Inleiding Europees Recht - UL - B1 - Oefententamen 2017/2018


Vragen deel A

Vraag 1

Wat voegde Simmenthal toe inzake de voorrang van EU recht ten opzichte van Costa v. E.N.E.L.?

  1. Dat in lijn met artikel 4(2) VEU de voorrang van Europees recht rekening dient te houden met de constitutionele tradities van een lidstaat.
  2. Dat de voorrang van Europees recht absoluut is en derhalve ook niet rechtstreeks werkende verdragsbepalingen voorrang hebben boven nationaal recht.
  3. Dat EU recht ook altijd voorrang heeft boven nationaal constitutioneel recht en latere nationale wetten in formele zin.
  4. Dat lidstaten een deel van hun soevereiniteit aan de EU hebben overgedragen, waardoor EU-recht zelf bepaalt wanneer en waarom het voorrang heeft op nationaal recht.

Vraag 2

Wanneer kan het HvJEU overgaan tot het opleggen van boetes of dwangsommen aan lidstaten die het EU-recht schenden?
  1. Zodra het Hof van Justitie concludeert dat er sprake is van een schending van EU-recht.
  2. Wanneer Lidstaten geen gehoor geven aan een eerdere uitspraak van het HvJEU waarin een schending van EU-recht was geconstateerd.

Vraag 3

De gemeente Weesp heeft de aanvraag van Antonio en Anneke voor vergoeding van kinderopvang afgewezen. Antonio stelt beroep in tegen dit besluit bij de rechtbank Leeuwarden. Hij voert aan dat hij op basis van artikel 14 VWEU recht heeft op toegang tot een “dienst van algemeen economisch belang.” De rechtbank weet niet zeker of kinderopvang een dienst van algemeen economisch belang is en wijst de vordering van Antonio af. In hoger beroep bij de Raad van State voert Antonio aan dat het Spaanse Hooggerechtshof heeft bepaald dat kinderopvang een dienst van algemeen economisch belang is. De gemeente Weesp voert echter aan dat zowel de Franse Court de Cassation als de Belgische Raad van State bepaald hebben dat kinderopvang geen dienst van algemeen economisch belang is en dat Artikel 14 überhaupt geen rechtstreekste werking heeft. Is de Nederlandse Raad van State verplicht een prejudiciële vraag te stellen over de uitleg van Artikel 14 VWEU?

  1. Ja, op basis van het arrest Ferreira da Silva is de Raad van State verplicht om een uitleggingsvraag te stellen nu er een conflict is tussen hogere rechtscolleges.
  2. Ja, omdat het hier gaat om de rechtsgeldigheid van de weigering tot vergoeding is de Raad van State onder Artikel 267 VWEU verplicht een geldigheidsvraag te stellen.
  3. Nee, aangezien er hier sprake is van een acte clair in de zin van het arrest CILFIT is de Raad van State niet verplicht een prejudiciële vraag te stellen.
  4. Nee, aangezien het hier gaat om een hypothetisch geschil is de Raad van State niet verplicht om een prejudiciële vraag te stellen.

Vraag 4

Welke van de onderstaande stellingen over Brexit is juist?

  1. Uiteindelijk kan het Verenigd Koninkrijk onder Artikel 50 VEU ook eenzijdig uitde EU stappen, zonder dat hiervoor de instemming van de EU vereist is.
  2. In lijn met artikel 50 VEU kan een lidstaat alleen uittreden na een referendumgehouden te hebben.
  3. Hoewel het Verenigd Koninkrijk formeel lid blijft tot aan uittreding, geldenreeds vanaf de notificatie van de intentie tot terugtrekking beperkingen op hetvrij verkeer tussen de EU en het Verenigd Koninkrijk.
  4. Het terugtrekkingsakkoord tussen de EU en het Verenigd Koninkrijk moet metunanimiteit door de Europese Raad worden aangenomen en geratificeerdworden door het Europees Parlement.

Vraag 5

Welke twee politieke leiders waren instrumenteel voor de politisering van de EU na de val van de muur?

  1. Jean Monnet en Robert Schuman.
  2. Winston Churchill en Konrad Adenauer.
  3. Helmut Kohl en François Mitterrand.
  4. François Hollande en Angela Merkel.

Vraag 6

Welke van de volgende EU bevoegdheden is exclusief?

  1. Artikel 33 VWEU.
  2. Artikel 46 VWEU.
  3. Artikel 114 lid 1 VWEU.
  4. Artikel 168 lid 4 VWEU.

Vraag 7

Eind 2017 oordeelde de Commissie dat Google in strijd heeft gehandeld met artikel 102 VWEU en legde per besluit een boete van 2,3 miljard euro op aan Google. Welke rechtsmiddelen kan Google aanwenden tegen dit besluit?

  1. Google wordt rechtstreeks en individueel geraakt door het besluit en kan daarom tegen het besluit in beroep gaan bij het HvJEU op basis van artikel 263 VWEU.
  2. Google is de geadresseerde van het besluit en kan daarom tegen het besluit in beroep bij het Gerecht op basis van Artikel 263 VWEU.
  3. Google kan op basis van Artikel 267 VWEU een prejudiciële vraag afdwingen via de nationale rechter inzake de geldigheid van het besluit.
  4. Google kan zowel een direct beroep tegen het besluit starten bij het Hof van Justitie onder Artikel 263 VWEU als een prejudiciële vraag afdwingen via de nationale rechter inzake de geldigheid van het besluit onder Artikel 267 VWEU.

Vraag 8

In de zaak Bayev e.a./Rusland oordeelde het EHRM dat de zaak niet- ontvankelijk was omdat de omstreden wetgeving geen enkel legitiem doel diende.

  1. Deze stelling is juist.
  2. Deze stelling is onjuist.

Vraag 9

In Opinie 2/13 gaf het HvJEU aan dat het ontwerpakkoord voor toetreding van de EU tot het EVRM niet te verenigen was met het Unierecht. Wat is volgens Barkhuysen en Bos de meest voor de hand liggende oplossing voor dit conflict?

  1. Het wijzigen van de Verdragen om de rechtsmacht van het Hof van Justitie in te perken.
  2. Het aanpassen van het toetredingsakkoord, met inachtneming van de argumenten van het Hof van Justitie, zodanig dat het EHRM zich niet kan uitspreken over arresten van het Hof van Justitie.
  3. Alle EU-lidstaten tezamen één lid laten worden onder de noemer van de EU om zo het probleem van dubbel lidmaatschap te verhelpen.
  4. De beoogde prejudiciële procedure van het nog niet geratificeerde Protocol 16 bij het EVRM schrappen, zodat er geen conflict meer is met de prejudiciële procedure van het Hof van Justitie.

Vraag 10

Particulieren kunnen op basis van Artikel 263 VWEU een beroep tot nietigverklaring instellen tegen regelgevingshandelingen die hen rechtstreeks raken mits ze aan de Plaumann criteria voldoen.

  1. Deze stelling is juist.
  2. Deze stelling is onjuist.

Vraag 11

In het arrest Tabaksreclame:

  1. Heeft het HvJEU Duitsland gelijk gegeven en geoordeeld dat de Tabaksreclamerichtlijn gebaseerd diende te worden op de rechtsbasis voor volksgezondheid.
  2. Oordeelde het HvJEU dat volksgezondheid een exclusieve bevoegdheid is van de Unie, waardoor de Richtlijn in strijd kwam met het evenredigheidsbeginsel.
  3. Heeft het Hof het toepassingsbereik van artikel 114 VWEU nauw geïnterpreteerd omdat deze rechtsbasis geen Kompetenz-Kompetenz verleent aan de EU.
  4. Oordeelde het HvJEU dat een Richtlijn op basis van Artikel 114 VWEU ook grotendeels gericht mag zijn op doelen die niets met de interne markt te maken hebben.

Vraag 12

Richtlijn 118/13 (fictief) stelt: “Teneinde misbruik als gevolg van het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd te voorkomen, voeren de lidstaten, na raadpleging van de sociale partners, op een wijze die rekening houdt met de behoeften van bepaalde sectoren en/of categorieën werknemers, passende maatregelen in.” De omzettingstermijn van de richtlijn is in 2016 verstreken. Sansa Stark werkt bij Lannister Inc., het belangrijkste bedrijf in de Zeven Koninkrijken, een lidstaat van de EU. Sansa werkt al jaren onder opeenvolgende overeenkomsten voor bepaalde tijd. CEO Tywin Lannister houdt haar aan het lijntje met de belofte haar ooit voltijds aan te nemen en met het adagium “Een Lannister komt altijd zijn beloftes na”. Na vier jaar meent Sansa recht te hebben op een voltijdse aanstelling. De Zeven Koninkrijken hebben de richtlijn echter niet omgezet en de nationale Grondwet luidt als volgt: “Het contractrecht is vrij. De wetgever bepaalt de uitzonderingen doch deze uitzonderingen kunnen geen verband houden met eerder door de contractpartijen gesloten overeenkomsten.” De Arbeidswet stelt dan weer: “De rechter vernietigt iedere arbeidsvoorwaarde die een kennelijk rechtsmisbruik door de werkgever uitmaakt.” Wat kan Sansa doen?

  1. Zij kan zich voor de nationale rechter rechtstreeks beroepen op de richtlijn nu deze duidelijk, onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig is, nu deze niet is omgezet en nu de omzettingstermijn verstreken is.
  2. De richtlijn heeft geen rechtstreekse werking, maar de nationale rechter is wel verplicht het nationale recht conform die richtlijn te interpreteren.
  3. Deze richtlijn heeft geen rechtstreekse werking en de nationale wetgeving kan ook niet conform de richtlijn geïnterpreteerd worden, maar Sansa kan de nationale rechter wel vragen de Zeven Koninkrijken aansprakelijk te stellen voor de niet-omzetting van de richtlijn.
  4. Sansa kan het HvJEU vragen de Zeven Koninkrijken een boete op te leggen op basis van Artikel 260 VWEU.

Vraag 13

Onder artikel 2 EVRM moet het EHRM onder andere toetsen of de inbreuk ‘noodzakelijk in een democratische samenleving’ is.

  1. Deze stelling is juist.
  2. Deze stelling is onjuist.

Vraag 14

Sinds 1 januari 2017 is EU Verordening 666/2017 voor beleggingsproducten van toepassing. Deze verordening heeft tot doel de transparantie van beleggingsproducten te vergroten. De Verordening verbiedt onder andere aan banken om zogeheten “rommelhypotheken” te verkopen, en geeft nationale toezichthouders de bevoegdheid om banken die dit wel doen een boete op te leggen. Oostenrijk heeft geen wetgeving aangenomen om deze Verordening in nationaal recht om te zetten. Op 3 februari 2018 blijkt dat de Österreichische Sparkassenbank (ÖSB) duizenden rommelhypotheken heeft verkocht in 2017. Hierop besluit de nationale toezichthouder de ÖSB een boete op te leggen van 55 miljoen euro. Mocht de nationale toezichthouder deze boete opleggen?

  1. De toezichthouder mocht de ÖSB wel een boete opleggen, omdat de Verordening rechten toekent aan particulieren.
  2. De toezichthouder mocht de ÖSB wel een boete opleggen, omdat de Verordening rechtstreeks toepasselijk is.
  3. De toezichthouder mocht de ÖSB niet een boete opleggen, omdat de Verordening niet is omgezet in nationaal recht.
  4. De toezichthouder mocht de ÖSB niet een boete opleggen, omdat de bepalingen uit de Verordening niet horizontaal op een particulier mogen worden toegepast.

Vraag 15

Welke van de volgende uitspraken over de zaak Achbita is onjuist?

  1. In tegenstelling tot directe discriminatie, kan indirecte discriminatie wel worden gerechtvaardigd.
  2. Bij de vraag of het verbod op o.a. religieuze symbolen proportioneel was, moest de nationale rechter ook kijken naar het daadwerkelijke beleid van G4S alsmede de handhaving.
  3. Het verbod op het dragen van een religieus symbool kon alleen noodzakelijk worden geacht als het zou gelden voor alle werknemers van G4S, inclusief medewerkers op het hoofdkantoor.
  4. Het begrip godsdienst heeft zowel betrekking op het forum internum, als op het forum externum, en dekt daarmee ook de vrijheid om religieuze voorkeuren te uiten.

N.B. Gevraagd wordt welke uitspraak onjuist is.

Vraag 16

Mensenrechtenorganisatie Human Rights Watch volgt al enige tijd de mensenrechtensituatie in Azerbeidzjan op de voet. Human Rights Watch is van mening dat Azerbeidzjan stelselmatig oppositieleden opsluit zonder enige grond en zonder eerlijk proces. Human Rights Watch wil daarom een klacht indienen bij het EHRM op grond van artikel 5 en artikel 6 EVRM. Zal het EHRM de klacht van Human Rights Watch in behandeling nemen?

  1. Ja, mits Human Rights Watch zich beroept op één van de EVRM-rechten in artikel 5 of artikel 6 EVRM.
  2. Ja, mits Human Rights Watch eerst alle nationale rechtsmiddelen heeft uitgeput.
  3. Nee, aangezien de klacht van Human Rights Watch kennelijk niet ontvankelijk is wegens het ontbreken van een wezenlijk nadeel.
  4. Nee, Human Rights Watch is zelf geen slachtoffer en kan niet namens de oppositieleden een klacht indienen.

Vraag 17

Welk rechtsinstrument kan geen rechtstreekse werking hebben?

  1. Een richtlijn die correct en tijdig is omgezet en waarvan de omzettingstermijn verstreken is.
  2. Een richtlijn die stelt dat een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd die voor een derde keer hernieuwd wordt, automatisch een contract voor vaste dienst wordt.
  3. Een besluit dat zich enkel tot de lidstaten richt.
  4. Artikel 157 VWEU.

Vraag 18

Gezien de voorrang van EU-recht kan een rechter in eerste aanleg een uitspraak van de Hoge Raad opzij zetten wegens strijd met Europees recht.
  1. Dit is juist, omdat de voorrang van EU-recht ook voor rechterlijke uitspraken geldt.
  2. Dit is onjuist, omdat rechters in laatste instantie onder CILFIT niet altijd verplicht zijn een prejudiciële vraag te stellen.

Vraag 19

Uitspraken van het EHRM zijn bindend.

  1. Deze stelling is juist.
  2. Deze stelling is onjuist.

Vraag 20

Richtlijn 456/13 (fictief) stelt dat iedere werknemer recht heeft op uitbetaling van overuren tegen 125% van het normale salaris. Nederland heeft deze bepaling niet geïmplementeerd binnen de implementatietermijn. Joost heeft nog nooit betaald gekregen voor de gewerkte overuren op zijn Zuidas kantoor. Joost stapt daarom naar de Nederlandse rechter om zijn overuren uitbetaald te krijgen en wil zich op Richtlijn 456/13 beroepen. Heeft zijn beroep kans van slagen?

  1. Nee, aangezien richtlijnbepalingen niet ingeroepen kunnen worden in procedures tussen particulieren, zoals vastgesteld in Faccini Dori.
  2. Nee, aangezien de plicht om overuren te betalen niet onvoorwaardelijk is maar afhangt van het normaal aantal gewerkte uren en het normale salaris.
  3. Ja, aangezien de implementatietermijn is verstreken en daarmee, onder de voorwaarden van Van Gend en Loos, wel een direct beroep gedaan kan worden op EU-rechten.
  4. Ja, aangezien de plicht om overuren te betalen voldoende duidelijk en onvoorwaardelijk is voor de nationale rechter om toe te passen.

Vraag 21

Het EHRM maakt gebruik van het concept margin of appreciation. Welke stelling inzake dit concept is juist?

  1. Onder de margin of appreciation krijgen nationale autoriteiten altijd een kleine beoordelingsmarge bij het vaststellen of er een inbreuk is.
  2. Onder de margin of appreciation krijgen nationale autoriteiten een ruime beoordelingsmarge onder vergaande rechten als vervat in artikel 3 EVRM.
  3. Onder de margin of appreciation stelt het EHRM zich terughoudend op in situaties waarin de nationale autoriteiten zich in een betere positie bevinden om belangen tegen elkaar af te wegen.
  4. Onder de margin of appreciation stelt het EHRM zich terughoudend op wanneer er consensus is tussen de Verdragspartijen over een bepaald onderwerp.

Vraag 22

Het belangrijkste verschil tussen de gewone wetgevingsprocedure en een bijzondere wetgevingsprocedure betreft:

  1. Het rechtsinstrument, aangezien onder bijzondere wetgevingsprocedures enkel richtlijnen en geen verordeningen aangenomen mogen worden.
  2. Het attributiebeginsel, aangezien bij een bijzondere wetgevingsprocedure de bevoegdheid van de EU altijd gegeven is.
  3. De positie van het Europees Parlement, aangezien deze enkel onder de gewone wetgevingsprocedure altijd een volledige veto heeft.
  4. Het subsidiariteitsbeginsel, aangezien bij een bijzondere wetgevingsprocedure lidstaten een ruimere margin of appreciation hebben en de EU dus minder snel mag handelen.

Vraag 23

Een Artikel 7 VEU procedure tegen Polen is niet kansrijk omdat:

  1. De organisatie van de rechterlijke macht niet onder het Europees recht valt.
  2. De benodigde meerderheid in de Raad waarschijnlijk niet gehaald kan worden.

Vraag 24

In het arrest Dataretentie oordeelde het HvJEU dat:

  1. De richtlijn rechtsgeldig was aangenomen op basis van Artikel 114 VWEU.
  2. De richtlijn vernietigd moest worden wegens een schending van het rechtsbasisvereiste.

Vraag 25

Welke van de volgende instellingen kan door het Europees Parlement ‘ontslagen’ worden:

  1. De Europese Raad.
  2. De Europese Commissie.
  3. De Europese Rekenkamer.
  4. De Raad.

Vraag 26

Voor welke voorwaarde voor staatsaansprakelijkheid in Brasserie du Pêcheur geeft Francovich een specifieke uitwerking?

  1. De voorwaarde dat de geschonden regel van gemeenschapsrecht ertoe strekt om rechten toe te kennen aan de particulier.
  2. De voorwaarde dat er sprake dient te zijn van opzet of grove nalatigheid van de lidstaat.
  3. De voorwaarde dat er sprake moet zijn van een voldoende gekwalificeerde schending.
  4. De voorwaarde dat er een rechtstreeks oorzakelijk verband tussen de schending en de schade dient te zijn.

Vraag 27

In het arrest Sturgeon heeft het HvJEU gebruik gemaakt van het gelijkheidsbeginsel op een wijze die in strijd lijkt met de expliciete wil van de wetgever. Deze stelling is:

  1. Juist.
  2. Onjuist.

Vraag 28

Welke uitspraak over de Schumanverklaring is juist:

  1. De Schumanverklaring legde de basis voor de EGKS en daarmee voor de gehele EU met een focus op functionele integratie.
  2. De Schumanverklaring legde de basis voor het grondwettelijke verdrag dat later in een Frans en een Nederlands referendum werd afgeschoten.

Vraag 29

Volgens welk arrest dienen nationale rechters het nationale recht conform het Europese recht te interpreteren, zelfs als dit Europese recht niet direct toegepast kan worden?

  1. Faccini Dori.
  2. Francovich.
  3. Pfeiffer.
  4. Sturgeon.

Vraag 30

Welke stelling met betrekking tot de instellingen van de Europese Unie is onjuist?

  1. De Europese Commissie is de ‘waakhond’ van het gehele Europese recht.
  2. Een Franse EU burger die in Frankrijk woont mag niet op een kandidaat voor het Europese Parlement stemmen die zich in Spanje verkiesbaar heeft gesteld.
  3. De Europeesrechtelijke bevoegdheden van de Europese Raad hangen vooral af van de nationale grondwettelijke stelsels.
  4. De Raad is onderdeel van de wetgevende macht in de EU.

NB: gevraagd wordt welke stelling onjuist is

Vraag 31

Welke van de volgende stellingen inzake de voorrang van EU recht is juist?

  1. Uit de arresten Van Gend en Loos en Costa t. E.N.E.L. blijkt dat de voorrang van EU recht gebaseerd is op het EU recht zelf, en niet op nationaal recht.
  2. Besluiten van de Commissie kunnen als niet-wetgevende handelingen geen voorrang hebben op nationaal recht.

Vraag 32

In de zaak Gard e.a.t. Verenigd Koninkrijk deed de vraag zich voor of de ouders van Charlie Gard namens Charlie een klacht konden indienen onder artikel 2 EVRM. Wat zei het EHRM over deze vraag?

  1. De zaak was niet-ontvankelijk omdat alleen het slachtoffer zelf een klacht kan indienen.
  2. De zaak was niet-ontvankelijk omdat de belangen van de ouders niet overeenkwamen met de belangen van het kind.
  3. Artikel 2 EVRM voorziet niet in het recht op experimentele behandelingen en daarom was de zaak sowieso kennelijk ongegrond en niet ontvankelijk.
  4. De ouders konden niet namens Charlie klagen maar wel namens zichzelf.

Vraag 33

In de Verordening waterbeheer worden lidstaten verplicht elkaar bij te staan bij het beheren van rivierdijken. Rijkswaterstaat vindt dit onzin en neemt een besluit aan waarin staat dat overheden in Nederland de Waterbeheerverordening niet mogen uitvoeren. De provincie Limburg is het hier niet mee eens. In een procedure voor de Raad van State tegen het besluit van Rijkswaterstaat voert Limburg aan dat Rijkswaterstaat in strijd handelt met de voorrang van EU recht. Is de Raad van State verplicht een prejudiciële vraag te stellen inzake de voorrang van EU recht?

  1. Nee, er is hier sprake van een acte éclairé.
  2. Nee, er is sprake van een acte clair.
  3. Ja, er is sprake van een vraag over de rechtsgeldigheid van de Verordening.
  4. Ja, er is hier sprake van een verschillende uitleg van EU recht door verschillende overheden.

Vraag 34

Verschillende landen zijn met verschillende achterliggende motieven toegetreden tot de Europese Unie. Zo zijn het Verenigd Koninkrijk, Ierland en Denemarken met name vanuit economische redenen in 1973 toegetreden, terwijl Griekenland, Portugal en Spanje met name toetraden vanuit een meer politiek doel.

  1. Deze stelling is juist.
  2. Deze stelling is onjuist.

Vraag 35

Welke van de volgende rechtsbronnen is geen primair Unierecht?

  1. Artikel 288 VWEU.
  2. Het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
  3. Besluit 2015/1601 van de Raad, met als rechtsbasis artikel 78 lid 3 VWEU.
  4. Het toetredingsverdrag van Estland tot de EU.

Vraag 36

Een richtlijn is bij uitstek een instrument dat past bij het karakter van de EU, omdat:

  1. Een richtlijn geen horizontale directe werking heeft maar enkel de lidstaten - en dus de partijen bij de EU Verdragen - bindt.
  2. Een richtlijn vorm en middelen aan de lidstaten laat en daarmee aansluit bij de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit.

Vraag 37

Welke stelling met betrekking tot het subsidiariteitsbeginsel is juist?

  1. Op basis van het Protocol betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid kunnen de nationale regeringen een gele kaartgeven aan EU handelingen in strijd met het beginsel van subsidiariteit.
  2. Indien de Unie een exclusieve bevoegdheid heeft, hoeft niet aan het subsidiariteitsbeginsel te worden getoetst.
  3. Nationale parlementen kunnen een stuk EU-wetgeving enkel blokkeren met een gekwalificeerde meerderheid van stemmen.
  4. Nationale parlementen kunnen enkel een gele of oranje kaart geven tegen niet-wetgevende handelingen in de zin van Artikel 289 lid 3 VWEU.

Vraag 38

Op 22 maart 2018 heeft de EU de Verordening inzake de portabiliteit vangegevens geïntroduceerd op basis van Artikel 114 VWEU. Volgens Artikel 3van de Verordening zijn ondernemingen zoals Facebook verplicht omgegevens over hun gebruikers over te dragen aan concurrerende ondernemingen op verzoek van de gebruikers. Deze Verordening ondermijntdaarmee het gehele bedrijfsmodel van Facebook en Facebook wil daarom deVerordening aanvechten. Kan Facebook een actie tot nietigverklaring tegende Verordening instellen?

  1. Ja, Facebook is, als grootste databeheerder ter wereld, immers rechtstreeks enindividueel geraakt door de Verordening.
  2. Ja, omdat het hier gaat om een Verordening zonder verdere nationaleimplementatie is Facebook onder Inuit ontvankelijk onder Artikel 263 VWEU.
  3. Nee, Facebook is noch onder Plaumann, noch onder Inuit ontvankelijk onderArtikel 263 VWEU.
  4. Nee, Facebook is als Amerikaans bedrijf niet ontvankelijk onder Artikel 263 VWEU.

Vraag 39

Het belangrijkste nadeel van een trialoog in de gewone wetgevingsprocedure is:

  1. Het verlies aan macht van het Europees Parlement, dat haar veto verliest.
  2. Het verlies aan transparantie in beraadslaging en besluitvorming.

Vraag 40

Het beginsel van lidstaataansprakelijkheid voor de schending van Unierecht is, net als EU-aansprakelijkheid voor onrechtmatige daad, niet in de Verdragen terug te vinden maar gebaseerd op rechtspraak van het HvJEU.

  1. De stelling is juist.
  2. De stelling is onjuist.

Vragen deel B

Casus I

Encryptie van communicatie wordt een steeds groter probleem voor veiligheidsdiensten. Steeds meer particulieren kunnen hun onderlinge communicatie via email of instant messaging beschermen met uiterst moderne encryptie. Hierdoor wordt het voor veiligheidsdiensten steeds moeilijker om communicatie tussen criminelen, mogelijke terroristen en onschuldige burgers te monitoren. Zelfs WhatsApp biedt immers al standaard encryptie aan. Vanwege de toenemende encryptie dringen veel nationale veiligheidsdiensten er bij hun nationale overheden op aan om snel wetgeving aan te nemen. Deze wetgeving moet het bieden van high-level encryptiemogelijkheden aan consumenten in email programma’s en instant messaging applicaties verbieden.

Zeker na de recente aanslagen in Frankrijk, België en het Verenigd Koninkrijk maakt ook de EU zich zorgen over de risico’s van encryptie voor de veiligheid in de EU. Immers, zij die niets te verbergen hebben, behoeven geen encryptie, en zij die wel iets te verbergen hebben zouden het niet moeten hebben. Bovendien wil de Commissie voorkomen dat lidstaten zelf allerhande verschillende eisen aan encryptie gaan stellen. Daarom neemt de EU een Richtlijn aan op basis van Artikel 114 VWEU die de voorwaarden voor encryptie in digitale producten voor consumenten harmoniseert. Voortaan mogen alleen enkele beperkte vormen van encryptie worden geboden en moeten veiligheidsdiensten ten alle tijden toegang hebben tot berichten met deze encryptie (de zogeheten achterdeur). Waar lidstaten striktere eisen willen stellen in het kader van de nationale veiligheid is dit wel toegestaan.

Vraag 1a

Was de EU bevoegd om deze Richtlijn aan te nemen?

Vraag 1b

Zowel het Verenigd Koningrijk als Cybersafe willen de Richtlijn op iedere mogelijke manier aanvechten. Adviseer hen over hun verschillende opties onder Europees recht.

Antwoordindicatie deel A

1. C

2. B

3. A

4. A

5. C

6. A

7. B

8. B

9. A

10. B

11. D

12. C

13. B

14. B

15. C

16. D

17. A

18. A

19. A

20. A

21. C

22. C

23. B

24. A

25.B

26. C

27. A

28. A

29. C

30. C

31. A

32. A

33. A

34. A

35. C

36. B

37. B

38. C

39. B

40. B

Antwoordindicatie deel B

Vraag 1a

Het Verenigd Koninkrijk was tegen de Richtlijn, maar verloor de stemming in de Raad. Ook Cybersafe, een onderneming gevestigd in Ierland, is fel tegen. Cybersafe is de grootste leverancier van encryptietechnieken voor consumentenproducten, en vooralsnog de enige aanbieder van de nieuwste generatie encryptie, de zogeheten 164-bits encryptie, die verboden wordt.

Vraag 1b

Het antwoord op vraag 1b is niet beschikbaar.

 

Join World Supporter
Join World Supporter
Follow the author: Law Supporter
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Promotions
special isis de wereld in

Waag jij binnenkort de sprong naar het buitenland? Verzeker jezelf van een goede ervaring met de JoHo Special ISIS verzekering