Psychology and behavorial sciences - Theme
- 34245 reads
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Welk begrip wordt hier beschreven?
"Er is sprake van een klinisch significant patroon bij een individu, dit kan op psychologisch en gedragsniveau".
Welke van de onderstaande beweringen zijn waar?
I. Stoornissen komen vaker voor bij mannen dan bij vrouwen.
II. Mannen hebben meer last van externaliserend probleemgedrag en vrouwen van internaliserend probleemgedrag.
Bij welke persoon hoort de volgende uitspraak? "Verschillende symptomen samen vormen syndromen die waarschijnlijk een gemeenschappelijke biologische basis hebben."
Bij welk van de volgende termen hoort de volgende definitie:
“Mentale stoornissen zijn toe te schrijven aan een onbalans of falen van het lichaam.”
Welke van de volgende beweringen is waar?
Noem 4 van de 8 indicatoren van een stoornis.
Freud stelde dat we allen een (1) ID, een (2) ego en een (3) superego hebben. Zet de juiste definitie bij het juiste nummer.
Zet de fasen van Freud’s psychoseksuele stadiumtheorie in de juiste volgorde.
B. Abnormaal gedrag wordt gedefinieerd als handelingen van iemand die afwijken van de normale standaard van gedrag. Psychopathologie interfereert met adaptatie aan de omgeving en belemmert het individu bij het volbrengen van ontwikkelingstaken. En ontwikkelingsnormen zeggen iets over de groei van motorische vaardigheden, taal, cognitie en sociaal emotioneel gedrag.
C. Mannen zijn gevoeliger voor neurologische ontwikkelingsstoornissen terwijl vrouwen gevoeliger zijn voor emotionele problemen.
D. Freud is de grondlegger van de psychoanalytische theorie, Watson is van het behaviorisme en Thorndike kwam met de wet van effect.
B. Somatogenese.
A. Belangrijk voor werken met jonge mensen en hun families: verschillende oorzaken moet aangepakt worden, normaal en abnormaal gedrag bestuderen, gebruik maken van een systematische conceptualisatie, observatie, data verzameling en hypothese testen, preventieprogramma's ontwikkelen en verifiëren, zorgen dat het van jongeren ontwikkelingslevel, hun familierol en sociale status met gevoeligheid wordt omgegaan en rekening houden met het welzijn van jongeren.
De indicatoren van een stoornis zijn: vertraging in de ontwikkeling of regressie hierin, veel of weinig gedrag, veel of weinig intensiteit van gedrag, moeite met gedrag vertonen dat zich over tijd voordoet, gedrag vertonen wat niet in de situatie past, abrupte veranderingen in gedrag, meerdere probleemgedragingen en de kwaliteit van gedrag is anders dan normaal.
1 = B, 2 = A, 3 = C
B – E – A – D – C
Er zijn verschillende ontwikkelingstrajecten in de adolescentie. Welke beschrijving geeft stabiele maladaptatie weer?
Welke soort hechtingsstijl hangt het meest samen met maladaptief gedrag?
Wat is geen universele dimensie van temperament (volgens Sanson)?
Bij welke van de volgende termen hoort deze definitie: “Variabelen zijn aan elkaar gerelateerd om samen een uitkomst te veroorzaken”.
Bij welke van de volgende termen hoort deze definitie: “Een variabele die de kracht en richting van een relatie tussen een predictor en criterion bepaald”.
Welke definities horen bij kwetsbaarheid en veerkrachtigheid?
Welke definitie hoort bij equifinaliteit?
Voorbeeld: Er bestaat een verband tussen alcoholmisbruik bij ouders en functioneringsproblemen bij het kind. Zou dit een direct of een indirect verband zijn?
Wat is het verschil tussen noodzakelijke en toereikende oorzaken?
Wat is het verschil tussen heterotypische en homotypische continuïteit?
B.
E. Maladaptief gedrag hangt het meest samen met een gedesorganiseerde hechtingsstijl, maar ook met een onveilige hechting. Dit zorgt voor agressie en angst.
B. Exhibitie. Negatieve reactiviteit staat voor prikkelbaarheid, inhibitie gaat om de reactie van het kind op nieuwe personen of situaties en zelfregulatie beschrijft processen die reactiviteit faciliteren of belemmeren.
B. Interactionele model. Een voorbeeld hiervan is het kwetsbaarheid-stressmodel. Dit model gaat uit van meerdere kwetsbaarheidfactoren en stressfactoren die samen psychopathologie veroorzaken.
Het transactionele model houdt in dat ontwikkeling het resultaat is van wederkerige transacties tussen een individu en omgevingscontext. Het medische model houdt in dat stoornissen discrete entiteiten zijn, die ontstaan uit specifieke en gelimiteerde biologische oorzaken in een individu. Het gevoeligheid-stress model houdt in dat verschillende oorzaken van psychopathologie gevoeligheidsfactoren en stressfactoren zijn die samenwerken.
C. Moderator. Een moderator versterkt of verzwakt de uitkomst en kan de richting van de uitkomst veranderen. Een mediator heeft een directe en dus causale invloed in de uitkomst. Deze leidt tot een uitkomst of verklaard deze. Een moderator hoort bij een indirect effect. Cultuur kan bijvoorbeeld een modererende rol spelen. Het slaan van kinderen heeft in verschillende culturen verschillende effecten.
B.
A. Multifinaliteit houdt in dat één factor kan leiden tot verschillende uitkomsten. Basisdispositie is een ander woord voor temperament. Goodness-of-fit is de verhouding tussen neigingen van gedragingen van kinderen passen bij ouderlijke karakteristieken en andere omgevingsfactoren.
Het gaat hierbij om een indirect verband. De alcoholproblemen zullen geen direct effect hebben op het functioneren van het kind, maar zullen wel zorgen voor huwelijksproblemen en ouderschapsmoeilijkheden, wat weer van invloed is op het functioneren van het kind.
Noodzakelijke oorzaken moeten aanwezig zijn om een stoornis tot uiting te laten komen. Toereikende oorzaken daarentegen zijn op zichzelf verantwoordelijk voor een stoornis.
Heterotypische continuïteit houdt in dat de stoornis over tijd verandert van vorm of intensiteit en bij homotypische continuïteit blijft de stoornis stabiel.
Het perifere zenuwstelsel vervoert signalen van en naar het centrale zenuwstelsel. Uit welke twee subsystemen bestaat het perifere zenuwstelsel?
Waarvoor is het cerebellum verantwoordelijk?
Wat zijn de transactionele systemen waardoor de sociaal-culturele context van een kind wordt beïnvloed?
Wat is de meest voorkomende vorm van kindermishandeling?
Wat is geen onderdeel van een zenuwcel?
Welke factoren worden er niet gecombineerd binnen het cognitieve-gedragsperspectief?
Wat is een ander woord voor cognitieve structuur?
Bij welke term hoort de volgende definitie: “De ouders hebben strenge regels. Onafhankelijkheid en individualiteit worden gestimuleerd”.
Leg met een voorbeeld uit wanneer je positieve bekrachtiging en wanneer je negatieve bekrachtiging gebruikt.
Wat is het verschil tussen genotype en fenotype?
D. Het somatische systeem bevat de zintuigen en zintuigen die betrokken zijn bij zintuigelijke ervaringen en vrijwillige bewegingen. Het autonome systeem is betrokken bij regulatie van arousal en emoties. Het autonome systeem bestaat weer uit het sympathische en parasympatische systeem. Dit zorgt voor een toename dan wel afname van alertheid.
D. Beweging en cognitieve verwerking. De pons is verantwoordelijk voor het doorgeven van informatie, de medulla voor het reguleren van de hartslag en de ademhaling.
C. Elk van deze systemen bestaat weer uit verschillende structuren met daarin weer verschillende aspecten die het kind beïnvloeden.
C. Verwaarlozing kan verschillende vormen aannemen zoals niet voldoen aan fysieke behoeften, inadequaat toezicht of niet aan de onderwijskundige behoeften van het kind voldoen.
A. Neurotransmitter. Dit is een pakketje chemicaliën wat wordt verstuurd door een axon om informatie te verzenden.
D. Genetische factoren. Binnen het cognitieve-gedragsperspectief wordt er gekeken naar cognitie, emotie gedrag en sociale factoren.
A. Schema. Een schema bestaat uit informatie die in het geheugen gerepresenteerd is.
A. Autoritatieve opvoedstijl. Een autoritatieve opvoedstijl bevat standaarden en oog voor de behoeften van de kinderen. Onafhankelijkheid en individualiteit worden gestimuleerd. Kinderen van autoritaire, permissieve of verwaarlozende ouders hebben daarentegen meer kans op antisociaal gedrag, agressie, weinig zelfvertrouwen en schoolproblemen. Bij een toegevende opvoedstijl worden de kinderen niet gepusht en moeten ze het zelf uitzoeken. Impulsen van de kinderen worden getolereerd. Een verwaarlozende opvoedstijl bestaat uit ouders die niet bezig zijn met het leven van hun kinderen en geen emotionele band met ze hebben.
Genotype is genetische informatie, zoals haarkleur. Fenotype is het observeerbare kenmerk wat hierbij hoort, zoals blond haar.
Welke van de onderstaande beweringen is juist?
I. Externe validiteit verwijst naar de generaliseerbaarheid.
II. Interne validiteit verwijst de consistentie van de resultaten.
Wat is geen beperking van een case study?
Wat is een ander woord voor een time-series design?
Wat is de definitie van betrouwbaarheid?
Wat is geen kenmerk van een correlationeel onderzoek?
Wat is het verschil tussen een retrospectief longitudinaal onderzoek (RLO) en een prospectief longitudinaal onderzoek (PLO)?
Welke bewering over gerandomiseerde experimenten is waar?
I. Hier kan het beste een conclusie uit getrokken worden over causatie.
II. Een variabele wordt bij een paar deelnemers gemanipuleerd en bij de rest niet.
Wat zijn de voordelen van versneld longitudinaal onderzoek ten opzichte van cross-sectioneel en retrospectief longitudinaal onderzoek?
Wat houdt de voluntary informed consent in?
A. Externe validiteit verwijst naar de generaliseerbaarheid: de mate waarin de onderzoeksresultaten van toepassing zijn op andere populatie en situaties. Bewering 2 is niet juist, hier wordt niet gesproken over de interne validiteit maar over de betrouwbaarheid van een meting. De interne validiteit is de mate waarin een verklaring correct is, het gaat om de mate waarin alternatieve verklaringen kunnen worden uitgesloten.
C. Het maar richten op één persoon is een kenmerk van een casestudy. Het is niet goed na te gaan of gebeurtenissen in het verleden wel betrouwbaar en valide zijn. Ook kunnen de resultaten niet worden gegeneraliseerd omdat het maar op één persoon getest is.
B. Single-case experimenteel design. Hierbij wordt eerst een meting gedaan voordat de behandeling gegeven wordt, dan wordt het effect van de behandeling gemeten en dan wordt er nog een meting gedaan nadat de behandeling is weggenomen.
B. Interbeoordelaars-betrouwbaarheid is de mate van overeenstemming tussen verschillende beoordelaars. Daarnaast is een test betrouwbaar als verschillende observaties van hetzelfde gedrag onder overeenkomstige omstandigheden tot dezelfde conclusies leiden.
D. Uit een correlationeel onderzoek kan geen oorzaak-gevolg relatie afgeleid worden.
A.
A. Bewering 2 is kenmerkend voor een single-case experimental design.
Versneld longitudinaal onderzoek is een combinatie van cross-sectioneel onderzoek en retrospectief longitudinaal onderzoek. Er worden op verschillende momenten verschillende groepen vergeleken. Op deze manier kan er onderscheid gemaakt worden tussen leeftijdsverschillen en ontwikkelingsveranderingen.
De vrijwillige deelname van individuen aan een onderzoek, waarbij de persoon volledig op de hoogte is van het doel van het onderzoek, de procedures, de risico’s en voordelen en de mogelijkheid om de deelname op ieder moment te staken.
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
Add new contribution