Strafprocesrecht - UL - Recht - B3 - Oefenbundel
- 3493 reads
Hadrian is sinds kort begonnen met vloggen. Omdat het gewenste aantal views op YouTube uitblijft, besluit hij het over een andere boeg te gooien en avontuurlijker vlogs te maken. Hadrian weet dat op de bovenste verdieping van de flat waar hij woont een luik de toegang verschaft tot het dak van de flat. Hij trommelt zijn vlogvrienden Royce en Magnus op en gezamenlijk betreden zij het dak. Zij spreken af dat Royce en Magnus aan de rand van de flat gaan hangen en dat Hadrian alles filmt met zijn camera. Nadat zij weer met beide benen op het dak staan, willen zij het hier niet bij laten. Hadrian merkt op dat aan de andere kant van het dak een kat in de zon ligt. Hij geeft zijn camera aan Royce en vraagt hem alles te filmen. Stilletjes loopt hij op de kat af en grijpt deze. Vervolgens gooit hij de kat over de rand van de flat naar beneden. Magnus, die zijn laptop bij zich heeft, plaatst de beelden direct op YouTube. Alric, die in de naastgelegen flat woont en op zijn balkon een sigaretje aan het roken was, heeft alles gadegaslagen en belt de politie. Hij geeft het signalement van Hadrian door en vertelt wat hij precies heeft gezien. Van deze verklaring en de beelden die inmiddels op YouTube staan en waarop Hadrian duidelijk herkenbaar te zien is, wordt proces-verbaal opgemaakt. Hadrian wordt hierop aangehouden ter zake van het delict omschreven in artikel 350 lid 2 Sr en meegenomen naar het politiebureau. Nadat hij is opgehouden voor onderzoek en in verzekering is gesteld, vordert de officier van justitie de bewaring van Hadrian. Hadrian moet immers nog een aantal keer worden verhoord, aldus de officier van justitie. De advocaat van Hadrian stelt dat de vordering van de officier van justitie aan alle kanten rammelt. De vordering dient volgens hem dan ook te worden afgewezen.
U bent rechter-commissaris in deze zaak. Neem een gemotiveerde beslissing op de vordering tot bewaring van Hadrian.
Bij de politie Oost-Nederland is een anonieme tip binnengekomen dat verdachte Geralt C., woonachtig aan de Pauluslaan 24 in Tilburg zijn geld zou verdienen met de handel in verdovende middelen. Volgens de tipgever zou hij de drugs vanuit zijn woning verkopen. Een check in de Basisregistratie personen leert dat op dat adres inderdaad een persoon met die naam staat ingeschreven. Daarop besluiten opsporingsambtenaren Yennefer en Vesemir nader onderzoek in te stellen door op een zaterdagavond een tijdje voor de woning aan de Pauluslaan te posten in hun surveillanceauto. Zij zien in een periode van twee uur een komen en gaan van mensen die telkens voor korte periode in de woning aanwezig zijn en vervolgens weer vertrekken. Zij herkennen daarbij een aantal personen ambtshalve als drugsgebruiker. Aan het einde van de avond zien zij Geralt uit de woning vertrekken. Daarop besluiten Vesemir en Yennefer op eigen initiatief een kijkje te gaan nemen. Eenmaal binnen in de woning treffen zij aanvankelijk niks aan dat zij kunnen relateren aan de handel in verdovende middelen, totdat het oog van Yennefer valt op een vreemd opgestelde stapel bierkratten. Nadat hij deze stapel stuk voor stuk heeft afgebouwd, wordt duidelijk dat hieronder een luik schuilgaat dat toegang geeft tot de kruipruimte. In deze kruipruimte treffen Yennefer en Vesemir grote hoeveelheden verdovende middelen aan. Enige tijd later wordt Geralt gedagvaard om te verschijnen voor de meervoudige kamer van de Rechtbank Gelderland wegens overtreding van de Opiumwet.
U bent de advocaat van Geralt. Schrijf een verweer waarin u ingaat op de rechtmatigheid van de gebruikte opsporingsmethoden.
Van groot belang voor de Nederlandse strafvordering is dat artikel 6 EVRM van toepassing is op iedereen tegen wie vervolging is ingesteld (of in de Engelse tekst: een criminal charge). Dit betekent dat aan iedereen die in de zin van dit artikel als vervolgde kan worden aangemerkt, de rechten toekomen die in dit artikel uitdrukking vinden.
Hoe verhoudt het begrip van de vervolgde uit artikel 6 EVRM zich tot het Nederlandse verdachtebegrip uit artikel 27 lid 2 Sv? Ga bij uw bespreking in op de reikwijdte van beide begrippen en noem tenminste een relevante overeenkomst en een relevant verschil.
Zowel in de fase van het voorbereidend onderzoek, als in de fase van het onderzoek ter terechtzitting, bestaat de mogelijkheid dat getuigen worden gehoord door de rechter-commissaris. Geef voor beide fases aan wat de ruimte is voor de rechter- commissaris om ambtshalve Ð dus zonder een daartoe strekkend verzoek van de verdachte of vordering van de officier van justitie Ð getuigen te horen. Doe dit aan de hand van de relevante wettelijke bepalingen.
Stelling: Opsporingshandelingen zouden alleen mogen worden verricht, indien daartoe een specifieke wettelijke bevoegdheid bestaat.
Schrijf een essay van maximaal 500 woorden waarin u reageert op deze stelling. Betrek bij uw antwoord het door M.J. Borgers geschreven artikel Normering van lichte opsporingshandelingen.
De rechter-commissaris komt, na de officier van justitie en de verdediging te hebben gehoord, tot het volgende oordeel over de vraag of Hadrian in bewaring genomen dient te worden. Op basis van artikel 63 lid 1 Sv kan, op vordering van de officier van justitie, de bewaring van de verdachte worden bevolen. De bewaring is een vorm van voorlopige hechtenis. Een bevel tot voorlopige hechtenis kan worden gegeven wanneer voldaan is aan een drietal criteria. Er moet in de eerste plaats sprake zijn van een geval als bedoeld in artikel 67 lid 1 en 2 Sv. In de tweede plaats dient er sprake te zijn van ernstige bezwaren (art. 67 lid 3 Sv). In de derde plaats moet er een grond zijn als bedoeld in artikel 67a lid 1 en 2 Sv. Deze vereisten worden hieronder uitgewerkt. Van een geval is sprake wanneer op het feit waarvan de betrokkene wordt verdacht een maximumgevangenisstraf van vier jaar of meer staat of het betreffende feit genoemd staat in artikel 67
lid 1 onder b of c Sv. Hadrian wordt verdacht van het feit omschreven in artikel 350 lid 2 Sr. Dit feit staat genoemd in artikel 67 lid 1 onder b Sv. Er is dus sprake van een geval van voorlopige hechtenis. Daarnaast moeten tegen de verdachte ernstige bezwaren bestaan ten aanzien van het feit omschreven in artikel 350 lid 2 Sr. Met ernstige bezwaren wordt gedoeld op een sterker vermoeden van schuld dan bedoeld in artikel 27 Sv. De verdenking moet ernstiger zijn, het belastende materiaal zwaarwegender. Aangezien Alric alles heeft gezien en de actie van Hadrian ook nog eens op beeld is vastgelegd en van zowel dit beeldmateriaal als de verklaring van Alric proces-verbaal is opgemaakt, kan niet anders geconcludeerd worden dan dat Hadrian als verdachte tegen wie ernstige bezwaren bestaan aangemerkt kan worden. Daarnaast dient te worden getoetst aan artikel 67a Sv; er moet sprake zijn van een ernstig gevaar voor vlucht of een gewichtige reden van maatschappelijke veiligheid. De gewichtige reden van maatschappelijke veiligheid wordt nader uitgewerkt in artikel 67a lid 2. De officier van justitie wil de voorlopige hechtenis vorderen om Hadrian nader te verhoren; andere redenen geeft hij niet. Weliswaar wordt in artikel 67a lid 2 onder 5 Sv verwezen naar het onderzoeksbelang, maar het nader verhoren van de verdachte valt daar uitdrukkelijk niet onder. Dit volgt uit de zinsnede Ôanders dan door verklaringen van de verdachteÕ. Verder zijn er geen aanwijzingen voor het bestaan van een ernstig gevaar voor vlucht of een van gronden die betrekking hebben op de maatschappelijke veiligheid. Er is dus geen grond voor voorlopige hechtenis aanwezig. Vanwege het ontbreken van een grond op basis van artikel 67a Sv wordt de vordering van de officier van justitie om Hadrian in bewaring te nemen afgewezen.
Vorm:
Goed geschreven vanuit rol rechter-commissaris.
Geen onnodige ballast, dus geen uitweidingen die niet relevant zijn voor de beslissing. In het bijzonder geen onnodig gebruik van vooraf uit het hoofd geleerde frasen; trefzeker formuleren aan de hand van de feiten van de casus.
Duidelijk geschreven zonder storende taal- en schrijffouten.
Geen inhoudelijke onjuistheden of onzuiverheden (gebruik van juiste termiYenneferogie).
Goed gestructureerd en in verhaalvorm.
Benoemen van de juiste artikelen en leden.
Mijn verweer spitst zich toe op het onrechtmatig betreden en doorzoeken van de woning van Geralt door de opsporingsambtenaren Yennefer en Vesemir. De opsporingsambtenaren zijn de woning van Vesemir binnengetreden. Voor zover zij hiertoe op grond van de artikelen 9 Opw dan wel 96 Sv gerechtigd waren, hadden zij, nu zij zijn binnengetreden in een woning, moeten beschikken over een machtiging als bedoeld in artikel 2 Awbi, afgegeven door een van de autoriteiten genoemd in artikel 3 van diezelfde wet. Uit niets blijkt dat een vorenbedoelde machtiging was afgegeven. Het betreden van de woning was dus onrechtmatig. Daarnaast hebben de opsporingsambtenaren hun bevoegdheden krachtens artikel 9 Opw danwel 96 Sv overschreden. Deze artikelen voorzien slechts in een betredingsbevoegdheid. Onder betreding valt slechts zoekend rondkijken (HR 21 oktober 2003, NJ 2007, 9, m.nt. Mevis, Tussendeur). Het verschuiven van kratten valt niet als zodanig te kwalificeren en dient dus als doorzoeken te worden aangemerkt. Mocht de rechtbank dit anders waarderen, zijn de opsporingsambtenaren toch in elk geval overgegaan tot doorzoeken door het zich toegang te verschaffen tot de kruipruimte, nu een kruipruimte niet kan worden aangemerkt als een vertrek waartoe de bevoegdheid tot doorgang in de bevoegdheid tot betreding besloten ligt (art. 9 Awbi, HR 21 oktober 2003, NJ 2007, 9, m.nt. Mevis, Tussendeur). Er was dus sprake van doorzoeking door de opsporingsambtenaren. Tot het doorzoeken van woningen is slechts de rechter-commissaris, of, onder uitzonderlijke omstandigheden de (hulp)officier van justitie bevoegd (art. 110, 97 Sv). De opsporingsambtenaren zijn hiertoe dus niet zelfstandig gerechtigd. De doorzoeking was dus onrechtmatig. Op grond van het voorgaande zal geconcludeerd moeten worden dat zowel de betreding als de doorzoeking van de woning onrechtmatig zijn geweest.
Vorm
Bij de beoordeling van de vorm zijn onder andere de volgende aspecten als wegingsfactor
meegenomen:
Goed geschreven vanuit rol advocaat. Dus betogend, niet voorhouden wat wel goed is gegaan en geen oeverloze uitwerking van leerstukken.
Geen onnodige ballast, dus geen uitweidingen die niet relevant zijn voor het betoog. In het bijzonder geen onnodig gebruik van vooraf uit het hoofd geleerde frasen: trefzeker formuleren aan de hand van de feiten van deze casus.
Duidelijk geschreven zonder storende taal- en schrijffouten.
Geen inhoudelijke onjuistheden of onzuiverheden (voorbeeld onzuiverheid: Awbi geeft geen recht tot binnentreden maar voorziet slechts in aanvullende normering. Het binnentreden van de woning was dus niet zonder grondslag, maar geschiedde zonder machtiging en om die reden is sprake van een vormverzuim).
Goed gestructureerd en in verhaalvorm.
Benoemen van de juiste artikelen en leden.
Reikwijdte verdachtebegrip
Als verdachte wordt ingevolge artikel 27 lid 2 Sv aangemerkt degene tegen wie de vervolging is gericht. Van vervolging is sprake in geval van een vordering tot bewaring, het uitbrengen van de dagvaarding, onderzoekshandelingen door de rechter-commissaris (art. 181 Sv e.v.) en het uitbrengen van de strafbeschikking.
Reikwijdte begrip vervolgde in artikel 6 EVRM
In artikel 6 EVRM worden rechten toegekend aan everyone charged with a criminal offence. Van een criminal charge is volgens de Hoge Raad sprake indien vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het OM een strafvervolging zal worden ingesteld. Dit is het geval zodra de burger dat uit bijvoorbeeld een official notification of uit ander optreden van de autoriteiten kan opmaken, zoals op het moment van de inverzekeringstelling en soms bij de aanhouding of het eerste verhoor. Overeenkomst beide begrippen Het verdachte begrip in artikel 27 lid 2 Sv is gekoppeld aan de vervolgingsbeslissing. Anders dan artikel 27 lid 1 Sv kent het tweede lid niet de eis van een redelijke verdenking. Het betreft een formeel verdachtebegrip. Het begrip vervolgde als bedoeld in artikel 6 EVRM ziet op de criminal charge. In die definitie is evenmin een verdenkingsvoorwaarde ingebakken. In zoverre zou dus eveneens van een formeel begrip kunnen worden gesproken.
Verschil tussen beide begrippen
Het startpunt van een criminal charge in de zin van artikel 6 EVRM is het moment dat een persoon uit een official notification of uit ander optreden van de autoriteiten kan opmaken dat hij in staat van beschuldiging is gesteld, zoals gezegd bijvoorbeeld bij de inverzekeringstelling en soms bij de aanhouding of het eerste verhoor. Van een criminal charge kan derhalve al op een eerder moment sprake zijn dan de vervolging naar Nederlands recht formeel aanvangt. Dat betekent dat iemand die nog geen verdachte is in de zin van artikel 27 lid 2 Sv, al wel een vervolgde kan zijn in de zin van artikel 6 EVRM.
De mogelijkheid tot het horen van getuigen door de rechter-commissaris is neergelegd in artikel 210 Sv. In de fase van het voorbereidend onderzoek kan de rechter-commissaris alleen ambtshalve onderzoek verrichten indien de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt (art.182 lid 7 Sv). Deze bepaling is ook van toepassing op het horen van getuigen krachtens artikel 210 Sv. Indien het onderzoek ter terechtzitting is begonnen, kan de zittingsrechter op grond van artikel 316 lid 1 de zaak terugverwijzen naar de rechter-commissaris voor het doen van nader onderzoek. Hieronder valt blijkens het tweede lid ook het horen van getuigen. Het onderzoek geschiedt overeenkomstig de tweede tot en met de vijfde afdeling van de derde titel van het tweede boek. De vraag is hoeveel ruimte de rechter-commissaris in deze fase nog heeft om ambtshalve getuigen te horen. De bepalingen van de artikelen 181-183 Sv zijn immers niet meer van toepassing (zie ook art. 316 lid 3 Sv). In deze fase ontleent de rechter-commissaris zijn bevoegdheid aan de verwijzingsopdracht (HR 3 maart 2015, NJ 2015, 311, m.nt. Borgers). In de praktijk komt het echter voor dat de zaak open of half-open wordt terugverwezen naar de rechter-commissaris. In een dergelijk geval krijgt de rechter-commissaris van de zittingsrechter de ruimte om zelf te beslissen of er aanleiding bestaat tot het horen van andere getuigen dan die in de verwijzingsopdracht genoemd.
NB: Hieronder worden de belangrijkste argumenten ten aanzien van de stelling weergegeven.
Deze opsomming is dus niet uitputtend. Bij de beoordeling van de essays is er rekening mee gehouden dat over deze argumenten verschillend kan worden gedacht en dit invloed heeft op de conclusie die uiteindelijk getrokken wordt. De stelling lijkt voort te vloeien uit het strafvorderlijk legaliteitsbeginsel (als neergelegd in art. 1 Sv). Met dat beginsel wordt de bevoegdheid van de overheid tot het maken van inbreuken op de rechten en vrijheden van de burger gebonden aan de wet in formele zin, dit om de rechtszekerheid te bevorderen. Bij zware inbreuken op grondrechten dient er een specifieke formeel-wettelijke bevoegdheid te zijn. Echter, bij lichte opsporingshandelingen volstaat een algemene taakstellende bepaling als artikel 3 Politiewet 2012 en/of artikel 141/142 Sv (zie bijvoorbeeld HR 1 juli 2014, NJ 2015, m.nt. Van Kempen, De stille sms). Het is dus niet zo dat opsporingshandelingen alleen mogen worden verricht indien daartoe een specifieke formeel-wettelijke bevoegdheid bestaat. Als lichte opsporingshandelingen kunnen blijkens de jurisprudentie van de Hoge Raad worden aangemerkt opsporingshandelingen die een beperkte (of geen) inbreuk maken op grondrechten en die niet zeer risicovol zijn voor de integriteit en beheersbaarheid van de opsporing. Duidelijk is dat de beoordeling of de algemene taakstellende bepalingen volstaan als bevoegdheidsgrondslag niet op basis van strakke regels geschiedt, en sterk afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval. Aan de huidige normeringswijze van lichte opsporingshandelingen zijn zowel voordelen als nadelen verbonden. Allereerst zij opgemerkt dat het onmogelijk zou zijn om iedere opsporingshandeling van een specifieke formeel-wettelijke basis te voorzien. Het voornaamste voordeel van de huidige normeringswijze van lichte opsporingshandelingen is dat hiermee voorkomen wordt dat iedere keer dat een nieuwe opsporingsmethode wordt ontwikkeld, de formele wetgever in actie zou moeten komen alvorens deze methode kan worden toegepast. De rechtspraak kan de snelheid waarmee de techYenneferogie zich ontwikkelt beter bijhouden. Tegelijkertijd stelt de rechtspraak ook grenzen aan de creativiteit van opsporingsambtenaren, wanneer fundamentele rechten en/of de integriteit van het overheidshandelen onder druk komen te staan.
Het voornaamste nadeel van deze normeringswijze is dat, juist omdat deze zich kenmerkt door een zeer casu•stische benadering, het tot rechtsonzekerheid kan leiden, zowel bij de opsporingsambtenaar als bij de burger, met alle gevolgen van dien: twijfel bij de opsporingsambtenaar of een bepaalde methode mag worden toegepast, waardoor hij deze achterwege laat (waarmee ingeleverd wordt op het vlak van de effectiviteit van de opsporing), of waardoor hij juist de grenzen opzoekt (waardoor bij de burger de indruk kan ontstaan dat ingeboet wordt op het gewenste niveau van rechtsbescherming). Om dit nadeel te ondervangen stelt Borgers voor om lichte opsporingshandelingen nader te normeren aan de hand van de algemene maatregel van bestuur (AMvB). Met deze normeringswijze wordt enerzijds flexibiliteit geboden, en anderzijds rechtszekerheid. Daarnaast is er democratische controle op de totstandkoming van de AMvB. Toch zullen er ook bij deze normeringswijze discussies blijven bestaan over de toelaatbaarheid van lichte opsporingshandelingen, zodat rechterlijke controle nodig blijft. Het is dus niet zo dat opsporingshandelingen alleen mogen worden verricht, indien daartoe een specifieke formeel-wettelijke bevoegdheid bestaat. Er kan echter worden betoogd dat de huidige normeringswijze van lichte opsporingshandelingen te casu•stisch is en tot rechtsonzekerheid leidt. De suggestie van Borgers om deze opsporingshandelingen nader te normeren aan de hand van de AMvB zou uitkomst kunnen bieden.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Deze bundel bevat oude en oefententamens te gebruiken bij het vak Strafprocesrecht aan de Universiteit Leiden.
Nog meer oefenen op WorldSupporter?
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
2074 |
Add new contribution