Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>

TentamenTests bij Multivariate Data Analysis Text Book van Leiden University

Welke analysemethode kan er voor verscheidene problemen worden gebruikt? - TentamenTests 0

Meerkeuzevragen bij hoofdstuk 0

Vraag 1

Een onderzoeker wil op basis van de variabelen "hoeveelheid geld geïnvesteerd" en "talent geselecteerd" voorspellen of FC Barcelona de competitie wint dit seizoen. Welke methode gebruiken we hiervoor?

  1. Simple regression analysis.

  2. Multiple regression analysis.

  3. Logistic regression analysis.

  4. ANOVA.

Vraag 2

Sommige personen zijn beter dan de ander in het uitstellen van beloningen, dit zijn we al wanneer een kind drie jaar oud is. Aan de hand van zijn/haar scores op de marshmallow test kan dit bepaald worden. Volgens een psycholoog zijn kinderen die veel rond bewegen in de baarmoeder, veel huilen bij geboorte, en heel gepassioneerd zijn niet de ideale kandidaten voor de marshmallow test. Deze maatstaven zijn als volgt gemeten bij 200 participanten:

  • Bewegingen van een kind van zes maanden werden in de baarmoeder gemeten op basis van een tien punten schaal.
  • Het huil volume van een kind werd in dB gemeten.
  • De hoeveelheid uitbarstingen bij een kind van 14 maanden.

Vervolgens doet elk kind de marshmallow test, waar alleen het niet eten van de marshmallow wordt geregistreerd.

Wat is de best techniek om de data die hieruit voortkomt te analyseren?

  1. MRA.

  2. ANOVA.

  3. ANCOVA.

  4. LRA.

Vraag 3

Tijdens de zomer ontvangt de politie meer overlast meldingen dan in andere seizoenen. Om duidelijke preventie regelgeving op te zetten wordt de hoeveelheid geluid per huis (in decibels) gemeten bij 300 huizen in hetzelfde district. Er wordt geprobeerd om de hoeveelheid geluidsoverlast zo accuraat mogelijk te voorspellen op basis van geslacht, leeftijd, hoeveelheid kinderen, extraversie, en IQ van de bewoners. Wat is hiervoor de meest geschikte techniek?

  1. MRA.

  2. ANOVA.

  3. ANCOVA.

  4. LRA.

Vraag 4

Onderzoek laat zien dat een disproportioneel grote hoevelheeid Peruviaanse voetballers goede bal techniek heeft. Een mogelijke verklaring is dat Peruviaanse straat voetballers vaak met slechtere ballen gebruiken die ook niet meer goed rond zijn, maar dit is tot nu toe alleen maar een gok.

Een onderzoeker besluit om na te gaan of ballen minder rond zijn in het straat voetbal van Peru dan in andere landen. Hij besluit om vier willekeurige landen te kiezen om Peru met te vergelijken (Colombia, Zwitserland, Belgie en Iran) en stuurt iemand om de ballen te meten naar elk van deze landen. Er worden in elk land 100 willekeurige straat voetbal wedstrijden onderzocht, en de ballen die hierin gebruikt worden worden gemeten op een schaal van 0 (helemaal rond) naar 100 (totaal niet rond). De hypothese stelt dat Peruviaanse ballen minder rond zijn dan die van andere landen.

Welk techniek is hiervoor het meest geschikt?

  1. MRA.

  2. ANOVA.

  3. ANCOVA.

  4. LRA.

Vraag 5

Er is veel psuedo-wetenschap waarin aangetoond wordt dat mannen beter lesgeven dan vrouwen, maar veel mensen zijn het hiermee oneens. Ze denken dat mannen beter beordeeld worden omdat ze vaak langer zijn en hun stemmen zwaarder zijn. Psychologie leraren in New York willen dit nagaan en vragen hun leerlingen of zij de leraren willen beoordelen op hun kwaliteiten in lesgeven. Dit gebeurt op basis van de zwaarte hun stem (20 punten schaal), hun lengte (in milimeters), en hun geslacht (man of vrouw). De verwachting is dat mannen beter beordeeld zullen worden dan hun vrouwelijke collega's maar dat dit weg zal gaan als er gecorrigeerd wordt naar lengte en stem.

Welk techniek is hiervoor het meest geschikt?

  1. MRA.

  2. ANOVA.

  3. ANCOVA.

  4. LRA.

Vraag 6

Een psychologe die voor een verzekeringsmaatschappij werkt en gespecialiseerd is in het gedrag achter doe-het-zelf ongelukken komt erachter dat zwaar gewonde klussers vaak niet de gebruiksaanwijzingen nalezen. De psychologe vraagt zich af wat voor factoren bepalend zijn of de klusser wel de gebruiksaanwijzing naleest. Ze stelt een stel factoren op:

  • Soort gereedschap.
  • Geslacht van de klusser.
  • Hoeveelheid jaren ervaring.

In samenwerking met de Praxis laat ze 400 kopers die een multitool, lijmpistool of schuurmachine kopen een vragenlijst invullen, maar pas een maand na de aankoop. De vragenlijst stelt vragen over de hiervoorgenoemde factoren maar ook hoe lang de kopers de gebruiksaanwijzing hebben gelezen.

Welk techniek is hiervoor het meest geschikt?

  1. MRA.

  2. ANOVA.

  3. ANCOVA.

  4. Mediation analysis.

Vraag 7

Een positieve psycholoog denkt dat introverte mensen liever losse klusjes doen dan extraverte mensen, waarschijnlijk omdat ze meer in de "flow" blijven. Om dit te onderzoeken brengt hij 300 ervaren klussers naar een lab, waar ze allemaal dezelfde klus doen maar dan met 38 electroden vast aan hun hoofd. Hiervoor zijn hun mate van introversie al gemeten, tijdens het klussen worden de hoeveelheid flow seconden gemeten op basis van hersen patronen, en aan het eind wordt iedereen gevraagd om de klus te beoordelen op een schaal van 9 punten.

Welk techniek is hiervoor het meest geschikt?

  1. ANOVA.

  2. ANCOVA.

  3. Repeated measures ANOVA.

  4. Mediation analysis.

Vraag 8

De baas van een dakdekkers bedrijf vraagt zich af hoeveelheid invloed de volgende zaken hebben op hoe lang een klus duurt:

  • Grootte van het dak.
  • De hoeveelheid materiaal wat gebruikt wordt.
  • Hoeveel ervaring men heeft met het materiaal.

Om deze vraag te beantwoorden verzamelt hij wat administratie van alle klussen van de afgelopen vijf jaar, welteverstaan de volgende dingen:

  • Grootte van het dak (in vierkante meter).
  • Hoeveelheid dakpannen die gebruikt waren.
  • Hoeveel jaren de dakpannen al gebruikt werden.
  • Hoe lang de klus duurde.

Welk techniek is hiervoor het meest geschikt?

  1. MRA.

  2. ANOVA.

  3. ANCOVA.

  4. MANOVA.

Vraag 9

Als een basketbal wedstrijd met gelijkspel eindigt moeten er soms penalty worpen gedaan worden. Volgens een Nederlandse coach heeft het weinig zin om hiervoor te trainen, maar een groep onderzoekers denkt hier anders over. Hoe productiever een team is, en hoe meer ze dit scenario trainen hoe beter de uitkomst. Om dit te onderzoeken gaan ze alle Nederlandse wedstrijden van 1973 tot nu langs die op basis van dit scenario bepaald werden. De volgende factoren zijn van belang:

  • Hoeveel een team penalty worpen heeft getraind (in minuten per week).
  • Hoe productief een team was (hoeveel goals per wedstrijd in de afgelopen vijf wedstrijden).
  • Het resultaat van de wedstrijd (hadden ze gewonnen of niet)?.

Welk techniek is hiervoor het meest geschikt?

  1. MRA.

  2. ANOVA.

  3. ANCOVA.

  4. LRA.

Vraag 10

Een politiek analyst vraagt zich af welke Amerikaanse president het meest charismatisch was in de ogen van de stemmers. Hij vraagt een grote groep om het charisma van de laatste vijf presidenten te meten op een schaal van 11, van 0 ("totaal niet charismatisch") tot 10 ("erg charismatisch").

Welke techniek is hiervoor het meest geschikt?

  1. MRA.

  2. ANCOVA.

  3. MANOVA.

  4. Repeated measures ANOVA (RMA).

Antwoorden bij hoofdstuk 0

Vraag 1 

C. Logistic regression analysis.

Vraag 2 

D. LRA.

Vraag 3 

A. MRA.

Vraag 4 

B. ANOVA.

Vraag 5 

C. ANCOVA.

Vraag 6 

C. ANCOVA.

Vraag 7 

D. Mediation analysis.

Vraag 8 

A. MRA.

Vraag 9 

D. LRA.

Vraag 10 

D. Repeated measures ANOVA (RMA).

Hoe werkt de multipele regressieanalyse (MRA)? - TentamenTests 1

Meerkeuzevragen bij hoofdstuk 1

​Vraag 1

Wanneer spreken wij van multicollinearity in multiple regression analysis (MRA)?

  1. Wanneer twee of meer voorspellers sterk gecorreleerd zijn.

  2. Wanneer de meetfouten van verschillende voorspellers sterk gecorreleerd zijn.

  3. Wanneer de residuen van het regressiemodel gecorreleerd zijn.

  4. Wanneer één voorspeller sterk gecorreleerd is met de afhankelijke variabele.

Vraag 2

Met welke statistiek meten we of het toevoegen van een specifieke voorspellende variabele ons model aanzienlijk verbetert?

  1. R2.

  2. R2change.

  3. Std. error.

  4. Adjusted R2.

Vraag 3

Waarom kunnen we Pearson-correlatie (R) niet gebruiken in het geval van een categorische variabele met meer dan twee categorieën?

  1. Omdat deze variabele geen ratio- of intervalvariabele is.

  2. Omdat de variabelen geen negatieve of positieve waarden kunnen hebben.

  3. Omdat classificatie niet willekeurig is.

Vraag 4

Gegeven is de volgende SPSS-tabel. Welke procedure is gebruikt?

Model

R

R square

Change statistics

R square change

f change

1

.624

.389

.389

361.456

.000

2

.652

.425

.036

29.220

.000

3

.673

.453

.028

22.563

.000

4

.458

.458

.005

5.245

.0115

  1. De standaardmethode.

  2. De hiërarchische procedure.

  3. De verwijderingsprocedure.

Vraag 5

Welke variabele in dezelfde tabel verklaarde de afhankelijke variabele het beste?

  1. Variabele 1.

  2. Variabele 2.

  3. Variabele 3.

  4. Variabele 4.

Vraag 6

Is er een variabele die beter niet aan het model kan worden toegevoegd?

  1. Ja, de variabele die bij stap 4 is toegevoegd, verbetert het model niet significant.

  2. Nee, maar alleen omdat het significantieniveau nog steeds lager is dan 0,05.

  3. Nee, omdat de verklaarde variantie en F-waarden bij elke stap zijn toegenomen.

  4. We kunnen het niet zeker weten op basis van de informatie in de tabel.

Vraag 7

Welke criteria zijn belangrijk bij het evalueren van een model?

  1. De hoeveelheid verklaarde variantie en de mate van multicollineariteit.

  2. De mate van multicollineariteit en de statistische significantie.

  3. De statistische significantie en de hoeveelheid verklaarde variantie.

  4. De hoeveelheid verklaarde variantie, statistische significantie en de mate van multicollineariteit.

Vraag 8

In een regressieanalyse met gegevens van 150 deelnemers is het regressiegewicht van X2 niet significant, maar de correlatie is wel hoog: .6. De correlatie tussen X1 en Y is .8 en de correlatie tussen X1 en X2 is .8. Wat is hiervoor de verklaring?

  1. Er is een interactie-effect tussen X1 en X2.

  2. De gegevens zijn niet-lineair.

  3. X1 heeft geen unieke bijdrage.

  4. X2 heeft geen unieke bijdrage.

Vraag 9

Gegeven is de volgende SPSS-tabel. Wat is de gestandaardiseerde vergelijking?

Unstandardized coefficients

Standardized coefficients

 

B

Std. Error

Beta

(Constant)

-18.534

  

X1

7.890

 

0.673

X2

-3.980

 

-0.380

  1. Y= -18.534 + 7.890*X1 – 3.980*X2.

  2. Y= 7.890*X1 – 3.980*X2.

  3. Y= -18.534 + 0.673*X1 – 0.380*X2.

  4. Y= 0.673*X1 – 0.380*X2.

Vraag 10

Wat betekent B in dezelfde tabel?

  1. Als X1 met 1 eenheid toeneemt, zal Y met 7.890 toenemen.

  2. Als X1 toeneemt met 7.890, zal Y toenemen met 1 eenheid.

  3. Als X1 met 1 eenheid toeneemt, zal Y met 7.890 * .673 toenemen.

Vraag 11

Wat is niet een factor die Pearson r en de regressiecoëfficiënten sterk kan beïnvloeden?

  1. Beperkte variantie.

  2. Standaard meetfouten.

  3. Uitbijters.

  4. Niet-lineariteit.

Vraag 12

Multicollineariteit leidt tot een hogere/lagere R2 en is niet goed/goed als we de wisselwerking tussen variabelen willen begrijpen.

  1. Hoger/goed.

  2. Hoger/niet goed.

  3. Lager/goed.

  4. Lager/niet goed.

Vraag 13

Met welke van deze methoden worden voorspellers stapsgewijs toegevoegd?

  1. Voorwaartse selectieprocedure.

  2. Achterwaartse selectieprocedure.

  3. Standaard selectieprocedure.

Vraag 14

In een model zijn er twee gedeeltelijke correlaties met de afhankelijke variabele: rx1y = .6 en rx2y = .4. De verklaarde variantie is 60%. Hoeveel variantie wordt verklaard door deze beide variabelen?

  1. 4%.

  2. 6%.

  3. 8%.

  4. We kunnen niet zeker zijn op basis van deze informatie.

Vraag 15

Een gezondheidspsycholoog onderzoekt met een MRA of OCS kan worden voorspeld door de hoeveelheid herkauwen en de hoeveelheid twijfel. Dit levert de volgende output op:

Model

Unstandardized coefficients

Standardized coefficients

  

Correlations

B

Std error

Beta

t

Sig

Zero-order

Partial

Part

1.(Constant)

.076

.023

 

3.304

.005

   

Rumination

.345

.083

.434

4.157

.000

.804

.501

.346

Doubt

.234

.067

.034

3.493

.004

.726

.039

.023

Wat is het totale aandeel van variantie bij OCD?

  1. .120.

  2. .528.

  3. .647.

  4. .766.

Vraag 16

Een hoogleraar onderzoekt met een MRA of het cijfer voor MVDA kan worden voorspeld aan de hand van het aantal studie-uren per week, het aantal reisuren en het cijfer voor psychometrie. Dit levert de volgende output op:

Model

Unstandardized coefficients

Standardized coefficients

  

B

B

Std error

Beta

t

Sig.

1. (Constant)

2.600

.732

 

3.552

.002

Study-hours

.400

.102

.567

3.922

.001

Travel

.300

.055

.343

5.455

.000

Psychometrics grade

.100

.024

.231

4.167

.000

Wat is volgens dit regressiemodel het voorspelde cijfer voor MVDA van een student die 5 uur per week studeert, 4 uur per week reist en een 8 krijgt voor psychometrie?

  1. 3.4.

  2. 4.0.

  3. 6.6.

  4. 7.1.

Antwoorden bij hoofdstuk 1

Vraag 1

A. Wanneer twee of meer voorspellers sterk gecorreleerd zijn.

Vraag 2

B. R2change.

Vraag 3

C. Omdat classificatie niet willekeurig is.

Vraag 4

B. De hiërarchische procedure.

Vraag 5

A. Variabele 1.

Vraag 6

C. Nee, omdat de verklaarde variantie en F-waarden bij elke stap zijn toegenomen.

Vraag 7

C. De statistische significantie en de hoeveelheid verklaarde variantie.

Vraag 8

D. X2 heeft geen unieke bijdrage.

Vraag 9

D. Y= 0.673*X1 – 0.380*X2.

Vraag 10

A. A) Als X1 met 1 eenheid toeneemt, zal Y met 7.890 toenemen.

Vraag 11

B. Standaard meetfouten.

Vraag 12

B. Hoger/niet goed.

Vraag 13

A. Voorwaartse selectieprocedure.

Vraag 14

C. 8%.

Vraag 15

C. .647.

Vraag 16

C. 6.6.

Wat is variantie analyse (ANOVA)? - TentamenTests 2

Meerkeuzevragen bij hoofdstuk 2

Vraag 1

Wanneer spreken we van homogeniteit in variantieanalyse (ANOVA)?

  1. Als alle onafhankelijke variabelen dezelfde variantie hebben.

  2. Als de afhankelijke variabele normaal verdeeld is.

  3. Als de variantie van de afhankelijke variabele in alle groepen hetzelfde is.

  4. Als alle groepen dezelfde grootte hebben.

Vraag 2

Wanneer spreken we van een significant interactie-effect?

  1. Wanneer de onafhankelijke variabelen significant met elkaar gecorreleerd zijn.

  2. Wanneer het effect van de onafhankelijke variabele kan worden verklaard door een andere variabele die niet in het model was opgenomen.

  3. Als het effect van één onafhankelijke variabele aanzienlijk verschilt voor verschillende categorieën van een andere onafhankelijke variabele.

  4. Wanneer twee onafhankelijke variabelen de afhankelijke variabele significant voorspellen.

Vraag 3

Uit een ANOVA-tabel hebben we al de volgende waarden: SStussen groepen = 400, SSbinnen groepen = 150, dftussen groepen = 4, dfbinnen groepen = 16. Wat is de F-waarde?

  1. 2.667.

  2. 4.

  3. 10.667.

  4. 25.

Vraag 4

In een ... steekproef wordt een (n) ... correlatie gemakkelijk significant.

  1. Grote, gemiddelde.

  2. Grote, lage.

  3. Kleine, hoge.

  4. Kleine, lage.

Vraag 5

Welke stelling is waar?

I: De sterkte van een bepaald effect in ANOVA wordt aangegeven door R2.
II: De F-waarde in een ANOVA-tabel wordt berekend door het gemiddelde SSmodel te delen door het gemiddelde SSerror.

  1. I is waar.

  2. II is waar.

  3. I en II zijn beide waar.

  4. Geen van beide is waar.

Vraag 6

Een consumentenpsycholoog voert een ANOVA tussen de proefpersonen uit om het effect van persoonlijkheidstype (introvert, extravert, ambivert) en geslacht (vrouwelijk, mannelijk) op consumptie te bestuderen. Wanneer spreken we van een interactie tussen persoonlijkheidstype en geslacht?

  1. Als alle zes de groepen dezelfde grootte hebben.

  2. Als mannen binnen elk persoonlijkheidstype meer kopen dan vrouwen.

  3. Als het effect van geslacht voor elk persoonlijkheidstype hetzelfde is.

  4. Als het effect van persoonlijkheidstype bij mannen anders is dan bij vrouwen.

Vraag 7

Wat voor informatie geeft een belangrijke Levene-test ons?

  1. Dat een onafhankelijke variabele een significante voorspeller is van een afhankelijke variabele.

  2. Dat de afwijkingen niet gelijk verdeeld zijn.

  3. Dat één onafhankelijke variabele de categorieën van een andere onafhankelijke variabele beïnvloedt.

Vraag 8

Welke tabel toont ons informatie over de onderliggende effecten tussen variabelen na het uitvoeren van een ANOVA?

  1. De coëfficiëntentabel.

  2. De correlatietabel.

  3. De tabel met paarsgewijze vergelijkingen.

Vraag 9

Wanneer spreken we van homoscedasticiteit in ANOVA?

  1. Als de afhankelijke variabele in alle groepen dezelfde variantie heeft.

  2. Als de onafhankelijke variabelen allemaal dezelfde variantie hebben.

  3. Wanneer de afhankelijke variabele normaal verdeeld is.

  4. Als de groepen hetzelfde aantal deelnemers bevatten.

Vraag 10

Een onderzoeker onderzoekt wat het effect is van een studieboek (Engels voor beginners / ik leer Engels! / Magisch Engels) en geslacht (jongen / meisje) op performance. Dit levert de volgende output op:

 

Gender

Totaal

  

Study book

English for beginners

16

17

33

 

I learn English!

28

16

44

 

Magic English

17

23

40

Totaal

 

61

56

117

De psychologen onderzoeken de hypothese met een ANOVA-ontwerp tussen proefpersonen. Dit levert de volgende twee uitspraken op over de robuustheid van de F-tests:

I. De F-tests zijn robuust tegen schending van normaliteit.
II. De F-tests zijn robuust tegen schending van homogene groepsvarianties.

Welke stelling is waar?

  1. I is waar.

  2. II is waar.

  3. I en II zijn beide waar.

  4. Geen van beide is waar.

Vraag 11

In een uitgebalanceerd onderzoek met 88 deelnemers onderzoekt een sociaal psycholoog het effect van geslacht (vrouwelijk / mannelijk) en leeftijd (4 categorieën) op tabletgebruik met een ANOVA tussen proefpersonen. Dit levert de volgende tabel op, die deels is ingevuld:

Source

Type III Sum of Squares

df

Mean Square

F

Gender

40

...

...

...

Age

30

...

...

...

Gender∗Age

50

...

...

...

Error

...

...

...

...

Corrected Total

280

...

...

...

Maak de tabel compleet. Welk effect heeft de grootste F-waarde?

  1. Gender.

  2. Age.

  3. Gender*Age.

  4. Alle F-waarden zijn even groot.

Antwoorden bij hoofdstuk 2

Vraag 1

C. Als de variantie van de afhankelijke variabele in alle groepen hetzelfde is.

Vraag 2

C. Als het effect van één onafhankelijke variabele aanzienlijk verschilt voor verschillende categorieën van een andere onafhankelijke variabele.

Vraag 3

C. 10.667.

Vraag 4

B. Grote, lage.

Vraag 5

B. II is waar.

Vraag 6

D. Als het effect van persoonlijkheidstype bij mannen anders is dan bij vrouwen.

Vraag 7

B. Dat de afwijkingen niet gelijk verdeeld zijn.

Vraag 8

C. De tabel met paarsgewijze vergelijkingen.

Vraag 9

A. Als de afhankelijke variabele in alle groepen dezelfde variantie heeft.

Vraag 10

B. II is waar.

Vraag 11

A. Gender.

Meer TentamenTests - Hoofdstuk 3 t/m 7 (Exclusief voor wie volledige online toegang heeft)

Exclusive section of this page (for members with extra services and online access)

Image

Access: 
Public

Image

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Submenu: Summaries & Activities
Follow the author: Vintage Supporter
Statistics
2525 1
Search for summaries and study assistance

Select any filter and click on Apply to see results