Waag jij binnenkort de sprong naar het buitenland? Verzeker jezelf van een goede ervaring met de JoHo Special ISIS verzekering
Stamplijst neurologie
Laesies van het centraal motorisch neuron | Kenmerken:
|
Laesies van het perifeer motorisch neuron | Kenmerken:
|
Perifere laesies |
|
Voorhoorncel | Er is spieratrofie en er zijn fasciculaties. Pas bij ernstige paresen is er sprake van hyporeflexie. De sensibiliteit is ongestoord. Aandoeningen die hieronder vallen zijn spinale spieratrofie en amyotrofische lateraalsclerose. |
Zenuwwortel/plexus | Symptomen zijn pijn, krachtsverlies en soms ook spieratrofie. Vaak zijn er sensibele stoornissen in de bijbehorende dermatomen. Wanneer een aangedane wortel deel uitmaakt van de reflexboog dan kan deze verzwakt of afwezig zijn. Een aandoening van de wortel is een hernia nuclei pulposi. Aandoeningen van de zenuwplexus kunnen o.a. veroorzaakt worden door diabetes mellitus of een trauma. |
Perifere zenuw | Er is sprake van motorische en sensorische uitval van de aangedane zenuw, ook zijn de aangedane reflexen verlaagd of afwezig. Er kan onderscheid gemaakt worden tussen axonale en demyeliniserende neuropathiën, dit verschil kan worden aangetoond met een EMG. Neuropathiën kunnen worden veroorzaakt door o.a. diabetes mellitus, trauma of compressie. |
Neuromusculaire overgang | Hierbij neemt de spierkracht tijdens inspanning en in de loop van de dag af. Meestal is er geen sprake van atrofie en de reflexen zijn niet afwijkend. Een voorbeeld hiervan is myasthenia gravis. |
Spieren | Hierbij uit de spierzwakte zich met name in de proximale spieren. Soms ontstaat er bij spierziekten atrofie, maar meestal blijft de spiermassa normaal of neemt deze toe, doordat de spieren bij spierziekten vervetten. De reflexen blijven voor lange tijd normaal opwekbaar. De ziekte van Duchenne is een voorbeeld van een spierziekte. |
|
|
Aandoeningen van het cerebellum | Aandoeningen van het cerebellum leiden er toe dat de verschillende elementen van een beweging niet goed op elkaar worden afgestemd, dit leidt tot schokkerige en ongecoördineerde bewegingen. Aandoeningen van het cerebellum uiten zich tevens in de spraak, waarbij het volume en de stemhoogte sterk wisselt en er een slechte articulatie (dysartrie) ontstaan. Andere symptomen die kunnen optreden zijn een dronkemansgang, ataxie, dysdiadochokinese en een intentietremor. Het cerebellum kan beschadigd raken door chronisch alcoholgebruik, maar ook door infarcten. |
Hypokinesie | Dit is een vermindering van de spontane beweging, patiënten doen er langer over om op een externe of interne stimulus te reageren, zoals bij de ziekte van Parkinson. |
Rigiditeit | Bij rigiditeit is er sprake van een verhoogde tonus. Er is vaak sprake van een tandradfenomeen, terwijl er bij spasticiteit sprake is van een knipmesfenomeen. Wanneer de onderzoeker de patiënt met afhangende benen op de onderzoeksbank laat zitten en hier vervolgens een duw tegen geeft zullen de benen vervroegd stoppen met heen en weer pendelen. |
Chorea | Dit zijn onregelmatig voorkomende, snelle en niet-doelgerichte bewegingen van romp, armen, benen of het gelaat. Deze bewegingen verstoren het normale bewegingspatroon. Vaak worden de onwillekeurige bewegingen afgemaakt door een willekeurige beweging, zoals het strijken door de haren of iets van de kleding afvegen. Choreatische bewegingen nemen toe bij emoties en spanning, ze zijn kenmerkend voor de ziekte van Huntington. |
Sensibiliteit |
|
Gnostische sensibiliteit | Deze bestaat uit bewegings-, positie-, vibratie- en discriminatiezin. De impulsen komen binnen via de achterstrengen en kruisen pas in de medulla oblongata, waarna ze verder gaan naar de thalamus. Deze wordt vooral voortgeleid via dikke gemyeliniseerde vezels. |
Vitale sensibiliteit | Deze bestaat uit pijn-, temperatuur- en aanrakingszin. De vitale sensibiliteit kruist gelijk bij binnenkomst in het ruggenmerg en loopt verder via de tractus spinothalamicus naar de thalamus. Vitale sensibiliteit loopt vooral via dunne gemyeliniseerde en ongemyeliniseerde vezels. |
Sensibiliteitsstoornissen |
|
Perifere zenuw | Afhankelijk van de mate waarin de zenuw beschadigd is kunnen de gnostische en/of de vitale sensibiliteit zijn aangedaan. Wanneer vooral de vitale sensibiliteit is aangedaan, dan is er sprake van dysesthesie (= een veranderd gevoel), hyperpathie, afgenomen temperatuur- en pijnperceptie en/of een toegenomen pijngevoel, zoals bij een diabetische neuropathie. Bij een stoornis van een voornamelijk gnostische zenuw is er meestal sprake van een gestoorde pijnzin, zoals bij een drukneuropathie. |
Polyneuropathie | Voornamelijk lange vezels zijn aangedaan, wat vooral leidt tot een stoornis in de gnostische sensibiliteit. De klachten zijn distaal meer uitgesproken dan proximaal. |
Plexus brachialis | Bij een bovenste plexus laesie valt de sensibilitiet van de bovenarm en de radiale onderarm uit, motorisch gezien zijn de abductoren en exorotatoren van het schoudergewricht, de m. biceps, m. brachioradialis en de extensoren van de onderarm aangedaan. Bij een onderste plexuslaesie zijn er op sensibel vlak stoornissen aan de ulnaire kant van onderarm en hand. Motorisch zijn er stoornissen van de lange flexoren in de hand en de kleine handspieren. Ook kan bij een onderste plexus laesie een syndroom van Horner (miosis, ptosis en anhydrosis) voorkomen. |
Zenuwwortel | Er zijn sensibiliteitsstoornissen in het bijbehorende dermatoom en er is met name een stoornis van de vitale sensibiliteit. Wanneer er een reflexboog op de wortel ligt, dan kan deze uitvallen. |
Ruggenmerg | Bij een dwarslaesie vallen alle sensibele functies onder dit niveau uit, dit gebied ligt 1 tot 2 dermatomen onder het niveau van de laesie. Aan de bovenzijde van het gebied is hyperpathie aanwezig. Wanneer een complete dwarslaesie acuut optreedt dan zijn de spierrekkingsreflexen de eerste weken afwezig, dit wordt de spinale shockfase genoemd. Wanneer er een laesie in één helft van het myelum zit, dan kan dit homolateraal een piramidebaansyndroom en een stoornis van de gnostische sensibiliteit veroorzaken. Contralateraal is er dan een stoornis van de vitale sensibiliteit. |
Thalamus | Er is contralateraal van de laesie een stoornis van de sensibiliteit. De gnostische sensibiliteit is meer aangedaan dan de vitale sensibiliteit. |
Capsula interna | Laesies in het achterste been van de capsula interna berusten meestal op lacunaire infarcten, die leiden tot een zogenaamde ‘pure sensory stroke’, dit is een contralaterale stoornis van alle sensibele functies. |
Hersenzenuwen |
|
N. Olfactorius (N. I) | Verzorgt de reuk, die tot stand komt in de reukreceptoren die gelegen zijn in het dak van de neusholte. |
N. Opticus (N. II) | Belangrijke aandoeningen van de n. opticus zijn neuritis optica (bijvoorbeeld door multipele sclerose), ischemische opticusneuropathie (bijvoorbeeld door arteriitis temporalis) en een drukneuropathie (bijvoorbeeld door een tumor of aneurysma). Bij het onderzoek van de n. opticus wordt eerst de visus bepaald, waarbij de patiënt gebruikmaakt van eventuele bril of lenzen. Ook worden de gezichtsvelden getest en er kan gebruik gemaakt worden van fundoscopie. |
N. Oculomotorius (N. III) | Spieren die geïnnerveerd worden door deze zenuw zijn de m. rectus superior, m. rectus inferior, m. rectus medialis en m. obliquus inferior. Indien de n. ocolumotorius volledig is uitgevallen dan treedt er een parese van de bijbehorende oogspieren op, maar ook een ptosis door een parese van de m. levator palpebrae. Bij een oculomotoriusletsel staat het oog naar buiten en enigszins naar beneden. Oorzaken van oculomotorisusuitval zijn onder andere vasculair (door diabetes of arteriitis) of compressie door inklemming of een aneurysma. |
N. Trochlearis (N. IV) | De n. trochlearis innerveert de m. obliquus superior. Bij uitval van de n. trochlearis ontstaan de dubbelbeelden vooral bij het naar beneden en nasaal kijken. Bijvoorbeeld bij lezen of traplopen. Oorzaken van trochlearisuitval zijn onder andere trauma, vasculaire oorzaken en diabetes. |
N. Trigeminus (N. V) | Sensibel gedeelte:
Het motorische gedeelte van n. trigeminus innerveert de kauwspieren. De motorische vezels worden geïnnerveerd vanuit beide hersenhelften, bij een laesie in één hemisfeer zal dus geen uitval van de kauwspieren optreden. Een belangrijke aandoening van de n. trigeminus is de trigeminusneuralgie, hierbij ontstaan hevige pijnscheuten in het verzorgingsgebied van de n. trigeminus. Een trigeminusneuralgie is meestal idiopathisch. De sensibiliteit wordt onderzocht door de drie gebieden van de n. trigeminus in het gelaat te testen. Ook wordt de corneareflex getest. Afferent wordt deze reflex aangestuurd door de n. trigeminus en efferent door de n. facialis. Gezien de gevoeligheid per persoon erg verschilt is het belangrijk de corneareflex beiderzijds te testen. |
N. Abducens (N. VI) | Deze innerveert de m. rectus lateralis. Bij uitval van de n. abducens kan de patiënt het oog niet naar buiten bewegen, hij of zij heeft dan met name last van dubbelbeelden bij in de verte kijken. Belangrijke oorzaken van abducensuitval zijn onder andere vasculaire oorzaken, trauma, verhoogde intracraniële druk of een tumor. |
N. Facialis (N. VII) | De n. facialis innerveert ondermeer de m. stapedius, de aangezichtsmusculatuur en zorgt voor de traansecretie en de slijm- en speekselvoorziening van de mond- en neusholte. Indien het een centrale laesie betreft, dan is er ook nog aansturing van het oog en voorhoofd vanuit de gelijkzijdige hersenhelft. Bij een centrale laesie is dus vooral de onderste gezichtshelft aangedaan, bij een perifere laesie zijn zowel de bovenste als onderste gezichtshelft aangedaan. Denk bij een perifere laesie altijd aan het voorkomen van keratitis. Bij het neurologisch onderzoek wordt er eerst naar het gelaat in rust gekeken. Vervolgens vraagt de onderzoeker de patiënt de wenkbrauwen op te trekken, te fronsen, de ogen stevig sluiten en de tanden te laten zien. |
N. Vestibulochochlearis (N. VIII) | Bij het onderzoek van deze hersenzenuw worden de functies van de cochlea en het labyrint getest. Ook worden de proef van Rinne en de proef van Weber uitgevoerd. |
N. Glossopharygneus (N. IV) en N. Vagus (N. X) | De belangrijkste functies van deze zenuwen zijn de smaak van het achterste deel van de tong, het gevoel van het achterste deel van de tong, palatum molle en de nasopharynx en de motoriek van de mond- en keelholte. Ook is er nog een autonome innervatie van diverse inwendige organen. Klinische verschijnselen bij uitval van de n. glosspharyngeus en n. vagus zijn spraak- en slikstoornissen. Door een parese van het palatum molle kan de spraak nasaal worden. Heesheid kan duiden op een laesie van de n. recurrens, die deel uitmaakt van de n. vagus. Bij het neurologisch onderzoek wordt in de mond gekeken terwijl de patiënt ‘aaa’ en ‘eee’ zegt. Wanneer er sprake is van een eenzijdige pharynxparese en de patiënt zegt ‘eee’, dan zal de gehemelteboog naar de gezonde kant getrokken worden. |
N. Accesorius (N. XI) | Deze zenuw heeft vooral motorische vezels die op cervicaal niveau (C1-C5) liggen. Deze vezels innerveren de m. sternocleidomastoïdeus en m. trapezius. |
N. Hypoglossus (N. XII) | Deze hersenzenuw zorgt voor de aansturing van de tongspieren. Klinische verschijnselen bij uitval zijn problemen met spreken en slikken. Bij een eenzijdige uitval wordt de tong naar de aangedane kant uitgestoken. Dubbelzijdige perifere uitval komt met name voor bij amyotrofische lateraal sclerose, hierbij zijn ook fasciculaties te zien. |
Reflexen |
|
Bicepspeesreflex |
|
Tricepspeesreflex |
|
Vingerflexiereflex |
|
Kniepeesreflex |
|
Achillespeesreflex |
|
Masseterreflex |
|
Corneomandibulaire reflex | Door de cornea aan te raken met een watje trekken de kinspieren samen. Hierdoor ontstaat er een deviatie van de kaak naar contralateraal. |
Snoutreflex | Door op de bovenlip te tikken worden de lippen tijdelijk getuit. |
Palmomentale reflex | Door met een voorwerp over de handpalm te krassen ontstaat er een contractie van de spieren in de kin. |
Bitemporale hemianopsie | Bij een bitemporale hemianopsie is er een halfzijdige, complete dan wel incomplete, uitval van het temporale gezichtsveld van beide ogen. Dit ontstaat door een laesie ter hoogte van het chiasma opticum, dit wordt bijna altijd veroorzaakt door een hypofysetumor en in zeldzame gevallen door een craniofaryngeoom. |
Homonieme hemianopsie | Dit is een hemianopsie die aan beide ogen links voorkomt of aan beide ogen rechts voorkomt. Een homonieme hemianopsie wijst op een laesie achter het chiasma opticum. De laesie bevindt zich dan contralateraal van het defecte gezichtsveld. Bij een temporale laesie is het bovenkwadrant aangedaan en bij pariëtale laesies is het onderkwadrant aangedaan. |
Syndroom van Horner | Bij het syndroom van Horner is er een geringe ptosis en miosis, al dan niet in combinatie met opgeheven zweetsecretie (= anhydrosis) van de ipsilaterale gelaatshelft. Hierbij zijn de sympathische vezels van de m. tarsalis en de m. dilatator pupillae aangedaan. Het syndroom van Horner kan ontstaan door infarcten in de laterale medulla oblongata, dissectie van de a. carotis, onderste plexus-brachialislaesies of een longtoptumor. |
Pupilreacties | Wanneer er met een lampje in één oog geschenen worden beiden pupillen kleiner. Dit komt doordat afferente impulsen die ontstaan in de retina via de n. opticus, het chiasma opticum en de tractus opticus naar de linker en rechter nucleus pretectalis lopen. Vanuit de beide nuclei pretectalis ontstaat er prikkeling van de linker en rechter kern van Edinger-Westphal. Vanuit hier loopt het efferente gedeelte van de reflexbaan, via de n. oculomotorius naar de m. sphincter pupillae van de iris. |
BPPD | De patiënt heeft dagelijks last van aanvallen van hevige draaiduizeligheid. Deze klachten ontstaan meestal na een abrupte positieverandering en duren ongeveer 10-30 seconden. BPPD ontstaat door klontvorming in de halfcirkelvormige kanalen van het labyrint, hierdoor raakt de stroom van endolymfe verstoord. Om BPPD vast te stellen kan de kiepprof van Dix-Hallpike uitgevoerd worden. |
Ziekte van Ménière | Er zijn aanvallen van draaiduizeligheid die enkele uren tot dagen duren. Daarnaast is er ook sprake van oorsuizen aan één kant en een verminderd gehoor. Waarschijnlijk ontstaat de ziekte van Ménière door tijdelijke hydrops van de endolymfe in het labyrint, doordat er niet voldoende resorptie plaatsvindt. |
Proef van Rinne | Hierbij wordt een trillende stemvork op het os mastoideum van de patiënt gezet en daarna voor het oor gehouden. De patiënt hoort deze voor het oor gewoonlijk beter. Indien de proef van Rinne gestoord is wijst dit op een geleidingshardhorendheid. |
Proef van Weber | Bij de proef van Weber wordt de trillende stemvork midden op het voorhoofd van de patiënt gezet. Wanneer het geluid in één oor beter hoorbaar is (lateralisatie), dan duidt dit op een geleidingsstoornis aan de kant waar het geluid beter hoorbaar is, of op een perceptiestoornis aan het andere oor. |
Epilepsie |
|
Eenvoudige partiële aanval | Hierbij is het bewustzijn helder en reageert de patiënt op zijn of haar omgeving. De verschijnselen uiten zich lokaal met trekking, verstijving of een aura. |
Complexe partiële aanval | Hierbij is er wel sprake van een vermindert bewustzijn. De patiënt reageert slecht op zijn of har omgeving, ook kan er sprake zijn van automatismen, waarbij de patiënt voor zich uitstaart en handelingen verricht zoals smakken of kauwen. |
Secundair gegeneraliseerde aanval | Hiervan is sprake wanneer een eenvoudige partiële aanval of een complexe partiële aanval overgaat in een gegeneraliseerd tonisch-klonisch insult. |
Tonisch-klonisch insult | Er is een plotselinge verkramping van armen en benen, gevolgd door heftige, vaak symmetrische, regelmatige spierschokken. De patiënt voelt dit aankomen. Ook kan het voorkomen dat de patiënt op zijn tong of wang bijt en urine laat lopen. Een aanval duurt ongeveer 2-3 minuten. Vaak zijn patiënten naderhand verward en klagen ze over spierpijn en hoofdpijn. |
Absences | Deze komen vooral voor op de kinderleeftijd. Dit zijn seconden durende aanvallen waarbij de patiënt voor zich uit staart, de patiënt kan zich dit niet herinneren. Soms is het moeilijk om dit te onderscheiden van een complexe partiële aanval. Absences beginnen meestal bij kinderen tussen de vier en twaalf jaar en gaan voor het twintigste levensjaar weer over. Vaak komen ze voor in combinatie met gegeneraliseerde tonisch-klonische insulten. Absences kunnen worden opgewekt door hyperventilatie. |
Atone aanvallen | Deze komen met name voor op de kinderleeftijd. Er is een plotseling tonusverlies waardoor de patiënt op de grond valt. |
Myoklonieën | Hierbij is het bewustzijn intact. Er treden kortdurende, symmetrische spierschokken van de ledematen op. |
Syndroom van West | Dit syndroom ontstaat meestal rond de leeftijd van 6 maanden, met aanvallen waarbij het kind in elkaar krimpt met flexie van de armen en benen (zogenaamde salaamkrampen). Er is een stagnatie van de ontwikkeling van het kind. Het EEG laat voor dit syndroom kenmerkende activiteit zien, zognaamde hypsaritmie. De prognose is meestal somber, de aanvallen zijn vaak niet goed te onderdrukken en kinderen houden vaak een blijvende ontwikkelingsachterstand. Meestal wordt behandeld met vigabatrine. |
Syndroom van Lennox-Gastaut | Ontstaat op de kinderleeftijd en gaat gepaard met myoklonieën, atone aanvallen, tonische aanvallen en atypische absences. Ook hier is de prognose ongunstig wat betreft de ontwikkeling en het onderdrukken van de aanvallen. |
|
|
Ziekte van Bechterew/spondylitis ankyopoetica | De ziekte van Bechterew is een niet-bacteriële vorm van spondylitis. Meestal ontstaan de eerste verschijnselen rond het 20e levensjaar, maar zelden na het 45e levensjaar. In het begin is er vooral sprake van ochtendstijfheid en uitstralende pijn in de bovenbenen. Een voorgeschiedenis met de ziekte van Reiter, M. Crohn, psoriasis, uveïtis of reactieve artritis maakt de diagnose waarschijnlijker. Er zijn röntgenologisch al vroeg veranderingen in de sacro-iliacale gewrichten aantoonbaar. Daarnaast is de BSE vaak verhoogd en heeft 90% van de patiënten HLA-type B27. |
Hernia nuclei pulposi | Hieraan moet gedacht worden bij rugpijn met uitstralende pijn in één of beide benen. Wanneer er geen uitstralende pijn is, dan is het zeer onwaarschijnlijk dat het een HNP betreft. Meestal komen lumbale hernia’s voor tussen de wervels L4-L5 of L5-S1. Bij patiënten ouder dan 50 jaar komen vaker hoger gelegen hernia’s voor. Bij een HNP moet men altijd rekening houden met een mogelijk caudasyndroom. |
Neuroborreliose (ziekte van Lyme) | Hierbij is er een hevige uitstralende pijn in één of beide benen. Ook is er vaak sprake van een perifere facialisparese of uitstralende pijn in het verloop van de wortels van arm of romp. Daarnaast kan er sprake zijn van spierzwakte, gevoelsstoornissen en areflexie. Verder moet men vragen naar een eventueel erythema migrans. Met een liquorpunctie kan een toegenomen aantal (mononucleaire) cellen aangetoond worden. |
Meralgia paresthetica | Meralgia paraesthetica is een drukneuropathie van de n. cutaneus femoris lateralis. Het komt vooral bij mannen voor. Patiënten klagen over een branden of tintelend gevoel aan de buitenzijde van het bovenbeen, vooral na het staan of lopen. |
Multipele sclerose | De meest frequent optredende eerste verschijnselen zijn sensibele verschijnselen: doof, vreemd, tintelend of branderig gevoel in de ledematen en visusstoornissen. Deze beginverschijnselen zijn vaak vaag, weinig specifiek en kortdurend. Verschijnselen die later van de ziekte optreden: motorische verschijnselen, dubbelzien, coördinatiestoornissen, blaasfunctiestoornissen en erectiestoornissen. Diagnostische criteria:
Behandeling is mogelijk op de volgende manieren: Beïnvloeding van het ziektebeloop: hiervoor worden immuunmodulerende middelen als interferon-bèta en glatiramer gebruikt. Deze hebben een gunstige invloed op het ziektebloop. Het ontstaan van nieuwe laesies op de MRI en klinische exacerbaties wordt hiermee onderdrukt. Dit middel is vooral van nut bij patiënten met een korte ziekteduur en een hoge frequentie van exacerbaties. Op de lange termijn is er echter geen bewezen effect. Behandeling van exacerbaties: er is aangetoond dat hooggedoseerde, iv toegediende methylprednisolon hierbij een gunstig effect heeft. Behandeling van diverse verschijnselen t.g.v. de ziekte: zoals spasticiteit en mictieproblemen. |
Neuro-oncologie |
|
Laaggradige gliomen |
|
Hooggradige gliomen |
|
Meningeomen |
|
Hersenmetastasen |
|
Wervelmetastasen |
|
Neurologie - Geneeskunde - Bundel
Sheetnotes & Collegeaantekeningen - GNK1 Hersenen en Aansturen - UU
Deze bundel bevat sheetnotes en collegeaantekeningen voor GNK1 Hersenen en Aansturen aan de universiteit Utrecht.
Hersenen en aansturing colleges deel 1
Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.
HC 1 – Introductie
Geschiedenis van de Neurofilosofie
Vroeger maakte men gaten in de schedel. Dit gebeurde waarschijnlijk bij mensen die epileptische aanvallen hadden, veroorzaakt door een hersenbloeding. Een epiduraal hematoom is een bloeding warbij het bloed buiten de dura zit. De dura is een hersenvlies; een taai vlies om het brein heen. Als het bloed buiten de dura zit, kan dit verwijderd worden via een gat in de schedel. Als het onder de dura zit, dan kan het niet zo behandeld worden, aangezien er dan veel kans is op infecties. Priapisme is een pijnlijke, niet aflatende erectie. Het erectie mechanisme zit op verschillende plekken in het ruggenmerg.
Vroeger dacht men heel anders over het brein dan nu. De oude Grieken zorgden voor een ommekeer in het denkbeeld over het brein. Hippocrates is de eerste die heeft gezegd dat de ziel in het brein zit, en niet in het hart. De Egyptenaren dachten daarvoor altijd dat de ziel in het hart zat. De Grieken en Egyptenaren hebben allebei heel veel invloed gehad, waardoor er lang een discussie was waar de ziel zat. Galenus zei: ‘als je wil weten hoe het lichaam in elkaar zit, dan moet je het uit elkaar halen’. Hij is de eerste die een theorie ontwikkeld heeft over wat het hart doet. Verder heeft hij gezegd dat het intellect in het brein zit. Galenus heeft een anatomisch boek gemaakt, wat voor 1500 jaar is gebruikt. Pas na 1500 jaar kwam men erachter dat het niet klopte en dat het niet compleet was. Hij heeft namelijk de anatomie van een varken gebruikt en die anatomie is anders dan die van de mens. Hierna komt Vesalius. Vesalius gebruikt lichamen van gehangenen om de anatomie te ontdekken. Hiervan maakte hij tekeningen, waarvan uiteindelijk een anatomische atlas gemaakt wordt (De humanis corporis fabrica). Deze anatomie klopte.
Willis is de eerste die een neuro-anatomische atlas maakte. Hij zegt dat het geheugen en de vrije wil in het paracrien van het brein moet zitten. Verder zegt hij dat elk deel van het brein een specifieke functie heeft: functionele lokalisatie. Descartes was een filosoof, maar hij dacht na over hoe het brein zou moeten functioneren. Hij is de eerste die de reflex theorie heeft genoemd. Bell en Magendie ontdekken dat de dorsale wortels van het ruggenmerg sensorisch zijn en dat de ventrale wortels motorisch zijn. Broca is de eerste geweest die een beschrijving heeft.....read more
Hersenen en aansturing stof deel 1
Deze samenvatting is gebaseerd op collegejaar 2012-2013.
Anatomie van de hersenen
Neuroscience
Neuroscience is een combinatie van neuroanatomie, neurologie, neuropathologie, neuropharmacologie, gedragsstudies en cel biologie.
Een aantal belangrijke termen zijn:
- Mediaal/Lateraal – naar het midden/naar de zijkant
- Anterior/Posterior – voorkant (van het brein)/achterkant (van het brein)
- Rostraal/Caudaal – boven het mesenchephalon: voorkant/achterkant brein. In en onder het mesenchephalon: naar de cerebrale cortex/naar het sacrale eind
- Ventraal/Dorsaal – boven het mesenchephalon: bovenkant brein/onderkant brein. Caudaal van mesenchephalon: voorkant/achterkant lichaam.
- Superior/Inferior – boven/onder
- CNS – centraal zenuwstelsel, dus brein en ruggenmerg. Dit is beschermd door drie lagen: meninges. Het CNS heeft ventrikels: holtes gevuld met vocht.
- PNS – perifeer zenuwstelsel, de spinale en craniale zenuwen buiten het CNS
- Ipsilateraal/contralateraal – aan de zelfde kant/aan de andere kant
- Commissura – verbinding tussen hersenhelften
- Decussatie – kruising van commissura
- Neuron – functioneel deel van het zenuwstelsel. Heeft een dendriet waarmee signalen worden opgevangen en een axon waarmee signalen worden uitgezonden.
- Ganglion – groep neuronen in het CNS met vergelijkbaar uiterlijk, informatiebron, target en functie
- Tract – groep axonen met dezelfde target(s)
- Witte massa – delen van het CNS die gemyeliniseerd zijn (axonen)
- Grijze massa – delen van het CNS die ongemyeliniseerd zijn (vooral neuronen).
- Autonoom zenuwstelsel – innerveert vooral glad spierweefsel en klieren
- Somatisch zenuwstelsel – innerveert vooral dwarsgestreept spierweefsel en huidsensoren
Het ruggenmerg is een dunne structuur die vanaf het brein afdaalt. Het is in vijf delen verdeeld met elk een hoeveelheid spinale zenuwen: cervicaal (8), thoracaal (12), lumbaal (5), sacraal (5) en coccygeaal (1). Vanwege de extremiteiten zijn delen van het cervicale en lumbale ruggenmerg verdikt.
Het brein kent een stam, cerebellum en cerebrale hemisferen. De stam bestaat uit een medulla (rostraal van het ruggenmerg), pons (rostraal van de medulla) en een mesenchephalon (rostraal van de pons). Het cerebellum ligt dorsaal van de pons en zit met drie vezelgroepen, de peduncles, aan de breinstam vast; De cerebrale hemisferen bevatten de cerebrale cortex, corpus callosum, dienchephalon, basale ganglia, limbische structuur en interne capsule. Bij de meeste motorische en sensorische functies bestuurt de linkerkant van het brein de rechterkant van het lichaam en andersom. Op het laterale oppervlak van het brein bevindein zich de frontale, parientale, temporale en een deel van de occipitale kwab. Deze worden door fissuren, de sulci, onderscheiden. De verhogingen die door deze sulci ontstaan heten gyri. De cortex heeft zijn neuronen aan de buitenkant en de (zenuw)vezels aan de binnenkant. De vezels verbinden de kwabben met elkaar.
Hersenkwabben
De frontale kwab is de grootste kwab. Het heeft als posteriore grens de centrale sulcus en reikt tot de frontale punt van het brein. In het mediale vlak strekt het uit tot de corpus callosum. Het posteriore deel.....read more
Sheetnotes & Collegeaantekeningen - Stoornissen in Hersenen en Zintuigen
Deze bundel bevat sheetnotes en collegeaantekeningen voor Stoornissen in Hersenen en Zintuigen.
Sheetnotes & Collegeaantekeningen Hersenen en aansturing - UL
Deze bundel bevat sheetnotes en collegeaantekeningen voor Hersenen en aansturing aan de universiteit Leiden.
Oefenmateriaal bij Hersenen & aansturing
Bevat oefenmateriaal bij het tentamen, gebaseerd op voorgaande studiejaren
- Tussentoets 2016
- Antwoorden bij tussentoets
- Oefenvragen uit 2015 (meerkeuze)
- Antwoorden bij oefenvragen (2015)
- Oefenvragen uit 2013 (meerkeuze)
- Antwoorden bij oefenvragen uit 2013
- Extendend Matching vragen uit 2013
- Extended Matching vragen uit 2010
- Oefenvragen uit 2010 (meerkeuze)
- Geen antwoordsleutel beschikbaar bij de oefenvragen uit 2010
Tussentoets 2016
Vraag 1: Welk hormoon wordt door een van de APUD-cellen (amine prucursos uptace and decarbocylation cells’) in de maag geproduceerd?
a. cholecystokinine
b. gastrine
c. peptide YY
d. secretine
Vraag 2: In welke leverparenchymcel wordt het bilirubine gevormd?
a. cholangiocyt
b. hepatocyt
c. itocel – opslag vit. A en stamcel van alle levercellen
d. macrofaag
Vraag 3: Wat is de meest gebruikelijke eerste vorm van behandeling voor een patiënte met kinderwens en een WHO-II-anovulatie met een onregelmatige cyclus?
a. Antioestrogenen therapie
b. FSH- en LH- suppletietherapie
c. Oestradiol/progesteron-substitutietherapie
Vraag 4: In welk deel van het maag-darmkanaal wordt netto het meeste kalium uitgescheiden?
a. colon
b. duodenum
c. ileum
d. jejunum
Vraag 5: Er wordt in een histologische coupe van een volwassen menselijke testis naar bloedvaatjes gezocht. Waar in de lobuli testes zijn de te vinden?
a. basaal in de tubuli seminiferi
b. luminaal in tubuli seminiferi
c. tussen de tubuli seminiferi
Vraag 6: Welke functie van de maag is meest waarschijnlijk ontregeld als een patiënt klaagt over een snel optredend verzadigingsgevoel tijdens de maaltijd?
a. mixen en vermalen
b. lediging – lang na maaltijd nog steeds verzadiging
c. reservoir – snel na de maaltijd verzadigd gevoel
d. start vertering
e. zuursecretie
Antwoorden bij tussentoets
B
D
A
A
C
C
Oefenvragen uit 2015 (meerkeuze)
Welke arterie is verantwoordelijk voor de perfusie van het mediale oppervlak van de lobus frontalis?
In welke gyrus bevindt zich de primaire somatosensibele cortex?
Welke hersenzenuwen verlaten de schedelholte samen met de vena jugularis?
Welk van de basale ganglia is gelegen in het mesencephalon?
Antwoorden bij oefenvragen (2015)
Arteria cerebri anterior
Gyrus postcentralis
IX, X en XI (glossopharyngeus, vagus en accessorius)
Substantia nigra
Oefenvragen uit 2013 (meerkeuze)
Vraag 1: Een rechthandige man van 77 jaar heeft twee maanden geleden een groot infarct van de rechter hersenhemisfeer gekregen met.....read more
Stamplijst Neurologie
[toc]
Stamplijst neurologie
Laesies van het centraal motorisch neuron | Kenmerken:
|
Laesies van het perifeer motorisch neuron | Kenmerken:
|
Perifere laesies |
|
Voorhoorncel | Er is spieratrofie en er zijn fasciculaties. Pas bij ernstige paresen is er sprake van hyporeflexie. De sensibiliteit is ongestoord. Aandoeningen die hieronder vallen zijn spinale spieratrofie en amyotrofische lateraalsclerose. |
Zenuwwortel/plexus | Symptomen zijn pijn, krachtsverlies en soms ook spieratrofie. Vaak zijn er sensibele stoornissen in de bijbehorende dermatomen. Wanneer een aangedane wortel deel uitmaakt van de reflexboog dan kan deze verzwakt of afwezig zijn. Een aandoening van de wortel is een hernia nuclei pulposi. Aandoeningen van de zenuwplexus kunnen o.a. veroorzaakt worden door diabetes mellitus of een trauma. |
Perifere zenuw | Er is sprake van motorische en sensorische uitval van de aangedane zenuw, ook zijn de aangedane reflexen verlaagd of afwezig. Er kan onderscheid gemaakt worden tussen axonale en demyeliniserende neuropathiën, dit verschil kan worden aangetoond met een EMG. Neuropathiën kunnen worden veroorzaakt door o.a. diabetes mellitus, trauma of compressie. |
Neuromusculaire overgang | Hierbij neemt de spierkracht tijdens inspanning en in de loop van de dag af. Meestal is er geen sprake van atrofie en de reflexen zijn niet afwijkend. Een voorbeeld hiervan is myasthenia gravis. |
Spieren | Hierbij uit de spierzwakte zich met name in de proximale spieren. Soms ontstaat er bij spierziekten atrofie, maar meestal blijft de spiermassa normaal of neemt deze toe, doordat de spieren bij spierziekten vervetten. De reflexen blijven voor lange tijd normaal opwekbaar. De ziekte van Duchenne is een voorbeeld van een spierziekte. |
|
|
Aandoeningen van het cerebellum | Aandoeningen van het cerebellum leiden er toe dat de verschillende elementen van een beweging niet goed op elkaar worden afgestemd, dit leidt tot schokkerige en ongecoördineerde bewegingen. Aandoeningen van het cerebellum uiten zich tevens in de spraak, waarbij het volume en de stemhoogte sterk wisselt en er een slechte articulatie (dysartrie) ontstaan. Andere symptomen die kunnen optreden zijn een dronkemansgang, ataxie, dysdiadochokinese en een intentietremor. Het cerebellum kan beschadigd raken door chronisch alcoholgebruik, maar ook door infarcten. |
Hypokinesie | Dit is een vermindering van de spontane beweging, patiënten doen er langer over om op een externe of interne stimulus te reageren, zoals bij de ziekte van Parkinson. |
Rigiditeit | Bij rigiditeit is er sprake van een verhoogde tonus. Er is vaak sprake van een tandradfenomeen, terwijl er bij spasticiteit sprake is van een knipmesfenomeen. Wanneer de onderzoeker de patiënt met afhangende benen op de onderzoeksbank |
Samenvatting week 2 (Neurologie)
Samenvatting week 2. Gebaseerd op 2011-2012. De samenvatting is online beschikbaar met een abonnement 2 of als hardcopy verkrijgbaar in het JoHo Center Utrecht.
- Werkcollege “Kinderneurologie”
- Verplichte stof: Hoofdstuk 7: Cognitieve en emotionele ontwikkeling
- Hoofdstuk 18: Voorhoorncel pathologie en spierziekten
- College
- Werkgroep “Demyeliniserende aandoeningen”
- Verplichte stof: Hoofdstuk 16: encephalomyelitis disseminata
- Werkgroep “Hoofdpijn“
- Verplichte stof: Hoofdstuk 24: Aangezichtspijn
- Werkgroep “Cognitieve stoornissen”
- Verplichte stof: Hoofdstuk 19.5 Dementie
- Practicum “Neuro-radiologie”
- Meet the expert “Neuro-oncologie”
- Meet the expert “Functionele symptomen”
Werkcollege “Kinderneurologie”
Verplichte stof: Hoofdstuk 7: Cognitieve en emotionele ontwikkeling
Onder psychomotoriek vallen 2 aspecten waarop de neurologische ontwikkeling van het kind wordt beoordeeld:
motorische ontwikkeling
psychische (cognitieve en emotionele) ontwikkeling
In geval van ontwikkelingsstoornissen of beschadigingen van het zenuwstelsel zijn vaak beide aspecten aangetast. De psychomotorische ontwikkeling wordt voornamelijk aan het bereiken van mijlpalen en specifieke reflexmatige motorische patronen vastgelegd.
De anamnese is van groot belang. Aan de hand van een gedetailleerde anamnese kan onderscheid gemaakt worden tussen pre-, peri- en postnatale hersenbeschadiging en kan vervolgonderzoek gerichter plaatsvinden. Vaste punten in de anamnese zijn: verloop van zwangerschap, ontwikkeling vanaf neonataal tot heden, doorgemaakte ziekten, familiaire belasting voor ziekten en de sociale omgeving waarin het kind leeft.
In geval van vage klachten over leer/gedragsproblemen moet altijd gevraagd worden naar visus en het gehoor.
Bij het doen van lichamelijk onderzoek bij kinderen is het van belang de tijd te nemen om zowel het kind als de ouders aan de situatie te laten wennen en het onderzoek daardoor speels en onopvallend gebeurd en tevens de interactie tussen kind en ouder duidelijk wordt. Laat het kind zich bijvoorbeeld niet direct uitkleden. Bij kleine kinderen kan het onderzoek het beste op de schoot van de ouders plaats vinden en in geval van zuigelingen is onderzoek het beste ongeveer 2-3 uur na de voeding. Het onderzoek bestaat uit meerdere onderdelen:
inspectie: hierbij is het van belang te zoeken naar uitwendige kenmerken die kunnen duiden op ontwikkelingsstoornissen.
bewustzijnsonderzoek: bewustzijn en aandacht zijn van invloed op gedrag.
meningeale prikkeling: kan zich bij zuigelingen uiten als een opisthotonus. Het teken van Kernig is pijn bij het verschonen van de luier. Bij het vermoeden op meningitis moet altijd een lumbaal punctie gedaan worden.
hoofd- en gelaatsonderzoek. Hierbij wordt gekeken naar de mimiek van het gezicht, de groei en de vorm van de schedel en ook het sluiten van de fontanel.
spontane en reactieve bewegingspatronen. Een gezonde baby ligt bij voorkeur in een lichte flexiehouding en heeft een matige rusttonus en is actief. Er zijn een aantal die al direct bij de geboorte aanwezig zijn, maar ook
.....read more
UVT: Thema-pakket Neurologie
Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.
Stamplijst met casusvragen is als pdf te downloaden.
Collegeaantekeningen Zintuigen en Zenuwstelsel
Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.
HC 1: Introductie (2 april)
Het zenuwstelsel bestaat voor 5% uit centrale/1e motorneuronen, die weer axonen hebben naar het ruggenmerg, naar het 2e/ perifere motorneuron, die in de hersenstam en het myelum liggen. Deze zorgen voor het commando om te bewegen.
De zenuwvezels van het 1e motorneuron lopen naar:
- Het 2e motorneuron in de hersenstam naar de linker en rechthelft à dubbelzijdig, dus 1e motorneuron links heeft vezels naar links én rechts lopen.
- Het contralaterale 2e motorneuron in het myelum à direct op de medulla oblongata kruisen ze.
- Het contralaterale 2e motorneuron in de hersenstam à dit is alleen de nucleus facialis die de mondhoek innerveert.
De premotorische neuronen zijn de overige 95%, deze gaan over in interneuronen en zorgen voor de spierspanning/tonus. Zodat je niet omvalt en je bijvoorbeeld je romp recht kan houden als je zit, of dat je hoofd niet omvalt. Samen zijn de CMN en de premotorische neuronen de piramidebaan.
Voorbeeld: Het 1e motorneuron links is uitgevallen. Het 2e motorneuron in de hersenstam is dubbelzijdig voorzien van 1e motorneuronen dus zal er geen uitval zijn van de spieren van het gezicht en de keel. De nucleus facialis is alleen contralateraal voorzien, dus deze zal contralateraal uitvallen. Dit is dan de rechtermondhoek. De 2e motorneuron ter hoogte van het myelum zal ook contralateraal uitvallen. De spieren van de rechter arm en been vallen uit.
Let goed op:
- nervus facialis laesie ontstaat vaak buiten de schedel en geeft een uitval van alle aangezichtsspieren. Een zogenaamde Bellse parese. Dit zal ipsilateraal zijn en gaat om het voorhoofd waar geen rimpels meer te zien zijn en de mondhoek en wenkbrauw die afzakt.
- nucleus facialis geeft alleen een hangende mondhoek.
De motorische cortex, de homunculus, bestaat uit 1e motorneuronen. Via de capsula interna gaan alle signalen de hersenen in en uit.
De meest voorkomende oorzaak van schade is een infarct van de hemisfeer. De klachten variëren afhankelijk van waar de ischemie plaats heeft gevonden.
- A. vertebralis + a. basillaris voorzien het cerebellum en de achterkant van de hersenen.
- C. interna verzorgt het mediale en anteriore deel.
- Cirkel van Willis bestaat uit a. cerebri anterior en posterior, a. communicans anterior en posterior en carotis interna.
Op de plaats waar zich een plaque vormt, ontstaat endotheel schade. Hierdoor kan er een trombus ontstaan, wat een embolie wordt die het vat afsluit, waardoor er een infarct ontstaat.
.....read more
Samenvattingen en studiehulp voor Geneeskunde aan de Universiteit Utrecht - Bundel
Samenvatting - Relevante stof - Vorm en functie - UU - 1516
- Inhoudsopgave
- Hoofdstuk 1: De bouwstenen van de fysiologie
- Hoofdstuk 14: Autonome zenuwstelsel (wordt nog aangevuld in het volgende deel)
- Hoofdstuk 38: Urine concentratie en verdunning
- Hoofdstuk 40: De zout en water balans
- Hoofdstuk 47: Het endocriene systeem
- Hoofdstuk 49: Werking van de schildklier
- Hoofdstuk 50: Het functioneren van bijnieren
- Hoofdstuk 51: Endocrine pancreas
- Hoofdstuk 59: Lichaamstemperatuur
Inhoudsopgave
Samenvatting van het boek Medical Physiology (Boron & Boulpaep)
Hoofdstuk 1: De bouwstenen van de fysiologie
Hoofdstuk 14: Autonome zenuwstelsel (wordt nog aangevuld in het volgende deel)
Hoofdstuk 38: Urine concentratie en verdunning
Hoofdstuk 40: De zout en water balans
Hoofdstuk 47: Het endocriene systeem
Hoofdstuk 49: Werking van de schildklier
Hoofdstuk 50: Het functioneren van bijnieren
Hoofdstuk 51: Endocrine pancreas
Hoofdstuk 59: Lichaamstemperatuur
Hoofdstuk 1: De bouwstenen van de fysiologie
Fysiologie is de studie naar het functioneren van organismes, waarbij ook de organen, cellen en moleculen betrokken zijn.
Orgaansystemen moeten samenwerken. Hiervoor is communicatie tussen organen en cellen noodzakelijk. Deze communicatie gaat meestal via atomen of moleculen. Alles wordt georganiseerd door het genoom.
Fysiologie is ook betrokken bij het bepalen van de functie van een gen. Als een fysiologische parameter beïnvloed wordt door verschillende genen wordt dit polymorfisme genoemd.
Een organisme heeft een milieu exterieur wat in contact staat met de buitenwereld en een milieu interieur dat is afgescheiden van de buitenwereld en waarin de cellen en weefsels zich bevinden. Het milieu interieur wordt ook wel extracellulaire vloeistof genoemd en speelt een belangrijke rol bij het constant houden van vitale parameters.
Fysiologie houdt zich bezig met levende organismes, welke vier kenmerken hebben.
Levende wezens wisselen stoffen en energie uit met de omgeving.
Levende wezens kunnen signalen van buiten ontvangen en daarop reageren.
Levende wezens kunnen zich ontwikkelen en voortplanten.
Levende wezens kunnen zich aanpassen aan veranderende omstandigheden.
Homeostase is het controleren van vitale parameters. Homeostase wordt voor een groot deel door negatieve terugkoppeling geregeld.
Dit bestaat uit vier onderdelen:
de input waarde wordt gemeten;
de input waarde wordt vergeleken met een referentie-waarde, die set-point wordt genoemd zodat het verschil tussen deze waardes kan worden bepaald
vervolgens wordt gekeken wat en hoeveel er aan gepast moet worden
en ten
Vorm en functie - B1 - Geneeskunde - UU - Notes (2015-2016)
Bevat aantekeningen van week 1 en 3 bij de colleges, werkgroepen etc. gebaseerd op het studiejaar 2015-2016
- WEEK 1
- College 1: Inleiding in de anatomie (02-09-2015)
- Hoorcollege 2: Steun- en bewegingsstelsel 1 (02-09-2015)
- Hoorcollege 3: De zorgstage (02-09-2015)
- Hoorcollege 5 en 6: Steun – en bewegingsstelsel II (03-09-2015)
- Hoorcollege 7 - Introductie PLO (3-09-2015)
- Werkgroep 1 (4-09-2015)
- WEEK 3
- Hoorcollege 14 De thorax
- Hoorcollege 15 - Abdomen en pelvis
- Interactief college 1: 6-step behandelplan (14-9-2015)
- Interactief college 2 (15-9-2015)
- Zelfstudie 7
- Meet-the-expert 2 (17-9-2015)
- Voorbereiding werkgroep 3
WEEK 1
College 1: Inleiding in de anatomie (02-09-2015)
Wat is anatomie?
De anatomie houdt zich bezig met de vorm en functie van verschillende structuren in het lichaam. Wanneer de vorm van een structuur verandert, dan verandert de functie vaak mee en vice versa.
Er zijn 3 soorten anatomie:
De systemische anatomie, waarin het bestuderen van een bepaald systeem of stelsel centraal staat. Bijvoorbeeld het bestuderen van het spijsverteringsstelsel (tractus digestivus) of het hart- en vaatstelsel (tractus cirulatorius).
De regionale anatomie, waarin het bestuderen van een regio van het lichaam centraal staat. Voorbeelden hiervan zijn de borst (thorax), de buik (abdomen) of het bekken (pelvis).
De klinische anatomie, waarin men zich richt op wat voor de praktisch medicus van belang is. Hier wordt gekeken naar de informatie die belangrijk is en de basis van het handelen vormt.
Nomenclatuur
De namen van de structuren van het lichaam hebben het Latijn als basis, maar er komen ook wel wat Griekse woorden voorbij die een Latijnse uitgang hebben gekregen. Een aantal voorbeelden van deze Latijnse benamingen zijn de hepar (lever) en de ren (nier). Daarnaast wordt in de leerboeken voor een aantal structuren vaak een afkorting gebruikt. Dit zijn de v voor vena (ader), de a voor arteria (slagader), de n voor nervus (zenuw) en de m voor musculus (spier). Verder zijn de woorden vascularisatie, wat bloedvoorziening betekent en innervatie, wat aansturing door een zenuw betekent, veel gebruikte woorden voor de beschrijving van de functie van verschillende structuren.
Topografische aanduidingen
De anatomische houding is het referentiepunt voor de aanduiding van positie en beweging. In het boek Gray’s Anatomy wordt uitgelegd wat de anatomische houding precies is.
Een aantal topografische aanduidingen:
Craniaal: dit komt van cranium, wat schedel betekent. Craniaal betekent dus in de richting van de schedel
Caudaal: dit komt van caudum, wat staart betekent. Caudaal betekent dus in de richting van het staartbeen.
Ventraal: de buikzijde
Dorsaal: de rugzijde
Voor de rest van de benamingen kun je terecht in Gray’s anatomy.
Lichaamsholtes
Er bevinden zich een aantal holten in het lichaam. Allereerst is er de schedelholte waarin zich de hersenen bevinden. De wervelkolom.....read more
Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen bij Gezonde en Zieke Cellen 1, 2, 3 - UU - Studiebundel
In deze bundel zijn samenvattingen, oefenmaterialen en aantekeningen samengevoegd voor het vak Gezonde en Zieke Cellen 1 voor de Bachelor Geneeskunde aan de Universiteit Utrecht.
Heb je zelf samenvattingen en oefenmaterialen? Deel ze met je medestudenten!
Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen bij Zintuigen, Hersenen en Beweging (ZHB 1, 2, 3 & 4) - Geneeskunde UU - Studiebundel
Bevat collegeaantekeningen, oefenmateriaal e.d. bij de vier ZHB vakken aan de Universiteit Utrecht:
- Zintuigen, Hersenen en Beweging 1, Bachelor 1
- Zintuigen, Hersenen en Beweging 2. Bachelor 2
- Zintuigen, Hersenen en Beweging 3, Bachelor 2
- Zintuigen, Hersenen en Beweging 4, Bachelor 3
Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen bij Stofwisseling 1 - Geneeskunde UU - Studiebundel
In deze bundel zijn samenvattingen, oefenmaterialen en aantekeningen samengevoegd voor het vak Stofwisseling 1 voor de Bachelor Geneeskunde aan de Universiteit Utrecht.
Heb je zelf samenvattingen en oefenmaterialen? Deel ze met je medestudenten!
Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen bij Circulatie 1, 2, 3 - UU - Studiebundel
In deze bundel zijn samenvattingen, oefenmaterialen en aantekeningen samengevoegd voor het vak Circulatie 1, 2 en 3 voor de Bachelor Geneeskunde aan de Universiteit Utrecht.
Heb je zelf samenvattingen en oefenmaterialen? Deel ze met je medestudenten!
Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen bij Infectie en Immuniteit 1, 2 - UU - Studiebundel
In deze bundel zijn samenvattingen, oefenmaterialen en aantekeningen samengevoegd voor het vak Infectie en Immuniteit 1, 2 voor de Bachelor Geneeskunde aan de Universiteit Utrecht.
Heb je zelf samenvattingen en oefenmaterialen? Deel ze met je medestudenten!
Stamplijst GNK & Maatschappij
Stamplijst met alle belangrijke begrippen voor Geneeskunde & Maatschappij.
4 takken van Sociale Geneeskunde: |
|
Arts Maatschappij en Gezondheid | Jeugdgezondheidszorg, infectieziektebestrijding, forensische geneeskunde. |
Arts Arbeid en Gezondheid | Arbo-, verzekerings- en sportgeneeskunde |
Multidisciplinair/care | Verzorgings-/verpleeghuisarts, verslavings- en gehandicaptenzorg. |
Beleid en management | GGD en ministerie van volksgezondheid |
Volksgezondheid | De omvang en spreiding van gezondheid en ziekte in de bevolking |
Public Health | Het vakgebied dat zich bezighoudt met de volksgezondheid en collectieve maatregelen om deze te bevorderen. Het wordt ook wel community medicine genoemd. |
Sociale geneeskunde | Het onderdeel van Public Health waarbij artsen betrokken zijn |
Model van Lalonde | De gezondheid is afhankelijk van de 4 volgende factoren:
|
Belangrijkste successen Public Health in de 20e eeuw |
|
Model van Andersen | Dit model beschrijft de gezondheidszorg op macroniveau, er zijn 4 categoriën:
|
Milleniumdoelen |
|
Demografische transitie | Een vermindering van sterftecijfers, die wordt gevolgd door een periode van verlaagde geboortecijfers. Deze vorm van transitie zien we bij het ouder worden (vergrijzen) van een populatie. |
Epidemiologische transitie | Een vermindering van sterftecijfers als gevolg van een radicale verschuiving in het patroon van doodsoorzaken. Dit gebeurt in drie fasen, eerst is er een fase van epidemieën en hongersnood, dan een fase van afnemende pandemieën en als laatste een fase van degeneratieve en door de mens |
Stamplijst Vrouw & Verloskunde
Vroeggeboorte | Geboorte voor een zwangerschapsduur van 37 weken, kan iatrogeen of spontaan zijn. Factoren die een rol spelen bij vroeggeboorte zijn o.a. de maternale leeftijd; de kans is verhoogd bij adolescenten en vrouwen van gevorderde leeftijd. Ook speelt etnische afkomst een rol en vrouwen die fysiek zwaar werk leveren hebben ook een verhoogde kans op partus prematurus. Een belangrijke voorspeller voor vroeggeboorte is een eerdere vroeggeboorte. Urineweginfecties, bacteriële vaginose, een meerlingzwangerschap en cervixinsufficiënties geven een verhoogde kans op vroeggeboorte. Er is sprake van een dreigende vroeggeboorte bij een zwangerschapstermijn van minimaal 16 weken en maximaal 37 weken, waarbij wordt voldaan aan één van de volgende voorwaarden:
Bij vrouwen die op basis van hun obstetrische voorgeschiedenis een verhoogde kans hebben op vroeggeboorte kan in het tweede trimester preventief behandeld worden met progestativa. |
Cervixinsufficiëntie | De afsluitende functie van de cervix onvoldoende, dit kan het gevolg zijn van beschadiging door een eerdere bevalling of na conisatie. |
Conisatie | Het wegnemen van een kegelvormig stuk van de cervix, bijv. bij een maligniteit van de cervix. |
Bacteriële vaginose | Wordt meestal veroorzaakt door Gardnerella vaginalis en verhoogt de kans op voortijdig gebroken vliezen. Meestal is dit gedurende de zwangerschap asymptomatisch, maar het kan gepaard gaan met riekende vaginale afscheiding. Behandeling bestaat uit antibiotica, metronidazol of clindamycine. Het is niet geheel duidelijk of het toedienen van antibiotica de kans op vroeggeboorte verkleint. |
Varentest | Wordt gebruikt om vruchtwater aan te tonen. Vocht uit de vagina wordt opgevangen en vervolgens met een wattenstokje aangebracht op een objectglaasje, waarna het wordt bekeken onder de microscoop. De specificiteit is helaas matig, waardoor de test als positief kan worden afgegeven zonder dat er gebroken vliezen zijn. |
Tocolyse | Weeënremming. Objectiveerbare uteruscontracties met portioveranderingen bij een zwangerschapsduur van 24 tot 34 weken vormen een indicatie voor het weeënremming. Contra-indicaties voor tocolyse zijn ernstige pre-eclampsie, abruptio placentae,klinisch manifeste intra-uteriene infectie, ernstige intra-uteriene groeiachterstand en foetale aandoeningen die niet met het leven verenigbaar zijn. |
Tocolytica | Calcium kanaal blokker (nifedipine): een bijwerking is ernstige hypotensie. Selectieve oxytocine antagonisten (atosiban): dit middel is een stuk duurder dan nifedipine. Door binding aan de oxytocinereceptor komt er minder intracellulair calcium vrij en worden spiercontracties geremd. Er worden weinig bijwerkingen beschreven. |
Cervixcerclage | Er wordt een draadje door de cervix getrokken. Indicatie hiervoor is een cervixinsufficiëntie. Dit wordt dan meestal uitgevoerd bij een volgende zwangerschap. |
Antenatale corticosteroïden therapie |
|
Stamplijst Kindergeneeskunde
Stamplijst met belangrijke begrippen en toelichting bij het vak Kindergeneeskunde. De stamplijst is online beschikbaar met een abonnement 2 of als hardcopy verkrijgbaar in het JoHo Center Utrecht (gecombineerd met week 3 en 4)
Tekenen van dehydratie |
|
ORS | Oral rehydration solution, bevat natrium, kalium en glucose. Door de actieve absorptie van glucose samen met natrium en vocht kan de absorptie van water, suiker en zouten gelijk worden aan het verlies of zelfs groter worden.
|
Toddlers diarrhoea (peuterdiarree) | Pathofysiologie: vertraagde ontwikkeling van de darmmotiliteit + het eten van veel suikers spelen een rol Behandeling: geen
|
Coeliakie | Pathofysiologie: gliadine in gluten veroorzaken een immunologische respons in de mucosa van het jejenum. Cellen migreren in toenemende maten van de crypten naar de villi, de compensatie is echter niet groot genoeg en er ontstaat door verlies van cellen een platte mucosa. Diagnostiek: Serologie. Jejunumbiopt. Eventueel kijken of glutenvrij dieet klachten vermindert. Behandeling: glutenvrij dieet
|
Post gastro-enteritis syndroom | Tijdelijke lactose-intolerantie t.g.v. een doorgemaakt gastro-enteritis |
Oorzaken voor huilen | -E.c.i.: tanden krijgen (kinderen krijgen rond de 8 maanden tanden), psychisch (relatie-problemen moeder en kind), krampen -Gastro-intestinale problematiek: reflux, darmkrampen, voedselallergie, obstipatie -Infectie: UWI, OMA, luchtweginfectie of meningitis -Neurologische oorzaken: zeldzame stoornissen |
Normaal huilgedrag | 6 weken is piekleeftijd, 2 tot 2,5 uur per dag Excessief huilen: 3 uur per dag, 3 dagen in de week gedurende 3 weken |
Koemelkallergie | Symptomen: Dunne ontlasting, failure to thrive, diarree, overgeven, huilen, urticaria, jeuk en oedeem in het gezicht. Door aantasting van villi kan er lactose-intolerantie ontstaan. Diagnostiek: eliminatie provocatietest en dubbelblinde provocatietest. |
Pathofysiologie functionele obstipatie | -Door ophouden van faeces zet het rectum uit, hierdoor vermindert het gevoel van aandrang -Continue druk op de sfincter kan leiden tot incontinentie -Druk van het uitgezette colon/rectum op de blaas kan leiden tot enuresis -Stase van urine kan leiden tot UWI’s |
Soorten diarree | -Osmotische diarree: hypertone darminhoud zorgt ervoor dat water zich naar het lumen verplaatst -Secretoire diarree: secretie van water en elektrolyten in de darm, door bijv. virale of bacteriële infecties -Exsudatieve diarree: door ontsteking van de darmwand vindt er meer vochtsecretie plaats, bijv. bij colitis ulcerosa en M. Crohn -Gestoorde motiliteit van de darm: bijv. bij IBS(= irritable bowl syndrome) |
Pylorus stenose | Pathofysiologie: is geassocieerd met hypochloremische alkalose en komt vaker voor bij jongens dan bij meisjes. Symptomen: projectiel braken, palpabele massa en |
Stamplijst Neurologie
[toc]
Stamplijst neurologie
Laesies van het centraal motorisch neuron | Kenmerken:
|
Laesies van het perifeer motorisch neuron | Kenmerken:
|
Perifere laesies |
|
Voorhoorncel | Er is spieratrofie en er zijn fasciculaties. Pas bij ernstige paresen is er sprake van hyporeflexie. De sensibiliteit is ongestoord. Aandoeningen die hieronder vallen zijn spinale spieratrofie en amyotrofische lateraalsclerose. |
Zenuwwortel/plexus | Symptomen zijn pijn, krachtsverlies en soms ook spieratrofie. Vaak zijn er sensibele stoornissen in de bijbehorende dermatomen. Wanneer een aangedane wortel deel uitmaakt van de reflexboog dan kan deze verzwakt of afwezig zijn. Een aandoening van de wortel is een hernia nuclei pulposi. Aandoeningen van de zenuwplexus kunnen o.a. veroorzaakt worden door diabetes mellitus of een trauma. |
Perifere zenuw | Er is sprake van motorische en sensorische uitval van de aangedane zenuw, ook zijn de aangedane reflexen verlaagd of afwezig. Er kan onderscheid gemaakt worden tussen axonale en demyeliniserende neuropathiën, dit verschil kan worden aangetoond met een EMG. Neuropathiën kunnen worden veroorzaakt door o.a. diabetes mellitus, trauma of compressie. |
Neuromusculaire overgang | Hierbij neemt de spierkracht tijdens inspanning en in de loop van de dag af. Meestal is er geen sprake van atrofie en de reflexen zijn niet afwijkend. Een voorbeeld hiervan is myasthenia gravis. |
Spieren | Hierbij uit de spierzwakte zich met name in de proximale spieren. Soms ontstaat er bij spierziekten atrofie, maar meestal blijft de spiermassa normaal of neemt deze toe, doordat de spieren bij spierziekten vervetten. De reflexen blijven voor lange tijd normaal opwekbaar. De ziekte van Duchenne is een voorbeeld van een spierziekte. |
|
|
Aandoeningen van het cerebellum | Aandoeningen van het cerebellum leiden er toe dat de verschillende elementen van een beweging niet goed op elkaar worden afgestemd, dit leidt tot schokkerige en ongecoördineerde bewegingen. Aandoeningen van het cerebellum uiten zich tevens in de spraak, waarbij het volume en de stemhoogte sterk wisselt en er een slechte articulatie (dysartrie) ontstaan. Andere symptomen die kunnen optreden zijn een dronkemansgang, ataxie, dysdiadochokinese en een intentietremor. Het cerebellum kan beschadigd raken door chronisch alcoholgebruik, maar ook door infarcten. |
Hypokinesie | Dit is een vermindering van de spontane beweging, patiënten doen er langer over om op een externe of interne stimulus te reageren, zoals bij de ziekte van Parkinson. |
Rigiditeit | Bij rigiditeit is er sprake van een verhoogde tonus. Er is vaak sprake van een tandradfenomeen, terwijl er bij spasticiteit sprake is van een knipmesfenomeen. Wanneer de onderzoeker de patiënt met afhangende benen op de onderzoeksbank |
Stamplijst ACPZ (Acute en perioperatieve zorg)
Buikpijn | |
Anatomie buikorganen |
|
Acute buik | Algemeen - Klinische term voor de toestand van acute buikpijn, waarbij meestal chirurgisch ingrijpen gewenst is - Duur meestal <1wk Oorzaken - Infectieus: appendicitis acuta, cholecystitis, pancreatitis acuta, diverticulitis, adnexitis, cystitis, colitis, pyelitis, hepatitis, leverabces, abces bij ibd (crohn), pneumonie (referred pain) - Perforatie: ulcus ventriculi, ulcus duodeni, coloncarcinoom - Obstructie: ileus (paralytisch of mechanisch), urolithiasis, cholelithiasis, cholecystolithiasis, choledocholitiasis, hernia abdominalis/femoralis, blaasretentie, nefrolithiasis) - Bloeding/trauma: AAA, miltruptuur, EUG, follikelbloeding - Vasculair: myocardinfarct (referred pain), mesenteriale ischemie, miltinfarct, torsie van ovaria (meestal door ovariumcyste) |
Aandoeningen galblaas/galwegen | Anatomie
- Bron: http://www.aboutcancer.com/gallbladder.htm Algemeen - Cholelithiasis: galstenen - Cholecystolithiasis: galstenen in galblaas - Choledocholitiasis: galstenen in ductis choledochus - Cholestase: stuwing van gal - Cholecystitis: galblaasontsteking - Cholangitis: ontsteking galwegen Epidemiologie - Indicentie: 20.0000 opnames/jr in nl - Prevalentie: 8,6-18,8% in nl Etiologie - 75% cholesterolgalstenen, 25% pigmentstenen (zwart en bruin) - Pathofysiologie: oververzadiging van gal met cholesterol, versnelde kristallisatie van het cholesterol, motiliteitsstoornissen van galblaas en darm. Risicofactoren - Vier f's: female, fatty, fourty, (leeftijde 40-60jr) fertile - Verder ook: zwangerschap, orale anticonceptie, biliaire infectie, obstructie Symptomen - Meestal asymptomatisch - Bij klachten: 4-6 uur durende pijnaanvallen rechter bovenbuik, koliekachtig, veelal na de maaltijd/in de avond; vet eten kan uitlokker zijn; hevige bewegingsdrang, nausea en overgeven kunnen optreden - Verder: icterus, ontkleurde ontlasting (stopverf), donkere urine (oude thee) Diagnostiek - Lab: stijging af en gamma-GT; stijging bilirubine in bloed bij complete obstructie; bij cholecystitis/cholangitis kunnen leukocytose en crp stijging optreden - Echo-bovenbuik: sens/spec 95% - X-BOZ: alleen bruikbaar bij porceleinen galbaas Behandeling - ERCP (endoscopische retrograde cholangiopancreaticografie); vaststellen/verwijderen galwegsteen of door choledochotomie (papil van vater ligatie) waardoor galsteen kan wegvloeien); 3% kans op pancreatitis - MRCP (mri-cholangiopancreaticografie); non-invasief; steeds gangbaarder ipv ERCP ivm lager risico op pancreatitis - Cholecystectomie: bij porceleingalblaas (altijd, ivm 25% kan op galblaascarcinoom), bij symptomatisch lijden (binnen 72u of na 6-12wk) Complicaties - 15% cholecystitis (hevige pijn rechter bovenbuik, misselijkheid, braken, koorts, soms peritoneale prikkeling, verhoogde infectieparameters lab, verdikte wand galblaas op echo) |
Appendicitis acuta | Epidemiologie - Vrouwen: 6.7%, mannen 8.6% - Piekincidentie 15-30jr - Appendectomie: bij 23,1% van vrouwen, bij 12% van mannen; 15-40% onnodig Etiologie - Obstructie lumen appendix (zwelling omgevende submucosale lymfoïde weefsel, intraluminale fecoliet door kleine infectie, corpus alienum) > retentie mucus > distentie serosa > vasculaire insufficiëntie > na 6-24u necrose appendixtop > ontsteking >> ruptuur evt. Symptomen - Begin: anorexie, peri-umbilicale pijnklachten, soms koliekpijn - Misselijkheid, braken - Later: pijn rechter onderbuik, vervoerspijn, drukpijn, loslaatpijn, contra-laterale loslaatpijn, defense musculaire, psoas sign bij retrocaecaal gelegen appendix - Bij ruptuur: uitgebreidere peritoneale prikkeling Differentiaal diagnose - Gastro-enterologische oorzaken, gynaecologische infecties (pid), gynaecologische oorzaken anderszins, cholecystitis acuta, uwi, onbekend, overig Diagnostiek - Leukocytengetal <10.500/mm3, en <75% neutrofiele cellen en normaal crp 100% negatief voorspellende waarde; vaak |
- 1 of 224
- next ›
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
Online access to all summaries, study notes en practice exams
- Check out: Register with JoHo WorldSupporter: starting page (EN)
- Check out: Aanmelden bij JoHo WorldSupporter - startpagina (NL)
How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?
- For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
- For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
- For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
- For compiling your own materials and contributions with relevant study help
- For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.
Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
- Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
- Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
- Use the topics and taxonomy terms
- The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
- Check or follow your (study) organizations:
- by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
- this option is only available trough partner organizations
- Check or follow authors or other WorldSupporters
- by following individual users, authors you are likely to discover more relevant study materials.
- Use the Search tools
- 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
- The search tool is also available at the bottom of most pages
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
- Check out: Why and how to add a WorldSupporter contributions
- JoHo members: JoHo WorldSupporter members can share content directly and have access to all content: Join JoHo and become a JoHo member
- Non-members: When you are not a member you do not have full access, but if you want to share your own content with others you can fill out the contact form
Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance
Field of study
- All studies for summaries, study assistance and working fields
- Communication & Media sciences
- Corporate & Organizational Sciences
- Cultural Studies & Humanities
- Economy & Economical sciences
- Education & Pedagogic Sciences
- Health & Medical Sciences
- IT & Exact sciences
- Law & Justice
- Nature & Environmental Sciences
- Psychology & Behavioral Sciences
- Public Administration & Social Sciences
- Science & Research
- Technical Sciences
Add new contribution