WUH/Onex - Arrest

HR 30 januari 1987 – WUH/ Onex

Artikel: 3:94 BW

Rechtsvraag 1: Hoe zit het precies met toekomstige vorderingen die tijdens het faillissement van de vervreemder bestaand zijn geworden?

Rechtsvraag 2: Zijn huurtermijnen die op de dag van de faillietverklaring nog niet verschenen zijn, maar wel verschuldigd op basis van het huurgenot dat na de faillietverklaring zal plaatsvinden, toekomstig?

Kern: Huurtermijnen moeten worden aangemerkt als toekomstige vorderingen, mede omdat het ontstaan ervan afhankelijk is van onzekere factoren, de verhuurder moet namelijk een tegenprestatie leveren. De cessie van nog niet ontstane vorderingen bindt de boedel niet.

Feiten: Onex verhuurt enkele, aan hem in eigendom toebehorende, bedrijfspanden. De rechten op betaling van de door de huurders verschuldigde huurpenningen heeft Onex gecedeerd aan de Westland/Utrecht Hypotheekbank, tot zekerheid voor schulden die Onex aan die bank heeft. Onex failleert en de WUH wil de huurtermijnen buiten de boedel om blijven incasseren. De curator verzet zich hiertegen.

Beslissing: De vraag is hier of de huurtermijnen moeten worden aangemerkt als toekomstige vorderingen. Als dat zo is, kan de cessie daarvan niet tegen de boedel worden ingeroepen wanneer de cedent na het ontstaan failliet gaat (zie hierover HR 26 maart 1982: Fonds visserij-ABN).

Die vraag wordt bevestigend beantwoord. Hoewel de vorderingen hun grondslag vinden in een reeds ten tijde van de cessie bestaande rechtsverhouding, namelijk de huurovereenkomst, worden zij niet geacht reeds te zijn ontstaan bij het sluiten van dc huurovereenkomst. Het ontstaan van de vorderingen, met andere woorden het opeisbaar worden, is gezien de aard van de overeenkomst, afhankelijk van onzekere factoren. De cedent (verhuurder) zal nog een tegenprestatie moeten leveren, bijvoorbeeld het verschaffen van huurgenot.