Tentamenvragen Goederen- en insloventierecht
Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.
Tentamenvragen deel 1
Vraag 1
ACME N.V. (hierna: ACME) fabriceert computers. Deze computers verkoopt en levert ACME onder rechtsgeldig eigendomsvoorbehoud aan Sinkel BV (hierna: Sinkel). Sinkel verkoopt deze computers op zijn beurt weer aan consumenten. De zaak van Sinkel loopt niet goed en Sinkel wil extra geld van de Handelsbank lenen. De Handelsbank wil Sinkel geld lenen op voorwaarde dat Sinkel een stil pandrecht zal vestigen op de van ACME gekochte computers. Op 1 maart 2009 maken de Handelsbank en Sinkel daarom een onderhandse pandakte op. Op 2 maart 2009 laat de Handelsbank deze pandakte registreren.
Op 1 augustus 2009 wordt Sinkel door de rechtbank failliet verklaard. De rechtbank benoemt mr. J.J. de Wilde tot curator.
Nadat Sinkel failliet is verklaard, ontstaat een conflict tussen ACME en de Handelsbank. In het bedrijfspand van Sinkel bevinden zich namelijk nog honderd door ACME onder eigendomsvoorbehoud geleverde computers. ACME beroept zich ten aanzien van deze computers op haar eigendomsvoorbehoud. De Handelsbank beroept zich op haar pandrecht. De Handelsbank stelt bovendien dat zij ten tijde van het vestigen van het pandrecht niet op de hoogte was noch moest zijn van het eigendomsvoorbehoud van ACME.
Heeft de Handelsbank een geldig stil pandrecht op de computers verkregen?
Vraag 2
Naast de computers heeft ACME ook een bureau bestemd voor de directiekamer van Sinkel en driehonderd printers bestemd voor doorverkoop aan consumenten aan Sinkel geleverd. Zowel het bureau als de printers zijn door ACME onder rechtsgeldig eigendomsvoorbehoud geleverd. Daags na het faillissement van Sinkel legt de Ontvanger (Fiscus) beslag voor omzetbelastingschulden op het bureau en de printers die zich in het bedrijfspand van Sinkel bevinden.
Kan de Ontvanger zich met succes verhalen op (1) het bureau en (2) de printers?
Vraag 3
Ga er voor het vervolg van deze vraag vanuit dat de vorderingen van ACME en de Handelsbank volledig zijn betaald. In de boedel van Sinkel bevinden zich de volgende goederen:
Het bedrijfspand met een netto-executiewaarde van €1.000.000,- Op het bedrijfspand is een hypotheek gevestigd ten behoeve van de Sterbank.
Diverse roerende zaken met een netto-executiewaarde van € 2.000.000,-.
Na enig onderzoek blijkt dat de volgende crediteuren vorderingen op Sinkel hebben: De Sterbank met een vordering van € 1.500.000,-.
Diverse crediteuren met vorderingen ter waarde van € 4.500.000,-.
De werknemers van Sinkel met vorderingen ter waarde van € 1.500.000,- wegens onbetaald loon over de drie maanden voorafgaand aan het faillissement
De Sterbank verklaart de executie van het bedrijfspand zelf ter hand te nemen. Hoe moet de opbrengst van de roerende goederen en het bedrijfspand onder de genoemde crediteuren worden verdeeld? Bereken hierbij hoeveel iedere crediteur ontvangt op zijn vordering en motiveer uw antwoord.
Antwoorden deel 1
Antwoord 1
Tussen de Handelsbank en ACME bestaat een geschil omtrent de geldigheid van het (stil) pandrecht van de Han- delsbank op de aan Sinkel geleverde computers. Deze computers zijn door ACME onder eigendomsvoorbehoud geleverd (art. 3:92 BW). Dat wil zeggen dat ACME eigenaar blijft van de computers zolang de koopprijs niet be- taald is. Sinkel heeft geprobeerd die computers stil aan de Handelsbank te verpanden. De vestigingsvereisten voor een stil pandrecht op zaken volgen uit art. 3:84 jo. art. 3:98 jo. art. 3:237 BW. Tussen Sinkel en de Handelsbank moet een geldige titel bestaan (geldleen), Sinkel en de Handelsbank moeten hebben voldaan aan de vestigingsver- eisten, kort gezegd het opmaken van een akte gevolgd door registratie van die akte, en Sinkel moet beschikkings- bevoegd zijn. Aangezien de computers door ACME onder eigendomsvoorbehoud zijn verkocht en ACME niet is betaald, zijn de computers nog eigendom van ACME en is Sinkel niet beschikkingsbevoegd. De Handelsbank lijkt zich dit te realiseren en beroept zich er daarom op dat zij ten tijde van het vestigen van het pandrecht niet op de hoogte was noch had moeten zijn van het eigendomsvoorbehoud van ACME. Met andere woorden, de Handels- bank doet een beroep op de bescherming van de verkrijger van een pandrecht te goeder trouw. Dit beroep mag de Handelsbank niet baten. Deze bescherming is geregeld in art. 3:238 BW. In dat artikel is geregeld dat deze be- scherming alleen geldt indien de verpande zaak in handen van de pandhouder (de Handelsbank) of een derde is gebracht. Dit is niet het geval.
Antwoord 2
De fiscus (Ontvanger) is bevoegd ter zake van de in art. 22 Invorderingswet 1990 genoemde belastingschulden beslag te leggen en verhaal te nemen op bepaalde zaken die zich tijdens de beslaglegging op de bodem van de belastingschuldige bevinden, ook al behoren deze zaken in eigendom toe aan anderen dan de belastingschuldige. In casu zijn het bureau en de printers aan Sinkel onder eigendomsvoorbehoud geleverd, hetgeen betekent dat deze zaken nog in eigendom toebehoren aan ACME en niet aan Sinkel.
Het bodemrecht treft alleen zogenoemde bodemzaken. De wet spreekt van ‘roerende zaken ter stoffering van een huis of landhoef,’ zie artikel 22 lid 3 Invorderingswet 1990. Met stoffering wordt tot uitdrukking gebracht dat de roerende zaken tot een enigszins duurzaam gebruik strekken, in overeenstemming met de bestemming van het gebouw. In casu is het bureau wel een bodemzaak. De printers zijn daarentegen geen bodemzaken, nu de printers zijn te kwalificeren als handelsvoorraad.
Een extra vereiste treft men aan in de Leidraad bij de Invorderingswet 1990. Volgens de Leidraad dient geen ge- bruik te worden gemaakt van het bodemrecht, indien de bodemzaak is te beschouwen als reële eigendom van de derde, d.w.z. dat de zaken niet alleen in juridische zin eigendom zijn van de derde, maar hem ook in economische zin in overwegende mate toebehoren. In casu heeft ACME geleverd onder eigendomsvoorbehoud waardoor AC- ME wel in juridische zin de eigendom heeft, maar in economische zin Sinkel alle risico’s draagt (zoals verlies en waardevermindering). ACME zal derhalve verhaal door de fiscus op het door hem geleverde en in eigendom toe- behorende bureau moeten dulden.
Conclusie, de Ontvanger kan zich alleen verhalen op het bureau en niet op de printers.
Antwoord 3
- Van het grootste belang is te zien dat:
o het hypotheekrecht rust op het bedrijfspand en niet op de roerende zaken;
o dit bedrijfspand een waarde heeft van € 1.000.000;
o de hypotheekhouder (Sterbank) een vordering heeft van € 1.500.000;
o de hypotheekhouder zich als separatist ex art. 57 Fw jo. art. 3:279 BW buiten het faillissement van Sinkel om mag verhalen op het bedrijfspand;
o de vordering van de hypotheekhouder dan voor een bedrag van € 500.000 niet gezekerd blijkt te zijn;
o het hypotheekrecht echter met de uitwinning van het bedrijfspand is uitgewerkt c.q. tenietge- gaan;
o de hypotheekhouder voor zijn restantvordering van € 500.000 geen zekerheidsrecht of voor- rang meer heeft en concurrent schuldeiser is (art. 59 Fw).
- Ten aanzien van de boedel van Sinkel, bestaande uit de roerende zaken ter waarde van € 2.000.000, zijn er nu drie schuldeisers:
1. de Sterbank (concurrent, vordering € 500.000);
2. diverse crediteuren (concurrent, vordering € 4.500.000);
3. de werknemers van Sinkel (voorrang krachtens voorrecht ex art. 3:288, aanhef en onder e, BW, we- gens achterstallig loon = loon tot aan datum faillietverklaring).
- De basisrangorde ex titel 3.10 BW (van het bewustzijn van het bestaan van deze rangorde dient te blij- ken) is:
o Gelijkheid van schuldeisers (3:277 BW), tenzij voorrang; o Voorrang ex art. 3:278 BW (pand, hypotheek, voorrecht); o Pand/hypotheek voorrang boven voorrecht (3:279).
o (eventueel goed gerekend ook: bijzonder voorrecht voorrang boven algemeen voorrecht, art.3:280 BW).
- (een benadering die tot een veelal juist antwoord leidt is de indeling zoals gegeven in het (casus)college:
1. Wie zijn de schuldeisers; 2. Welke is hun materiële rechtspositie, 3. Hoofdregels rangorde, 4. Uitzon- deringen op rangorde = definitieve verdeling.)
- Toetsing van de casus aan de basisrangorde en de eventuele uitzonderingen daarop leidt tot de volgende rangorde c.q. verdeling van de € 2.000.000:
1. de werknemers, voor € 1.500.000; algemeen voorrecht ex 3:288, aanhef en sub e BW; voorrang bo- ven concurrente schuldeisers ex art. 3:278 BW;
2. de concurrente schuldeisers. Dit zijn de Sterbank en de ‘diverse schuldeisers’ zoals genoemd in de casus. Hun vorderingen bedragen € 500.000 respectievelijk € 4.500.000. Zij dienen ingevolge arti- kel 3:277 BW ‘naar evenredigheid van ieders vordering’ te worden voldaan. Te verdelen is een be- drag van € 2.000.000 - € 1.500.000 (werknemers) = € 500.000. Een (eenvoudige) rekensom leidt dan tot de conclusie dat de Sterbank € 50.000 van haar vordering voldaan ziet en voor de ‘diverse
crediteuren’ € 450.000 overschiet.
Tentamenvragen deel 2
Vraag 1 (
Huizenbaas Blok vestigt op 15-03-2008 geldig een stil pandrecht ten behoeve van Rekom op alle bestaande en toekomstige huurvorderingen van Blok op zijn huurders. De huurders van Blok betalen op iedere eerste dag van de maand huur over die maand. Op 23-04-2008 vestigt Blok ten behoeve van Weerheim een stil pandrecht op alle bestaande en toekomstige huurvorderingen van Blok op zijn huurders. Weerheim weet niet van het pandrecht van Rekom. Blok komt zijn verplichtingen tegenover zowel Rekom als Weerheim niet na. Weerheim doet op 12-08-2008 mededeling aan de debiteuren van Blok. Rekom doet op 28-08-2008 mededeling van zijn pandrecht. Een van de huurders van Blok aan wie mededeling is gedaan, Van Dam, heeft een openstaande huurschuld over de maand augustus. Op 29-09-2008 gaat Blok failliet. Curator Nispen is belast met de afwikkeling van het faillissement. Van Dam wil op 30-09-2008 overgaan tot betaling van zijn huurschuld. Wie is innningsbevoegd?
a. Blok
b. Rekom
c. Weerheim
d. Curator Nispen
Vraag 2
Willemijn en Bart zijn op 5 april 2000 gehuwd in de wettelijke gemeenschap van goederen. Willemijn sluit op 10 januari 2001 een aandelenleasecontract met de Hortis-bank. De overeenkomst is onder de naam “Korting Kado” aangegaan voor de duur van 120 maanden. De koopsom bedraagt € 22.058,30. Over de looptijd van de overeenkomst is rente verschuldigd tot een bedrag van € 27.357.80. Beide bedragen vormen de leasesom van € 49.416,10. Willemijn en de Hortis-bank zijn overeen gekomen dat de leaseprijs in 120 termijnen wordt betaald. Als alle termijnen zijn voldaan, wordt Willemijn rechthebbende van de aandelen. Door de koersval op de beurs krijgen Willemijn (en Bart) het niet meer voor elkaar de lening af te lossen.
Welk alternatief is juist?
a. De overeenkomst is nietig.
b. Er is geen sprake van huurkoop, want huurkoop kan alleen betrekking hebben op zaken.
c. Bart kan geen mondelinge toestemming verlenen voor het aangaan van de overeenkomst.
d. Toestemming van Bart is niet vereist voor huurkoop van vermogensrechten.
Vraag 3
A is € 150.000 verschuldigd aan B. C verleent tot zekerheid van betaling door A aan B een
hypotheekrecht op zijn eigen (C’s) registergoed. Bovendien stelt D zich borg tegenover B voor de schuld van A. Welk alternatief is juist?
a. Als het registergoed van C wordt uitgewonnen voor de schuld van A, heeft C een regresrecht uit hoofdelijkheid op A.
b. Als het registergoed van C wordt uitgewonnen voor de schuld van A, heeft C een regresrecht uit hoofdelijkheid op zowel A als D.
c. Als D uit hoofde van borgtocht tot betaling overgaat, heeft D een regresrecht uit hoofdelijkheid op A en subrogeert D bovendien in de vordering van B op A.
d. Als D uit hoofde van borgtocht tot betaling overgaat heeft hij een regresrecht uit hoofdelijkheid
op zowel A als C maar subrogeert hij niet in de vordering van B op C.
Casus
Frank Burggraaf start nadat hij in de zomer van 2005 zijn opleiding aan het Grafisch Lyceum heeft
voltooid een eigen bedrijf, Star BV. Hij voorziet reclameborden en voertuigen van reclameteksten. Om financiering te verkrijgen voor zijn startende onderneming sluit hij op 05-07-2006 een
kredietovereenkomst met de ING-bank. Star BV krijgt een doorlopend krediet met een limiet van
€ 200.000. Het krediet wordt door een financiëlezekerheidsovereenkomst gezekerd. Onderdeel van deze overeenkomst is vestiging door Star BV bij voorbaat van een stil pandrecht op alle bestaande en toekomstige vorderingen op haar cliënten. De pandakte wordt op 07-07-2006 geregistreerd. Bovendien geeft Star BV, die rechthebbende is van een pakket beursgenoteerde aandelen Corus, deze aandelen op dezelfde dag in zekerheidseigendom aan de ING-bank. Star BV koopt van de ING-bank in termijnen aandelen van dezelfde soort en hoeveelheid terug, te betalen in gelijke termijnen. Lange tijd gaan de zaken goed voor Burggraaf. Veel reclameborden en voertuigen worden door zijn bedrijf voorzien van belettering. In de zomer van 2008 bereikt de kredietcrisis ook Nederland. Star BV ziet haar inkomsten aanzienlijk teruglopen. Door de vele investeringen die zij in het voorjaar heeft gedaan komt Start BV in betalingsmoeilijkheden. Op 15-11-2008 gaat Star BV failliet.
Vraag 4
De ING-bank deelt Star BV mede dat zij de overeenkomst partieel ontbindt. De bank stelt zich op het standpunt eigenaar te zijn van de aandelen. De curator bestrijdt dit met een beroep op het Sogeleasearrest Wie heeft gelijk?
Vraag 5
Op 17-11-2008 komt nog een grote betaling binnen op de bankrekening van Star BV. Het betreft
betaling van een schuld van een van de klanten van Star BV. Mag de ING-bank deze betaling
verrekenen met de schuld van Star BV uit het krediet?
Vraag 6
Op 05-07-2006 heeft de ING-bank bij het verlenen van het krediet ook stil pandrecht verkregen op de roerende zaken van Star BV. Onder andere is toen ten behoeve van de ING-Bank een stil pandrecht op de computerapparatuur van de BV gevestigd (marktwaarde: € 3.500). Vlak voor faillissement heeft de fiscus bodembeslag gelegd onder Star BV wegens openstaande belastingschulden ter hoogte van € 3.400. De rekening die Star BV aanhoudt bij de ING-Bank heeft positief saldo van € 7.500. De vorderingen van Star BV op haar debiteuren zijn vrij van verpanding. Op 15-11-2008 gaat Star BV failliet. De curator gaat over tot executie van de boedel. De fiscus roept het bodemvoorrrecht in. Stelling: De curator zal de vordering van de fiscus als eerste in rang voldoen uit de opbrengst van de verkochte computerapparatuur.
Vraag 7
De curator ontslaat de twee werknemers van Star BV. Zij hadden nog loon te vorderen over de
maanden september en oktober. Bovendien hebben ze na faillietverklaring nog werkzaamheden voor de curator verricht. Hoe is hun positie bij de verdeling van de failliete boedel?
Antwoorden deel 2
1. - Antwoord B is juist
- Geldig stil pandrecht (art. 3:98 jo 3:84 jo 3:239 lid 1 BW). Tweede pandrecht kan alleen
gevestigd worden met inachtneming van eerdere pandrecht (nemo plus).
- De eerdere mededeling (3:239 lid 3 BW) van Weerheim aan de debiteuren heeft geen
rangwisseling tot gevolg.
- Rekom heeft het oudste pandrecht. Ex art. 3:246 lid 3 BW is de hoogste gerangschikte
pandhouder na mededeling (art. 3:246 lid 1 BW) bevoegd betalingen in ontvangst te nemen.
2. - alternatief C is juist
- huurkoop art.7A:1576a BW
- schriftelijkheidsvereiste art. 7A 1576i BW jo art.1:88 lid 3 BW
- Dexia-arrest
3. - Alternatief C is juist
- borgtocht regres art.7:866 lid 1 BW
borgtocht subrogatie art. 7:850 lid 3 jo 6:12 BW
4. 3:84 lid 3 BW: Zekerheidseigendom en niet-werkelijke eigendomsoverdracht zijn verboden.
De FZO strekt tot zekerheid. Maar zie art. 7:55 BW: Een FZO tot overdracht is geen overdracht tot
zekerheid of een overdracht die de strekking mist het goed na overdracht in het vermogen van de
verkrijger te doen vallen in de zin van art. 3:84 lid 3 BW. Bovendien is een dergelijke cessie-retrocessieovereenkomst te vergelijken met de sale and lease backovereenkomst. Zie Sogelease: Het fiduciaverbod van genoemd wetsartikel strekt ertoe te voorkomen dat rechten met zakelijke werking in het leven worden geroepen op een niet door de wet voorziene wijze. De enkele omstandigheid dat de overeenkomst is gesloten in verband met de verstrekking van enige vorm van krediet, hoeft geen strijd met art. 3:84 lid 3 BW op te leveren.
5. Betreft het een aan de bank verpande vordering? (3:239 BW) Is er een bestaande rechtsverhouding? Zie Vlees en Kipcentrum (Mulder qq/Rabobank): Is dit voldoende bepaald? Als achteraf aan de hand van administratie is vast te stellen dat de vorderingen onder het pandrecht vallen is een dergelijke algemene omschrijving voldoende. Is verrekening mogelijk? Gezien art. 53/54 Fw niet. Maar Mulder/CLBN: door de betaling vervallen de vorderingen en gaat dus ook het pandrecht daarop teniet. Er komt geen pandrecht op het geïnde te rusten, de pandhouder heeft dus ook geen recht op afdracht. Niettemin behoudt de pandhouder wel zijn voorrang conform de rang van pand en mag de pandhouderbank ook tot verrekening overgaan. Dit laatste besliste de HR in genoemd arrest onder r.ov. 3.5.2 met als argument (1) dat dit overeenkomt met de voorrangspositie en (2) met het verrekeningsrecht zoals dat onder oud recht bij de fiduciaire cessie bestond.
6.Bodemvoorrrecht fiscus (art. 21 jo. 22 IW) op stil verpande bodemzaken gaat in beginsel boven stil pandhouder, maar: subsidiariteit, Aerts q.q./ABN AMRO. Eerst verhalen op vrij boedelactief als dat er is (zoals positief saldo en de vorderingen de vrij zijn van verpanding)
7.Voor 15-11-2008: algemeen voorrecht ex 3:288 sub e BW Na 15-11-2008: boedelschuld zie 40 Fw.
Tentamenvragen deel 3
Casus
Scheepswerf Kortmans BV verricht in 2008 op contractsbasis onderhouds- en
reparatiewerkzaamheden voor de baggermaatschappij Van der Wilk NV. Kortmans heeft op 12 juni 2008 een teboekgesteld zeeschip van Van der Wilk ter reparatie onder zich. Wanneer hij op 24 juni 2008 betaling van de reparatiewerkzaamheden (€ 25.000) vordert, meldt Van der Wilk dat hij op dat moment niet aan zijn betalingsverplichting kan voldoen en dat hij verwacht begin augustus weer te kunnen betalen.
Vraag 1
Stel dat Kortmans de afgifte van het schip wil opschorten totdat Van der Wilk de factuur betaalt, kan Kortmans deze opschorting dan ook inroepen tegen een eventuele eerdere hypotheekhouder van het schip? Nadere feiten:
Het schip moet op 1 augustus 2008 worden afgeleverd aan een bevrachter. Bij aflevering zal Van der Wilk een bedrag van € 65.000 ontvangen. Van der Wilk vraagt daarom aan Kortmans het schip vrij te geven. Kortmans is hiertoe bereid onder de voorwaarde dat Van der Wilk haar mooie bedrijfsauto (waarde: € 14.500) aan Kortmans verkoopt voor € 14.500 en de koopprijs verrekend wordt met de vordering tot betaling van de reparatie. Daarnaast eist Kortmans dat Gerrit Steur, de bestuurder van Van der Wilk NV, stil pand verleent op zijn privéauto (waarde € 55.000) tot zekerheid van betaling van het restant van de schuld (€10.500) van Van der Wilk NV aan Kortmans. Deze afspraken worden in juli 2008 uitgevoerd en Van der Wilk NV kan het schip nog op tijd afleveren.
Vraag 2
Stel dat Van der Wilk NV op 3 september 2008 failliet verklaard wordt, terwijl zij het restant van de
openstaande schuld aan Kortmans NV (€ 10.500) nog niet heeft betaald. Kortmans dreigt daarom met executieverkoop van de auto van Gerrit Steur, en deze betaalt om die reden € 10.500 aan Kortmans. Is een dergelijke constructie mogelijk en wat is de positie van Steur in het faillissement van Van der Wilk NV?
Vraag 3
Stel dat Van der Wilk NV op 3 september 2008 failliet verklaard wordt. De curator gaat aan de slag en komt er 15 september 2008 achter dat de bedrijfsauto in juli 2008 is overgedragen aan Kortmans. Kan de curator de overdracht van de bedrijfsauto aantasten?
Vraag 4
Vervolg op vraag 3. Stel dat de curator inderdaad de overdracht aan Kortmans NV kan aantasten.
Kortmans NV meldt vervolgens dat zij de bedrijfsauto in augustus 2008 heeft geschonken aan de
nietsvermoedende Struiksma, een werknemer van Kortmans die toen met pensioen ging. Stel ook dat Struiksma de bedrijfsauto op 10 september 2008 total loss heeft gereden. Welke gevolgen heeft dat voor de positie van de curator ten opzichte van Struiksma?
Vraag 5
Geef gemotiveerd aan of de onderstaande stelling juist of onjuist is.
Salomons is van mening dat het beschrijven van ‘de bescherming van de verkrijger te goeder trouw’ in sociaal-politieke termen geen nuttig instrument is voor het ontwerpen van nieuwe, Europese wetgeving.
Vraag 6
Geef gemotiveerd aan of de onderstaande stelling juist of onjuist is.
Pauline is op 16 juni 2006 in de wettelijke gemeenschap van goederen gehuwd met Harmen. Pauline heeft geen betaalde baan. Ze laat zich graag onderhouden door Harmen. Harmen is op 26 oktober 2006, geheel buiten zijn eigen schuld om, aangereden door een andere automobilist, waardoor hij een whiplash heeft opgelopen. Harmen krijgt door de rechter een vergoeding van immateriële schade toegewezen van € 3.000,-. Pauline heeft slechts één doel in het leven en dat is shoppen. Het is haar met de paplepel ingegoten. Het motto in het gezin luidde immers ‘beter verwend dan verwaarloosd’. Door deze koopverslaving heeft Pauline een enorme schuld opgebouwd. Haar schuldeiser Van Schaik legt op 3 december 2007 beslag op de tot de gemeenschap behorende goederen. Stelling: Het beslag treft ook de toegewezen vergoeding van immateriële schade van Harmen.
Vraag 7
Geef gemotiveerd aan of de onderstaande stelling juist of onjuist is.
Roderick – eigenaar van een strijkplankenfabriek – heeft een gouden idee: de ‘strijk je slank-plank’. Een strijkplank die mensen in een bepaalde houding laat strijken, waardoor ze meer vet verbranden en dus afvallen. Nog niet wetenschappelijk bewezen, maar Roderick heeft het volste vertrouwen in zijn nieuwe idee en gaat ermee aan de slag. Voor de productie van de nieuwe strijkplank heeft Roderick geld nodig. Hij leent €100.000,- van de Bizbank en hij vestigt ten behoeve van de Bizbank een stil pandrecht op de inventaris van zijn fabriek. De strijkplank is inmiddels in productie en kan worden verkocht. Roderick wil een goede verkoop en leent € 10.000,- (nu van de ABN) voor een goede marketingcampagne. Ten behoeve van ABN vestigt Roderick een tweede stil pandrecht op de inventaris. Roderick verklaart bij akte dat er ten behoeve van de Bizbank een eerder stil pandrecht is gevestigd. Inmiddels is wetenschappelijk onderzoek naar de effecten van de ‘strijk je slank-plank’ gedaan. De ‘strijk je slank-plank’ is een illusie. Dat blijkt ook uit de verkoop en Roderick kan de maandelijkse termijnen aan de ABN niet meer voldoen. Stelling: Bij verkoop van de inventaris door ABN kan Bizzbank niets meer beginnen – vanwege zuivering – na verkoop van het goed waar het pandrecht op rustte.
Antwoorden deel 3
Vraag 1 Kortman heeft ex art. 3:290 BW de bevoegdheid om de afgifte van het schip op te schorten tot de factuur is betaald. De vordering van 24 juni 2008 is opeisbaar. De verbintenis tot afgifte van de zaak vertoont een zodanige samenhang met de verbintenis tot betaling van de
reparatiesom dat opschorting is gerechtvaardigd (art. 6:52 BW).
Op grond van art. 3:291 lid 2 BW kan het retentierecht worden ingeroepen tegen derden met
een anterieur recht op de zaak. Van der Wilk was bevoegd om het schip ter reparatie over te
dragen aan Kortmans, Kortmans had geen reden om te twijfelen aan deze bevoegdheid.
Voor de uitoefening van het retentierecht jegens een derde met een ouder recht is vereist dat
er een (voldoende) verband bestaat tussen de vordering van de schuldeiser en de betreffende
zaak. HR 5 maart 2004, NJ 2004, 548 (VGC Storage&Transport/GE Sea Co Services).
Op grond van Winters/KvdT moet de retentor bij uitoefening van het retentierecht jegens een
derde ervoor zorg dragen dat hij op voor die derden voldoende duidelijke wijze de macht over
de zaak blijft uitoefenen. (Het noemen van Rabobank/Fleuren is ook goed). Retentierecht kan ook worden ingeroepen tegen eerdere hypotheekhouder. NB: eigendomsvoorbehoud is in casu niet aan de orde en art. 8:210a BW ook niet. Het laatste artikel verklaart art. 3:292 BW buiten toepassing, dit laat onverlet dat Kortmans het retentierecht wel kan inroepen tegen een eerdere hypotheekhouder.
Vraag 2 De constructie betreft een derdenpand. Steur kan op grond van art. 3:231 lid 1 BW een
pandrecht op zijn privéauto vestigen ten behoeven van Kortmans, tot zekerheid van betaling
van de reparatiesom door Van der Wilk aan Kortmans. Een recht van pand kan ook voor de
vordering op een ander worden gevestigd.
Op het moment dat Steur €10.500,- betaalt om uitwinning van zijn auto te voorkomen gaat de
vordering van Kortmans op Van der Wilk op grond van art. 6:150 sub b BW bij wijze van
subrogatie over. Kortmans had voor de vordering op Van der Wilk geen andere
zekerheidsrechten bedongen. Steur subrogeert in de vordering zonder enige vorm van
zekerheid. Steur is concurrent crediteur voor €10.500,-.
Vraag 3 De overdracht van de bedrijfsauto is een Verkoop van een goed door de schuldenaar, waarbij de koopprijs wordt verrekend met een vordering van de koper op de schuldenaar-verkoper.
Dit is een onverplichte rechtshandeling. Zie HR 20 nov 1998, NJ 1999, 611 (Verkerk/Tiethoff
q.q.). Toetsing van het handelen vindt daarom plaats via art. 42 FW:
-rechtshandeling
feitelijke handelingen kunnen niet worden vernietigd ogv 42 Fw (6:162 BW)
-onverplicht
berusten niet op de wet of overeenkomst
-benadeling
schuldeisers ontvangen minder dan zonder rechtshandeling het geval zou zijn geweest.
HR Diepstraten / Gilhuis : hypothetische situatie waarin de schuldeisers zouden hebben verkeerd zonder de gewraakte rechtshandeling te vergelijken met de situatie waarin zij feitelijk verkeren als die handeling onaangetast blijft.
-wetenschap benadeling schuldenaar
bewustzijn is voldoende, bewijs van oogmerk tot benadeling is niet vereist.
Onvoldoende is de kans op benadeling.
-wetenschap benadeling bij wederpartij
Het is de vraag of hier sprake is van (een kans op) benadeling en van bewustzijn daarvan bij Van der Wilk. De verkoop kan een aantasting zijn van de paritas creditorum (zie HR 22 mei 1992, NJ 1992, 526 Montana I). De vraag is of dit voldoende is voor de wetenschap van benadeling bij van de Wilk. Allereerst omdat door de afgifte van het schip aflevering aan de bevrachter mogelijk was, waarvoor € 65.000 is ontvangen. Ten tweede had Kortmans het retentierecht ex art. 60 Fw ook in faillissement uit kunnen oefenen.
Vraag 4 Van een verkrijger die om niet heeft verkregen van de wederpartij van de gefailleerde kan de zaak worden teruggevorderd
-Tenzij deze aantoont dat hij ten tijde van de faillietverklaring niet gebaat was
-Dat was de werknemer wel: hij heeft ten tijde van de faillietverklaring de zaak onder zich en is dus gebaat
-Dat hij daarna niet langer gebaat is, bevrijdt hem niet van de teruggaveplicht
-De werknemer moet aan de curator teruggeven met inachtneming van afdeling 2 van titel 4 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek
-De werknemer is op grond van 51 lid 2 Fw jo. 6:203 tot afgifte aan curator verplicht
-Omdat de auto total-loss is, zal hij tekortschieten in de nakoming van die verbintenis
-hij kan zich op art. 6:204 lid 1 beroepen ter disculpatie
-Als dat beroep slaagt hoeft hij niets te vergoeden aan de curator
-En als het niet slaagt moet hij vervangende schadevergoeding betalen (art. 6:74 jo. 6:87 (a contrario))
NB onder art. 3.2.2 voorontwerp geldt als omslagpunt niet het moment van faillietverklaring
maar het moment van vernietiging door de bewindvoerder.
Vraag 5De stelling is juist. Salomons erkent dat er socio-politieke aspecten zijn aan de bescherming van de bonafide verkrijger. Met name waar het gaat om de verkoop van tweedehands goederen. Hij is echter van mening dat deze aspecten niet teveel aandacht moeten krijgen bij het ontwerp.
De socio-politieke termen als individualisme en altruïsme zijn termen die geen eenduidige
betekenis hebben wanneer deze worden toegepast op de bescherming van eigendom enerzijds
en de bescherming van de derde anderzijds.
Individualisme geeft het individu de ruimte vooral goed voor zichzelf te zorgen. Dat betekent
dat de eigenaar het recht krijgt te revindiceren, de verkrijger te goeder trouw krijgt aan de
andere kant het recht om de zaak te behouden. Altruïsme impliceert onbaatzuchtigheid. Ook
deze term is misleidend. De bescherming van de derde te goeder trouw betekent niet dat de
oorspronkelijk eigenaar zijn rechten zomaar moet opofferen. Hetzelfde probleem doet zich voor bij de tegenstelling tussen autonomie en solidariteit. Dergelijke termen lijken geen hulpvol instrument te zijn bij het ontwerpen van nieuwe, Europese regelgeving.
Een rechtseconomische benadering is volgens Salomons een betere methode.
Vraag 6 Stelling is onjuist. Uitgangspunt is boedelmenging. Uitzondering: art.1:94 lid 3 BW. De
vergoeding van immateriële schade is bijzonder verknocht aan Harmen. Er bestaan volgens de
HR verschillende gradaties van verknochtheid. De vergoeding valt dus niet in de
gemeenschap; het beslag treft niet de toegewezen vergoeding.
(Voor een goede uitleg van art.1:85 BW zijn eveneens punten gegeven. Het overmatig geld
uitgeven aan winkelen, is geen gewone gangschuld.)
Vraag 7 Stelling is onjuist. ABN is tweede stil pandhouder en de Bizbank is de hoogst gerangschikte pandhouder. Als een ander dan de hoogst gerangschikte pandhouder verkoopt, dan is dat met handhaving van de hoogst gerangschikte pandhouder op grond van art. 3:248 lid 3 BW. Er vindt geen zuivering plaats bij pand.
NB: stelling onjuist met een beroep op het prioriteitsbeginsel levert de helft van de punten op.
Tentamenvragen deel 4
Vraag 1
In het arrest Van den Bergh / Van der Walle oordeelde de Hoge Raad dat beslag op niet benutte
kredietruimte:
a. zonder meer mogelijk is.
b. mogelijk is voor zover de (beslag)debiteur hiervoor aan de derde-beslagene (de bank) opdracht geeft.
c. mogelijk is tot de hoogte van eerder gebruikt maar inmiddels terugbetaald krediet.
d. om verschillende redenen onmogelijk is.
Vraag 2
Wijngaarden krijgt op 5 april een serie Volkswagens geleverd van Volkswagen Rotterdam.
Wijngaarden verkoopt en levert op 25 april drie van deze nieuwe Volkswagens aan autohandelaar
Ames, twee zilvergrijze en een zwarte. Wijngaarden behoudt zich de eigendom voor tot op het
moment van betaling. Nog voor betaling heeft plaatsgevonden, verkoopt en levert Ames op 3 mei
een van deze Volkswagens aan Van der Kolk, een zwarte Volkswagen Polo. Ames spreekt met Van der Kolk af dat de auto tot 6 mei bij Ames blijft staan, omdat er nog een bluetooth handsfree-set moet worden gemonteerd. Op 4 mei betaalt Ames de koopprijs van de drie Volkswagens aanWijngaarden. Nog voor Van der Kolk de auto heeft opgehaald doet Volkswagen Rotterdam op 5 mei binnen de wettelijke termijn een beroep op het recht van reclame, want Wijngaarden is na herhaaldelijk aanmanen in gebreke gebleven met de betaling van de serie Volkswagens.
Wie is op 6 mei eigenaar van de zwarte Volkswagen Polo?
a. Wijngaarden
b. Ames
c. Van der Kolk
d. Volkswagen Rotterdam
Vraag 3
Welke stelling is juist?
a. Economische eigendom is goederenrechtelijk gezien geen eigendom.
b. Het goederenrechtelijk effect van economische eigendom is geregeld in art. 3:92 BW.
c. De economisch eigenaar is jegens derden beschikkingsbevoegd.
d. Een eigendomsvoorbehoud is wel als afhankelijk recht maar niet als nevenrecht aan de
vordering verbonden.
Vraag 4
In 2004 en 2005 heeft Iris een bedrijf met veel werknemers en met veel verantwoordelijkheden.
Begin 2006 erft zij een stuk grond met daarop een woninkje en een oude schuur. In de schuur treft zij een groot weefgetouw aan. Iris besluit haar leven een nieuwe wending te geven. Iris is artistiek aangelegd en besluit deels als hobby deels om in haar levensonderhoud te voorzien tapijten te gaan weven. Het eerste tapijt dat zij weeft weet zij gemakkelijk te verkopen en zij besluit de zaken groter aan te pakken. In juni 2006 levert Breier BV onder eigendomsvoorbehoud voor € 20.000 een partij dure wol. In juli weeft Iris van een deel van de wol een prachtig tapijt. In augustus merkt zij dat de lucht in de schuur te vochtig is en dat zij maatregelen moet nemen om vochtplekken in de wol en in de tapijten te voorkomen. Friso BV schiet onmiddellijk te hulp door mobiele luchtverversingsunits aan Iris te verhuren voor € 10.000 totaal. Iris weeft in september nog een tapijt maar verliest daarna interesse in het weven en in de verkoop van de tapijten, ondanks dat de twee tapijten die klaar zijn inmiddels gemakkelijk verkocht zouden kunnen worden voor € 10.000 totaal.
In december willen zowel Breier als Friso, die ondanks diverse aanmaningen geen van beiden
betaald gekregen hebben, maatregelen treffen. In de schuur bevinden zich nog de 2 tapijten met een totale waarde van € 10.000 en de resterende wol met inmiddels een waarde van € 10.000.
Bespreek hoe met betrekking tot de wol en de tapijten:
a. Breier een maximale eigendomspositie zal proberen te beargumenteren.
Geef daarbij aan of danwel in hoeverre deze argumenten juridisch houdbaar zijn.
Bespreek hoe met betrekking tot de wol en de tapijten:
b. Friso een bevoorrechte positie zal proberen te beargumenteren.
Geef daarbij aan of danwel in hoeverre deze argumenten juridisch houdbaar zijn.
Vraag 5
Begin 2007 zijn de problemen met Breier en Friso opgelost. De oma van Iris is in de woning
ingetrokken en Iris wil in de schuur gaan wonen. Bij B-bank sluit zij op 1 maart 2007 een lening
voor € 60.000 af, waarbij zij de bank hypotheek geeft op alle onroerende zaken en opstallen. Op 1
maart 2007 komt Iris met aannemer Klus overeen dat Klus voor € 50.000 de schuur geschikt zal
maken voor bewoning. Klus zal het werk met behulp van zijn enige werknemer zelf verrichten, en
voor 1 juni opleveren. Iris, die maandelijks termijnen aan de bank moet betalen ter aflossing van de schuld, heeft vanaf het begin niet betaald. De bank wil op 10 juni tot executie overgaan. Klus heeft echter, omdat Iris hem de verschuldigde € 50.000 nog niet betaald heeft, zijn spullen in de schuur laten staan en een groot hangslot aan de deur gedaan. Wanneer B-bank Klus verzoekt te ontruimen, weigert Klus dit. Bespreek of B-bank, die tot executie wil overgaan, Klus kan dwingen te ontruimen.
Vraag 6
Door alle problemen met B-bank en Klus begrijpt Iris dat het zo niet langer kan. Met behulp van oma wil Iris wederom een nieuwe start maken en het tapijtweven toch maar weer oppakken. Op 1 januari 2008 vestigt Iris het recht van vruchtgebruik op het huis ten behoeve van oma. Zo weet zij zeker dat oma haar tot steun blijft, en met het voor het recht van vruchtgebruik ontvangen geld weet zij een regeling te treffen met Klus, en zij betaalt de openstaande termijnen aan B-bank. Het
vruchtgebruik heeft een waarde van € 30.000. Breier levert op 1 februari weer onder
eigendomsvoorbehoud een partij wol ter waarde van € 10.000. Van haar nieuwe vriend Thomas leent Iris een grote tekentafel ter waarde van €1.000 om nieuwe patronen te kunnen tekenen. Na echter enkele maanden in de schuur te hebben gewoond en tevergeefs over nieuwe patronen te hebben nagedacht, ziet Iris de tapijtenhandel helemaal niet meer zitten en vertrekt voor drie maanden naar Canada.
Bij terugkomst vindt zij een grote stapel rekeningen en andere correspondentie op de deurmat:
- De bank eist de lening op en wil haar rechten op grond van het op 1 maart 2007 gevestigde
hypotheekrecht uitoefenen. Er staat bij de bank nog een schuld van € 50.000 open.
- De fiscus heeft bodembeslag gelegd en zoekt verhaal voor in totaal € 23.000 loonbelasting
die Iris bij haar personeel had moeten inhouden over de jaren 2004 en 2005 van € 23.000.
- Breier heeft de koopovereenkomst ontbonden en wil verder al haar rechten uitoefenen.
- Thomas, die al enkele maanden niets van Iris gehoord heeft, eist zijn tekentafel terug.
Oma logeert een weekje bij een ander familielid, maar vraagt Iris dringend haar zaken eens op orde te brengen, zodat oma ongestoord in het huis kan blijven wonen.
Bespreek wie uit welke hoofde rechten kan doen gelden op de in de casus genoemde zaken en geef aan in welke volgorde de crediteuren zich zullen kunnen verhalen.
Perceel grond:
Tekentafel:
Partij wol:
Vraag 7
Geef voor de onderstaande stellingen gemotiveerd aan of deze juist of onjuist zijn en waarom.
Een na faillietverklaring zonder rechtsgrond aan de gefailleerde gedane betaling die het gevolg is van een onmiskenbare vergissing, moet terstond, na aftrek van faillissementskosten, worden
gerestitueerd uit de beschikbare middelen van de boedel.
Vraag 8 Op 1-3 12.00 uur legt A executoriaal beslag op het perceel van B. B verkoopt op 1-3 13.00 uur het perceel aan C. De leveringsakte wordt verleden op 1-3 om 14.00 uur en ingeschreven in de openbare registers op 2-3 om 10.00 uur. Het procesverbaal van inbeslagneming is dan al ingeschreven, dat gebeurde namelijk op 1-3 om 15 uur.
Stelling: C kan zijn recht niet inroepen tegen A.
Vraag 9 A heeft € 100.000 geleend van de B-bank. Tot zekerheid van terugbetaling heeft A al zijn bestaande en toekomstige vorderingen geldig stil aan de bank verpand, waaronder de
vorderingen op X, Y en Z. Tussen A en C bestaat een rechtsverhouding waaruit op 1 mei 2008
een vordering zal ontstaan en opeisbaar worden. A gaat op 1 april 2008 failliet. Op 1 mei 2008
betaalt C de vordering op de bankrekening die A bij de B-bank houdt (en die inmiddels in het
beheer van de curator is). Stelling: De bank mag als stilpandhouder de betaling op 1 mei 2008 gedaan door C op de rekening die A bij de bank aanhoudt, in faillissement verrekenen.
Antwoorden deel 4
Vraag 1 Stelling d is juist.
In het arrest noemt de Hoge Raad drie redenen:
-de aard van de relatie tussen de kredietverlenende bank en de cliënt impliceert niet een
voor beslag vatbare vordering. Het wilsrecht van de client is niet overdraagbaar aan een derde en dus naar zijn aard niet vatbaar voor beslag. De bank zou bij uitoefening van het wilsrecht in de executoriale fase zich onmiddellijk op verrekening (art. 6:130 BW) beroepen, zodat het voor de
beslaglegger niet zinvol is.
-het systeem van het faillissement- en beslagrecht verzet zich er tegen. In het systeem wordt uitgegaan van beslag met uitzicht op executie. Beslag op toekomstige goederen is voor de beslagene zeer ingrijpend en alleen mogelijk bij faillissement (art. 20 F). Beslag op kredietruimte leidt er toe dat de client geen opdracht tot kredietverlening meer zal geven en dus tot een blokkerende maatregel van onbepaalde duur zonder uitzicht op executie.
-praktische redenen. De derde-beslagene mag niet in een slechtere positie komen.
Voor de bank zou de mogelijkheid van niet-bevrijdende betalingen ontstaan, en banken
zouden hun tarieven en algemene voorwaarden gaan aanpassen.
AAe nr. 41 p. 286.
Vraag 2 Stelling c is juist
Het recht van reclame dat Volkswagen Rotterdam wil inroepen komt te vervallen ex art. 7:42
BW ten aanzien van de 3 Volkwagens die aan Ames zijn geleverd.
Ames heeft aan Wijngaarden betaald, op het moment van betaling wordt Ames van
rechtswege eigenaar. De voorwaardelijke eigendom wordt onvoorwaardelijk. Wijngaarden
verliest zijn voorbehouden eigendom.
Op 5 mei staat art. 3:111 BW niet langer aan overdracht aan Van der Kolk in de weg. Van der
Kolk is daarom eigenaar op 6 mei.
Vraag 3 Stelling a is juist.
In het Nebula-arrest is tot uitdrukking gebracht dat economische eigendom geen eigendom is.
De Hoge Raad wijst daarbij op de totstandkoming van het BW, waarin expliciet besloten
werd het begrip economische eigendom niet in het BW te introduceren. Het begrip heeft dus
geen zelfstandige betekenis, en daarmee wordt dus slechts een aantal verbintenisrechtelijke
rechten en verplichtingen met betrekking tot een zaak aangeduid.
AAe nr. 48 (p. 324-325 onder 1).
Vraag 4
Breier kan zich ten aanzien van de wol op het eigendomsvoorbehoud beroepen, echter niet
ten aanzien van de tapijten. SBR nr. 291, 418-419, 493, AAe nr. 10 p. 53.
Motivering: Breier zal betogen dat op grond van (een verlengd) eigendomsvoorbehoud zowel de
resterende partij wol als de tapijten zijn eigendom zijn.
Ten aanzien van de wol klopt het betoog. Op grond van art. 3:92 lid 1 wordt de
verkoper bij een eigendomsvoorbehoud vermoed zich te verbinden tot overdracht van de zaak
onder opschortende voorwaarde van betaling. Iris heeft nog niet betaald en de voorwaarde
geldt dus nog: Breier is eigenaar.
Breier is echter geen eigenaar van de tapijten. Door zaaksvorming, zie art. 5:16 lid 2
is Iris eigenaar. Het eigendomsvoorbehoud geldt niet ten aanzien van de nieuw gevormde
zaak, zie ook het arrest Hollander’s Kuikenbroederij. Er is dus geen verlengd
eigendomsvoorbehoud, de wet (art. 3:92) kent deze figuur niet.
N.B. Er is hier sprake van zaaksvorming, zie art. 5:16, en niet van natrekking roerende zaak
(art. 5:14) of vermenging (art. 5:15).
Friso zal een beroep doen op het voorrecht van art. 3:284, hij kan dit echter niet inroepen.
SBR nr. 713, 715, AAe nr. 10 p. 54.
Motivering: Friso zal aanvoeren dat hij het voorrecht van art. 3:284 heeft, hetgeen zowel relevant is voor de tapijten als voor de wol (zie art. 3:284 lid 2).
Een voorrecht heeft de goederen van de debiteur tot object. De tapijten zijn eigendom
van Iris. Door het eigendomsvoorbehoud is Breier eigenaar van de wol. Friso kan het
voorrecht echter ook inroepen ten aanzien van de wol, op grond van art. 3:284 lid 2: `zonder
dat hem rechten van derden op dit goed kunnen worden tegengeworpen'.
Aan het inroepen van het voorrecht worden echter op grond van het arrest
Hollander’s Kuikenbroederij (AAe nr. 10) strenge eisen gesteld. In het arrest werd gekozen
voor een beperkte interpretatie van het begrip `kosten tot behoud': hieronder vallen alleen
kosten ter voorkoming van fysiek tenietgaan, niet ook onderhoudskosten.
N.B. Het feit dat de te vorderen kosten gemaakt zijn ter uitvoering van een huurovereenkomst
is geen belemmering voor de voorrang op grond van art. 3:284.
Vraag 5
Klus, die een retentierecht heeft, kan dit ook uitoefenen jegens een ouder zakelijk gerechtigde
zoals de hypotheekhouder, zodat de bank hem niet kan dwingen om te ontruimen.
SBR nr. 721, 723, 728, zie ook Huizink p. 97, AAe nr. 16 p. 88.
Motivering: Omdat Klus de opeisbare schuld nog niet betaald heeft gekregen mag hij zijn eigen
verplichtingen opschorten, dat wil zeggen dat hij niet voor 1 juni hoeft op te leveren, zie art.
6:52 en art. 6:262. Op grond van art. 3:290 heeft hij dus de bevoegdheid `afgifte' van de zaak
op te schorten, dat wil zeggen gebruik te maken van zijn retentierecht.
Het retentierecht kan worden uitgeoefend ten aanzien van een onroerende zaak, zie
het arrest Winters / Kantoor van de Toekomst. In plaats van `afgifte' gaat het dan om
`ontruimen'. In de context van onroerende zaken betekent dit dat de aannemer op voldoende
duidelijke wijze de feitelijke macht over het gebouw blijft uitoefenen.
Op grond van art. 3:291 lid 2 kan dit recht ook worden uitgeoefend ten opzichte van
derden met een ouder recht, zoals in dit geval de oudere hypotheekhouder.
N.B. U mocht er van uitgaan dat de hypotheekhouder een ouder recht had. Zie voor een
jonger recht echter ook art. 3:291. Art. 3:267 is irrelevant, de bank wil executeren op grond
van zijn hypotheek, zie art. 3:268.
Vraag 6
Het huis:
De bank heeft een vordering van 50.000 en een op 1 maart 2007 gevestigd hypotheekrecht.
Oma heeft een recht van vruchtgebruik ter waarde van 30.000, gevestigd op 1 januari 2008.
Bij executie door de hypotheekhouder vervalt het latere recht van vruchtgebruik, art. 3:273.
Oma zal zich moeten beroepen op art. 3:282: zij volgt voor haar vordering van 30.000 in rang
onmiddellijk na de hypotheekhouder.
SBR nr. 464, 571, 710.
De fiscus heeft op grond van art. 21 lid 1 Invorderingswet een algemeen voorrecht op de
goederen van de belastingschuldige. Voor zover het voorrecht ziet op de (onroerende) zaken
waarop de rechten van de bank en de rechten van oma betrekking hebben heeft de fiscus op
grond van de algemene rangorde van art. 3:279 jo art. 21 lid 2 Invorderingswet geen
voorrang.
N.B. De bank zal op grond van het recht van hypotheek slechts voorrang hebben bij aan Iris
toebehorende onroerende zaken. Bij de volgende vragen, m.b.t. de tekentafel en de partij wol,
is de positie van de bank (en oma) dus niet relevant.
De tekentafel: (6 punten)
De tekentafel van Thomas is een bodemzaak, de zaak dient `ter stoffering', dat wil zeggen dat
het strekt tot enigszins duurzaam gebruik van het gebouw overeenkomstig zijn bestemming
(atelier), zie art. 22 lid 3. Als verhuurder heeft Thomas echter reële eigendom en hij kan de zaak dus als eigenaar terugvorderen, ook ten opzicht van de fiscus, via art. 22 lid 1 Invorderingswet.
SBR nr. 733, Huizink p. 100
De partij wol: (7 punten)
Breier heeft een eigendomsvoorbehoud op de partij wol. Breier kan (na ontbinding van de
koopovereenkomst) als eigenaar de wol terugvorderen. Door ontbinding eindigt de
overeenkomst. Dit heeft op zich geen goederenrechtelijke consequenties, zie art. 6:269 e.v.
Bij een eigendomsvoorbehoud echter verkrijgt de verkoper weer de onvoorwaardelijke
eigendom.
Iris is geen eigenaar. Aangezien de partij wol geen bodemzaak is, zie art. 22 lid 3
Invorderingswet, kan de fiscus dus geen rechten hier op doen gelden. De vraag of Breier
`reële' eigendom heeft is hier dus niet aan de orde.
SBR nr. 419, 498, Huizink p. 100
Vraag 7 Deze stelling is onjuist
De Hoge Raad heeft in Ontvanger / Hamm bepaald dat wanneer het gaan om een betaling die
een onmiskenbare vergissing is, de schuldeisers ongerechtvaardigd verrijkt zouden worden
ten koste van degene die bij vergissing heeft betaald. De Hoge Raad is van oordeel dat de
curator uit de beschikbare middelen zo spoedig mogelijk een bedrag gelijk aan dat waarmee
de boedel is verrijkt te voldoen aan degene die onverschuldigd heeft betaald. Zonder
afwikkeling van de boedel af te wachten en met voorbijgaan van aanspraken van andere
boedelcrediteuren. De curator mag geen faillissementskosten verlangen en slechts redelijke
kosten in mindering brengen die als gevolg van de vergissing en het nakomen van bedoelde
verplichting zijn gemaakt.
Vraag 8 Deze stelling is onjuist
C kan de verkrijging wel inroepen tegen A. In beginsel is voor een geldige overdracht van
een perceel ex art. 3:89 BW vereist een tussen partijen opgemaakte notariële akte en
inschrijving daarvan in de openbare registers. Op dat moment moet B beschikkingsbevoegd
zijn (art. 3:84 BW) en de beslaglegging maakt hem relatief onbevoegd (art. 505 lid 2 BW).
Maar: Op grond van art. 505 lid 3 Rv. kan deze latere vervreemding wel door C worden
ingeroepen, wanneer de akte van levering al is verleden en deze akte uiterlijk de eerste dag
nadat de Dienst voor het kadaster en de openbare registers open is, wordt ingeschreven.
Vraag 9 Deze stelling is onjuist
In casu is geen geldig pandrecht tot stand gekomen. De vordering was bij voorbaat verpand
onder opschortende voorwaarde van beschikkingsbevoegdheid. A gaat op 1 april failliet en is
daarmee beschikkingsonbevoegd (art. 23 Fw) De verpanding is dus nooit tot stand gekomen,
zodat van verrekening ex Mulder q.q. / CLBN geen sprake kan zijn. De bank moet dit bedrag
afdragen aan de curator. (art. 35 lid 2 Fw)
Tentamenvragen deel 5
Vraag 1 Frank is huurder van een fraai huis. Hij ruilt in de zomer dit huis met dat van zijn eeneiige tweelingbroer Rob. Tijdens het verblijf van Rob in het huurhuis van Frank vindt Rob het paspoort van Frank. Daarmee gewapend doet Rob zich zonder veel moeite voor als Frank. Hij verkoopt het huis van Frank aan Ina, overtuigt de notaris ervan dat hij Frank is en zo wordt de overdrachtsakte getekend en ingeschreven in de openbare registers. Ina gaat dadelijk in het huis wonen. Wanneer Frank terugkeert van vakantie treft hij Ina in zijn huis aan. Hij sommeert haar onmiddellijk te vertrekken. Ina wil zich beroepen op de derdenbeschermingsartikelen 3:88 en/of 3:36 BW. Geef (kort) gemotiveerd aan of Ina zich met succes op art. 3:88 en/of 3:36 BW kan beroepen.
Vraag 2 De lage tuinhekken die Suzanne in haar tuin wil hebben zijn uitverkocht bij tuincentrum A. Suzanne geeft Michiel de opdracht om voor haar, Suzanne, maar op zijn eigen naam de lage tuinhekken te kopen bij tuincentrum B. Zo gezegd, zo gedaan. Op 10 juni 2003 koopt Michiel de bedoelde tuinhekken bij tuincentrum B. Hij neemt ze meteen mee. Wanneer Michiel op 11 juni 2003 failliet wordt verklaard, staan de tuinhekken nog in zijn bestelauto. Wie is eigenaar van de tuinhekken in Michiels auto op 11 juni 2003?
Vraag 3 Gerbrand heeft op 4 juli 2003 het hem toebehorende huis bezwaard met een recht van opstal ten behoeve van Nelleke. Nelleke heeft op 11 juli 2003 haar recht van opstal bezwaard met een recht van hypotheek ten behoeve van de Bank. Op 18 juli 2003 doet Nelleke afstand van haar recht van opstal. Welke consequentie(s) heeft de afstand van het recht van opstal door Nelleke voor de goederenrechtelijke positie van de hypotheekhouder (de Bank)?
Vraag 4 Henk heeft op 4 augustus 2003 aan Anton een koelkast verkocht en geleverd. De (opeisbare) koopprijs van € 1.000 wordt door Anton niet voldaan. Op 9 december 2003 gaat Anton failliet. Henk wil zijn vordering van € 1.000 voldaan zien. mHoe dient Henk te handelen in het faillissement van Anton om betaling van zijn vordering te verkrijgen?
Vraag 5a Op 1 augustus 2003 sluit verhuurder Victor een huurovereenkomst met huurder Hop. De huurprijs bedraagt € 900 per maand en dient steeds per de eerste van de maand te zijn voldaan.
Op 8 augustus 2003 verkoopt en levert Victor alle huurvorderingen die hij in de toekomst op Hop zal verkrijgen aan Ysbrand. De mededeling van de cessie wordt diezelfde dag aan Hop gedaan. Op 15 augustus 2003 verkoopt en levert Victor opnieuw alle huurvorderingen die hij in de toekomst op Hop zal verkrijgen, maar ditmaal aan Zapper. De mededeling van de cessie wordt diezelfde dag aan Hop gedaan. Wie is op 1 september 2003 rechthebbende op de vordering op Hop tot betaling van de huur over de maand september 2003? Motiveer uw antwoord.
Vraag 5b Op 22 september 2003 wordt Victor failliet verklaard. Tot curator wordt benoemd mr. Dirks. Wie is op 1 oktober 2003 rechthebbende op de vordering op Hop tot betaling van de huur over de maand oktober 2003?
CASUS I
Pieter wil een huis gaan bouwen op zijn grond en vestigt in verband met de financiering daarvan rechtsgeldig een eerste hypotheekrecht ten behoeve van de Grondbank. Aannemer Kees zal het huis gaan bouwen. Tot zekerheid voor de betaling van de aanneemsom vestigt Pieter ten behoeve van Kees rechtsgeldig een recht van tweede hypotheek op zijn grond. Kees voert allerlei bouwmaterialen aan die hij voor eigen rekening inkoopt en legt deze los op de grond van Pieter. Ook zet Kees een hoog hek om het bouwterrein en hij laat daarbinnen een aantal grote waakhonden rondlopen. Daarna, op 11 juni 2003 gaat Pieter failliet. Kees heeft dan juist een gedeelte van het huis gebouwd, maar van de reeds verschuldigde aanneemsom is nog niets door Pieter betaald aan Kees. Kees hangt nu op de hekken rond het bouwterrein borden waarop staat geschreven: `Hier wordt het retentierecht uitgeoefend.’
Vraag 1 Maakt het voor de rangorde in het faillissement van Pieter nog verschil uit of aannemer Kees zich op zijn recht van tweede hypotheek beroept of op zijn retentierecht?
Een jaar voor hij failliet ging, op 11 juni 2002, heeft Pieter voor een normale prijs een scooter gekocht in een winkel voor tweedehands meubelen. Het staat vast dat Pieter te goeder trouw was ten aanzien van het feit dat de scooter ruim één maand eerder, op 3 mei 2002 was gestolen van Dave. De curator in het faillissement van Pieter komt echter ter ore dat Dave de bestolene is. De curator vraagt zich af wie hij per datum faillissement, 11 juni 2003 als eigenaar van de scooter moet beschouwen?
Vraag 2 Wie is op 11 juni 2003 als eigenaar van de scooter aan te merken, Dave of Pieter?
Stel dat energiebedrijf Achnon per datum faillissement een opeisbare vordering op Pieter heeft van € 8.000. De vordering betreft de periode voorafgaand aan het faillissement van Pieter. Achnon vordert op 12 juni 2003 onmiddellijke en integrale betaling van deze vordering door de curator. Indien de curator niet binnen een week na 12 juni 2003 aan deze vordering heeft voldaan, dreigt Achnon de energietoevoer aan de failliete Pieter te staken.
Vraag 3 Geef aan op welke juridische grond het dreigement van Achnon door de Hoge Raad in beginsel als aanvaardbaar wordt beoordeeld. In het faillissement van Pieter meldt zich op 13 juni 2003 ene Clara, die stelt eigenaar te zijn van de gazonmaaier die in Pieters schuur staat. Clara vordert onmiddellijke afgifte aan haar van de gazonmaaier door de curator. Zij legt een afleveringsbon over aan de curator, waaruit blijkt dat de gazonmaaier aan haar, Clara is geleverd door een tuincentrum. De curator kan in de administratie van Pieter geen aanwijzingen vinden voor enig recht van Pieter met betrekking tot de maaier.
Vraag 4 Moet de curator gezien de bovenvermelde feiten de gazonmaaier aan Clara meegeven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op grond waarvan?
Vraag 5 Stel dat de curator zich eerst een goed beeld van de toestand van de failliete boedel van Pieter wil vormen en hij uit dien hoofde Clara wil berichten dat hij voorlopig nog niet op haar vordering kan of zal ingaan. Kent u een wettelijk instrument dat de curator ten dienste staat om aldus te handelen? Een werknemer van Pieter is Hendrik. Hendrik heeft over de maanden april, mei en juni (tot 11 juni) 2003 geen salaris van Pieter ontvangen. De curator in het faillissement van Pieter verzoekt Hendrik om nog tot 1 augustus 2003 te willen doorwerken om het onderhanden zijnde werk te voltooien. Hendrik aanvaardt dit verzoek.
Vraag 6 Welke rang neemt Hendrik in het faillissement van Pieter in met betrekking tot:
a. zijn vordering uit hoofde van het achterstallige salaris over de maanden april, mei en juni (tot 11 juni) 2003;
b. zijn vordering uit hoofde van de voortzetting van de arbeidsovereenkomst met de curator over de periode 12 juni 2003 tot en met 31 juli 2003?
CASUS II
Gerard is antiekhandelaar. Het gaat goed in de antiekhandel en in maart 2003 besluit Gerard zijn bedrijfsgebouw ingrijpend te gaan verbouwen. Hij vindt de Bank bereid hem geld te lenen voor de verbouwing. Tot zekerheid voor de terugbetaling van de lening vestigt Gerard op 14 april 2003 ten behoeve van de Bank een recht van hypotheek op zijn bedrijfsgebouw. Hij vestigt die dag tevens een stil pandrecht op al zijn bestaande en toekomstige roerende zaken, aanwezig in het bedrijfsgebouw én in zijn woonhuis dat zich elders in de stad bevindt. In het bedrijfsgebouw bevinden zich onder meer een in de muur ingemetselde vitrine en een op eenvoudige wijze los te maken luchtbevochtigingsinstallatie.
Vraag 1 Strekt het hypotheekrecht van de Bank zich ook uit over de vitrine? De Bank stelt dat haar hypotheekrecht zich uitstrekt over de luchtbevochtigingsinstallatie, omdat het antiekbedrijf niet kan worden uitgeoefend zonder dat de bedrijfsruimte van de juiste vochtigheidsgraad is voorzien.
Vraag 2 Wat acht u van de stelling van de Bank met betrekking tot de luchtbevochtigingsinstallatie, juist of onjuist?
In augustus 2003 komt Gerard in financiële problemen. Hij staakt de betaling van rente en aflossing aan de Bank. Deze dreigt hem nu met uitwinning (openbare verkoop) van het bedrijfsgebouw op de voet van art. 3:268 BW. Gerard besluit daarop dat het zover niet zal komen en houdt een lucifer bij een van de meubelen in zijn bedrijfsgebouw. Het gebouw is tegen brand verzekerd bij Insura. Tussen de brandweerlieden staat hij te kijken hoe zijn onroerende zaak tot de grond toe afbrandt.
Vraag 3 Heeft het afbranden van het bedrijfsgebouw van Gerard gevolgen voor het hypotheekrecht van de Bank? Gerard woont in een oud huis elders in de stad. Het in april 2003 ten behoeve van de Bank gevestigde hypotheekrecht rust niet op dit huis. In het huis bevinden zich op 8 september 2003 een voorraad portretlijsten, eigendom van Gerard, en een door Mayo geleverde frituurpan. Mayo heeft zich bij die levering eigendom van de frituurpan voorbehouden totdat de gehele koopprijs ervan zou zijn betaald. Gerard betaalt ook zijn belastingschulden niet. De fiscus legt daarom op 9 september 2003 rechtsgeldig beslag op alle daarvoor in aanmerking komende goederen die zich in het huis van Gerard bevinden.
Vraag 4 Geef aan welke van de in het huis aanwezige goederen onder het door de fiscus gelegde beslag vallen. Motiveer uw antwoord. Op 23 september 2003 gaat Gerard failliet. Leverancier Mayo is op dat moment nog steeds niet betaald. Ook de Bank heeft nog een opeisbare vordering op Gerard. In het faillissement bestrijden de Bank en de fiscus elkaars rechten met betrekking tot de in het huis aanwezige goederen.
Vraag 5 Wie van beide (de Bank en de fiscus) heeft welke rechten ten aanzien van de in het huis aanwezige goederen en hoe (in welke rangorde) verhouden deze zich onderling?
Antwoorden deel 5
1. 3:88/3:36. 3:88: geen vroegere overdracht. 3:36: toedoen van Frank? Toetsen! Is huizenruil voldoende om bij derden schijn te wekken dat er is overgedragen? En in combinatie met laten slingeren van paspoort? Hoe dan ook: het is een huurhuis, dus uit de registers blijkt dat Frank niet de eigenaar is, 3:23 jo. 3:11 BW. Ina had naar de registers kunnen gaan en wordt daarom al niet beschermd.
2. Michiel koopt op eigen naam. Lijkt dus op indirecte/middellijke vertegenwoordiging (hij wordt eigenaar/bezitter en moet doorleveren aan Suzanne), maar zie uitzondering voor roerende zaken van 3:110 BW. Suzanne is eigenaar/bezitter (en kan de tuinhekken uit het faillissement opvorderen). Bezit en eigendom gaan rechtstreeks op haar over zodra de tuinhekken aan Michiel zijn geleverd in het tuincentrum. Michiel is vanaf het moment van levering van de tuinhekken houder voor Suzanne, zie `rechtsverhouding’ in 3:110 BW. Deze rechtsverhouding brengt dit goederenrechtelijke resultaat mee.
3. Pitlo nr. 603: Hypotheekrecht rustte op het opstalrecht. Wanneer Nelleke afstand doet van haar opstalrecht, komt het hypotheekrecht in beginsel te vervallen op grond van art. 3:81 onder a BW. Het opstalrecht blijft echter sluimerend bestaan/gaat relatief teniet bij de hoofdgerechtigde (Gerbrand), louter ten behoeve van de Bank (de hypotheekhouder) en op grond van 3:81 lid 3 BW. Wanneer Nelleke haar schuld jegens de Bank niet voldoet, kan de Bank het opstalrecht alsnog in het openbaar verkopen en het opstalrecht – ten behoeve van de uitwinning – doen herleven. (Inzicht in ratio van e.e.a., dat je door afstand doen van opstalrecht niet het hypothecaire verhaal door je schuldeiser, de schuldeiser, kunt frustreren met iets van 3:81 onder a: ook 3 punten).
4. 26 jo. 110 F, vordering indienen ter verificatie (onder vermelding van eventuele voorrang, i.c. geen).
5. 3:97 lid 2 BW: de oudste levering bij voorbaat gaat voor. Ysbrand is de rechthebbende op de vordering over de maand september.
6. (=5b.) 23 jo. 35 lid 2 F: vanaf de dag van de faillietverklaring is Victor beschikkingsonbevoegd. De leveringen bij voorbaat aan Ysbrand en Zapper geschiedden echter onder de opschortende voorwaarde dat Victor beschikkingsbevoegd zou worden m.b.t. die maandelijkse vordering, en wel door het opeisbaar worden (het ontstaan) van de maandelijkse huurvordering op de eerste van iedere maand. Die voorwaarde kan m.i.v. 22 september 2003 niet meer worden vervuld. De huurvordering m.b.t. de maand oktober valt in de faillissementsboedel, Victor/zijn curator is de rechthebbende.
CASUS I
1. Als hyp.houder tweede in rang, afwachten wat er na executie door de eerste hypotheekhouder overschiet om vordering te kunnen voldoen. Als retentor kan hij
- betaling afdwingen (60 lid 1, tweede zin F), hij blijft dan buiten de faill.kosten;
- gedwongen worden tot `afgifte’ van het goed (60 lid 1, eerste zin F), dan wel omslag in faill.kosten, maar zijn voorrang m.b.t tot de eerste hypotheekhouder ex 3:292 jo. 3:291 lid 2 BW blijft behouden;
- mogelijk zelf tot parate executie overgaan (blijft dan ook buiten faill.kosten, 182 F)
2. Vraag: was winkel b.o.b.? Zo nee, dan verkreeg Pieter eigendom door 3:84 BW en is hij eigenaar. Zo ja, dan 3:86 lid 1 toetsen, aan voldaan. 3:86 lid 3: 3 jaar revindicatie? ja, tenzij winkelkoop (lid 3a). In casu geen winkelkoop (tweedehands meubelen is geen reguliere scooterwinkel, zie `soortgelijke zaken’ in lid 3a). Dan kan Dave dus opvorderen en dient de curator hem als eigenaar te beschouwen, nu hij bekend is als zijnde de bestolene.
3. Opschortingsbevoegdheid art. 6:262 lid 1 BW, jur.bundel blz. 220 (HR Van der Hel/Edon).
4. Ja, op grond van art. 5:2 BW, het opvorderingsrecht (revindicatie) van de eigenaar van een goed.
5. art. 63a F, rechter-commissaris verzoeken een afkoelingsperiode af te kondigen.
6. a. art. 3:288 sub e: algemeen voorrecht;
b. art. 40 lid 2 F: boedelschuld vanaf dag faillietverklaring.
CASUS II
1. Vraag: valt vitrine onder `al hetgeen de eigendom van de zaak omvat’ (art. 3:227 lid 2 BW?). Toetsen: art. 5:20 jo. 5:3 BW, natrekking doordat vitrine bestanddeel wordt van bedrijfsgebouw, art. 3:4 lid 2 BW (fysieke verbinding). Antwoord: ja.
2. Onjuiste stelling van de Bank, HR Depex/curatoren Bergel c.s., jur.bndl. blz. 40: het gaat niet om de vraag of de (fysieke) verbondenheid met het antiekbedrijf (produktieinrichting) in de zin van hoofdzaak, maar om de vraag naar de (fysieke) verbondenheid met het gebouw waarin de luchtbevochtigingsinstallatie staat.
3. Hypotheekrecht gaat teniet (art. 3:81 lid 2 sub a BW), maar 3:229 BW: van rechtswege een pandrecht op alle vorderingen tot vergoeding die in de plaats van het verbonden goed treden.
4. Gewoon beslag (Rv) op lijsten; bodembeslag ex 22 lid 3 Inv.w. op frituurpan. Criteria bodembeslag toetsen: bodem (exclusief gebruiksrecht m.b.t. bodem), bestemd tot stoffering. Resultaat: frituurpan voldoet aan criteria 22 lid 3 Inv.w. Voorts zien:
1. eigendom Gerard x eigendom Mayo.
2. Eigendomsvoorbehoud is niet-reële eigendom.
Bodembeslag fiscus treft dus doel op frituurpan.
5. Door faillissement vervallen beslagen, 33 lid 2 F, doch alleen op eigendommen failliet. Bodembeslag op frituurpan (eigendom Mayo) kan vervolgd; fiscus kan deze uitwinnen voor schuld van Gerard. Bank heeft hierop geen pandrecht, want Gerard geen eigenaar (edvbh).
T.a.v. lijsten: beslag wel vervallen ex 33 lid 2 F, want eigendom van Gerard. Bank heeft hierop stil pandrecht, Fiscus algemeen voorrecht. Hoofdrangorde: 3:279 BW, pand voor voorrecht. Uitzondering 21 lid 1 Inv.w. van toepassing (voorrang van voorrecht fiscus boven stil pand van Bank)? Alleen indien lijsten bodemgoed. Lijsten echter `voorraad’ dus geen stoffering, geen bodemgoed, Bank gaat boven fiscus ex 3:279.
Tentamenvragen deel 6
Korte vragen
Maarten leent op 7 januari 2004 € 5.000,- aan Ronald. Op 2 april 2004 verkoopt Maarten zijn vordering op Ronald aan Werner. Ter uitvoering van deze koopovereenkomst maken Maarten en Werner op 3 april 2004 een akte van cessie op. Op 4 april 2004 om 9.00 uur doet Werner de mededeling zoals bedoeld in art. 3:94 lid 1 BW aan Ronald. Op 4 april 2004 om 15.00 uur wordt het faillissement van Maarten uitgesproken.
Vraag 1a
Is Werner op 4 april 2004 rechthebbende geworden met betrekking op de vordering van € 5.000 op Ronald?
De curator in het faillissement van Maarten is er niet zeker van of de door Werner beoogde cessie rechtsgeldig heeft plaatsgevonden.
Vraag 1b
Kan de curator, in geval zijn onzekerheid omtrent de rechtsgeldigheid van de cessie juist blijkt te zijn, de alsdan nog benodigde mededeling doen aan Ronald om de cessie te voltooien?
Vraag 2
Frits begint in zijn huis uit 1642 een café. Hij laat door Hans in februari 2004 een biertapinstallatie aanleggen. De installatie wordt zo aangelegd dat deze op eenvoudige wijze en zonder schade verwijderd kan worden. Hans behoudt zich bij de verkoop en levering (de aanleg) de eigendom van de biertapinstallatie voor totdat Frits de gehele koopprijs ervan zal hebben betaald.
In mei 2004 gaat Frits failliet. Hans roept zijn eigendomsvoorbehoud in en wil, stellende dat hij eigenaar is, de biertapinstallatie terughalen. De curator stelt zich op het standpunt dat Frits eigenaar van de biertapinstallatie is, omdat de biertapinstallatie bestanddeel van het café zou zijn geworden. wie heeft gelijk, Hans of de curator?
Vraag 3
Op 14 april 2004 vestigt A ten behoeve van B een recht van hypotheek op de aan hem, A, toebehorende grond. Op 15 april 2004 bezwaart A zijn grond met een recht van erfpacht ten behoeve van C. Op 16 april 2004 bezwaart A zijn grond met een recht van vruchtgebruik ten behoeve van D.
Wanneer A in verzuim raakt met de betaling aan B van rente en aflossing, gaat B over tot hypothecaire executie van de grond van A op 3 mei 2004.
Welk(e) gevolg(en) heeft de executie door B van de grond van A, voor de rechtsposities van C onderscheidenlijk D?
Vraag 4
Het faillissement van Natasha wordt op 8 juni 2004 uitgesproken. Op 15 juni 2004 rijdt Natasha in haar auto door een rood stoplicht en veroorzaakt een botsing met Ilonka, die met haar motor komt te vallen en ernstig lichamelijk letsel oploopt. Kan Ilonka de door haar geleden schade op de boedel verhalen? Motiveer uw antwoord.
Vraag 5
Janneke gaat failliet op 29 april 2004. Haar werknemer Jip heeft per die datum een vordering op Janneke wegens achterstallig salaris over de maanden februari, maart en april 2004. De curator in het faillissement van Janneke zegt vervolgens de arbeidsovereenkomst met Jip op, met een opzegtermijn van 6 weken. Over deze 6 weken ontvangt Jip wederom geen loon.
Welke rechtspositie neemt Jip in het faillissement van Janneke in met betrekking tot
a. zijn vordering betreffende het achterstallige salaris over de maanden februari, maart en april 2004;
b. het salaris over de opzegtermijn van 6 weken?
Casus 2
Antiquair Anton is goed bevriend met Bert. Hij verkoopt op 12 april 2004 een antieke scooter aan Bert tegen een - voor een dergelijke scooter - normale prijs, maar onder de volgende ontbindende voorwaarde: wanneer het voor 26 april 2004 geplande huwelijk van Bert met Silvia, de zus van Anton, niet zal doorgaan, zal de koopovereenkomst zijn ontbonden. Bert neemt de scooter onmiddellijk mee.
Vraag 1
Heeft Bert, op 12 april 2004 de straat oprijdend bij Anton vandaan, voorwaardelijke of onvoorwaardelijke eigendom van de scooter verkregen? Motiveer uw antwoord.
Op 13 april 2004 verkoopt en levert Bert de scooter aan Chris. Chris rijdt vrolijk met de scooter bij Bert vandaan. Op 25 april 2004 maakt Bert bekend dat Tanja zijn vriendin is en dat hij niet zal trouwen met Silvia. Bert annuleert alle afspraken met betrekking tot het aanstaande huwelijk met Silvia.
Vraag 2
Wie is na deze bekendmaking door Bert eigenaar van de scooter, Anton of Chris? Motiveer uw antwoord.
In zijn antiekwinkel verkoopt Anton op 10 mei 2004 een fraai beeldje van de bekende kunstenaar Loek Loos voor € 7.000 aan Dana. Thuisgekomen zet Dana het beeldje in een vitrinekast. Zij verzekert het op 11 mei 2004 bij Verzekeraar tegen diefstal. Enkele dagen later wordt het beeldje door Xander bij Dana thuis gestolen. Conform de polisvoorwaarden draagt Dana haar eigendomsrecht met betrekking tot het beeldje over aan Verzekeraar. Verzekeraar keert daarop € 7.000 uit aan Dana. Op 18 mei 2004 vernietigt Anton rechtsgeldig de koopovereenkomst met Dana wegens bedrog.
Vraag 3
Duidt kort maar gemotiveerd de goederenrechtelijke rechtspositie aan die Anton, Dana, de Verzekeraar en/of Xander op 18 mei 2004, na de vernietiging innemen ten aanzien van het beeldje.
Anton leent op 7 juni 2004 € 10.000 van Petra. Tot zekerheid voor de terugbetaling van de lening vestigt Anton diezelfde dag een stil pandrecht ten behoeve van Petra op zijn auto. Op 9 juni 2004 draagt Petra haar vordering op Anton, groot € 10.000, ex art. 3:94 lid 1 BW over aan Tine.
Vraag 4
Heeft de overdracht van de vordering op Anton aan Tine gevolgen voor het door Anton gevestigde stil pandrecht op diens auto? Motiveer uw antwoord.
Casus 3
Kredietbank NV (hierna: de Kredietbank) verstrekt op 30 november 2003 aan advocaat mr. Fritz een krediet van € 100.000. Tot zekerheid voor de terugbetaling van het krediet vestigt mr. Fritz diezelfde dag – en voor zoveel nodig: bij voorbaat – rechtsgeldig een stil pandrecht ten behoeve van de Kredietbank op zijn bestaande en toekomstige roerende kantoorinventaris en op al zijn bestaande en toekomstige vorderingen op derden.
Vraag 1
Geef kort, maar nauwkeurig aan, aan welke eisen de vestiging van het betreffende stil pandrecht op de (toekomstige) vorderingen op derden dient te voldoen.
Op 4 december 2003 bestelt mr. Fritz een zwarte bureaustoel bij het Stoelenhuis. De stoel dient eerst nog gefabriceerd te worden; de levering ervan door het Stoelenhuis aan mr. Fritz vindt bij voorbaat plaats. Op 25 januari 2004 wordt de bureaustoel bij het Stoelenhuis afgeleverd door de fabrikant.
Vraag 2
Duidt kort maar gemotiveerd de goederenrechtelijke rechtspositie aan die het Stoelenhuis, mr. Fritz en de Kredietbank op 26 januari 2004 innemen ten aanzien van de bureaustoel (de stoel staat nog bij het Stoelenhuis). Student Hendrik huurt de bovenverdieping van het kantoorpand van mr. Fritz. Hendrik en mr. Fritz spreken met elkaar af dat mr. Fritz op eigen naam, maar voor rekening van Hendrik een rode tafel voor Hendrik zal kopen bij het Stoelenhuis. Op 3 maart 2004 koopt mr. Fritz de rode tafel. Hij neemt deze dadelijk mee naar zijn kantoor. Voordat hij ertoe gekomen is de rode tafel aan Hendrik af te geven, wordt mr. Fritz op 10 maart 2004 failliet verklaard.
Vraag 3
Duidt kort maar gemotiveerd de goederenrechtelijke rechtspositie aan die mr. Fritz, Hendrik en de Kredietbank op 11 maart 2004 innemen ten aanzien van de rode tafel (de tafel staat nog bij mr. Fritz op kantoor).
Omdat mr. Fritz zijn faillissement zag aankomen, heeft hij in februari 2004 met zijn laatste geld de opeisbare vordering inzake de zwarte bureaustoel voldaan aan het Stoelenhuis.
Vraag 4
Ziet u voor de curator in het faillissement van mr. Fritz een mogelijkheid om deze betaling aan het Stoelenhuis ongedaan te maken? Zo ja, wat zal de curator dan moeten aantonen?
In de huurovereenkomst tussen mr. Fritz en Hendrik is neergelegd dat Hendrik zijn huur maandelijks en bij vooruitbetaling zal voldoen. De Kredietbank heeft voorts op 2 maart 2004 op de voet van art. 3:239 lid 3 BW mededeling van haar pandrecht gedaan aan Hendrik Op 3 maart 2004 heeft de fiscus rechtsgeldig derdenbeslag gelegd op de huurvorderingen die mr. Fritz op dat moment heeft en nog zal verkrijgen op zijn huurder Hendrik. Op 4 maart 2004 spreken zowel de Kredietbank als de fiscus de huurder, Hendrik, aan tot betaling van de huurschuld over de maand maart 2004.
Vraag 5
Aan wie dient Hendrik op 4 maart 2004 (dus nog vóór het faillissement van mr. Fritz) de huur over de maand maart 2004 te voldoen, aan de Kredietbank of aan de fiscus? Motiveer uw antwoord.
Vraag 6
Geef aan of en in hoeverre het faillissement, de surséance van betaling en de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen qua doelstelling van elkaar verschillen dan wel met elkaar overeenkomen.
Casus 4
Lidwien heeft een stuk grond gekocht aan de Reeuwijkse plassen. Zij geeft aannemer Klus op 22 april 2004 de opdracht om een vakantiehuisje op de grond te bouwen. De financiering voor de bouw verkrijgt Lidwien van de Bank. Tot zekerheid voor de terugbetaling van de financiering verlangt de Bank een recht van hypotheek op het stuk grond en op het daarop te bouwen vakantiehuisje. Op 23 april 2004 vestigt Lidwien ten behoeve van de Bank rechtsgeldig een recht van hypotheek op het stuk grond.
Vraag 1
Dient Lidwien, wanneer het huisje door Klus zal zijn voltooid, opnieuw een recht van hypotheek te vestigen, maar nu op dat huisje, teneinde ook dat hypothecair te verbinden ten behoeve van de Bank?
Op 26 april 2004 sluit Pia, een bij Lidwien inwonende en meerderjarige zus, een aanvullende overeenkomst met Klus aangaande de eventuele meerkosten van de bouwwerkzaamheden met betrekking tot het vakantiehuisje. Lidwien vertelt bij die gelegenheid aan Klus dat zij (Lidwien) geen bezwaar heeft tegen de aanvullende overeenkomst, omdat haar zus op die wijze ook een zekere verantwoordelijkheid neemt voor het huisje. In het huisje zullen zij immers samen de vakanties doorbrengen.
In juni 2004, wanneer het vakantiehuisje is afgebouwd, verzoekt Klus om de kosten van het meerwerk ad € 8.000 aan hem te voldoen. Lidwien en Pia geven echter geen gehoor aan dit verzoek, ook niet nadat Klus hen in gebreke heeft gesteld en heeft gemaand om uiterlijk op 1 juli 2004 deze kosten aan hem te hebben betaald. Klus besluit zich op het retentierecht te beroepen.
Vraag 2
Wat moet Klus bewerkstelligen om zich op het retentierecht te beroepen, nu hij dit recht wil uitoefenen met betrekking tot het perceel van Lidwien en het daarop door hem gebouwde vakantiehuisje?
Op 15 juli 2004 kondigt de Bank aan het perceel grond en het vakantiehuisje executoriaal te gaan veilen, teneinde uit de opbrengst de openstaande vordering betreffende de kosten van het meerwerk ad € 8.000 te voldoen. Klus beroept zich op het retentierecht en weigert de toegang tot het vakantiehuisje aan de Bank. De Bank stelt echter dat Klus zich hier niet kan beroepen op het retentierecht, omdat Pia niet bevoegd was de overeenkomst van 26 april 2004 met betrekking tot de eventuele meerkosten met Klus aan te gaan.
Vraag 3
Heeft de Bank gelijk? Motiveer uw antwoord.
Antwoorden deel 6
Vraag 1a
Overdracht van vorderingen komt pas tot stand als aan alle vereisten voor overdracht zijn voldaan. Dit zijn titel, levering en beschikkingsbevoegdheid (art. 3:84 BW). Problematisch is de levering cq de beschikkingsbevoegdheid. De levering is pas voltooid als aan de eisen die art. 3:94 stelt is voldaan. Dit zijn akte en mededeling. Pas op 4 april om 9.00 uur is aan beide eisen voldaan. Echter ingevolge art. 23 jo 35 Fw kan vanaf 0.00 uur de levering en dus de overdracht niet meer voltooid worden.
Vraag 1b
Heeft de poging van de curator om de cessie te erkennen dan wel zelf mededeling te doen effect? Nee, niet volgens het arrest Van de Mosselaar/Mr. Drs. X (r.o. 3.4.3). De curator kan niet de door Maarten beoogde en deels verrichte cessie (alleen een akte) voltooien. De curator zou wel zelf de voor een cessie benodigde rechtshandelingen kunnen verrichten ((nieuwe) cessieakte, gevolgd door mededeling).
Vraag 2
De curator stelt dat o.g.v. bestanddeelvorming de installatie eigendom van Frits is geworden (art. 5:3 jo. 3:4 BW).
Aangezien de installatie zonder (noemenswaardige) schade uit het café verwijderd kan worden kan geen sprake zijn van bestanddeelvorming ex art. 3:4 lid 2 BW. Blijft over de vraag of wellicht sprake is van bestanddeelvorming ex art. 3:4 lid 1 BW (verkeersopvattingen). Het is dan de vraag of het gebouw zonder de tapinstallatie als onvoltooid moet worden beschouwd. Niet om de vraag of een café zonder tapinstallatie als onvoltooid moet worden beschouwd. Deze vraag moet ontkennend worden beantwoord. Zie: Dépex/curatoren Bergel AA nr. 5.
Eventuele extra informatie die studenten mogen geven is dat de installatie en het gebouw niet als een constructieve eenheid kunnen worden gezien, nu het niet waarschijnlijk is dat een pand uit 1642 en een tapinstallatie uit 2004 constructief op elkaar zijn afgestemd.
Vraag 3
- 3:273 lid 1 jo. 3:282: rechten C en D vervallen, omdat zij als jongere beperkte rechten niet tegen de verkoper konden worden ingeroepen;
- 3:282: schadevergoeding met voorrang onmiddellijk na degene tegen wie het vervallen recht niet kon worden ingeroepen. (Eventueel nog: C komt na B, D komt na C).
Vraag 4
Nee, art. 24 F. Het gaat hier om een verbintenis van de schuldenaar, na de faillietverklaring ontstaan, terwijl de boedel niet is gebaat bij de verbintenis (integendeel).
Vraag 5
- Achterstallig salaris: 3:288 sub e BW, algemeen voorrecht. Rang: 3:279, 3:280, 3:281 lid 2.
- Salaris over opzegtermijn: 40 lid 2 F, boedelschuld. Dient bij voorrang en als eerste uit de boedel te worden voldaan.
Casus 2
Vraag 1
Voorwaardelijke eigendom. Nemo plus-regel, terug te vinden in 3:84 lid 4 BW: Bert verwerft slechts een voorwaardelijk recht krachtens zijn voorwaardelijke titel.
Vraag 2
Anton is weer eigenaar, tenzij Chris een beroep op 3:86 lid 1 BW kan doen (indien voldaan is aan de eisen van 3:86).
De voorwaarde is in vervulling gegaan. De vervulling heeft weliswaar geen terugwerkende kracht, art. 3:38 lid 2 BW en de levering aan Chris geschiedde daarmee door een beschikkingsbevoegde, maar er zat ook een voorwaarde in die levering (3:84 lid 4 BW en de nemo plus-regel, zie vraag 1). Chris verkreeg dus van een beperkt beschikkingsbevoegde. Het vervullen van de ontbindende voorwaarde doet ook het voorwaardelijke recht van Chris eindigen. Anders gezegd: er is wel goederenrechtelijk effect. Chris heeft, net zoals Bert, krachtens een voorwaardelijke titel een slechts voorwaardelijk recht verkregen. Chris heeft eigendom verkregen onder dezelfde ontbindende voorwaarde als waaronder Bert eigenaar werd.
NB. Bert was beperkt beschikkingsbevoegd. Indien voldaan is aan de eisen van art. 3:86 lid 1 BW zal Chris derdenbescherming krijgen.
Vraag 3
- 3:53 BW: vernietiging heeft terugwerkende kracht en goederenrechtelijke werking. Anton is in beginsel altijd eigenaar gebleven, Dana heeft als beschikkingsonbevoegde geleverd aan Verzekeraar (levering ex art. 3:95 BW). Wordt Verzekeraar tegen deze bob van Dana beschermd? Niet op grond van art. 3:86 lid 1 BW, omdat de levering krachtens art. 3:95 BW geschiedde (en art. 3:86 een levering ex art. 3:90, 91 of 93 vereist). Wel op grond van art. 3:88 BW: er is een gebrek de vroegere overdracht (Anton-Dana) die niet het gevolg was van de onbevoegdheid van de toenmalige vervreemder (Anton). Ergo: Verzekeraar is eigenaar.
- Maar: dief Xander is de bezitter, ook met en na de vernietiging. De Verzekeraar heeft krachtens art. 3:88 alleen het eigendomsrecht van het beeldje.
Vraag 4
Het pandrecht gaat als afhankelijk en nevenrecht – dus afhankelijk van het bestaan van de vordering - met de vordering mee over op Tine, 3:82 jo. 6:142 BW.
Casus 3
Vraag 1
3:239 lid 1: authentieke/geregistreerde onderhandse akte, bij toekomstige vorderingen: bestaande rechtsverhouding, 3:98 jo 3:84 lid 1 (T/L/B) en lid 2 (bepaaldheidseis). Jurisprudentie bepaaldheidseis (HR Mulder, 20 sept. 2002): kern: verpanding van alle toekomstige vorderingen is geldig, mits ontstaand uit bestaande rechtsverhouding, 3:239 lid 1. Of rechtsverhouding en vordering echter bestonden, mag achteraf vastgesteld worden.
Vraag 2
Op 26 januari is er een levering c.p. 3:84, 3:115a. Dit was een levering bij voorbaat, terwijl er op de toekomstige stoel van mr. Fritz ook een stil pand bij voorbaat tbv de Kredietbank rustte. Op 25 januari wordt mr. Fritz eigenaar= beschikkingsbevoegd, 3:84, de Kredietbank is stil pandhouder, de stoel bevindt zich nog onder het Stoelenhuis als houder voor mr. Fritz.
Vraag 3
3:110: H eigenaar (directe leer); mr. Fritz: niets, Kredietbank: niets. Uitleg: tafel is nimmer in vermogen van mr. Fritz gekomen als gevolg van werking 3:110 BW: bezit en eigendom gaan buiten vermogen van mr. Fritz om naar Hendrik.
Vraag 4
Zien: opeisbare vordering, daarmee art. 47 F (en niet 42 F). Eisen toetsen (faillissementsaanvraag of samenspanning)
Vraag 5
Aan de Kredietbank. Per 1 maart is de huurvordering ontstaan. Daarmee stil pandrecht geldig (bestond bij voorbaat, 3:84, voorwaardelijke vestiging tav nog niet bestaande vorderingen, voorwaarde in eis bbv, deze eis op 1 maart om 00.00.01 uur vervuld). Op 2 maart: mededeling = inningsbevoegdheid, 3:246 BW: betalen aan pandhouder Kredietbank. Op 3 maart: derdenbeslag op de sinds 1 maart bestaande vordering over maart. Het pandrecht is geldig, de pandhouder kan zich als separatist opstellen (art. 57 F). De pandhouder is door de mededeling ook bij uitsluiting inningsbevoegd (art. 3:246 lid 1 BW). De pandhouder heeft voorrang boven de beslaglegger (art. 475h Rv a contrario).
Vraag 6
Faillissement: liquidatie van vermogen van de failliet ten behoeve van de gezamenlijke schuldeisers. Surséance van betaling: uitstel van betaling, bedoeld om schuldenaar gelegenheid te geven orde op zaken te stellen. Schuldsanering: schuldenaar kans bieden om – na liquidatie van daartoe bestemd vermogen – met schone lei te beginnen.
Casus 4
Vraag 1
Nee, huisje wordt door natrekking eigendom van Lidwien en valt daarmee – als onroerende zaak – onder het hypotheekrecht. Art. 3:3 lid 1 jo. 5:3 jo. 3:227 lid 2 BW (minimaal twee artikelen). (Art. 5:20, aanhef en sub e jo. art. 3:4 lid 2 zijn ook goed, mits aangevoerd ter ondersteuning/adstructie van dit antwoord).
Vraag 2
Vaste regel uit jurisprudentie, bijv. NJ 1996, 216, r.o. 3.5.1 (Deen/vdDrift): vereist: houderschap bij schuldeiser/retentor, dwz over de zaak direct of indirect de naar verkeersopvatting, wet en uiterlijke omstandigheden te beoordelen feitelijke macht uitoefenen, zodanig dat ex 3:290 BW ‘afgifte’ nodig is om de zaak weer in de macht van de schuldenaar of de rechthebbende te brengen. Bij onroerende zaken geschied afgifte door de zaak te ontruimen. Meer feitelijk geformuleerd: schuldeiser moet op een voor een derde voldoende duidelijke wijze de feitelijke macht over de betrokken zaak uitoefenen. Bijv. hek eromheen, honden binnen het hek, borden ‘Hier wordt het retentierecht uitgeoefend’, etc.
Vraag 3
Ja, arrest Derksen/Rabobank, NJ 2000, 730, r.o. 3.3: waar 3:291 lid 2 spreekt van de bevoegdheid om de overeenkomst (i.c. die van 26 april 2004) aan te gaan, doelt de bepaling op de bevoegdheid van de schuldenaar daartoe in zijn verhouding tot de derde met het oudere recht. Dat is in het onderhavige geval de Bank. In zodanig geval – zoals ook hier -, waarin de derde met een ouder recht (de Bank) niet is de eigenaar van de zaak, is het voor het aannemen van de in 3:291 lid 2 bedoelde bevoegdheid niet voldoende dat de eigenaar aan de schuldenaar (Pia) de bevoegdheid had verleend tot het aangaan van de overeenkomst of de schuldeiser geen reden had te twijfelen aan die bevoegdheid. In casu: uit omstandigheid dat Lidwien instemde met tekenen door Pia, valt toestemming door de Bank als ouder gerechtigde nog niet af te leiden.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Work for JoHo WorldSupporter?
Volunteering: WorldSupporter moderators and Summary Supporters
Volunteering: Share your summaries or study notes
Student jobs: Part-time work as study assistant in Leiden








Add new contribution