Inleiding Europees Recht - UL - B1 - Oefententamen 2011 (2)


Vragen 

Vraag 1

Utopia is partij bij het Internationaal Verdrag inzake Burger- en Politieke Rechten (IVBPR). Op grond van artikel 19 IVBPR – een bepaling waar burgers rechtstreeks rechten aan kunnen ontlenen – kan de vrijheid van meningsuiting slechts op bepaalde gronden worden ingeperkt. Utopia verbiedt in zijn nationale wetgeving echter iedere vorm van vrijheid van meningsuiting. Ten aanzien van doorwerking van het internationaal publiekrecht in de Utopiaanse rechtsorde bevat de grondwet van Utopia twee bepalingen die identiek zijn aan artikel 93 en artikel 94 van de Nederlandse Grondwet. Thomas More, een inwoner van Utopia, beroept zich voor de Utopiaanse rechter op artikel 19 IVBPR. Hoe zal de Utopiaanse rechter moeten oordelen?

  1. De rechter zal het Utopiaanse verbod op vrije meningsuiting buiten toepassing laten, omdat het niet verenigbaar is met artikel 19 IVBPR dat een ieder verbindend is.
  2. De rechter zal het Utopiaanse verbod op vrije meningsuiting buiten toepassing laten, omdat regels van internationaal publiekrecht altijd voorrang hebben boven regels van Utopiaans recht.
  3. De rechter zal het Utopiaanse verbod op vrije meningsuiting niet buiten toepassing laten, omdat regels van internationaal publiekrecht geen verbindende kracht hebben in de Utopiaanse rechtsorde.
  4. De rechter zal het Utopiaanse verbod op vrije meningsuiting niet buiten toepassing laten, omdat regels van Utopiaans recht altijd voorrang hebben boven regels van internationaal publiekrecht.

Vraag 2

Het Comité voor de Rechten van de Mens van het Internationaal Verdrag inzake Burgerlijke en Politieke Rechten heeft NIET tot taak:

  1. Het beoordelen van interstatelijke klachten.
  2. Het beoordelen van periodieke rapportages van verdragspartijen.
  3. Het beoordelen van individuele klachten.
  4. Het doen van zelfstandig onderzoek naar het mensenrechtenbeleid van verdragspartijen.

Let op: gevraagd wordt wat het Comité voor de Rechten van de Mens van het Internationaal Verdrag inzake Burgerlijke en Politieke Rechten NIET tot taak heeft.

Vraag 3

Sinds 1 juni 2010 is Protocol 14 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) van kracht. Dit protocol brengt enkele belangrijke wijzigingen aan in de procedurele regels die gelden voor het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). Welke van de onderstaande uitspraken over dit protocol is juist?

  1. Sinds de inwerkingtreding van Protocol 14 is het mogelijk dat, indien een zaak aanleiding geeft tot een ‘ernstige vraag’ betreffende de interpretatie van het EVRM, de Kamer afstand van rechtsmacht doet ten gunste van de Grote Kamer.
  2. Sinds de inwerkingtreding van Protocol 14 is het mogelijk dat evident gegronde zaken kunnen worden afgedaan door een alleenzittende rechter.
  3. Sinds de inwerkingtreding van Protocol 14 kan het EHRM een klacht niet-ontvankelijk verklaren indien de klager ‘geen wezenlijk nadeel’ heeft geleden.
  4. Sinds de inwerkingtreding van Protocol 14 geldt er een ‘pick and choose’ systeem, in die zin dat het EHRM zelf kan bepalen welke zaken het zal gaan behandelen.

Vraag 4

Welke stelling met betrekking de Europese Commissie en ontslag is NIET juist?

  1. Een individueel lid van de Europese Commissie kan worden ontslagen op verzoek van de voorzitter van de Europese Commissie.
  2. Indien een motie van afkeuring wordt aangenomen door het Europees Parlement moet de Europese Commissie collectief ontslag nemen.
  3. Een lid van de Europese Commissie kan ontslagen worden door de president van de Europese Raad.
  4. De Hoge Vertegenwoordiger moet bij ontslag van de Europese Commissie ook zijn functie in de Europese Commissie neerleggen.

Vraag 5

Tot 31 december 2010 was België voorzitter van de Europese Unie. Hoe kwam dat tot uiting bij de verschillende instellingen?

  1. België zat de Europese Raad en alle formaties van de Raad van Ministers voor.
  2. België zat alle formaties van de Raad van Ministers voor, behalve de Raad Buitenlandse Zaken.
  3. België zat alle formaties van de Raad van Ministers voor, behalve de Raad Algemene Zaken.
  4. België zat de Europese Raad voor.

Vraag 6

Albertsen is een succesvolle biologische supermarktketen in Nederland. Al het biologisch vlees dat Albertsen verkoopt is afkomstig van boer Agema. Naar Nederlands recht moeten boeren hun vee tenminste 85% biologisch voer geven om hun producten als biologisch op de markt te kunnen brengen. Vervolgens neemt de Europese wetgever een verordening aan met betrekking tot het gebruik van biologisch voer in de veesector. Artikel 4 van deze verordening bepaalt:

‘Boeren moeten hun vee honderd procent biologisch voer geven om hun producten als biologisch op de markt te kunnen brengen’. Tussen Albertsen en Agema ontstaat een conflict waarbij Albertsen met een beroep op de verordening het vlees van Agema weigert. Ter verweer beroept Agema zich op de Nederlandse wet. Wat is juist?

  1. Albertsen kan zich voor de nationale rechter beroepen op artikel 4 van de verordening en als de supermarkt daarbij tot in hoogste instantie in het ongelijk wordt gesteld kan Albertsen het geschil met Agema aan het Gerecht voorleggen.
  2. Zolang de termijn voor omzetting van de verordening nog niet is verstreken kan Albertsen zich nog niet beroepen op artikel 4 van deze verordening en geldt de Nederlandse wet.
  3. Albertsen kan zich voor de nationale rechter op artikel 4 van de verordening beroepen. Bij strijd met de verordening moet de nationale rechter de Nederlandse wet buiten toepassing laten.
  4. Albertsen kan zich voor het Gerecht op artikel 4 van de verordening beroepen. Het Gerecht kan dan de Nederlandse wet in strijd met de verordening en nietig verklaren.

Vraag 7

Vul de juiste alternatieven in.

De Hoge Vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid wordt benoemd door de ……(1). Als lid van de ….. (2) is hij belast met taken op het gebied van de externe betrekkingen van de Unie. Hij is de voorzitter van de …. (3).

  1. Europese Raad (1), Europese Commissie (2), Europese Commissie (3)
  2. Raad van Ministers (1), Raad van Ministers (2), Raad Algemene Zaken (3)
  3. Europese Raad (1), Europese Commissie (2), Raad Buitenlandse Zaken (3)
  4. Raad van Ministers (1), Raad van Ministers (2), Raad Buitenlandse Zaken (3)

Vraag 8

Stel, mevrouw Peters zit in de gevangenis in Zoetermeer en klaagt bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) dat zij onrechtmatig gedetineerd is (artikel 5 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM)). Het EHRM acht haar klacht gegrond. Welke uitspraak kan het EHRM doen?

  1. Het EHRM kan aan partijen een minnelijke schikking opleggen.
  2. Het EHRM kan een schending van artikel 5 EVRM vaststellen en aan mevrouw Peters een schadevergoeding toekennen.
  3. Het EHRM kan een schending van artikel 5 EVRM vaststellen, aan mevrouw Peters een schadevergoeding toekennen en haar invrijheidstelling gelasten.
  4. Het EHRM kan een schending van artikel 5 EVRM vaststellen, waarna het Comité van Ministers een schadevergoeding kan toekennen.

Vraag 9

Welke uitspraak over het Europees Parlement is NIET juist?

  1. In het Europees Parlement verenigen de leden zich in Europese fracties op basis van politieke gezindheid.
  2. Het voorzitterschap van het Europees Parlement neemt deel aan de beraadslagingen van de Europese Raad.
  3. De leden van het Europees Parlement worden door middel van rechtstreekse, vrije en geheime algemene verkiezingen voor een periode van vijf jaar gekozen.
  4. Een Europarlementariër wordt op basis van nationaal kiesrecht gekozen.

Vraag 10

Welke instellingen zijn betrokken in de gewone wetgevingsprocedure in de zin van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU)?

  1. De Europese Commissie, de Raad van Ministers en het Europees Parlement.
  2. De Europese Raad, de Raad van Ministers en het Europees Parlement.
  3. De Raad van Europa, het Europees Parlement en de Europese Commissie.
  4. De Europese Raad, de Europese Commissie en het Europees Parlement.

Vraag 11

Op grond van welk artikel van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) verklaarde het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) de klacht van mevrouw Schuitemaker tegen Nederland niet-ontvankelijk?

  1. Mevrouw Schuitemaker had de zes maanden termijn van artikel 35 lid 1 EVRM overschreden.
  2. Het EHRM achtte de klacht van mevrouw Schuitemaker kennelijk ongegrond in de zin van artikel 35 lid 3a (artikel 35 lid3 (oud)) EVRM.
  3. Mevrouw Schuitemaker was geen slachtoffer in de zin van artikel 34 EVRM.
  4. Mevrouw Schuitemaker had de nationale rechtsmiddelen niet uitgeput (artikel 35 lid 1 EVRM).

Vraag 12

Welke van de onderstaande uitspraken over de prejudiciële procedure is juist?

  1. Een lagere nationale rechter is bevoegd een vraag te stellen indien de hoogste rechterlijke instantie van de desbetreffende staat hiermee akkoord gaat.
  2. Een rechterlijke instantie waarvan de beslissingen niet vatbaar zijn voor hoger beroep is verplicht een prejudiciële vraag te stellen indien er onduidelijkheid bestaat over de uitlegging van EU recht.
  3. Een nationale rechter is alleen verplicht om een prejudiciële vraag te stellen indien het een principiële vraag betreft.
  4. Een nationale rechter is niet verplicht om het antwoord van het Hof van Justitie op een prejudiciële vraag toe te passen op het voor hem aanhangige geschil.

Vraag 13

Op 1 februari 2006 nam de Raad van Ministers met het Europees Parlement een richtlijn aan inzake door werkgevers te verstrekken gratificaties en geschenken. Artikel 4 van de richtlijn bepaalt: “De werkgever is verplicht om eenieder die de leeftijd van 50 jaar bereikt een fiets cadeau te doen.” De implementatietermijn was 1 februari 2009. Als Geert Bakker op 7 juli 2009 zijn vijftigste verjaardag viert, heeft Nederland de richtlijn nog niet geïmplementeerd.

Geert Bakker is al twintig jaar in dienst bij Albert Heijn. Kan hij zich op de richtlijn beroepen en van de Albert Heijn vorderen dat deze hem ter gelegenheid van zijn vijftigste verjaardag een fiets geeft?

  1. Aangezien artikel 4 directe werking heeft, kan Geert Bakker van Albert Heijn een fiets vorderen.
  2. Aangezien artikel 4 geen directe werking heeft, kan Geert Bakker van Albert Heijn geen fiets vorderen.
  3. Aangezien de implementatietermijn van de richtlijn is verstreken kan Geert Bakker van de Nederlandse Staat een fiets vorderen.
  4. Geert Bakker kan artikel 4 van de richtlijn niet inroepen tegen Albert Heijn en kan dus geen fiets vorderen.

Vraag 14

Welke van onderstaande stelling(en) over de arresten Van Gend & Loos en Costa v. Enel is (of zijn) juist?

Stelling I: Het arrest Van Gend & Loos introduceerde het beginsel van voorrang van EU recht over nationaal recht.

Stelling II: Het arrest Costa v. Enel introduceerde rechtstreekse werking van EU recht, onafhankelijk van een nationaal monistisch of dualistisch stelsel.

  1. Stelling I is juist; Stelling II is onjuist.
  2. Stelling I is onjuist; Stelling II is juist.
  3. Beide stellingen zijn juist.
  4. Beide stellingen zijn onjuist.

Vraag 15

Welke van onderstaande stelling(en) over de tabaksreclame zaak (Bondsrepubliek Duitsland tegen Europees Parlement en Raad van de Europese Unie) is (of zijn) juist?

Stelling I: Het Hof van Justitie heeft in deze zaak de richtlijn tabaksreclame nietig verklaard omdat de verdragen geen afdoende rechtsbasis boden voor een dergelijke richtlijn.

Stelling II: Het Hof van Justitie heeft in deze zaak de richtlijn tabaksreclame nietig verklaard omdat voor de totstandkoming van de richtlijn als rechtsgrondslag volksgezondheid was gebruikt in plaats van interne markt.

  1. Stelling I is juist; Stelling II is onjuist.
  2. Stelling I is onjuist; Stelling II is juist.
  3. Beide stellingen zijn juist.
  4. Beide stellingen zijn onjuist.

Vraag 16

Welke uitspraak over het subsidiariteitsbeginsel is juist?

  1. Het beginsel is van toepassing indien de Europese Unie optreedt op gebieden die onder haar exclusieve, gedeelde of aanvullende bevoegdheid vallen.
  2. Volgens dit beginsel kan de Europese Unie zijn bevoegdheden uitoefenen wanneer zij dit vanuit politiek oogpunt wenselijk acht en de Raad van Ministers hiermee instemt.
  3. Krachtens dit beginsel kan de Europese Unie bepaalde bevoegdheden slechts uitoefenen indien de doelstellingen van het optreden niet toereikend door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en beter door de Europese Unie kunnen worden bereikt.
  4. Het beginsel schrijft voor dat de inhoud en de vorm van het optreden van de Europese Unie niet verder gaan dan wat nodig is om de doelstellingen van de Verdragen te verwezenlijken.

Vraag 17

Welke van de volgende vier stellingen over de zaak Sanoma t. Nederland van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) is juist?

  1. In Sanoma t. Nederland oordeelde de Kamer dat artikel 10 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) was geschonden.
  2. In Sanoma t. Nederland schreef de Nederlandse rechter als enige een “dissenting opinion” bij het oordeel van de Grote Kamer.
  3. In Sanoma t. Nederland oordeelde de Grote Kamer dat artikel 10 EVRM was geschonden.
  4. In Sanoma t. Nederland werd Nederland veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding op grond van artikel 41 EVRM.

Vraag 18

De Europese Commissie maakt zich zorgen over de afnemende aandacht voor cultuur binnen de Europese Unie. De Europese Commissie wil actie ondernemen. Heeft de Europese Unie hiertoe een bevoegdheid?

  1. Nee, de Europese Unie heeft geen bevoegdheid.
  2. Ja, de Europese Unie heeft een aanvullende bevoegdheid.
  3. Ja, de Europese Unie heeft een exclusieve bevoegdheid.
  4. Ja, de Europese Unie heeft een gedeelde bevoegdheid.

Vraag 19

Het Verdrag van Lissabon - dat op 1 december 2009 in werking trad - leidde tot een aantal belangrijke wijzigingen binnen de Europese Unie. Welk van onderstaande wijzigingen was al vóór het Verdrag van Lissabon doorgevoerd?

  1. Afschaffing van de pijlerstructuur binnen de Europese Unie.
  2. Invoering van het vast voorzitterschap van de Europese Raad.
  3. Invoering van rechtstreekse verkiezingen voor het Europees Parlement.
  4. Expliciete toekenning van rechtspersoonlijkheid aan de Europese Unie.

Vraag 20

Welk van onderstaande instrumenten behoort NIET tot EU secundair recht?

  1. Een beslissing van het Hof van Justitie in een prejudiciële procedure.
  2. Een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van Ministers.
  3. Een besluit van de Europese Commissie.
  4. Een aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad van Ministers.

Vraag 21

Welke van onderstaande stelling(en) over soevereiniteit en het beginsel van bevoegdheidstoedeling (attributiebeginsel) is (of zijn) juist?

Stelling I: In zijn oratie betoogt professor Brinkhorst dat de notie van de ondeelbaarheid van soevereiniteit - een kernelement van het klassieke soevereiniteitsbegrip - nog steeds de basis vormt van de politieke en juridische realiteit van de Europese Unie.

Stelling II: Het beginsel van bevoegdheidstoedeling geeft aan hoe de Europese Unie zijn bevoegdheden moet gebruiken en hoe de Europese Unie dit gebruik dient te motiveren.

  1. Stelling I is juist; Stelling II is onjuist.
  2. Stelling I is onjuist; Stelling II is juist.
  3. Beide stellingen zijn juist.
  4. Beide stellingen zijn onjuist.

Vraag 22

De verschillen in regelgeving tussen de lidstaten met betrekking tot de maximale uitstoot van fijn stof door autofabrieken is de Europese Commissie al jaren een doorn in het oog. In het kader van de verbetering van de kwaliteit van het milieu wil de Europese Commissie daarom een verordening introduceren die uniforme uitstootnormen in het leven roept voor autofabrieken in de gehele Europese Unie. Zowel de Raad van Ministers als het Europees Parlement zijn voornemens het voorstel van de Europese Commissie zonder wijzigingen te steunen. Welke uitspraak over de te volgen besluitvormingsprocedure is juist?

  1. De Raad van Ministers moet een gekwalificeerde meerderheid van stemmen behalen om het voorstel van de Europese Commissie te kunnen aannemen.
  2. De Raad van Ministers moet unanimiteit bereiken om het voorstel van de Europese Commissie te kunnen aannemen.
  3. De Raad van Ministers en het Europees Parlement kunnen besluiten het voorstel van de Europese Commissie aan te nemen volgens de bijzondere wetgevingsprocedure.
  4. Het voorstel van de Europese Commissie kan niet aangenomen worden door de Raad van Ministers en het Europees Parlement, aangezien er geen rechtsbasis is in de verdragen van de Europese Unie waarop de maatregel kan worden gebaseerd.

Antwoordindicatie

  1. A

  2. D

  3. C

  4. C

  5. B

  6. C

  7. C

  8. B

  9. B

  10. A

  11. B

  12. B

  13. D

  14. D

  15. A

  16. C

  17. C

  18. B

  19. C

  20. A

  21. D

  22. A

Join World Supporter
Join World Supporter
Follow the author: Law Supporter
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.