TentamenTests met open vragen bij Ontwikkelingspsychologie aan de Rijksuniversiteit Groningen - 2014/2015

Vragen

Vraag 1

Noem de ontwikkelingsfases welke een kind volgens Piaget doorloopt.

Vraag 2

Noem 2 kenmerken per fase die typerend zijn voor elk van deze fases (wat kan iemand die in deze fase bevindt wel/niet)

Vraag 3

Wat zijn de belangrijkste verschillen in de perspectieven van Piaget en Vygotsky ?

Vraag 4

Hoe worden stoffen die de ontwikkeling van een foetus negatief beïnvloeden genoemd?

Vraag 5

Noem 2 specifieke symptomen van depressie onder baby’s, kleuters, basisschoolkinderen en adolescenten.

Vraag 6

Welke hormonale assen zijn gemoeid bij het starten & doorlopen van de puberteit?

Vraag 7

Welke hormonen worden bij respectievelijk mannen en vrouwen zeer hoog in concentratie tijdens de adolescentie, en wat voor gevolgen heeft dit?

Vraag 8

Welke vormen van hechting zijn er, en wat zijn de kenmerken per soort hechting?

Vraag 9

Hoe wordt hechting gemeten?

Vraag 10

Welke voorspellingen kunnen gegeven worden aan de hand van typen hechting?

Vraag 11

Wat zijn de 4 belangrijkste opvoedingsstijlen, en wat typeert elke opvoedingsstijl?

Vraag 12

Welke van deze stijlen is aangetoond het beste te zijn voor het kind?

Vraag 13

Wat betekent motherese en wat voor gevolgen heeft dit voor het kind?

Vraag 14

Wat houdt intuïtive parenting in?

Vraag 15

Hoe worden Vygotsky’s theorieën in het huidige onderwijs geïntegreerd?

Vraag 16

Kan er nadat een sensitieve periode geweest is voor een belangrijk leeraspect, dit aspect nog steeds aangeleerd worden?

Vraag 17

Wat is een foneem?

Vraag 18

Is het mogelijk meerdere talen aan te leren zonder in te boeten aan andere capaciteiten?

Vraag 19

Wat is de relatie tussen sociaal economische klassen en ontwikkeling van taal bij kinderen, en waarom is dit zo?

Vraag 20

Welke hersengebieden zijn verantwoordelijk voor de algemene taalontwikkeling?

Vraag 21

Wat is segmentatie in de taalontwikkeling?

Vraag 22

Volgens welke theorieën zijn taal aangeleerd dan wel aangeboren?

Vraag 23

Welk hersengebied is verantwoordelijk voor taalbegrip?

Vraag 24

Hoe wordt de ontwikkeling van de hersenen volgens het constructivisme beschreven?

Vraag 25

Wat zijn de specifieke kenmerken van de 3 belangrijkste temperamentsoorten?

Vraag 26

Wat is de zone of proximal development? (ZPD)

Vraag 27

Wat zijn de voornaamste verschillen tussen opvoedingen in agrarische milieus en stedelijke milieus?

Vraag 28

Wat zijn interne werkmodellen, en hoe worden deze beïnvloed door de omgeving van een ontwikkelend kind?

Vraag 29

Noem 2 verschillen in kenmerken van vriendschappen tussen jongens en meisjes

Vraag 30

Wat is ruminatie en co-ruminatie, en wat zijn meestal de gevolgen van het laatste?

Vraag 31

Wat zijn de verschillen tussen cliques en crowds?

Vraag 32

In welke gevallen kunnen vriendschappen negatieve invloeden op elkaar hebben?

Vraag 33

Wat is social belonging interventie en wat zijn de gevolgen ervan?

Vraag 34

Welke voorspellingen kunnen er aan de hand van verlegenheid rond 5 jarige leeftijd gemaakt worden als volwassen persoon?

Antwoordindicatie

Vraag 1

  • Sensorimotorisch
  • Preoperationeel
  • Concreet Operationeel
  • Formeel operationeel

Vraag 2

  1. Sensorimotorisch (<2 jaar):

  • Kennisname van sensorische informatie ( tastzin>pijn, hitte, horen> schrikken van harde geluiden)

  • Weinig tot geen empathie mogelijk, egocentrisch

  • Waarschijnlijk denken babys in deze fase dat een object niet bestaat als het niet binnen zicht is

  1. Preoperationeel (2-7 jaar):
  • nog steeds egocentrisch, kan enkel vanuit eigen denkbeeld redeneren. Alles wat het kind goed of slecht vindt zou iedereen net zo moeten vinden.

  • Animisme: alles wat bestaat, inclusief niet levend objecten hebben een ziel: bijvoorbeeld als een auto niet start, is deze vaak volgens het kind ziek of boos.

  1. Concreet operationeel (7-11):
  • Meer mogelijkheden tot empathisch denken

  • Rationalisering van gedachten

  • Animisme houdt op

  1. Formeel operationeel (12>)
  • Kind kan vele mogelijkheden om uitdagingen op te lossen afwegen om tot een goede keuze te komen

  • Mogelijkheden tot abstract denken, geen concrete voorbeelden nodig om cognities te maken.

Vraag 3

Piaget dacht in fysieke rijkdommen, Vygotsky in sociale rijkdommen. Sociale context is bij Vygotsky een belangrijk speerpunt in de ontwikkeling van een kind, terwijl Piaget dacht in ontwikkelingsstadia en de daarmee gepaarde ontwikkelingen in de hersenen.

Vraag 4

Teratogenen

Vraag 5

Baby’s: Wegkijken & zelfbeschadiging dmv hoofdbonzen, bijten, zelftroosting en verlies van functies zoals zindelijkheid

Kleuters: geen zin in ‘leuke’ activiteiten, verlies van cognitieve vaardigheden/terugval (taalbeheersing)
Basisschoolkinderen:

  • Lastig, agressief, prikkelbaar.

  • Verminderde motivatie op school en minder motivatie om met vriendjes te spelen.

  • Schuldgevoel/schaamte

Adolescenten

  • Verbale uiting, somberheid en schaamte

  • Hopeloosheid

  • Hypersomnia (slaperigheid, lethargie)

Vraag 6

HPA & HPG assen

Vraag 7

Testosteron en Oestrogeen. Mannen ontwikkelen hierdoor meer haargroei en spieren over het lichaam, worden wilder in omgang, en bij vrouwen wordt vetontwikkeling ter behoeve van borstgroei, start van menstruatiecyclus en groei van schaamhaar.

Vraag 8

  • Veilige hechting: Kind speelt graag samen met ouders, en huilt als ouders weggaan, maar zal snel getroost worden bij hereniging.
  • Ambivalente hechting: Zeer van streek bij verlaten ouders, moeilijk troostbaar bij hereniging, afwerende gedragingen naar ouders toe.
  • Vermijdende hechting: niet onder indruk bij scheiding en hereniging.
  • Gedesorganiseerde hechting: tegenstrijdige en rare uitingen bij scheiding en hereniging

Vraag 9

Strange situation test

Vraag 10

Secure is het meest gunstig voor de toekomst van het kind, en zal waarschijnlijk goede sociale competenties hebben, en duidt op een goede band tussen ouder en kind. Gedesorganiseerde hechting is het minst gunstig voor de toekomst voor het kind, en duidt vaak op sociale problemen op latere leeftijd.

Vraag 11

  • Autoritatief: Veel ruimte voor eigen perspectieven, maar wel binnen gestelde kaders. Ouders zijn responsief (geven veel aandacht aan het kind) en veeleisend.

  • Autoritair: Weinig ruimte voor eigen perspectieven, ouders wil is wet, en er is minder aandacht voor het kind.

  • Permissief: veel aandacht voor het kind, en veel vrijheid. Weinig geremd door ouders.

  • Niet betrokken: zowel weinig aandacht als weinig remming door ouders.

Vraag 12

Autoritatief

Vraag 13

Opzettelijk hoge, kinderlijke stemmen opzetten en grappige geluidjes maken met overduidelijke gelaatsuitdrukkingen. Dit verbetert de band tussen ouder en kind

Vraag 14

Het toepassen van motherese, het behouden van een afstand van het kind welke door het kind als adequaat beschouwd wordt.

Vraag 15

Het stimuleren van sociale interactie, leren van elkaar in plaats van alleen van de leraar

Vraag 16

Ja, wel moeilijker.

Vraag 17

De kleinst onderscheidbare klanken

Vraag 18

Ja, mits deze talen voldoende getraind worden op de lange termijn. Sterker nog, een 2e taal leren biedt voordelen op andere cognitieve aspecten

Vraag 19

Hoe hoger de sociaal economische klassen, hoe meer woorden er gewisseld worden tussen ouder en kind, hoe beter het kind een woordenschat ontwikkelt.

Vraag 20

Geen specifieke delen, een groot netwerk van delen zijn hier verantwoordelijk voor. Broca’s & Wernicke’s zijn enkel voor productie en begrip.

Vraag 21

De afbakening van woorden, hun betekenissen en contexten. Brood is bijvoorbeeld eten, maar enkel ontbijt/lunch eten, niet voor ’s avonds. Dit soort concepten worden gesegmenteerd, in verschillende contextuele kaders geplaatst.

Vraag 22

Nativisme aangeboren, Leertheorie aangeleerd

Vraag 23

Wernicke

Vraag 24

Het is een analogie met computers. Computercellen die een bepaalde waarde toegewezen krijgen in het begin, maar door acties van de gebruiker (de omgeving) verandert na verloop van tijd.

Vraag 25

  1. Veerkrachtigen (Easy Child)

Zelfvertrouwen, competent, niet onzeker, niet onvolwassen, niet angstig; hoge schoolprestaties, weinig concentratieproblemen.

  1. Overcontrollers (Slow-to-warm-up)

Prosociaal, wordt aardig gevonden, gehoorzaam, niet agressief, niet te assertief, niet competitief; teruggetrokken, lage zelfwaardering.

  1. Ondercontrollers (Difficult)

Energiek, rusteloos, anti-sociaal, niet verlegen, kan zich niet concentreren; Lager IQ, lagere schoolprestaties, probleemgedrag, serieuze delinquentie; agressief, gemiddelde zelfwaardering.

Vraag 26

Dit is een concept van Vygotsky waarin gesteld wordt dat bij leren er altijd gestreeft moet worden naar een niveau net buiten het kunnen van het individu, zodat deze door leraren naar dat niveau gebracht kunnen worden (de zone of proximal development). Als iets te makkelijk is is er geen hulp nodig, als iets te moeilijk is lukt het zelfs met hulp niet.

Vraag 27

In agrarische milieus wordt er verwacht dat het kind ook actief is met arbeid, en praktische dingen worden snel aangeleerd door de ouders. In stedelijke omgevingen leggen de ouders veel opvoedkundige zaken bij educatieve instellingen en is het kind conversatiepartner. Sociaal constructivisme is de belangrijkste rol van de ouders.

Vraag 28

Interne werkmodellen zijn de schema’s en conceptualisatie van relaties tussen mensen. Wat men in vriendschappen/romantische relaties kan verwachten van de ander en van zichzelf. Door ervaringen met de omgeving van het kind worden deze werkmodellen op de lange termijn gevormd. In onveilige milieus zal deze anders aansluiten bij kinderen die een goede jeugd hebben gehad.

Vraag 29

Meisjes vormen dyades, unieke banden met een ander. Jongens vormen vaak vriendengroepen. Self-disclosure (zelf-openbaringen), harten luchten is wat vrouwen dichter bijeen brengt.

Vraag 30

Ruminatie is piekeren, co ruminatie is met een ander over hetzelfde onderwerp piekeren. Dit komt vaak tot een versterkte wisselwerking waarbij men depressiever wordt omdat er vaak niet over oplossingen maar enkel oorzaak/gevolgen gesproken wordt.

Vraag 31

Cliques zijn groepjes vrienden die dezelfde interesses delen en samen activiteiten doen. Crowds zijn grote groepen subculturen die dezelfde reputatie, perspectieven en ideeën genieten.

Vraag 32

Als vrienden normen en waarden hebben die als negatief beschouwd kunnen worden, worden deze vaak versterkt en uit zich dit in criminaliteit.

Vraag 33

Een opdracht waarbij nieuwe groepen (brugklassers, nieuwe studenten) een verhaal moeten schrijven over hun sociale acceptatie, en dat er subtiel wordt gestuurd naar een antwoord waaruit blijkt dat ze zich meer thuis zijn gaan voelen, en dit zelf ook gaan geloven.

Vraag 34

Deze mensen scoren later hoger op neuroticisme, lager op extraversie en zelfwaardering.

Image

Access: 
Public

Image

Join WorldSupporter!
Search a summary

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Check the related and most recent topics and summaries:
Countries and regions:

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Psychology Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
2252