Rechtseconomie - UL - B2 - Oefententamen januari 2018


Vragen

Vraag 1a

In een land zijn er 100 personen die elk eens per jaar in de gelegenheid verkeren om zichzelf met corruptie te verrijken. Een delict levert de delinquent een persoonlijk gewin op van € 2.000. Met zo’n delict wordt aan anderen een schade toegebracht van € 3.000. De (potentiële) delinquenten zijn risiconeutraal en beschikken ieder over een vermogen van € 10.000. Om corruptie te bestrijden heeft de overheid een beleid ontwikkeld, waardoor de pakkans uitkomt op 10%. Verder is op deze vorm van criminaliteit een forse geldboete gezet van € 4.000. De kosten van het realiseren van de pakkans bedragen € 2.500 per procent per jaar. De pakkans kan in stapjes van steeds 1% worden veranderd. De pakkans die zo wordt gerealiseerd is algemeen en geldt voor alle delinquenten. De tenuitvoerlegging van gevangenisstraf kost de overheid € 250 per persoon per dag. Voor een delinquent correspondeert een dag gevangenisstraf met een boetebedrag van € 200. Aangenomen mag worden dat als een delinquent gepakt wordt, de buit niet meer te achterhalen valt.

Wat wordt verstaan onder een efficiënt delict? Waarom zal het bij corruptie in het algemeen niet om efficiënte delicten gaan?

Vraag 1b

Hoeveel delicten worden er per jaar gepleegd? Leidt het door de overheid ontwikkelde criminaliteitsbeleid tot een Hicks-Kaldor-verbetering ten opzichte van de situatie waarbij de overheid de criminaliteit ongemoeid zou laten?

Vraag 1c

Stel dat aan iedere pleger van een delict, naast de genoemde geldboete, ook nog standaard de maatregel wordt opgelegd die verplicht tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van € 2.000. In hoeverre veranderen uw antwoorden onder b.?

Vraag 1d

Hoe zou de efficiënte aanpak van de criminaliteit eruit zien?

Vraag 2

Transportbedrijf T is een particuliere onderneming die streeft naar maximale winst. T vervoert met zijn tankwagens gevaarlijke stoffen over het Nederlandse wegennet. Er bestaat een risico dat er iets mis gaat. De kans daarop is gelukkig zeer klein, maar als het mis gaat kan de schade aanzienlijk zijn. De verwachte schade hangt samen met de voorzorgsmaatregelen die T neemt. Die voorzorgsmaatregelen kunnen worden samengevat in het zorgniveau, dat waarden kan aannemen van 0 tot 100 procent. Figuur 1 geeft de verwachte schade (S) en de kosten van zorg (K) voor alle mogelijke zorgniveaus. De lijn die als hoogste eindigt is de S+K, die eronder is de K en de laagste is de S.

                                                             Figuur 1

Vraag 2a

Wat is het efficiënte niveau van zorg? Leg uit waarom het niet efficiënt is als T alle voorzorgsmaatregelen treft die in zijn macht liggen om de verwachte schade zo klein mogelijk te maken.

Vraag 2b

Stel dat er sprake is van een systeem van schuldaansprakelijkheid met een rechtens vereist zorgniveau van 50%. Welk niveau van zorg kiest T? Is die keuze efficiënt?

Met het beschikbare materieel kan onderneming T per dag maximaal 6 ritten uitvoeren. De brutowinst van T, d.w.z. het verschil tussen de opbrengsten en de directe kosten van het transport (personeel, materieel, brandstof), is afhankelijk van het aantal ritten en wordt gegeven door de onderstaande tabel. In deze brutowinst zijn de verwachte schade en de eventuele kosten van zorg nog niet meegenomen. De verwachte schade en de kosten van zorg per rit worden gegeven door figuur 1.

Aantal ritten per dagBrutowinst per dag in euro’s
1230
2450
3650
4820
5960
61050

Vraag 2c

Voor welk aantal ritten kiest T onder schuldaansprakelijkheid, als het rechtens vereiste zorgniveau gelijk is aan 50%? Wat is het totale maatschappelijke saldo van opbrengsten en kosten?

Vraag 2d

Onder welke aansprakelijkheidssystemen valt zowel de keuze van het zorgniveau als van het aantal activiteiten efficiënt uit? Licht het antwoord toe.

Vraag 3a

Goed X wordt verhandeld op een markt die wordt gekenmerkt door volledige mededinging. De vraag (V) en het aanbod (A) staan afgebeeld in figuur 2. De mensen die in de omgeving van de producenten wonen lijden milieuschade als gevolg van de productie. Daardoor liggen de marginale maatschappelijke kosten 50% hoger dan de marginale private kosten van de producenten. De dalende lijn is de A en de stijgende lijn is de V.

                                                               Figuur 2

Bepaal in het marktevenwicht de omvang van de maatschappelijke welvaart en van de samenstellende delen (consumentensurplus, producentensurplus, externe kosten). Leg uit waarom er sprake is van marktfalen.

De overheid wil het marktfalen tegengaan en overweegt welke aanpak het meest in aanmerking komt. Een van de mogelijkheden die wordt overwogen is van civielrechtelijke aard: het invoeren van een risicoaansprakelijkheidssysteem voor milieuschade.

Vraag 3b

Stel dat het risicoaansprakelijkheidssysteem optimaal werkt, zodat iedere omwonende met schade erop kan vertrouwen dat de producenten deze schade zullen vergoeden. Hoe groot wordt dan de verhandelde hoeveelheid op de markt? Bepaal opnieuw de omvang van de maatschappelijke welvaart en van de samenstellende delen.

Vraag 3c

In de praktijk is gelijk hebben niet hetzelfde als gelijk krijgen. Aan welke voorwaarden moet zijn voldaan opdat de slachtoffers onder het systeem van risicoaansprakelijkheid inderdaad hun schade volledig vergoed krijgen? Leg uit dat de hoogte van de proceskosten dan geen rol speelt.

De overheid kan ook kiezen voor een bestuursrechtelijke aanpak, in de vorm van een regulerende heffing.

Vraag 3d

Stel dat de overheid kiest voor een uniforme heffing. Hoe hoog moet die heffing zijn om aan het marktfalen een eind te maken? Bepaal voor dat geval opnieuw de omvang van de maatschappelijke welvaart en van de samenstellende delen.

Antwoordindicatie

Vraag 1a

Bij corruptie gaat het in eerste instantie om geldbedragen die van de een naar de ander gaan en als zodanig (vestzak-broekzak) niets veranderen aan de maatschappelijke welvaart. Maar dat geldt niet voor de tegenprestatie, waarbij bepaalde deelbelangen in het geheim (blijkbaar omdat er maatschappijbreed geen draagvlak voor bestaat) worden voorgetrokken ten opzichte van alle andere. Dat doet afbreuk aan de maatschappelijke welvaart.

Vraag 1b

De boete van 4.000 kan iedereen betalen, gezien het vermogen. Het strafrisico is dus pakkans x strafmaat = 10% x 4.000 = 400, duidelijk kleiner dan het persoonlijk gewin van 2.000. De delicten zijn lonend, dus 100 delicten per jaar. Nee, want de gezamenlijke welvaart neemt af ten opzichte van de situatie zonder beleid. Er verandert niets in het aantal delicten, en er worden ook nog eens 10 x 2.500 = 25.000 kosten gemaakt voor het realiseren van de pakkans.

Vraag 1c

De maatregel kan, net als de boete, alleen worden opgelegd aan degenen die gepakt zijn. Het strafrisico neemt daardoor toe tot 10% x (4.000 + 2.000) = 600. De delicten blijven lonend, dus 100 delicten per jaar. De maatregel verplaatst vermogen van de delinquenten naar de schatkist; de gezamenlijke weAntwoordindicatielvaart verandert echter niet.

Vraag 1d

Voor een efficiënt resultaat is het in principe het beste om het strafrisico af te stemmen op de schade van 3.000. [Omdat het in dit geval duidelijk is dat het om een inefficiënt delict gaat, zou ook kunnen worden volstaan met een strafrisico van 2.000, afgestemd op het persoonlijk gewin.] Vervolgens kunnen de opsporingskosten worden geminimaliseerd door de pakkans te beperken tot 1%. De strafmaat moet dan evenredig worden verhoogd, tot een geldwaarde van 300.000. Gezien het vermogen van 10.000 is een geldboete niet afdoende; er moet worden gedreigd met een aanvullende gevangenisstraf van 1450 dagen. Immers, het strafrisico is dan 1% x (10.000 + 200 x 1450) = 3.000. (Een enkele gevangenisstraf van 1500 dagen kan ook). Resultaat: - geen delicten, dus geen schade; - de potentiële delinquenten hebben geen baten, maar ook geen kosten vanwege straffen; - de overheid heeft alleen opsporingskosten van 1 x 2.500 = 2.500. Het totale maatschappelijke welvaartsverlies blijft beperkt tot 2.500, beter dan niets doen.

Vraag 2a

De totale-kosten-curve heeft een minimum bij een zorgniveau van 70%. Dat is het efficiënte zorgniveau. De verwachte schade is dan 40, de kosten van zorg 140. Op zich kan de schade nog worden teruggedrongen tot 10, door de kosten van zorg op te voeren tot 240. Om een besparing van 30 op de verwachte schade te realiseren, moeten de kosten van zorg dus met 100 omhoog. Per saldo zouden de totale kosten met 70 toenemen, en de maatschappelijke welvaart afnemen.

Vraag 2b

Schuldaansprakelijkheid: als T minder zorg betracht dan de rechtens vereiste norm, is hij verwijtbaar bezig en aansprakelijk bij het optreden van schade; houdt hij zich aan de gestelde norm of betracht hij zelfs meer zorg, dan handelt hij zorgvuldig en is hij niet aansprakelijk bij schade. T kiest het zorgniveau waarbij de kosten voor zijn rekening minimaal zijn. Dat is bij 50%; dan ontloopt hij aansprakelijkheid en kan hij volstaan met zorgkosten van 100. Het zorgniveau van 50% is niet efficiënt; zie a

Vraag 2c

Bij een rechtens vereiste norm van 50% heeft T alleen zorgkosten van 100 per rit (zie b.):

Aantal ritten per dag Bruto winstT Kosten van zorg voor rekening van T  Netto winst T
1230100130
2450200250
3650300350
4820400420
5960500460
61050600450

T kiest dan voor 5 ritten. De nettowinst van T is 460. Maar daarnaast is er de (niet vergoede) schade van 100 per rit; bij 5 ritten in totaal 500. Het totale maatschappelijke saldo van opbrengsten en kosten is -40.

Vraag 2d

Risicoaansprakelijkheid, en schuldaansprakelijkheid met een rechtens vereist zorgniveau van 85% of hoger. Bij die systemen kiest T voor het efficiënte zorgniveau van 70% en is hij aansprakelijk voor de schade. Daardoor draagt T de volledige kosten van S+K van 180 per rit. De individuele afweging van T omtrent het optimale aantal ritten valt dan samen met de maatschappelijke afweging.

[Zoals de volgende tabel laat zien: is het efficiënte aantal ritten 3. Het totale maatschappelijke saldo van opbrengsten en kosten is 110.]

Aantal ritten per dag Bruto winst TKosten van S+K, volledig voor rekening T Netto winst T
123018050
245036090
3650540110
4820720100
596090060
610501080-30

Vraag 3a

Teken eerst de marginale-maatschappelijke-kostencurve Am, 50% hoger dan A. De stippellijn de Am en de lijn eronder is de A.

In het marktevenwicht, het snijpunt van vraag en aanbod, geldt: p = 12, q = 60.000. Consumentensurplus = ½ x (30 – 12) x 60.000 = 540.000, producentensurplus = ½ x (12 – 0) x 60.000 = 360.000, externe kosten = ½ x (18 – 12) x 60.000 = 180.000, maatschappelijke welvaart = 540.000 + 360.000 – 180.000 = 720.000. Doordat de producenten niet de volledige maatschappelijke kosten van de productie dragen, lijkt de productie in hun ogen goedkoper dan deze feitelijk is, en zijn ze geneigd meer te produceren dan maatschappelijk optimaal is.

Vraag 3b

Als de producenten de milieuschade volledig moeten vergoeden, worden deze kosten een onderdeel van hun private kosten. Hun aanbodcurve wordt dan niet gegeven door A, maar door Am. Het nieuwe marktevenwicht wordt: p = 15, q = 50.000. Consumentensurplus = ½ x (30 – 15) x 50.000 = 375.000, producentensurplus = ½ x (15 – 0) x 50.000 = 375.000, externe kosten = 0 (want volledig vergoed), maatschappelijke welvaart = 375.000 + 375.000 – 0 = 750.000, 30.000 meer dan de 720.000 onder a.

Vraag 3c

Daarvoor moet het recht allereerst eenduidig zijn, zodat producenten en slachtoffers zeker weten dat een slachtoffer een rechtszaak om de milieuschade vergoed te krijgen zal winnen. In termen van het boek, p. 217-218: PA = 0 en PB = 1. De slachtoffers kunnen dan geloofwaardig dreigen. Vervolgens zullen de producenten schikken en een volledige schadevergoeding betalen, om niet opgezadeld te worden met de proceskosten. De precieze hoogte van de proceskosten is verder niet van belang, omdat het niet tot een echte procedure komt. Voorts dienen de transactiekosten bescheiden te zijn, omdat deze anders aan een schikking tussen de vele producenten en omwonenden in de weg kunnen staan.

Vraag 3d

Een uniforme heffing – een vast bedrag per eenheid product - zorgt voor een evenwijdige verschuiving van de aanbodcurve. Om een evenwichtsproductie van 50.000 te verkrijgen, moet de hoogte van de heffing 5 zijn. De prijs wordt dan 15.

Consumentensurplus = ½ x (30 – 15) x 50.000 = 375.000, producentensurplus = ½ x (15 – 5) x 50.000 = 250.000, opbrengst uniforme heffing = 5 x 50.000 = 250.000, externe kosten = ½ x (15 – 10) x 50.000 = 125.000, maatschappelijke welvaart = 375.000 + 250.000 + 250.000 – 125.0000 = 750.000, evenveel als onder b.

Join World Supporter
Join World Supporter
Follow the author: Law Supporter
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.