Voorbeeldvragen bij Kennismaking met Onderzoeksmethoden en Statistiek (KOM), 22/23

Kwalitatief onderzoek: vragen

Vraag 1

In een onderzoek wordt gevraagd naar de hobby’s van tieners. Ze kunnen kiezen uit sporten, muziek, lezen en overige hobby’s. In wat voor grafiek kunnen de resultaten het beste worden weergeven?

  1. Staafdiagram

  2. Histogram

  3. Polygoon

Vraag 2

Er wordt op de Universiteit Utrecht onderzoek gedaan naar het zelfbeeld van eerstejaarsstudenten. Ze moeten vragen beantwoorden op een schaal van 1 (laag) tot 7 (hoog). Op wat voor niveau wordt er gemeten?

  1. Interval

  2. Nominaal

  3. Ordinaal.

Vraag 3

Er wordt onderzoek gedaan naar de bereidheid van drugsverslaafden in Nederland om zich te laten opnemen in een kliniek. Een groep van 100 verslaafden wordt geselecteerd om vragenlijsten te beantwoorden. Wat is de populatie in dit onderzoek?

  1. De groep van 100 verslaafden

  2. De drugsverslaafden in Nederland

  3. De Nederlandse bevolking.

Vraag 4

In een onderzoek wordt gevraagd naar de hobby’s van tieners. Ze kunnen kiezen uit sporten, muziek, lezen en overige hobby’s. In wat voor grafiek kunnen de resultaten het beste worden weergeven?

  1. Staafdiagram

  2. Histogram

  3. Polygoon

Vraag 5

Wat is de beste manier om een steekproef te trekken wanneer je in een werkgroep de attitude wilt onderzoek t.a.v. vrouwelijke piloten? In de groep zitten 30 mannen en 10 vrouwen.

  1. Een cluster steekproef (cluster sample)

  2. Een gelegenheids-steekproef (convenience sample)

  3. Een aselecte steekproef (simple random sample)

  4. Een gestratificeerde steekproef (stratified sample).

Vraag 6

Wanneer er gebruikt gemaakt wordt van een schriftelijke enquête:

  1. Zullen vertekeningen van de onderzoeker nooit een probleem zijn

  2. Zal er een hogere respons zijn als de enquête meer gesloten dan open vragen heeft

  3. Zal een respons van 5% voldoende zijn

  4. Zullen er minder mensen reageren dan wanneer men mondeling een enquête afneemt.

Vraag 7

Met de steekproef …… wordt ervoor gezorgd dat alle leden van een populatie evenveel kans hebben om gekozen te worden voor een onderzoek.

  1. Eenvoudige aselecte steekproef (simple random sample)

  2. Gestratificeerde steekproef (stratified sample)

  3. Gelegenheids-steekproef (convenience sample)

  4. Clustersteekproef (cluster sample).

Vraag 8

Bij welke steekproef hebben alle leden van een populatie precies dezelfde kans om gekozen te worden om deel te nemen aan een onderzoek?

  1. clustersteekproef (cluster sample).

  2. een gestratificeerde aselecte steekproef (stratified sample).

  3. een gemakssteekproef (convenience sample).

  4. een enkelvoudige aselecte steekproef (simple random sample).

Vraag 9

Welke van de volgende antwoorden maakt doorgaans geen deel uit van het kwalitatieve onderzoeksproces?

  1. de onderzoeksvraag

  2. het operationaliseren

  3. de hypothese(n)

  4. de steekproef

Vraag 10

De variabele leesvaardigheid is gemeten op een schaal van 0 (heel slecht) tot 100 (perfect). Wat is het meetniveau van deze variabele?

  1. nominaal

  2. ordinaal

  3. interval

  4. ratio

Artikel:

Introduction

Recently, researchers have claimed that infants have an innate capacity for aggressiveness. At the same time, studies have revealed marked individual differences in aggression among young children by showing that some toddlers can be diagnosed with clinically significant conduct problems. This study tested the hypothesis that 12-month-old infants’ use of force against peers is associated with known risk factors for violence.

Methods

We conducted a study with firstborn British infants (n=271) and examined whether risk factors measured during pregnancy predicted infants’ aggressiveness at the age of approximately 12 months. During the first assessment, pregnant mothers were interviewed about their mood disorder symptoms. The interviews were transcribed and then coded in consultation with a psychiatrist according to diagnostic criteria of the fourth edition of the Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM–IV; American Psychiatric Association, 1994). There was significant agreement between two psychiatrists’ diagnoses of 22 randomly selected cases (κ = .77, p < .001), an indication of significant reliability. Furthermore, parents were asked about mothers’ smoking behavior by reporting the number of cigarettes smoked per day during pregnancy and mothers’ past conduct problems (e.g. fighting, stealing) on a scale from 0 (absent) to 2 (definitely present). During the second assessment, families were invited to attend a simulated birthday party. Parents or other caregivers completed a Cardiff Infant Contentiousness Scale (CICS) measuring early manifestations of aggressiveness (e.g. bites, has temper tantrums) on a scale from 0 (absent) to 2 (definitely present). Infants’ observed use of physical force was recorded by observers who were blind to infants’ CICS ratings and family circumstances. Observers transcribed the interactive moves made by each infant, using a set of predetermined behavioral categories, including instrumental force (e.g. with toys) and bodily force. Observers recorded whether each peer-directed move definitely or possibly involved instrumental or bodily force. A summary scale score was derived for each type of force.

Conclusion

Our findings indicate that infants at risk for serious aggression can already be identified when the motor ability to use physical force first enters the human repertoire.

Bron: Hay, D.F., Mundy, L., Roberts, S., Carta, R., Waters, C.S., Perra, O., Jones, R., Jones, I., Goodyer, I., Harold, G., Thapar, A. & Goozen, S. van (2011). Known risk factors for violence predict 12-month-old infants’ aggressiveness with peers. Psychological Science, 22 (9), pp. 1205-1211. DOI: 10.1177/0956797611419303.

 

Maak voor vragen 11 en 12 gebruik van bovenstaand artikel.

Vraag 11

Wat is de onderzoeksvraag?

  1. Kan agressief gedrag bij kinderen van 12 maanden worden voorspeld aan de hand van voor agressiviteit bekende risicofactoren?

  2. Leidt roken tijdens de zwangerschap tot agressie bij het kind op 1-jarige leeftijd?

  3. Hebben kinderen een aanleg voor agressiviteit?

  4. Hebben zwangere vrouwen stemmingsstoornissen (mood disorders)?

Vraag 12

De observatie van agressief gedrag van de kinderen tijdens de gesimuleerde verjaardagsfeestjes werd gedaan door iemand die niet op de hoogte was van de CICS-score van de kinderen. Stel dat deze persoon wel op de hoogte zou zijn geweest van de CICS-score. Zou dit dan vooral van invloed zijn op de validiteit, betrouwbaarheid, op beide of geen van beide?

  1. betrouwbaarheid

  2. validiteit

  3. zowel betrouwbaarheid, als validiteit

  4. geen van beide

 

Kwalitatief onderzoek: antwoorden

  1. A

  2. B

  3. B

  4. B

  5. D

  6. B

  7. A

  8. D

  9. C

  10. C

  11. A

  12. B

 

Correlationeel onderzoek vragen

Vraag 1

Wat is het doel van correlationeel onderzoek?

  1. De invloed van de ene variabele op de andere variabele meten

  2. Het verschil tussen twee groepen meten

  3. Het verband tussen twee variabelen meten.

Vraag 2

Geef aan welke van de volgende stellingen juist is. 1. Het is mogelijk dat een verdeling meer dan een modus heeft, en 2. De modus is de juiste centrummaat voor nominale data.

  1. Stelling 1 is juist, stelling 2 is onjuist

  2. Stelling 1 is onjuist, stelling 2 is juist

  3. Beide stellingen zijn juist

  4. Beide stellingen zijn onjuist.

Vraag 3

De definitie en berekeningen van de … zijn identiek voor samples en populaties.

  1. Gemiddelde

  2. Mediaan

  3. Modus

Vraag 4

Om een lineaire relatie tussen twee variabelen op interval-niveau, te meten, gebruikt men de:

  1. Pearson correlatie

  2. Spearman correlatie

  3. Chi-square relatie

  4. Alle drie bovenstaande antwoorden zijn correct.

Vraag 5

Bij een tweezijdige Pearson correlatie, is de nulhypothese:

  1. Er is een positieve correlatie binnen de populatie

  2. Er is geen positieve correlatie binnen de populatie

  3. Er is een correlatie binnen de populatie

  4. Er is geen correlatie binnen de populatie.

Vraag 6

De Spearman correlatie gebruikt men wanneer:

  1. Men twee variabelen meet op ordinaal niveau

  2. Men twee interval/ratio variabelen indeelt in categorieën

  3. Er een niet-lineaire relatie is tussen twee variabelen

  4. Alle bovenstaande antwoorden zijn correct.

Vraag 7

Wanneer wordt de Spearman-correlatie gebruikt?

  1. Bij nominale data.

  2. Bij ordinale data.

  3. Bij numerieke data.

Vraag 8

Bij een positieve correlatie:

  1. Neemt de ene variabele toe als de ander afneemt

  2. Neemt de ene variabele af als de ander afneemt

  3. Neemt de ene variabele toe als de andere toeneemt

  4. Zowel antwoord b als c is correct.

Vraag 9

Als er tussen de hoeveelheid geconsumeerde verzadigde vetten in gram en aantal gezondheidsklachten een correlatie van +1,00 wordt gevonden, kan hieruit geconcludeerd worden dat:

  1. Verzadigde vetten slecht zijn voor de gezondheid

  2. Verzadigde vetten goed zijn voor de gezondheid

  3. Mensen die meer verzadigde vetten eten meer gezondheidsklachten hebben dan mensen die weinig verzadigde vetten eten

  4. Mensen die meer verzadigde vetten eten minder vaak gezondheidsklachten hebben dan mensen die weinig verzadigde vetten eten.

Vraag 10

Bij een correlatie van 0,50 tussen het aantal gestudeerde uren en het tentamencijfer bij studenten, wordt:

  1. 50 procent van de variantie van het tentamencijfer voorspeld door het aantal gestudeerde uren

  2. 0,5 procent van de variantie van het tentamencijfer voorspeld door het aantal gestudeerde uren

  3. 25 procent van de variantie van het tentamencijfer voorspeld door het aantal gestudeerde uren

  4. 5 procent van de variantie van het tentamencijfer voorspeld door het aantal gestudeerde uren.

Vraag 11

Wat is het effect van uitschieters op de waarde van een correlatie?

  1. De correlatie wordt sterker.

  2. De correlatie wordt zwakker.

  3. De correlatie wordt negatief.

Vraag 12

Wat voor toets moet er gedaan worden als er gekeken wordt naar het aantal uren dat kinderen op internet besteden in verschillende leeftijdscategorieën?

  1. Spearman-correlatie

  2. Pearson-correlatie

  3. ANOVA.

Vraag 13

Wanneer een psychologische test betrouwbaar is, dan houdt dit in:

  1. Dat de test valide is

  2. Dat een herhaalde meting hetzelfde resultaat zal geven

  3. Dat er geen meetfouten in de test zitten

  4. Dat de test kan voorspellen wat mensen zullen gaan doen.

Vraag 14

In de wachtkamer van een ziekenhuis zitten drie patiënten. De patiënten zijn 33, 35, en 37 jaar oud. Als er een vierde patiënt met de leeftijd van 35 jaar bij komt zitten, wat gebeurt er dan met de gemiddelde leeftijd? En wat gebeurt er met de standaardafwijking als de vierde patiënt erbij komt?

  1. Het gemiddelde blijft hetzelfde, de standaardafwijking wordt groter

  2. Het gemiddelde en de standaardafwijking blijven hetzelfde

  3. Het gemiddelde blijft hetzelfde, de standaardafwijking wordt kleiner

  4. Het gemiddelde en de standaardafwijking worden kleiner.

 

Correlationeel onderzoek: antwoorden

  1. C

  2. C

  3. B

  4. A

  5. D

  6. D

  7. B

  8. C

  9. C

  10. C

  11. A

  12. B

  13. B

  14. C

 

Experimenteel onderzoek: vragen

Vraag 1

Een steekproeffout ontstaat doordat:

  1. Er niet genoeg mensen in de populatie zijn

  2. Elke steekproef anders is

  3. Er een verschil is tussen de specifieke personen in de steekproef en alle mensen in een populatie.

Vraag 2

In onderzoek worden over het algemeen verschillende soorten variabelen gemeten. Welke termen ontbreken in de zin: De …… variabele heeft invloed op de …… variabele.

  1. Experimentele; afhankelijke

  2. Onafhankelijke; afhankelijke

  3. Experimentele; controle.

Vraag 3

Welke van de onderstaande uitspraken is waar? 1. Populaties kennen minder spreiding dan samples en 2. Ongeveer 68% van de scores valt binnen twee standaardafwijkingen van het gemiddelde.

  1. Stelling 1 is juist, stelling 2 is onjuist

  2. Stelling 1 is onjuist, stelling 2 is juist

  3. Beide stellingen zijn juist

  4. Beide stellingen zijn onjuist.

Vraag 4

Welke van de volgende stellingen is juist?

(1) Als de samplegrootte toeneemt, neemt de waarde van de standaardfout ook toe.

(2) De standaardfout speelt een belangrijkere rol in beschrijvende statistiek in vergelijking met inferentiële statistiek

  1. Stelling 1 is juist, stelling 2 is onjuist

  2. Stelling 1 is onjuist, stelling 2 is juist

  3. Beide stellingen zijn juist

  4. Beide stellingen zijn onjuist

Vraag 5

Goed of fout?

  1. Hoe groter de sample, hoe hoger de power

  2. Een tweezijdige toets geeft een hogere power dan een eenzijdige toets

  3. Als de power van een test lager wordt, wordt de kans op een Type-II fout ook lager

  4. Als het alfaniveau toeneemt, neemt de grootte van het kritische gebied ook toe.

Vraag 6

De α (alpha) bij een statistische toets staat voor:

  1. De kans op een type I fout: er wordt een significant verschil gevonden maar dat is er eigenlijk niet

  2. De kans op een type II fout: er wordt een significant verschil gevonden maar dat is er eigenlijk niet

  3. De kans op een type I fout: er wordt geen significant verschil gevonden maar dat is er wel

  4. De kans op een type II fout: er wordt geen significant verschil gevonden maar dat is er wel.

Vraag 7

Wat is het effect van steekproefgrootte op de uitkomst van een hypothesetest?

  1. De kans op een significant effect is groter bij een grotere steekproef

  2. De kans op een significant effect is kleiner bij een grotere steekproef

  3. De effectgrootte wordt kleiner bij een grotere steekproef

Vraag 8

Wat is waar met betrekking tot de vorm van de verdeling van steekproefgemiddelden?

  1. Hoe groter de steekproef, hoe meer de gemiddelden verspreid zijn

  2. Hoe kleiner de steekproef, hoe meer normaal verdeeld

  3. Hoe groter de steekproef, hoe dichter de gemiddelden bij elkaar liggen

Vraag 9

In een onderzoek naar het aantal benodigde afspraken met een logopediste bij kinderen die de letter ‘r’ niet goed kunnen uitspreken, is een steekproef getrokken van 100 kinderen. Het gemiddeld aantal afspraken dat de kinderen nodig hadden is 13. De schatting van de standaardfout is 0.5. Stel dat er een kleinere steekproef is getrokken uit dezelfde populatie waarbij ook het gemiddelde 13 en standaardafwijking 5 is gevonden. Wat kan er gezegd worden over de grootte van de schatting van de standaardfout?

  1. De schatting van de standaardfout is 0.5.

  2. De schatting van de standaardfout is kleiner dan 0.5.

  3. De schatting van de standaardfout is groter dan 0.5.

  4. Op basis van deze informatie is geen uitspraak te doen over de schatting van de standaardfout.

Vraag 10

Een docent vindt bij een tentamen een gemiddelde score van 56 en een standaardafwijking van 5. De tentamencijfers zijn normaal verdeeld en de grens voor een onvoldoende ligt op 52 punten. Als er 500 studenten aan het tentamen mee hebben gedaan, hoeveel zijn er dan gezakt?

  1. 5 studenten

  2. 395 studenten

  3. 145 studenten

  4. 105 studenten.

Vraag 11

Er is een steekproef getrokken van 200 studenten binnen psychologie. Het gemiddelde aantal klachten van deze studenten is 213 met een standaardafwijking van 15. De schatting van de standaardfout is 0.41. Stel dat er een kleinere steekproef getrokken zou zijn met dezelfde gemiddelde en standaardafwijking. Wat kan er dan gezegd worden over de grootte van de schatting van de standaardfout?

  1. De schatting van de standaardfout is groter dan 0.41

  2. De schatting van de standaardfout is 0.41

  3. De schatting van de standaardfout is kleiner dan 0.41

  4. Er kan geen uitspraak gedaan worden over de schatting van de standaardfout met deze gegevens.

Vraag 12

In de rapportage staat het volgende vermeldt: t(14)= -.469, p= .0003. Wat betekent de waarde van p= .0003?

  1. Er is een 0.3% kans dat er een type 1 fout gemaakt is als H0 waar is

  2. Er is een 0.03% kans dat H0 waar is

  3. Er is een 0.03% kans dat er een type 2 fout gemaakt is als H1 waar is

  4. Er is 0.03% kans om grote of grotere verschillen te zien als H0 waar is.

 

Experimenteel onderzoek: antwoorden

  1. C

  2. B

  3. D

  4. D

  5. A + D = goed; B + C = fout

  6. A

  7. A

  8. C

  9. C

  10. D

  11. A

  12. D

 

Integriteit van onderzoek: vragen

Vraag 1

Volgens de ethische APA code voor de mens moeten mensen die vrijwillig meedoen aan een onderzoek:

  1. Aan het eind van het onderzoek uitleg krijgen over de achtergronden van het onderzoek

  2. Elk moment tijdens het onderzoek kunnen stoppen, zonder dat ze hiervan consequenties ervaren

  3. Een formulier ondertekenen waarin vastgesteld wordt dat ze voldoende zijn geïnformeerd over de voorwaarden van het onderzoek

  4. Alle bovengenoemde antwoorden zijn correct.

 

Integriteit van onderzoek: antwoorden

  1. B

 

 

Image

Access: 
Public

Image

Click & Go to more related summaries or chapters

Studiegids voor tentamens halen van Kennismaking met Onderzoeksmethoden en Statistiek (KOM) aan de Universiteit Utrecht

Join WorldSupporter!
Search a summary

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Hugo
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
1871 2