringen zijn herinneringen over gebeurtenissen die bepalend zijn geweest voor iemands leven, persoonlijke mijlpalen en zeer emotionele gebeurtenissen. Overgangspunten in het leven zijn ook erg gedenkwaardig gebleken, zoals de overgang van de basisschool naar middelbaar onderwijs. Als de meeste mensen van rond de 40 jaar gevraagd wordt welke gebeurtenissen zij zich herinneren uit het leven, dateren de meeste herinneringen die ze hebben uit de adolescentie tot jongvolwassenheid, van ongeveer 10 tot 30 jaar. Dit wordt de reminiscentiebult genoemd.

  • Emotioneel beladen gebeurtenissen worden makkelijker en levendiger onthouden dan niet-emotionele gebeurtenissen. Emotioneel beladen stimuli worden ook aandachtiger bestudeerd en beter onthouden. Fysiologisch is de amygdala vooral betrokken bij emotionele herinneringen. Emotie triggert mogelijk mechanismen in de amygdala die ons helpen gebeurtenissen te onthouden die geassocieerd worden met bepaalde emotie. Het komt echter ook voor dat is sommige situaties emoties het geheugen verstoort. Emoties kunnen de aandacht op een bepaald object doen richten, bijvoorbeeld een pistool, waardoor de rest van de omstandigheden en omgeving minder goed onthouden worden.

  • Het geheugen heeft een constructief karakter. Wat mensen rapporteren als herinneringen zijn constructen van wat er echt gebeurd is met bijgevoegde componenten, zoals persoonlijke kennis, ervaringen en verwachtingen. Op deze manier construeert de geest herinneringen die gebaseerd zijn op een aantal informatiebronnen.

  • De definitie van source monitoring is het proces van het bepalen van de bronnen van onze herinneringen, kennis of geloof (Johnson, 1993). Een voorbeeld van een source monitoring error is dat je gisteren gehoord hebt dat er een overval was gepleegd op de bloemenkraam van Henk. Of toch Kees? Je dacht dat het Henk was, maar het was toch Kees. Deze fouten worden ook wel bron-misattributies genoemd, omdat de herinnering geattribueerd is aan de verkeerde bron.

  • Schema’s zijn onderdeel van deze eigen kennis en ervaring. Een schema is de kennis van een persoon over een bepaald aspect van de omgeving. De informatie uit de schema’s voorzien ons van een gids voor het bepalen van wat we ons herinneren. Deze inferentie kan ook fout zijn. Een script is onze opvatting over de serie van acties die gewoonlijk voorkomen bij een specifieke ervaring.

  • Het geheugen kan veranderd of zelfs gecreëerd worden door suggestie. Mensen zijn zeer gevoelig voor suggestie. Reclame beïnvloedt koopgedrag, argumenten van vrienden beïnvloeden meningen, etc. Het misinformation-effect houdt in dat misleidende informatie die gepresenteerd wordt nadat iemand getuige is van een gebeurtenis, kan veranderen hoe deze persoon de gebeurtenis later beschrijft. Deze misleidende informatie wordt misleading postevent information (MPI) genoemd.

  • Het geheugen is te saboteren, maar dit is nergens meer duidelijk en significant gebleken dan in ooggetuigenverklaringen. Dit is een getuigenis door een ooggetuige van een misdaad over wat hij of zij zag toen deze plaatsvond. Dit is één van de meest overtuigende typen bewijs voor een jury, maar heeft er voor gezorgd dat er veel onschuldige mensen in gevangenschap zitten. De fouten in identificatie door getuigen hebben een aantal redenen. Sommige komen door moeilijkheden in gezichtsherkenning of een inaccuraat geheugen van wat wordt herkend.

Hoe werkt het leerproces, het geheugen en intelligentie? - BulletPoints bij Chapter 12

  • Als je moet leven zonder je geheugen, kun je geen gevoel hebben van hoe je leeft in de tijd. Het geheugen is namelijk bijna een synoniem van het besef van jezelf.

  • Psychologen maken onderscheid tussen geheugen en leren. Onderzoekers die leren bestuderen gebruiken andere methoden dan de onderzoekers die geheugen bestuderen. Geheugen en leren zijn wel te onderscheiden, maar niet te scheiden: je kunt niet leren zonder iets te onthouden en zonder iets te leren kun je niet onthouden.

  • Geheugenverlies wordt ook wel amnesie genoemd. Geheugenverlies als gevolg van problemen in de hippocampus wordt later besproken, hier gaat het om Korsakoff’s Syndroom, Alzheimer en zuigeling geheugenverlies.

  • Er zijn twee soorten amnesie als gevolg van schade aan de hippocampus. Anterograad amnesie is het onvermogen om nieuwe herinneringen te vormen voor gebeurtenissen die zich na de hersenschade voordoen. Retrograde amnesie is het geheugenverlies van gebeurtenissen die voor de hersenbeschadiging plaatsvonden.

  • Als een patroon van een gebeurtenis door de hersenen gaat, laat het een geheel achter van fysieke veranderingen. Dit worden echter niet allemaal herinneringen. Daarom is het moeilijk om te onderzoeken hoe herinneringen precies worden opgeslagen.

  • Intelligentie is een moeilijk concept om te beschrijven. Het bevat leren, geheugen, redeneren en probleemoplossing. Sommige psychologen scharen alle soorten vaardigheden en kennis onder een soort algemene intelligentie, aangeduid met g.

  • Variatie in intelligentie wordt – net als bijna alle fenomenen in de biologische psychologie – verklaard door zowel erfelijke factoren als omgevingsfactoren. Bewijs voor genetische effecten op intelligentie kan gehaald worden uit verschillende tweelingonderzoeken. De erfelijkheid wordt duidelijker zichtbaar naarmate mensen ouder worden. Dit komt waarschijnlijk omdat ze dan ook meer toegang hebben tot mogelijkheden om hun capaciteiten te benutten.

Hoe leert de adapterende geest? - BulletPoints bij Chapter 8

  • Gedrag van zowel mensen als dieren is een reactie op de omgeving. Gedrag kan de vorm aannemen in extern observeerbare acties of interne processen zoals emoties en gedachten. Het kan ingedeeld worden in drie brede categorieën: reflexen, instincten en aangeleerd gedrag.

  • Leerprocessen kunnen grofweg verdeeld worden in drie categorieën: associatief leren, nonassociatief leren en observationeel leren.

  • In klassieke conditioneringstheorie wordt gesproken van een geconditioneerde stimulus (CS) wanneer de respons op deze stimulus aangeleerd is. Een ongeconditioneerde stimulus (UCS) veroorzaakt een automatische, aangeboren respons. Naar de aangeleerde respons wordt verwezen met de term geconditioneerde respons (CR), terwijl de automatische respons de ongeconditioneerde respons (UCR) genoemd wordt. Het ontwikkelen van een CR wordt acquisitie genoemd. Tijdens het acquisitieproces is contiguïteit vereist, dat wil zeggen dat de CS en de UCS dicht bij elkaar in de tijd moeten plaatsvinden. Daarnaast moeten de stimuli contingent zijn, wat betekent dat de CS en UCS consistent achtereenvolgens moeten worden gepresenteerd. Extinctie vindt plaats wanneer de associatie tussen de CS en UCS verdwijnt.

  • Skinner verdeelde consequenties in vier categorieën: positieve bekrachtiging, negatieve bekrachtiging, positieve straf en negatieve straf. Bekrachtiging is altijd bedoeld om het gewenste gedrag te doen toenemen, terwijl straf altijd bedoeld is om ongewenst gedrag te verminderen. Positief verwijst altijd naar het introduceren van een stimulus, terwijl negatief altijd verwijst naar het wegnemen van een stimulus.

  • Shaping of de method of successive approximations is een specifieke vorm van operante conditionering. Hierbij wordt gedrag dat steeds dichter bij het gewenste gedrag in de buurt komt bekrachtigd, zodat een individu als het ware richting het gewenste gedrag gestuurd wordt. Operante conditionering wordt toegepast in token economies, waarbij punten verdiend kunnen worden voor gewenst gedrag om in te wisselen voor bekrachtigers. Daarnaast is een belangrijke toepassing gedragstherapie.

  • Sociale soorten zoals de mens profiteren veel van hun capaciteit om te leren door gedrag bij anderen waar te nemen. Observationeel leren kan echter tot zowel positief als negatief gedrag leiden. Volgens Bandura spelen vier cognitieve processen een rol bij observationeel leren: aandacht, vasthouden, reproductie en motivatie.

Wat is de rol van kennis in de cognitieve psychologie? - BulletPoints bij Chapter 9

  • Om in staat te zijn objecten in de omgeving te herkennen en begrijpen is conceptuele kennis nodig. Op basis van conceptuele kennis kunnen inferenties gemaakt worden over deze gebeurtenissen en objecten. Een concept wordt gedefinieerd als een mentale representatie van objecten, gebeurtenissen en abstractie ideeën. Concepten worden gebruikt voor een groot scala aan cognitieve functies, waaronder geheugen, redeneren en het gebruik en begrip van taal.

  • De meest bestudeerde functie van concepten is categorisatie, wat het proces is dat dingen in groepen plaatst. Categorisatie is essentieel voor het begrijpen van de wereld.

  • Familiegelijkenis is het idee dat dingen in een specifieke categorie gelijkenissen hebben met elkaar op een aantal manieren. Dus in plaats van absolute criteria te stellen die leden van een categorie moeten hebben, stelt de familiegelijkenis-benadering dat er wat variatie mag zijn binnen een categorie. Deze benadering leidde bij psychologen tot het idee dat ‘Categorisatie gebaseerd is op hoe gelijk een object is aan een standaardrepresentatie van een categorie’. Deze gelijkenis wordt gebaseerd op een prototype.

  • De prototype-benadering gaat er vanuit dat lidmaatschap van een categorie bepaald wordt door het vergelijken van het object met het prototype dat de categorie representeert.

  • De exemplars-benadering heeft net als de prototype-benadering betrekking tot het bepalen of een object gelijkenis heeft met de standaard. Het verschil is echter dat de standaard bij de exemplars-benadering niet slechts één ‘gemiddeld’ lid bevat van een categorie, maar dat er meerdere voorbeelden zijn van de standaard.

  • Kritiek op semantische netwerken en nieuwe kennis over hoe informatie gerepresenteerd is in het brein leidde tot de connectionistische benadering. Deze benadering is (1) gebaseerd op hoe informatie gerepresenteerd wordt in het brein en (2) kan een aantal bevindingen uitleggen, onder andere hoe concepten geleerd worden en hoe hersenschade kennis over concepten beïnvloedt.

  • Er zijn vier theorieën over de manier waarop concepten gerepresenteerd zijn in de hersenen. De eerste theorie is de sensory-functional hypothesis. Volgens deze hypothese is de capaciteit om levende en niet-levende objecten te onderscheiden afhankelijk van een semantisch geheugensysteem, waarin sensorische attributen gerepresenteerd zijn, en een systeem dat functie representeerd. Een tweede theorie is de semantische categorieën-benadering, waarin gesteld wordt dat er specifieke neurale circuits zijn voor specifieke categorieën. De derde theorie is de multiple-factor approach. Ook hierin staat het idee van verdeelde representatie centraal, maar in plaats van verklaringen te zoeken in hersengebieden of –netwerken wordt hierin gezocht naar meerdere factoren die bepalen hoe concepten in categorieën ingedeeld worden. Een vierde en laatste theorie is de embodied approach. Deze stelt dat conceptuele kennis gebaseerd is op sensorische en motorische processen die geactiveerd worden wanneer interactie is met een object. Deze benadering komt overeen met de manier waarop actie en perceptie interacteren.

Wat is de betekenis van taal in de cognitieve psychologie? - BulletPoints bij Chapter 11

  • De definitie van taal is: ‘Een systeem van communicatie die gebruik maakt van geluiden of symbolen die ons in staat stellen onze gevoelens, gedachten, ideeën en ervaringen te uiten.’ Deze definitie wordt uitgebreid door een aantal eigenschappen die de menselijke taal uniek maken.

  • De twee kleinste taaleenheden zijn fonemen en morfemen. Fonemen refereren naar klanken. Morfemen refereren naar betekenis. Een foneem is het kleinste segment van spraak dat indien veranderd, de betekenis van een woord verandert. Fonemen verwijzen naar klanken, niet letters.

  • Het waarnemen van fonemen: Warren onderzocht de invloed van context op de perceptie van spraak. Hij kwam op een effect, dat hij het fonemisch restauratie-effect noemde, welke uitlegt dat een foneem die deel van een zin is zelfs gehoord wordt als het geluid wordt overheerst door een harder geluid. Mensen “vullen de fonemen zelf in”, gebaseerd op de context van de zin en de eigenschappen van het woord die wel gepresenteerd waren. Dit is Top-down processing.

  • Lexicale ambiguïteit verwijst naar het feit dat woorden vaak meerdere betekenissen kunnen hebben. Meestal gebruiken we de context van de zin om te bepalen welke betekenis relevant is, wat vaak zo snel gebeurt dat we ons niet eens bewust zijn van dat het gebeurd. Een ambigue woord is bijvoorbeeld ‘bol’. Sommige betekenissen van woorden worden vaker gebruikt dan andere betekenissen. Dit wordt betekenis dominantie genoemd. Wanneer woorden twee of meer betekenissen hebben met verschillende dominantie noemen we dit biased dominance. Wanneer een woord meer dan één betekenis heeft maar de betekenissen hebben ongeveer dezelfde dominantie, dan noemen we dit balanced dominance.

  • Zinnen hebben twee eigenschappen die de zinsbetekenis bepalen, namelijk de syntax en de semantiek. Semantiek is de betekenis van woorden en zinnen. Syntax specificeert de regels voor het combineren van woorden in zinnen(grammatica). Semantiek en syntax worden met verschillende hersengebieden geassocieerd. Het groeperen van woorden in zinnen wordt parsing (ontleding) genoemd, wat een centraal proces is bij het bepalen van de betekenis van een zin.

  • Om een goed samenhangend verhaal te maken, moeten inferenties gemaakt worden. Dit houdt in: het bepalen van wat de tekst betekent door onze kennis te gebruiken om verder te gaan dan de informatie die de tekst verschaft. Inferentie is een creatief proces. Inferentie speelt ook een rol bij (eerder besproken) waarneming van een omgeving, waar we ook onze voorkennis bij gebruiken, en bij geheugen. Eén van de functies van inferentie is het creëren van verbindingen tussen delen van een verhaal. Een belangrijke eigenschap van narratieve teksten is coherentie. Coherentie is de representatie van een tekst in het hoofd van een persoon, zodat deze informatie uit het ene deel van de tekst kan koppelen aan informatie uit het andere deel. Er zijn verschillende soorten inferentie die coherentie veroorzaken.

  • Een andere aanpak voor het begrijpen van hoe mensen teksten begrijpen, is door de aard van mentale representaties mee te nemen die mensen vormen tijdens het lezen. Een Situatiemodel is een mentale representatie van waar een tekst over gaat. Deze aanpak stelt dat mensen teksten niet begrijpen door informatie uit frases, zinnen of paragrafen. Ze begrijpen het door een representatie maken van de situatie, met de betrokken personen, locaties en objecten die worden beschreven in het verhaal.

  • Ook bij de productie van taal, als twee of meer mensen een gesprek voeren, komt een creatief proces kijken. In een conversatie moet rekening gehouden worden met wat anderen gezegd worden. We weten bijna nooit wat iemand gaat zeggen, maar toch kunnen we vrijwel direct na dat iemand wat gezegd heeft reageren. Dit kunnen mensen aan de hand van coördinatie van de gesprekken op zowel semantisch als syntactisch niveau.

  • Wat helpt bij een gesprek is dat sprekers stappen nemen om hun luisteraars door het gesprek heen te leiden, wat kan aan de hand van given-new contract. Deze stelt dat de spreker zinnen zo dient op te bouwen dat deze twee typen informatie bevatten: namelijk de (1) gegeven informatie, informatie die de luisteraar al kent en de (2) nieuwe informatie, informatie die de luisteraar voor de eerste keer hoort.

Hoe worden problemen opgelost? - BulletPoints bij Chapter 12

  • Volgens de Gestaltpsychologen ging probleem oplossen over (1) hoe mensen een probleem in hun hoofd representeren en (2) hoe reorganisatie en herstructurering betrokken is bij deze representatie.

  • Wat bedoeld wordt met hoe een probleem ‘gerepresenteerd’ wordt in het hoofd, is hoe het gepresenteerd wordt. Een van de centrale stellingen was dat succes in probleem-oplossen bepaald wordt door hoe het probleem gerepresenteerd is in iemands hoofd. Een object wordt eerst waargenomen en daarna wordt hij anders gerepresenteerd in het hoofd, waardoor de oplossingen op problemen komen. Het proces van het veranderen van de representatie van een probleem noemden de Gestaltpsychologen restructurering (herstructurering).

  • Eén van de grootste obstakels is volgens de Gestaltpsychologen fixatie, wat de neiging is van mensen om zich blind te staren op één karakteristiek van het probleem, waardoor ze niet tot een oplossing komen. Functionele standvastigheid is het beperken van het gebruik van een object tot zijn oorspronkelijke bekende functies.

  • Newell en Simon zagen het probleem-oplossen als een proces met een opeenvolging van stappen richting de oplossing. De tussen poses van deze stappen noemden zij een intermediate staat. De aanvankelijke staat, de doelstaat en alle mogelijke intermediate staten van een probleem vormen samen de problem space(probleemruimte).

  • De techniek gebruiken van een analogie bij het oplossen van een probleem is het proces van het opmerken van overeenkomsten tussen soortgelijke problemen en de oplossing op het ene probleem dus ook toepassen op soortgelijke problemen. De methode die gebruikt is bij een probleem kan ook werken als leidraad bij bepaalde andere problemen. Dit wordt analogische probleemoplossing genoemd. 

  • Experts hebben alleen het voordeel van hun expertise bij problemen in hun specifieke gebied. Buiten hun gebied presteren zij niet beter dan de rest. Expert zijn kan ook een nadeel zijn, omdat al deze verkregen feiten en theorieën binnen een gebied deze mensen minder ontvankelijk maakt voor nieuwe invalshoeken op problemen.

  • Veel onderzoekers zijn van mening dat creatief probleem-oplossen een proces inhoudt. Het houdt een vier-stappen proces in: de eerste stap is om te realiseren dat er überhaupt een probleem is, vervolgens moeten er ideeën komen voor het oplossen van het probleem, de ideeën worden geëvalueerd en als laatst wordt de oplossing geïmplementeerd. Hoe kunnen de ideeën in de tweede stap gegenereerd worden? Osborn kwam met de group brainstorming techniek. Het doel van deze techniek is om mensen aan te moedigen om vrijuit ideeën te uiten die kunnen helpen bij het oplossen van een bepaald probleem. Er is echter gebleken dat ideeën in een groep genereren niet zo goed werkt, maar individueel brainstormen kan wel effectief zijn.

Hoe worden beslissingen genomen? - BulletPoints bij Chapter 13

  • ‘Beslissingen’ wordt gedefinieerd als het maken van keuzes tussen alternatieven. ‘Redeneren’ wordt gedefinieerd als het proces van conclusies trekken. Een andere definitie is ‘de cognitieve processen waarbij mensen beginnen met informatie en tot conclusies komen die voorbij die informatie gaan.’ Redeneren gaat vaak vooraf aan het maken van beslissingen. Er worden twee typen van redeneren onderscheiden door cognitief psychologen, namelijk deductief redeneren en inductief redeneren.

  • De basisvorm van deductief redeneren is geïntroduceerd door Aristoteles. Deze vorm wordt het syllogisme genoemd. Een syllogisme bestaat uit twee uitspraken die premissen worden genoemd, gevolgd door een derde uitspraak, namelijk de conclusie.

  • Categorische syllogismen bestaan uit premissen en een conclusie die de relatie tussen twee categorieën beschrijft aan de hand van uitspraken die allemaal beginnen met alle, geen, of bepaalde.

  • Conditionele syllogismen bestaan ook uit twee premissen en een conclusie. Het verschil is dat de eerste premisse de vorm heeft van ‘Als... dan...’. Deze syllogismen komen vaak voor in het dagelijks leven.

  • Er werd door Leda Cosmides en John Tooby (1992) een alternatief voorgesteld op het toestemmingsschema bij dit probleem, namelijk dat prestatie op de Wason-taak bepaald wordt door een ingebouwd cognitief programma voor het detecteren van bedrog. Dit is een idee dat valt onder een evolutionaire kijk op cognitie. Deze stelt dat we veel eigenschappen van onze geest terug kunnen koppelen aan de evolutionaire principes van natuurlijke selectie. De hoog adaptieve aard van de geest is gerelateerd aan de sociale uitwisselingstheorie, welke stelt dat een belangrijk aspect van menselijk gedrag de vaardigheid is dat twee mensen zich op zo een manier kunnen gedragen dat deze voor beiden winstgevend is. Zo lang beiden even veel geven en nemen hebben beiden hier voordeel aan, maar als één van de twee de ander bedriegt, is dit niet voorspoedig voor de ander. Daardoor hebben mensen die bedrog kunnen detecteren betere overlevingskansen.

  • Bij het beoordelen van inductieve argumenten kijken we niet naar de validiteit van het argument, maar bepalen we hoe sterk het argument is. Er zijn een aantal factoren die een inductief argument sterk maken, waaronder: representativiteit van de observaties, het aantal observaties en de kwaliteit van de evidentie.

  • De representativiteitsheuristiek heeft te maken met het idee dat mensen vaak oordelen trekken op basis van hoeveel de ene gebeurtenis overeenkomt met de andere gebeurtenis. Deze stelt dat de waarschijnlijkheid dat A lid is van klasse B , bepaald kan worden door hoe goed de eigenschappen van A overeenkomen met de eigenschappen die we gewoonlijk associëren met klasse B. Mensen maken fouten door het schenden van de conjunctie-regel, welke stelt dat de kans op een conjunctie van twee gebeurtenissen nooit hoger kan zijn dan de kans op een enkele gebeurtenis. Mensen maken ook fouten door het negeren van de steekproefgrootte waarop conclusies zijn gebaseerd. Kleine steekproeven zijn minder representatief voor de populatie. De confirmation bias is de neiging om selectief te zoeken naar informatie die ons hypothese bevestigt en informatie die onze hypothese tegenspreekt te negeren. De myside bias is een vorm van de confirmation bias. De myside bias is de neiging van mensen om bewijs te genereren en  te evalueren en om hun hypotheses op zo een manier te testen dat het in het in het voordeel is van hun eigen overtuigingen.

  • Beslissingen omvatten zowel kosten als baten. Vroege theorieën over beslissingen maken waren veelal gebaseerd op de verwachte resultaat-theorie. Deze theorie is gebaseerd op de aanname dat mensen in principe rationeel zijn, dus als ze alle relevante informatie hebben, eerder keuzes zullen maken die resulteren in het hoogst verwachte resultaat. Resultaat verwijst naar uitkomsten die iemands doel bereiken. Mensen worden echter beïnvloed in hun keuzes door meer factoren dan hun kennis over kansen.

  • Emoties beïnvloeden het maken van beslissingen. Verwachte emoties zijn emoties die mensen voorspellen te zullen ervaren bij een specifieke uitkomst. Onmiddellijke emoties zijn emoties die worden ervaren tijdens het beslissen. Integrale onmiddellijke emoties zijn emoties die worden geassocieerd met de uitvoering van het maken van een beslissing. Incidentele onmiddellijke emoties zijn emoties die niet gerelateerd zijn aan de beslissing, welke gerelateerd kunnen zijn aan iemands natuurlijke gemoedstoestand, of iets dat eerder die dag gebeurd is, of aan de omgeving. Risico-aversie is de neiging om risico’s te vermijden. 

  • Het framing-effect stelt dat beslissingen beïnvloed worden door hoe een keuze wordt gepresenteerd of omlijst.

  • Neuroeconomics is een nieuwe benadering van het bestuderen van 'beslissingen maken' waarbij onderzoek vanuit de psychologie, de neurowetenschappen en de economie worden samengevoegd om te bestuderen hoe activatie in het brein is gerelateerd aan beslissingen met mogelijke winsten en verliezen.

Image

Access: 
Public

Image

Join WorldSupporter!
Search a summary

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Vintage Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
1532 1