Inleiding Europees Recht - UL - B1 - Oefententamen 2008


Let op: De volgende oefentoets is gebaseerd op de situatie vóór het verdrag van Lissabon. Dit heeft tot consequentie dat niet alle vragen meer accuraat zijn, en dat de gegeven antwoorden kunnen afwijken van de huidige situatie.

Vragen

Vraag 1

De Poolse regering is van mening dat het tegen het katholieke geloof indruist om pornografische artikelen toe te staan en dat dergelijke artikelen zedenmisdrijven uitlokken. Er wordt een verbod uitgevaardigd op het bezitten, verkopen en produceren van pornografische artikelen. Wat is juist? Kies het meest toepasselijke antwoord.

  1. Dit verbod is in strijd met het vrij verkeer van diensten.
  2. Een dergelijk verbod kan worden toegestaan volgens de regels van het vrij verkeer van goederen.
  3. Dit verbod kan alleen voorzover het betrekking heeft op uit bet buitenland geïmporteerde artikelen in strijd zijn met de vrijheid van meningsuiting.
  4. Een dergelijk verbod is toegestaan omdat het maken van nationale regelgeving uit religieuze overwegingen tot de bevoegdheid van de lidstaten behoort.

Vraag 2

Welke van de volgende stellingen is onjuist?

  1. De Commissie heeft het exclusieve recht van initiatief in de eerste pijler.
  2. In de medebeslissingsprocedure neemt het Europees Parlement samen met de Raad van Ministers wetgeving aan.
  3. In de adviesprocedure kan de Raad van Ministers alleen bij unanimiteit van het advies van bet Europees Parlement afwijken.
  4. In de samenwerkingsprocedure kan het Europees Parlement besluitvorming door de Raad van Ministers niet blokkeren.

Vraag 3

Welke argumenten gebruikte het Hof van Justitie in het Chen arrest?

1. Het betrof geen interne situatie en het vrij verkeer van personen was van toepassing.

2. Mevrouw Chen had misbruik gemaakt van het gemeenschapsrecht.

3. De dochter maakte gebruik van het vrij verkeer van diensten maar hier vloeit geen permanent recht op verblijf uit voort.

4. Art. 18 EG is geen onbeperkt recht.

5. Mevrouw Chen kwam ten Jaste van haar dochter zoals in de zin van richtlijn 90/364 en kon daarom ook blijven.

  1. Argumenten 1,2 en 3.
  2. Argumenten 2,4 en 5.
  3. Argumenten 1,3 en 4.
  4. Argumenten 1, 3 en 5.

Vraag 4

Welke van de volgende voorwaarden vormt geen eis voor ontvankelijkheid van een zaak bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens?

  1. De klacht moet worden ingediend door degene die zelf slachtoffer van een schending is.
  2. De klager moet een aanzienlijk nadeel (“significant disadvantage”) van de schending hebben ondervonden.
  3. De nationale rechtsmiddelen moeten eerst worden uitgeput.
  4. De zaak moet binnen zes maanden nadat de nationale beslissing definitief is geworden bij bet EHRM worden aangebracht.

Vraag 5

Beoordeel de juistheid van de volgende twee stellingen.

Stelling I: De samenstelling van de Europese Raad is afhankelijk van het te behandelen beleidsonderwerp. Zo zal de Nederlandse minister van landbouw deelnemen indien het Europese landbouwbeleid op de agenda staat.

Stelling II: Indien een gemeenschapsinstelling regelgeving uitvaardigt met betrekking tot een onderwerp waarvoor ze de bevoegdheid niet heeft gekregen, handelt deze gemeenschapsinstelling in strijd met het attributiebeginsel.

  1. Stelling I en II zijn beiden juist.
  2. Stelling 1 is juist, stelling II is onjuist.
  3. Stelling I is onjuist, stelling 11 is juist.
  4. Stelling l en II zijn beiden onjuist.

Vraag 6

Wie kan/kunnen rechten ontlenen aan het EG-recht wanneer zij zich in een lidstaat bevinden?

  1. is een Italiaan die werkt in Duitsland
  2. is de dochter van A, zij heeft ook de Italiaanse nationaliteit en werkt in Spanje.
  3. is Egyptische man waarmee B is getrouwd die ook in Spanje wil werken.
  4. is de Russische moeder van A die zich bij haar zoon wil voegen, omdat ze toch al financieel van hem afhankelijk is.
    1. Alleen 1
    2. Alleen 1 en 2
    3. Alleen 1, 2 en 3
    4. 1, 2, 3 en 4.

Vraag 7

Door welke van de volgende elementen wordt de eigen rechtsorde van de EG niet gekarakteriseerd?

  1. Directe werking.
  2. Een vergaande verplichting tot loyale samenwerking van lidstaten en instellingen van de Gemeenschap om ervoor te zorgen dat de doelen van het Verdrag worden verzekerd.
  3. Supranationaal karakter.
  4. Volledige soevereiniteit van de lidstaten.

Vraag 8

Welke van de onderstaande stellingen is juist?

  1. De EG is partij bij het EVRM.
  2. De EU is partij bij het EVRM.
  3. De EG heeft niet de bevoegdheid om toe te treden tot het EVRM.
  4. Geen van bovenstaande stellingen is juist.

Vraag 9

In het arrest Costa/E.N.E.L. overwoog het Hof van Justitie dat het gemeenschapsrecht voorrang heeft boven nationaal recht. Welke van de volgende alternatieven is juist?

  1. Alleen bepalingen uit het EG-verdrag kunnen voorrang hebben boven nationaal recht.
  2. Gemeenschapsrecht gaat alleen boven nationaal recht als dit nationale recht eerder is aangenomen.
  3. De nationale rechter moet nationaal recht buiten beschouwing laten als dit niet in overeenstemming is met het gemeenschapsrecht.
  4. Ten aanzien van de Nederlandse Grondwet heeft bet gemeenschapsrecht geen voorrang.

Vraag 10

De leden van de Europese Commissie:

  1. Worden benoemd door het Europees Parlement.
  2. Worden voor vijf jaar benoemd.
  3. Kunnen door hun regering worden ontslagen.
  4. Zijn soms tegelijkertijd lid van hun nationale parlement.

Vraag 11

Welke stelling juist?

  1. Nationale rechters passen nooit rechtstreeks bet gemeenschapsrecht toe. Dit mag alleen het Hof van Justitie.
  2. In de prejudiciële procedure zal het Hof van Justitie met het EG-recht strijdig nationaal recht nimmer buiten toepassing verklaren.
  3. De nationale rechter mag een nationale regel zo veel mogelijk richtlijnconform uitleggen, maar is daartoe niet verplicht.
  4. Het gemeenschapsrecht stelt geen eisen aan rechtsbescherming, dat moet door de lidstaten alleen worden geregeld.

Vraag 12

In het Dassonville-arrest heeft het Hof van Justitie:

  1. Bepaald dat nationale maatregelen die bepaalde verkoopmodaliteiten voorschrijven, niet vallen onder het verbod van artikel 28 EG.
  2. Voor een ruime uitleg van artikel 28 EG gekozen.
  3. Het aantal uitzonderingsmogelijkheden voor beperkende nationale maatregelen uitgebreid.
  4. Bepaald dat artikel 28 EG rechtstreekse werking heeft.

Vraag 13

Beoordeel de juistheid van de volgende twee stellingen:

Stelling I: De regels in de Nederlandse Grondwet omtrent de doorwerking van internationale verdragen (art. 93 en 94 GW) zijn niet relevant voor de doorwerking van het gemeenschapsrecht in de nationale rechtsorde. Dit heeft te rnaken met het feit dat de EG een intergouvernementeel karakter heeft.

Stelling II: Tsjechië heeft verzuimd ecu richtlijn m.b.t. flexibele werktijden, waarin een aantal duidelijke rechten voor werknemers worden omschreven, tijdig te implementeren. De heer Hasek werkt als ambtenaar bij het Ministerie van Economische Zaken en is hierover zeer ontstemd, aangezien hij een echt ochtendmens is en hij later op de middag niet goed meer functioneert. Hij zou graag van het Ministerie bet recht krijgen om van 8:00 u tot 16:00 u te werken, in plaats van 9:00 u tot 17:00u; dat is een van de opties die de richtlijn biedt. Echter, aangezien niet geïmplementeerde richtlijnen geen rechtstreekse werking hebben, zal de heer Hasek deze richtlijn nooit in kunnen roepen tegen het Ministerie.

  1. Stelling I en II zijn beiden juist.
  2. Stelling I is juist, stelling II is onjuist.
  3. Sidling I is onjuist, stelling 11 is juist.
  4. Stelling len II zijn beiden onjuist.

Vraag 14

In de zaak Bijleveld wordt bet Nederlandse naamrecht, dat bij het uitblijven van overeenstemming tussen de ouders automatisch de achternaam van de vader aan een kind toekent, aan de kaak gesteld. Welke van de volgende uitspraken over de zaak is niet correct?

  1. De oplossing in bet Nederlandse naamrecht had volgens het Hof een objectieve en redelijke rechtvaardiging.
  2. De Nederlandse overheid had in deze zaak een mime margin of appreciation
  3. Door de ouders de mogelijkheid te bieden om te kiezen tussen twee achternamen bleef de Nederlandse overheid binnen de margin of appreciation onder artikel 8 EVRM.
  4. Mevrouw Bijleveld kon zich ook op het Vrouwenverdrag en bet IVBPR beroepen in Straatsburg.

Vraag 15

Welke van de volgende artikelen houdt geen rechtstreeks werkend discriminatieverbod in?

  1. Artikel 12 EG.
  2. Artikel 13 EU.
  3. Artikel 28 EU.
  4. Artikel 39 EU.

Vraag 16

John van der Post heeft een lang conflict met zijn werkgever, Transportbedrijf Visser.

Volgens John houdt Visser zich niet aan de EU Verordening inzake arbeidsomstandigheden en rusttijden van vrachtwagenchauffeurs.

Zo rijdt hij in een totaal verroeste vrachtwagen en heeft hij een dermate strak schema gekregen dat hij tijdens zijn buitenlandse ritten nauwelijks tijd heeft om rustig te eten. Opgehitst door zijn vrouw, die in haar eentje thuis wegkwijnt en haar man nooit meer ziet, besluit John zijn werkgever voor de rechter te slepen om betere arbeidsomstandigheden af te dwingen.

Waar kan John terecht?

  1. Het Hof van Justitie.
  2. Het Gerecht van Eerste Aanleg.
  3. Het Europese Hof voor de Rechten van de Mens.
  4. De nationale rechter.

Vraag 17

Welke van de volgende stellingen is juist?

  1. Een richtlijn heeft, zoals de naam het al zegt, geen bindende kracht voor de lidstaten.
  2. Aanbevelingen kunnen, ondanks hun benaming, wel degelijk bindende kracht hebben.
  3. Beschikkingen kunnen uitsluitend tot een bepaalde burger of tot een bepaalde onderneming zijn gericht.
  4. Verordeningen hebben rechtstreekse werking en mogen door de Lidstaten dus niet worden omgezet naar nationale wetgeving.

Vraag 18

Beoordeel de juistheid van de volgende twee stellingen.

Stelling I: Het vrije verkeer van personen geldt alleen voor personen die een economische activiteit uitoefenen.

Stelling II: Het recht op vrij verkeer kan worden gezien als een economisch grondrecht.

  1. Stelling l en II zijn beiden juist.
  2. Stelling I is juist, stelling II is onjuist.
  3. Stelling I is onjuist, stelling II is juist.
  4. Stelling l en II zijn beiden onjuist.

Vraag 19

De Fransman Claude werd in 2002 veroordeeld tot gevangenisstraf wegens het verspreiden van kinderporno. Nadat hij zijn straf had uitgezeten wilde hij een nieuwe start in het leven maken; hij verhuisde naar een klein Engels dorpje. Hij kon daar goed aarden, maar na een paar jaar ontdekte een van bewoners bij toeval de reden van zijn komst. Vrijwel alle dorpelingen meenden dat Claude niet langer welkom was. Een paar opgeschoten jongens bedreigden hem: als hij niet binnen korte tijd vertrok, zou zijn huis wel eens in brand kunnen vliegen. Er verschenen affiches in het dorp met zijn beeltenis en de oproep hem uit bet dorp te verdrijven. Claude vroeg de locale politie te hulp — maar tevergeefs. Er was immers nog geen misdrijf is gepleegd. En zelfs als zijn huis in brand stond, of Claude werd mishandeld, dan nog zou de politie niet optreden. Immers, Claude is Frans onderdaan en moet zich maar tot de Franse ambassade wenden. De Britse overheid wenst zijn veiligheid niet te garanderen. Wat is juist?

  1. Voor Claude zit er niets anders op dan terug te keren naar Frankrijk. Hij kan immers de dorpelingen die hem bedreigen noch voor het EHRM, noch voor het Europees Hof van Justitie dagen.
  2. Voor Claude zit er niets anders op dan terug te keren naar Frankrijk. Het Verenigd Koninkrijk heeft immers zowel onder bet EG-recht als onder het EVRM het volste recht om vreemdelingen die zich schuldig maken aan kinderporno, van zijn grondgebied te weren.
  3. Claude kan, na uitputting van de nationale rechtsmiddelen, een klacht indienen bij het EHRM. Het Verenigd Koninkrijk is immers op grond van het EVRM verplicht om maatregelen te nemen ter bescherming van zijn veiligheid. Hij heeft toegang tot het Straatsburgse Hof op grond van artikel 34 EVRM.
  4. Claude kan, na uitputting van de nationale rechtsmiddelen, een klacht indienen bij het Europees Hof van Justitie. Als EU-burger heeft hij immers het recht om zich van de ene Lidstaat naar de andere te begeven. Hij heeft toegang tot bet Luxemburgse Hof op grond van artikel 230 EG.

Vraag 20

Annabelle is in dienst bij de Gemeente Leiden als hoofd van de afdeling burgerzaken. Ze heeft het idee dat de EG richtlijn inzake pasfoto’s in paspoorten niet correct is geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving. Annabelle heeft rechten gestudeerd en weet dat het Europese recht van groot belang is en ook boven de nationale wetgeving gaat. Ze schrijft een beleidsnotitie voor haar collega’s waarin ze uiteenzet wat de richtlijn voorschrijft en voert dit gelijk in op haar afdeling. Tijdens een zogeheten ‘random controle’ blijken de paspoorten uit de Gemeente Leiden niet te voldoen aan de Nederlandse norm. Annabelle komt voor de rechter.

Wat kan Annabelle bet beste doen?

  1. Niets. Volgens de Nederlandse wet zat ze fout.
  2. Gelijktijdig aan deze procedure naar het Gerecht van Eerste Aanleg stappen met haar zaak.
  3. De nationale rechtsmiddelen uitputten om vervolgens door te procederen bij het Europees 1-101 in Straatsburg.
  4. Zich voor de nationale rechter beroepen op de EG-richtlijn.

Vraag 21

Uit de Golden Share arresten kan worden afgeleid dat:

  1. Nationale overheden geen vereisten kunnen stellen aan het verkrijgen van aandelen in bepaalde ondernemingen.
  2. Golden share regelingen niet altijd over het verkrijgen van aandelen gaan.
  3. De vrij verkeerregels vereisen dat gouden aandeelregelingen worden toegestaan.
  4. Objectieve criteria die door rechterlijke instanties kunnen worden gecontroleerd de toelaatbaarheid van golden share regelingen vergroten.

Vraag 22

Een rechtsbasis voor EG regelgeving is:

  1. Altijd een of meerdere bepalingen van een richtlijn.
  2. Altijd een of meerdere bepalingen van een verordening.
  3. Altijd een of meerdere bepalingen van het EG Verdrag.
  4. Geen van bovenstaande alternatieven is juist.

Vraag 23

Wat is onjuist?

  1. De lijst van uitzonderingsgronden genoemd in artikel 58 EG is limitatief.
  2. De uitzonderingsgronden van artikel 58 EG kunnen van toepassing zijn op discriminerende nationale maatregelen.
  3. De dwingende eisen van algemeen belang zijn ook van toepassing als er harmonisatiemaatregelen zijn genomen.
  4. De verdragsregels over het vrije verkeer zijn alleen van toepassing op grensoverschrijdende situaties.

Vraag 24

Ban en Ernst zitten al enkele maanden te wachten op uitbetaling van hun salaris voor het werk dat ze verrichten bij bedrijf ‘Het Stevige Bed’ (HSB). Na de inkoop van een veel te dure partij notenhout gaat HSB failliet. Tijdens het afwikkelen van het faillissement blijkt dat de Nederlandse staat de EG-richtlijn inzake bescherming van werknemers in geval van faillissement niet heeft geïmplementeerd en dat daarover ook een procedure bij het Hof van Justitie loopt. Ban en Ernst hebben de grootste moeite het eigen financiële hoofd boven water te houden maar besluiten toch met hun laatste spaarcenten een procedure voor de rechter te beginnen om schadevergoeding te krijgen van de Nederlandse staat.

Is er hoop voor Ban en Ernst?

  1. Nee, slechts het bedrijf is aansprakelijk.
  2. Ja, mits de bepaling van de richtlijn rechten aan burgers toekent, het duidelijk is wat de inhoud van de bepaling is en er een causaal verband is tussen de geleden schade en wat de staat had moeten doen.
  3. Nee, het EG-recht kent slechts contractuele en niet-contractuele aansprakelijkheid van de instellingen.
  4. Ja, mits de bepalingen van de richtlijn onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig zijn, de bepaling van de richtlijn rechtstreekse werking heeft en de rechten van werknemers helder worden omschreven.

Vraag 25

In de zaak Veraart werd er een schending van artikel 10 EVRM, de vrijheid van meningsuiting, geconstateerd. Wat is correct met betrekking tot dit arrest?

  1. De inbreuk die op artikel 10 EVRM werd gemaakt was niet voorzien bij wet.
  2. De inbreuk die op artikel 10 EVRM werd gemaakt diende geen legitiem doel.
  3. De inbreuk die op artikel 10 EVRM werd gemaakt was niet gebaseerd op een adequate vaststelling van de feiten.
  4. De inbreuk die op artikel 10 EVRM werd gemaakt was niet noodzakelijk in een democratische samenleving.

Vraag 26

Estland blijkt het sinds de toetreding tot de Europese Unie niet meer zo nauw nemen met de implementatieverplichtingen Na verschillende pogingen van de Commissie om te zorgen dat Estland zich houdt aan deze verdragsverplichting die geldt voor elke lidstaat, besluit de Commissie er een zaak van te maken.

Wat moet de Commissie doen?

  1. De Commissie kan een beroep tot nietigverklaring beginnen.
  2. De Commissie kan een beroep wegens nalaten beginnen.
  3. De Commissie kan een procedure wegens verdragsschennis beginnen.
  4. De Commissie kan een prejudiciële procedure beginnen.

Vraag 27

Wat wordt verstaan onder de ‘rechtstreekse werking van het gemeenschapsrecht’?

  1. Dat het voor een individu mogelijk is om rechtstreeks een beroep tot nietigverklaring in te stellen tegen een Europese beschikking bij bet Gerecht van Eerste Aanleg.
  2. Dat een regel van het gemeenschapsrecht inroepbaar is voor de nationale rechter.
  3. Dat bij een conflict tussen gemeenschapsrecht en nationaal recht, het gemeenschapsrecht voor gaat.
  4. Dat secundair gemeenschapsrecht nooit hoeft te worden omgezet in nationale wetgeving.

Vraag 28

Beoordeel de juistheid van de volgende twee stellingen:

Stelling I: Een Chinese arts heeft een verblijfsvergunning in Nederland en wil zich in Frankrijk vestigen. Dit kan omdat hij een beroep kan doen op het vrij verkeer van vestiging.

Stelling II: De vestiging van een Chinees moederbedrijf in Duitsland kan zich verzetten tegen regels die zijn recht op vrij verkeer van goederen en diensten belemmeren.

  1. Stelling I en II zijn beiden juist.
  2. Stelling I is juist, stelling II is onjuist.
  3. Stelling I is onjuist, stelling II is juist.
  4. Stelling I en II zijn beiden onjuist.

Vraag 29

Waarom werd de zaak Milosevic niet ontvankelijk verklaard door bet EHRM?

  1. Milosevic had de nationale rechtsmiddelen niet uitgeput.
  2. Milosevic was geen burger van een Verdragspartij.
  3. Het Joegoslavië Tribunaal is een internationale organisatie die niet voor bet EHRM
  4. kan worden gedaagd.
  5. Milosevic viel niet onder de jurisdictie van een Verdragspartij.

Vraag 30

Beoordeel de juistheid van de volgende twee stellingen:

Stelling I: Het Van Gend & Loos arrest is vergelijkbaar met bet arrest Marbury v. Madison omdat bet beginsel van rechterlijke toetsing van wetten aan hogere normen werd gevestigd.

Stelling II: In de jurisprudentie herhaalt het Hof nog steeds de in Van Gend & Loos gegeven omschrijving van een eigen rechtsorde bestaande uit een begrenzing van soevereiniteit van lidstaten. De woorden ‘zij het op beperkt terrein’ worden in recentere uitspraken echter weggelaten.

  1. Stelling I en II zijn beiden juist.
  2. Stelling I is juist, stelling II is onjuist.
  3. Stelling I is onjuist, stelling 11 is juist.
  4. Stelling I en II zijn beiden onjuist.

Vraag 31

In het kader van milieubeheer heeft de Raad heeft op 30 oktober 2007 een richtlijn vastgesteld over beoordeling en beheer van overstromingsrisico’s. De discussie in het Europees Parlement heeft nogal wat voeten in de aarde en de stemming over bet aannemen van de richtlijn laat tang op zich wachten. Op het moment dat de zitting verdaagd wordt en er nog steeds niet is gestemd besluit de Raad uit tijdsoverwegingen de richtlijn als aangenomen te beschouwen en de richtlijn wordt in bet Official Journal van de EG gepubliceerd. Bij de volgende bijeenkomst van het Europees Parlement wordt er ontstemd gereageerd op deze gang van zaken.

Volgens welke procedure had de richtlijn tot stand moeten komen?

  1. Het Parlement heeft ongelijk, de richtlijn is gewoon rechtsgeldig tot stand gekomen.
  2. Het Parlement heeft gelijk, de richtlijn had via de samenwerkingsprocedure vastgesteld moeten worden.
  3. Het Parlement heeft gelijk, de richtlijn had via de adviesprocedure vastgesteld moeten worden.
  4. Het Parlement heeft gelijk, de richtlijn bad via de medebeslissingsprocedure vastgesteld moeten worden.

Vraag 32

Klaas is sinds januari van dit jaar werkzaam bij bet bedrijf De Groene Kwaker, tuinspecialisten. Bij dit bedrijf is ook Lonneke werkzaam die hetzelfde werk doet als Klaas. Op een dag, na de aanleg van een bijzonder ingewikkeld grindpad, besluit Klaas Lonneke mee te vragen naar een bar om na het werk nog iets te drinken. Gezeten in bet zonnetje op het terras bespreken ze hun werkzaamheden en komt Klaas erachter dat Lonneke bijna twee keer zo veel verdient als hij. Kan Klaas deze discriminatie aanvechten bij de rechter met een beroep op art. 141 EG?

  1. Nee, art. 141 lid 1 EU heeft geen rechtstreekse werking.
  2. Ja, Klaas kan naar het Gerecht van Eerste Aanleg.
  3. Nee, art. 141 lid 1 kan in geval van ongelijke beloning alleen door vrouwen worden ingeroepen.
  4. Ja, art. 141 lid 1 EG is direct inroepbaar voor de nationale rechter.

Vraag 33

Welke van de onderstaande alternatieven is pijler van de Europese Unie:

  1. PJSS (Politiële en Justitiële Samenwerking in Strafzaken).
  2. GBVB (Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid).
  3. VAI (Visa, Asiel en Immigratie).
  4. EU en EGA (Europese Gemeenschap en Europese Gemeenschap voor Atoomenergie).

Vraag 34

In Nederland kan voor studenten die ouder zijn dan 30 jaar een hoger bedrag aan collegegeld worden gevraagd. De Nederlandse Arjan Verboom kampt al vanaf zijn vroege jeugd met psychische problemen. Hij heeft tot zijn 18e bij zijn ouders in Den Haag gewoond en verbleef tot zijn 31e verjaardag in een inrichting in Wassenaar. Sinds het gebruik van een nieuw medicijn, gaat het gelukkig beter met hem. Hij wil graag een studie beginnen, maar is het niet eens met het feit dat hij een hoger collegegeld moet betalen. Hij wil de geldigheid van de wettelijke regeling toetsen aan de Europese regelgeving. Wat is juist?

  1. Het regelen van toegang tot het onderwijs behoort uitsluitend tot de bevoegdheden van de lidstaten en kan niet worden getoetst.
  2. Een dergelijke regeling kan in strijd zijn met het discriminatieverbod van artikel 12 EU.
  3. Arjan kan in dit specifieke geval geen beroep doen op de vrij verkeersbepalingen omdat hij Nederlander is.
  4. Ben dergelijke regeling kan getoetst worden aan het discriminatieverbod van artikel 13 EU.

Vraag 35

In het weekblad Storie wordt beweerd dat de Nederlandse zanger Frank Bouwer een affaire heeft. Bij het artikel worden suggestieve foto’s geplaatst van Bouwer en een achtergrondzangeres, genomen in de tourbus van Bouwer. Frank meent dat de berichtgeving inbreuk maakt op zijn privacy, zoals beschermd door artikel 8 EVRM. Hij wil Storie voor het Europese Hof voor de Rechten van de Mens dagen. Zijn juridisch adviseur, Mr. Sterrenslag, heeft bet gevoel dat zo’n procedure kansloos zou zijn, maar weet niet precies waarom. Welke reden is de beste?

  1. De procedure zou kansloos zijn omdat Bouwer zijn geschil met Storie nog niet aan de Nederlandse rechter heeft voorgelegd.
  2. De procedure zou kansloos zijn omdat het verhaal in Storie bijdraagt aan een debat van algemeen belang: Bouwer is nu eenmaal een ‘publiek figuur’.
  3. De procedure zou kansloos zijn omdat de tourbus geen afgeschermde locatie is; Bouwer’s privacy strekt zich dus niet uit tot die bus.
  4. De procedure zou kansloos zijn omdat Storie niet aansprakelijk kan worden gesteld voor het EHRM.

Vraag 36

Beoordeel de juistheid van de volgende twee stellingen.

Stelling I: Wanneer een richtlijn tijdig door een lidstaat is omgezet kan een burger zich in geen enkel geval meet op de bepalingen van de richtlijn beroepen.

Stelling 11: Een richtlijn kan geen horizontale rechtstreekse werking hebben.

  1. Stelling I en II zijn beiden juist.
  2. Stelling I is juist, stelling II is onjuist.
  3. Stelling I is onjuist, stelling II is juist.
  4. Stelling I en II zijn beiden onjuist.

Vraag 37

Beoordeel de juistheid van de volgende twee stellingen.

Stelling I: In het arrest Baumbast en R heeft het Hof van Justitie bepaald dat art. 18 EG lid 1 geen rechtstreekse werking heeft.

Stelling II: Het Unieburgerschap van art. 17 EG is in de plaats gekomen van het nationale burgerschap.

  1. Stelling I en II zijn beiden juist.
  2. Stelling 1 is juist, stelling II is onjuist.
  3. Stelling I is onjuist, stelling II is juist.
  4. Stelling I en II zijn beiden onjuist.

Vraag 38

Bij het Verdrag van Maastricht (1993):

  1. Werd de naam EEG veranderd in EG.
  2. Werd de EU opgericht.
  3. Werd voorzien in een Economische en Monetaire Unie (EMU).
  4. Gebeurde zowel a als b als c

Vraag 39

In de Nederlandse zaak Salah Sheekh waren door de Somalische asielzoeker niet alle

nationale rechtsmiddelen uitgeput. Waarom werd de zaak, toen deze voor het Europese Hof voor de Rechten van de Mens kwam, dan toch ontvankelijk verklaard?

  1. Deze zaak betrof zo’n serieuze mensenrechtenschending, dat het Hof bereid was een uitzondering te maken.
  2. Er lag een sterke tijdsdruk op de zaak, omdat Salah Sheekh immers ieder moment kon worden uitgezet.
  3. Volgens het Hof had verder procederen geen zin gezien de vaste jurisprudentie van de Raad van State inzake Somalische asielzoekers.
  4. De eis dat alle nationale rechtsmiddelen moeten worden uitgeput geldt wel voor civiele zaken en strafzaken (zie artikel 6 EVRM), maar niet voor bestuursrechtelijke’ zaken zoals asielprocedures.

Vraag 40

Welke van de volgende stellingen is juist?

  1. Als de adviesprocedure van toepassing is, dan kan de Commissie slechts een initiatief nemen, nadat zij hierover het Europees Parlement geraadpleegd heeft.
  2. Als gevolg van de introductie van de medebeslissingsprocedure in het EG Verdrag, is de invloed van het Europees Parlement bij de besluitvorming vergroot.
  3. Op grond van art. 148 EG Verdrag dienen uitvoeringsbesluiten betreffende het Europees Sociaal Fonds te worden genomen met toepassing van de adviesprocedure.
  4. Bij de samenwerkingsprocedure is de invloed van het Europees Parlement groter dan bij de andere besluitvormingsprocedures.

Antwoordindicatie

  1. B

  2. C

  3. C

  4. B

  5. C

  6. D

  7. D

  8. C

  9. C

  10. B

  11. B

  12. B

  13. D

  14. D

  15. B

  16. D

  17. D

  18. C

  19. C

  20. D

  21. D

  22. C

  23. C

  24. B

  25. D

  26. C

  27. B

  28. C

  29. A

  30. A

  31. D

  32. D

  33. C

  34. C

  35. D

  36. C

  37. D

  38. D

  39. C

  40. B

Log in or create your free account

Why create an account?

  • Your WorldSupporter account gives you access to all functionalities of the platform
  • Once you are logged in, you can:
    • Save pages to your favorites
    • Give feedback or share contributions
    • participate in discussions
    • share your own contributions through the 7 WorldSupporter tools
Join World Supporter
Join World Supporter
Follow the author: Law Supporter
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.