- Oefenvragen bij hoofdstuk 1 van het boek Abnormal Psychology van Kring
- Oefenvragen bij hoofdstuk 2 van het boek Abnormal Psychology van Kring
- Oefenvragen bij hoofdstuk 3 van het boek Abnormal Psychology van Kring
- Oefenvragen bij hoofdstuk 4 van het boek Abnormal Psychology van Kring
- Oefenvragen bij hoofdstuk 5 van het boek Abnormal Psychology van Kring
- Oefenvragen bij hoofdstuk 6 van het boek Abnormal Psychology van Kring
- Oefenvragen bij hoofdstuk 7 van het boek Abnormal Psychology van Kring
- Oefenvragen bij hoofdstuk 8 van het boek Abnormal Psychology van Kring
- Oefenvragen bij hoofdstuk 9 van het boek Abnormal Psychology van Kring
- Oefenvragen bij hoofdstuk 10 van het boek Abnormal Psychology van Kring
- Oefenvragen bij hoofdstuk 11 van het boek Abnormal Psychology van Kring
- Oefenvragen bij hoofdstuk 12 van het boek Abnormal Psychology van Kring
- Oefenvragen bij hoofdstuk 13 van het boek Abnormal Psychology van Kring
- Oefenvragen bij hoofdstuk 14 van het boek Abnormal Psychology van Kring
- Oefenvragen bij hoofdstuk 15 van het boek Abnormal Psychology van Kring
- Oefenvragen bij hoofdstuk 16 van het boek Abnormal Psychology van Kring
Oefenvragen bij hoofdstuk 1 van het boek Abnormal Psychology van Kring
Vragen bij het eerstejaarsvak Klinische Psychologie aan de UvA
Vraag 1
Als je je ogen dicht doet en je voorstelt dat je in een grote zoete sinaasappel bijt, loopt het speeksel misschien al in je mond. Deze speekselontwikkeling is een voorbeeld van een:
Ongeconditioneerde respons
Geconditioneerde respons
Geconditioneerde stimulus
Vraag 2
Welk aspect van de definitie van psychopathologie ('psychological abnormality') heeft betrekking op het onvermogen om in het dagelijks leven voor jezelf te kunnen zorgen en productief te kunnen werken?
Lijdensdruk ('distress')
Deviantie
Dysfunctie
Antwoorden vragen bij het eerstejaarsvak Klinische Psychologie aan de UvA
1. B
2. C
Oefenvragen bij hoofdstuk 2 van het boek Abnormal Psychology van Kring
Vragen bij het eerstejaarsvak Klinische Psychologie aan de UvA
Vraag 1
De overdracht van elektrische impulsen van neuron naar neuron overbrugt kleine ruimtes. Deze ruimtes worden aangeduid als:
Dendrieten
Axonen
Synapsen
Vraag 2
Het multiculturele perspectief in de psychopathalogie benadrukt tegenwoordig vooral:
de specifieke waarden en normen die in een bepaalde culturele context bestaan
de beperkingen van een cultuurrelavistische visie
de etnisch-culturele achterstelling van bepaalde minderheidsgroepen
Antwoorden vragen bij het eerstejaarsvak Klinische Psychologie aan de UvA
1. C
2. A
Oefenvragen bij hoofdstuk 3 van het boek Abnormal Psychology van Kring
Vragen bij het eerstejaarsvak Klinische Psychologie aan de UvA
Vraag 1
GAS kenmerkt zich naast fysiologische verschijnselen van angst (zoals bij de casus van N.K.) ook nog door iets anders. Namelijk:
Veel zorgen maken
Affectvervlakking
Weinig eetlust
Vraag 2
Welke van de onderstaande alternatieven wijst op de gebrekkige validiteit van klinische interviews?
De geinterviewde zou anders reageren bij een andere interviewer
Interviewers zouden zich sterk laten leiden door hun eerste indruk van de geinterviewde
De geinterviewde zou op een andere dag anders naar voren komen
Vraag 3
Persoonlijkheidsvragenlijsten hebben in vergelijking met projectieve tests in het algemeen:
Een grote betrouwbaarheid en een grotere validiteit
Een grote betrouwbaarheid maar minder validiteit
Minder betrouwbaarheid maar wel een grotere validiteit
Vraag 4
De psycholoog en de psychiater van de polikliniek Angststoornissen zijn het eens dat Nel aan een posttraumatische stress-stoornis lijdt. Hun overeenstemming maakt het aannemelijk dat deze categorisering:
Voldoende generaliseerbaar is
Voldoende betrouwbaar is
Voldoende valide is
Vraag 5
Klinische interviews worden in de hulpverlening veelvuldig gebruikt. Een sterk punt van deze assessment methode is:
de betrouwbaarheid
het beeld dat ontstaat van wie de persoon is
de predictieve validiteit
Vraag 6
Een patient krijg in het kader van een diagnostisch onderzoek een aantal zwart-wit prenten te zien. Bij elke plaat wordt hem gevraagd een verhaal voor te leggen, waarbij de personen op de prenten de hoofdpersonen zijn. Welke test krijgt hij voorgelegd?
De Minnesota Multiphasic Personality Inventory (MMPI)
De Rorschach Test
De Thematic Apperception Test (TAT)
Vraag 7
Welke van de onderstaande stoornissen wordt beschouwd als een psychofysiologische of psychosomatische stoornis?
Migraine
Hypochondrie
Conversiestoornis
Antwoorden vragen bij het eerstejaarsvak Klinische Psychologie aan de UvA
1. A
2. B
3. A
4. B
5. B
6. C
7. A
Oefenvragen bij hoofdstuk 4 van het boek Abnormal Psychology van Kring
Vragen bij het eerstejaarsvak Klinische Psychologie aan de UvA
Vraag 1
Het onderzoek van Seligman naar depressie, waarin aangeleerde hulpeloosheid in het psychologisch laboratorium wordt ontwikkeld bij dieren, is een voorbeeld van een:
Epidemiologisch experiment
Quasi-experiment
Analoog experiment
Vraag 2
Het aantal nieuwe gevallen van een stoornis binnen een bepaalde tijdseenheid in een bepaalde populatie wordt aangeduid met de term:
Incidentie
Prevalentie
Geen van beiden
Antwoorden vragen bij het eerstejaarsvak Klinische Psychologie aan de UvA
1. C
2. A
Oefenvragen bij hoofdstuk 5 van het boek Abnormal Psychology van Kring
Vragen bij het eerstejaarsvak Klinische Psychologie aan de UvA
Vraag 1
Mevrouw D.G. lijdt aan major depressive disorder. Iemand met een bipolaire stoornis kan ook depressieve episodes hebben, maar daarnaast moet er ook sprake zijn van:
Concentratie- en slaapproblemen
Een periode van verlaagde eigenwaarde
Een periode van verhoogde stemming of agitatie
Vraag 2
Psychotherapeuten die interpersoonlijke psychotherapie doen gaan er vanuit dat de therapie zich met name moet richten op:
Het ontwikkelen van sociale vaardigheden die positieve bekrachtiging in interpersoonlijke relaties waarschijnlijk maakt (interpersonal reinforcement)
Rolovergangen in menselijke relaties (role transitions)
Interpersoonlijke conflicten (interpersonal conflicts)
Vraag 3
De werkzaamheid van tricyclische antidepressiva wordt begrepen uit het blokkeren van:
De aanmaak van norepinefrine en serotonine
De afbraak van norepinefrine en serotonine
De heropname van norepinefrine en serotonine
Vraag 4
Een zelfmoordpoging wordt vaak vooraf gegaan door een stemmingsverandering. Meestal betreft dit toegenomen:
Schuldgevoelens en schaamte
Somberheid
Woede, boosheid
Vraag 5
Wat wordt er verstaan onder parasuïcide?
Een mislukte zelfmoordpoging
Een succesvolle eerste zelfmoordpoging
Zelfmoord na moord op een ander
Vraag 6
Een flink percentage van de mensen die zelfmoord plegen lijdt aan de psychische stoornis. De stoornis die hierbij het vaakst voorkomt (in ongeveer de helft van de gevallen) is:
Chronisch alcoholisme
Ernstige depressie
Acute psychose
Vraag 7
Welke van de onderstaande alternatieven is juist? Daan is een drugsgebruiker. Bovendien heeft hij een antisociale persoonlijkheid. Op de GelNek (een alcohol en drugskliniek) vraagt men hem waarom hij naar zijn idee drugs gebruikt. Daan geeft waarschijnlijk het volgende antwoord:
Het is gewoon leuk en lekker
Ik voel me met drugs meer geremd
Ik leg met behulp van drugs makkelijker sociale contacten
Antwoorden vragen bij het eerstejaarsvak Klinische Psychologie aan de UvA
1. C
2. B
3. C
4. B
5. A
6. B
7. A
Oefenvragen bij hoofdstuk 6 van het boek Abnormal Psychology van Kring
Vragen bij het eerstejaarsvak Klinische Psychologie aan de UvA
Vraag 1
Frans is een nogal rustige, ontspannen man. Eduard daarentegen is een gespannen, prikkelbare persoon. Frans en Eduard verschillen in:
Toestandsangst ('state anxiety')
Angstdispositie ('trait anxiety')
Situatie angst ('situation anxiety')
Vraag 2
Karel is 28. Zijn zusje Sylvia is 3 jaar jonger. Karel is in het algemeen wel een ontspannen, rustige jongen, terwijl Sylvia vaak prikkelbaar en gespannen is. Karel en Sylvia verschillen in:
Angstdispositie ('trait anxiety')
Toestandsangst ('state anxiety')
Gegeneraliseerde angst ('generalized anxiety')
Vraag 3
Tina is op schoolkamp door een varken gebeten. Het deed pijn en ze was erg bang. Een maand later is ze op vakantie in Spanje, lekker met de familie naar de camping. Er is een andere Nederlandse familie aanwezig, die in het bezit is van een grote Kaukaskische Herdershond. Tina is zo bang voor de hond, dat ze er 's avonds niet door kan slapen. Haar moeder vertelt de eigenaresse van de hond dat haar dochter nooit bang was voor honden. Tina's angst voor de Kaukaskische Herdershond is een voorbeeld van:
Respons-generalisatie
Model-leren (modeling)
Stimulus-generalisatie
Antwoorden vragen bij het eerstejaarsvak Klinische Psychologie aan de UvA
1. B
2. A
3. C
Oefenvragen bij hoofdstuk 7 van het boek Abnormal Psychology van Kring
Vragen bij het eerstejaarsvak Klinische Psychologie aan de UvA
Vraag 1
Stel iemand moet van zichzelf heel vaak haar/zijn handen wassen omdat zij/hij bang is voor besmetting. Hoe wordt dit soort gedrag genoemd?
Irrationeel gedrag
Compulsief gedrag
Obsessief gedrag
Vraag 2
Catelijne stond drie maanden geleden in Apeldoorn te kijken naar hoe de bus met de Koninklijke familie langs reed, toen een zwarte auto met hoge snelheid de menigte in reed. Zelf kon ze nog net op tijd opzij springen, maar haar vriendin die naast haar stond raakte zwaar gewond. Ze is nu nog steeds vaak heel angstig en kan niet goed slapen. Catelijne heeft waarschijnlijk een:
Gegeneraliseerde angststoornis
Acute stress-stoornis
Posttraumatische stress-stoornis
Vraag 3
Bij OCD is er vaak sprake van dwanghandelingen (bijvoorbeeld handen wassen of steeds het gas controleren). Hoe verklaart men deze handelingen vanuit een cognitief perspectief?
Middels dit gedrag wil men beangstigende gedachten onderdrukken
Middels dit gedrag wil men voorkomen dat beangstigende gedachten werkelijkheid worden
Middels dit gedrag wil men beangstigende gedachten vermijden
Vraag 4
Jan stond op een gewone donderdagmiddag op de trein te wachten toen hij van dichtbij zag hoe een toevallig passant eronder kwam. Hierna was hij twee weken lang verschrikkelijk angstig, schrikachtig en voelde hij zich moe, mat en somber. Waarschijnlijk was er bij hem sprake van een:
Posttraumatische stress-stoornis
Acute stress-stoornis
Dissociatieve stress-stoornis
Antwoorden vragen bij het eerstejaarsvak Klinische Psychologie aan de UvA
1. B
2. C
3. B
4. B
Oefenvragen bij hoofdstuk 8 van het boek Abnormal Psychology van Kring
Vragen bij het eerstejaarsvak Klinische Psychologie aan de UvA
Vraag 1
Een klinische psycholoog concludeert na wetenschappelijke literatuurstudie dat de klachten en symptomen die onder een bepaalde diagnostische categorie worden genoemd, kunnen ontstaan als onbedoeld effect van eerdere behandeling bij een psychiater of psycholoog. De diagnostische categorie waarop deze uitspraak het meest waarschijnlijk van toepassing is, is:
dissociatieve hypnose
dissociatieve amnesie
dissociatieve identiteitsstoornis
Antwoorden vragen bij het eerstejaarsvak Klinische Psychologie aan de UvA
1. C
Oefenvragen bij hoofdstuk 9 van het boek Abnormal Psychology van Kring
Vragen bij het eerstejaarsvak Klinische Psychologie aan de UvA
Vraag 1
Modern onderzoek maakt aannemelijk dat schizofrenie mede veroorzaakt kan zijn door:
Bacteriële infecties in de puberteit
Resistentie tegen antibiotica
Virale infectie in de baarmoeder
Vraag 2
Welke van de volgende uitspraken is niet kenmerkend voor schizofrenie?
Vrouwen ontwikkelen de stoornis op jongere leeftijd en in meer ernstige mate dan mannen
Het suicide risico bij schizofrenie is groot (ongeveer 15%)
De incidentie in lagere sociale klassen is groter dan in hogere
Vraag 3
In recent onderzoek blijkt de rol van dopamine bij schizofrenie ingewikkelder te zijn dan men dacht, omdat:
De moderne en meer effectieve atypische antipsychotische medicatie niet alleen inwerkt op dopamine receptoren maar ook op serotonine receptoren
Overmatige dopamine activiteit slechts voorkomt bij bepaalde soorten schizofrenie
De moderne en meer effectieve atypische antipsychotische medicatie uitsluitend inwerkt op dopamine receptoren
Vraag 4
Sinds de jaren '50/'60 van de vorige eeuw is de belangstelling voor de psychologische verklaringen van schizofrenie in vergelijking met genetische en biologische verklaringen:
Aanvankelijk afgenomen en daarna weer toegenomen
Geleidelijk verminderd
Eerst toegenomen, daarna verminderd
Vraag 5
Stein is schizofreen en hij is verward en ambivalent over alles. Hij weet niet wat hij wil, heeft geen doel in zijn leven en hij lijkt niet de energie of belangstelling te hebben om bijvoorbeeld na te denken over welke broek hij op een bepaalde dag wil aantrekken of wat hij op een avond wil gaan eten. Hier is het meest waarschijnlijk sprake van:
Wilszwakte (loss of volition)
Identiteitszwakte (loss of sense of self)
Anhedonie
Vraag 6
Lucas is vaak erg jaloers. Hij is extreem zelfkritisch en heel sensitief tegenover het doen en laten van anderen. Welke persoonlijkheidsstoornis is het minst waarschijnlijk bij hem vastgesteld?
Een narcistische persoonlijkheidsstoornis
Een schizoïde persoonlijkheidsstoornis
Een theatrale (histrionic) persoonlijkheidsstoornis
Vraag 7
Janoes heeft een intake gehad voor een psychiatrische dagbehandeling in een centrum voor persoonlijkheidsstoornissen. Volgens de psychiater heeft hij een paranoide persoonlijkheidsstoornis. Janoes' vader is eveneens ooit psychiatrisch behandeld. Welke psychiatrische stoornis zal de vader waarschijnlijk hebben gehad?
Een bipolaire stoornis
Misbruik van een middel
Schizofrenie
Antwoorden vragen bij het eerstejaarsvak Klinische Psychologie aan de UvA
1. C
2. A
3. A
4. A
5. A
6. B
7. C
Oefenvragen bij hoofdstuk 10 van het boek Abnormal Psychology van Kring
Vragen bij het eerstejaarsvak Klinische Psychologie aan de UvA
Vraag 1
Jantien gebruikt vaak ecstasy en ze merkt dat ze meer en meer moet gaan gebruiken om hetzelfde verlangde effect van euforie te krijgen. Ze ontwikkelt blijkbaar:
Een tolerantie voor ecstacy (tolerance)
Een ecstasy vergiftiging (intoxication)
Ecstasy misbruik (abuse)
Vraag 2
Een recent ontwikkeld psychofarmacon veroorzaakt een zekere mate van controleverlies over het bewegingsapparaat, vertraging van de spraak en vertraagde activiteit van het centrale zenuwstelsel. Waarschijnlijk betreft het hier een:
Depressant
Stimulant
Hallucinogeen
Vraag 3
Tobias heeft zich geïnjecteerd met cocaïne. Hij staat lekker te dansen en te springen, zo goed als hij zich voelt. Gewoonlijk bereikt de euforie een hoogtepunt:
Vijf minuten voordat de dopamine gerelateerde neuronenactiviteit het grootst is
Vijf minuten nadat de dopamine gerelateerde neuronenactiviteit het grootst is
Gelijktijdig met de dopamine gerelateerde neuronenactiviteit
Vraag 4
Tamiris is in New York en koopt pillen om af te vallen. Welke stof zullen de pillen die zij aanschaft hoogstwaarschijnlijk bevatten?
Barbituraten
Cannabis
Amfetaminen
Vraag 5
Je bent gezellig met Erik op stap. Erik heeft al te veel gedronken en vraagt wat hij moet doen om zo snel mogelijk weer nuchter te worden (hij heeft morgen een tentamen en wil helder zijn). Welk antwoord is het meest juist?
Erik zou geen druppel alcohol meer moeten drinken. Verder kan hij niet veel doen, het duurt gewoon een tijdje voor je weer nuchter bent.
Erik zou geen druppel alcohol meer moeten drinken. Wat hij wel moet doen is flink wat zwarte koffie drinken. Dan ben je sneller nuchter.
Erik zou geen druppel alcohol meer moeten drinken. Als hij daarnaast om het uur een halve liter water drinkt, is hij sneller nuchter.
Vraag 6
Nick wordt behandeld in verband met een alcoholverslaving. Sinds twee weken heeft hij trillende handen. Ook zijn ooglid trilt vaak. Hij zegt zelf dat dit komt omdat hij een heleboel kleine beestjes over zijn lichaam voelt kruipen. Waarschijnlijk is er hier sprake van:
Delirium tremens
Het Korsakoff syndroom
Het foetaal alcohol syndroom
Vraag 7
Jimmy is al meer dan tien jaar verslaafd aan alcohol. Hij is sinds maart opgenomen in de verslavingskliniek waar jij stage loopt. Hij vertelt dat zijn vader uit Zwitserland komt, en dat hij vroeger zulke geweldige zomers bij zijn oma heeft doorgebracht in de Zwitserse natuur. Later blijkt uit een gesprek met een van zijn kinderen dat Jimmy helemaal nooit in Zwitserland is geweest. Daarnaast blijkt Jimmy je de volgende dag niet te herkennen. Hij lijdt waarschijnlijk aan:
Het foetaal alcohol syndroom
Het syndroom van Korsakoff
Ontwenningsverschijnselen
Antwoorden vragen bij het eerstejaarsvak Klinische Psychologie aan de UvA
1. A
2. A
3. C
4. C
5. A
6. A
7. B
Oefenvragen bij hoofdstuk 11 van het boek Abnormal Psychology van Kring
Vragen bij het eerstejaarsvak Klinische Psychologie aan de UvA
Vraag 1
Bulimia nervosa wordt altijd gekenmerkt door:
Oncontroleerbare vreetaanvallen
Overgewicht
Geforceerd braken en/of misbruik van laxeermiddelen
Vraag 2
Welke emotie speelt bij anorexia nervosa een centrale rol?
Haat
Woede
Angst
Vraag 3
Een eetstoornis (anorexia nervosa, bulimia nervosa) manifesteert zich vaak voor het eerst:
Na een periode van mislukte pogingen om af te vallen
Na een periode van grote innerlijke spanningen (zelfbeschuldiging, schaamte, schuldgevoelens)
Nadat de betrokkene een tijd succesvol heeft gelijnd, waardoor hij/zij veel complimenten kreeg van vrienden/familie
Vraag 4
Welk van de drie onderstaande psychische problemen doet zich het minst waarschijnlijk samen met anorexia nervosa voor?
Misbruik van een middel (substance abuse)
Obsessief-compulsieve stoornis (OCD)
Schizofrenie
Vraag 5
De meeste mensen met vreetbuien:
Eten teveel proteïnerijk voedsel zoals vlees en noten
Zijn overmatig kalm vlak voor en tijdens de vreetbuien
Voelen zich voorafgaand aan de vreetbui intens gespannen
Vraag 6
Voor de diagnose anorexia nervosa moet er onder andere sprake zijn van een gewichtsverlies van minstens:
10% van het normale gewicht
15% van het normale gewicht
30% van het normale gewicht
Vraag 7
De meeste mensen met bulimia nervosa:
Zijn ouder dan mensen met anorexia nervosa
Hebben een gewoner gewicht dan mensen met anorexia nervosa
Hebben vaker obsessieve gedachten over eten en voedsel dan mensen met anorexia nervosa
Antwoorden vragen bij het eerstejaarsvak Klinische Psychologie aan de UvA
1. A
2. C
3. C
4. C
5. C
6. B
7. B
Oefenvragen bij hoofdstuk 12 van het boek Abnormal Psychology van Kring
Vragen bij het eerstejaarsvak Klinische Psychologie aan de UvA
Vraag 1
Wetenschappelijk onderzoek toont aan dat er een verband bestaat tussen orgasme-stoornissen en:
Seksuele activiteiten vroeg in de pubertijd
Weinig jeugdherinneringen aan tederheid tussen de ouders
Een seksueel restrictief verleden
Vraag 2
Weinig seksueel verlangen kan veroorzaakt worden door een te laag niveau van het hormoon:
Prolactine
Testosteron
Progesteron
Vraag 3
Uit recent onderzoek van erectiestoornissen is gebleken dat in de meeste gevallen een erectiestoornis veroorzaakt werd door:
Psychosociale factoren
Fysieke factoren
Een interactie van psychosociale en fysieke factoren
Vraag 4
Op welke verschijnselen hebben gedragstherapeuten zich vanaf de jaren '50/'60 van de vorige eeuw vooral gericht bij de behandeling van seksuele dysfuncties?
Angst en spanning
Gebrek aan opwinding
Onverenigbare responsen
Antwoorden vragen bij het eerstejaarsvak Klinische Psychologie aan de UvA
1. B
2. B
3. C
4. A
Oefenvragen bij hoofdstuk 13 van het boek Abnormal Psychology van Kring
Vragen bij het eerstejaarsvak Klinische Psychologie aan de UvA
Voor dit vak zijn bij dit hoofdstuk helaas op dit moment geen oefenvragen beschikbaar.
Oefenvragen bij hoofdstuk 14 van het boek Abnormal Psychology van Kring
Vragen bij het eerstejaarsvak Klinische Psychologie aan de UvA
Voor dit vak zijn bij dit hoofdstuk helaas op dit moment geen oefenvragen beschikbaar.
Oefenvragen bij hoofdstuk 15 van het boek Abnormal Psychology van Kring
Vragen bij het eerstejaarsvak Klinische Psychologie aan de UvA
Vraag 1
Albert wordt door de huisarts verwezen voor psychotherapie. De huisarts legt uit dat de therapie waarschijnlijk een aantal jaren zal gaan duren, omdat er naast angst- en depressieklachten ook sprake lijkt te zijn van persoonlijkheidsproblematiek. Voor de angstklachten is Albert een paar jaar geleden al in therapie geweest. Het doel van de behandeling moet volgens de huisarts nu gericht zijn op persoonlijkheidsverandering en hij legt uit dat persoonlijkheidsverandering niet zo snel gaat en dat de therapie daarom intensief moet zijn. Het is het meest waarschijnlijk dat Albert door de huisarts wordt verwezen naar een psychotherapeut die werkt vanuit het:
Psychodynamische model
Cognitieve model
Gedragsmatige model
Vraag 2
Joyce is vanwege een eetstoornis en een persoonlijkheidsstoornis in dagbehandeling. Ze heeft een labiel zelfgevoel, last van sterke stemmingswisselingen, en vriendschappen, relaties en studies begint en stopt ze impulsief. Ze kan zich verschrikkelijk leeg en eenzaam voelen en vertelt in de groepstherapie dat wanneer ze zich zo voelt, ze gaat vreten. Van welke persoonlijkheidsstoornis is hier waarschijnlijk sprake?
Schizotypische persoonlijkheidsstoornis
Afhankelijke persoonlijkheidsstoornis
Borderline persoonlijkheidsstoornis
Vraag 3
Welke aspecten hebben persoonlijkheidsstoornissen onder meer met elkaar gemeen?
Een specifiek patroon van denkstoornissen, waarnemingsstoornissen en aandachtsstoornissen
Een duurzaam en star patroon van innerlijk en gedragsmatig functioneren
Een onvermogen langdurige en betekenisvolle relaties aan te gaan
Vraag 4
Dialectische gedragstherapie (DBT) is een vorm van psychotherapie waarin cognitieve, gedragstherapeutische en psychodynamische technieken worden geïntegreerd. De laatste jaren is in research vooral empirische steun gevonden voor de effectiviteit van DBT in de behandeling van:
De borderline persoonlijkheidsstoornis
De dissociatieve identiteitsstoornis
Cluster A persoonlijkheidsstoornissen
Antwoorden vragen bij het eerstejaarsvak Klinische Psychologie aan de UvA
1. A
2. C
3. B
4. A
Oefenvragen bij hoofdstuk 16 van het boek Abnormal Psychology van Kring
Vragen bij het eerstejaarsvak Klinische Psychologie aan de UvA
Voor dit vak zijn bij dit hoofdstuk helaas op dit moment geen oefenvragen beschikbaar.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Contributions: posts
Spotlight: topics
Online access to all summaries, study notes en practice exams
- Check out: Register with JoHo WorldSupporter: starting page (EN)
- Check out: Aanmelden bij JoHo WorldSupporter - startpagina (NL)
How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?
- For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
- For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
- For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
- For compiling your own materials and contributions with relevant study help
- For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.
Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
- Use the summaries home pages for your study or field of study
- Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
- Use and follow your (study) organization
- by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
- this option is only available through partner organizations
- Check or follow authors or other WorldSupporters
- Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
- Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
- Check out: Why and how to add a WorldSupporter contributions
- JoHo members: JoHo WorldSupporter members can share content directly and have access to all content: Join JoHo and become a JoHo member
- Non-members: When you are not a member you do not have full access, but if you want to share your own content with others you can fill out the contact form
Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance
Main summaries home pages:
- Business organization and economics - Communication and marketing -International relations and international organizations - IT, logistics and technology - Law and administration - Leisure, sports and tourism - Medicine and healthcare - Pedagogy and educational science - Psychology and behavioral sciences - Society, culture and arts - Statistics and research
- Summaries: the best textbooks summarized per field of study
- Summaries: the best scientific articles summarized per field of study
- Summaries: the best definitions, descriptions and lists of terms per field of study
- Exams: home page for exams, exam tips and study tips
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
- Studies: Bedrijfskunde en economie, communicatie en marketing, geneeskunde en gezondheidszorg, internationale studies en betrekkingen, IT, Logistiek en technologie, maatschappij, cultuur en sociale studies, pedagogiek en onderwijskunde, rechten en bestuurskunde, statistiek, onderzoeksmethoden en SPSS
- Studie instellingen: Maatschappij: ISW in Utrecht - Pedagogiek: Groningen, Leiden , Utrecht - Psychologie: Amsterdam, Leiden, Nijmegen, Twente, Utrecht - Recht: Arresten en jurisprudentie, Groningen, Leiden
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
897 |
Add new contribution