Boeksamenvatting bij Vreemden in de verzorgingsstaat van Kremer
- 1890 reads
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Deze Samenvatting bij "Is Multiculturalism Bad for Women?" (Okin) is geschreven in 2014
De afgelopen twee eeuwen heeft Amerika op sociaal en politiek vlak te maken gekregen met bewegingen die geïnspireerd waren door ideeën van menselijke gelijkheid. Slaven mogen niet meer als eigendom gehouden worden en bijvoorbeeld steeds meer ruimte voor homoseksuelen en lesbiennes. Ook is de moderne vrouwenbeweging opgekomen. Tal van praktijken werden veroordeeld als geweld tegen vrouwen en steeds vaker pleitte men voor het feit dat vrouwen eveneens mensen waren en geen ondergeschikte kaste.
Multiculturalisme moedigt culturele diversiteit binnen een maatschappij aan en verondersteld dat iedereen binnen een maatschappij recht heeft op gelijke zorg en gelijk respect. Kortom, mensen mogen niet opzij worden geschoven als een ondergeschikte kaste. Er zijn echter culturen waarbij men in theorie niet vindt dat iedereen recht heeft op gelijke zorg, respect en behandeling.
De vraag die Susan Okin (politicoloog) stelt in dit essay hangt samen met het idee van sommige aanhangers van multiculturalisme die culturele minderheden willen voorzien van speciale groepsrechten. De vraag die zij stelt is: ‘Hoe kunnen we aan culturele minderheden speciale rechten toeschrijven wanneer deze groepen vrouwen als ondergeschikt behandelen?’. Het centrale argument van Susan Okin is dat er een aanzienlijke spanning is tussen het feminisme en het multiculturalisme als het gaat om rechten van minderheidsgroepen. Okin stelt dat wanneer de dominante ideeën en praktijken binnen een groep zo in strijd zijn met het idee dat mannen en vrouwen gelijk zijn, er meer aandacht moet komen voor de rechten van vrouwen binnen de groep. Verschillende wetenschappers hebben kritiek op Okin's visie. In de uiteenzetting van alle kritieken komt goed de centrale kwestie in het debat over multiculturalisme naar voren: ‘Hoe moeten we streven naar gelijkheid in de wereld, als we te maken hebben met meerdere menselijke verschillen, verschillende hiërarchieën van macht en te maken hebben met verschillende leefomstandigheden?’.
De afgelopen eeuwen werd er van migranten verwacht dat ze zich aanpasten aan de cultuur waarin ze terecht kwamen, ofwel dat ze zich assimileerden. Vandaag de dag zijn er in verschillende Westerse landen nieuwe ideeën ontstaan over dat er culturele verschillen mogen bestaan binnen een land. Sommige landen hebben hun eigen invulling van het multiculturalisme, bijvoorbeeld dat kerk en staat strikt gescheiden moeten blijven. Maar binnen alle landen heerst dezelfde vraag: Hoe om te gaan met gender (on)gelijkheid binnen verschillende culturen?
Gedurende de jaren ’80 stond de Franse regering het toe dat mannelijke immigranten meerdere vrouwen meenamen naar Frankrijk met als gevolg dat er teveel mensen in appartementen woonden. Vrouwen hadden nauwelijks tot geen eigen plek in het appartement en er ontstond veel onderlinge wrok, en zelfs huiselijk geweld tussen de vrouwen en vaak ook ten opzichte van kinderen. Later besloot de Franse regering dat immigranten mannen nog maar één vrouw mochten hebben. Dit voorbeeld laat een groeiende spanning zien tussen feminisme en multiculturalisme.
Okin is van mening dat we in(het westen) te makkelijk denken dat feminisme en multiculturalisme beide goede dingen zijn en daardoor ook goed samen zouden gaan.
Okin legt in het begin van part I uit wat zei bedoelt met feminisme en multiculturalisme.
Feminisme:
De overtuiging dat vrouwen niet mogen worden benadeeld op basis van hun geslacht, zij moeten worden erkend als de menselijke waardigheid die gelijk is aan die van mannen. Daarbij moeten vrouwen de kans hebben om het vrij gekozen leven te kunnen leven zoals dat van mannen.
Multiculturalisme:
Wat Okin zorgen baart is het kader van liberale democratieën, binnen liberale democratieën wordt het leven van minderheidsculturen niet voldoende beschermd en daarmee de individuele rechten van hun leden. Vb. polygamie in de jaren ’80 in Frankrijk.
Aannemend dat elke cultuur zijn eigen ideologie kent ten aanzien van gender en dat mannen overwegend vrouwen controleren toont vaak dat er een duidelijk machtsverschil is tussen mannen en vrouwen. Onder dergelijke omstandigheden zijn groepsrechten potentieel en in veel gevallen eigenlijk antifeministisch, volgens Okin. Voorstanders voor groepsrechten behandelen minderheidsgroepen als één groep, terwijl Okin stelt dat minderheidsgroepen heterogeen zijn.
Voorstanders van groepsrechten schenken geen aandacht aan de private sfeer binnen de minderheidsgroep.
Okin veronderstelt dat voorstanders, binnen liberale staten, voor groepsrechten geen rekening houden met het bovenstaande kritiekpunt. Okin veronderstelt dat wanneer je ook aandacht besteed aan verschillen binnen een minderheidsgroep en aan de private sfeer binnen een minderheidsgroep, er twee belangrijke connecties tussen cultuur en gender gemaakt kunnen worden, die haar kritiek op het toekennen van rechten voor minderheidsgroepen onderstrepen.
Een religieuze of culturele groep kent vaak haar ‘persoonlijke wetten’, bijvoorbeeld ten aanzien van trouwen, scheiden of besnijdenis. De verdeling van culturele praktijken heeft volgens Okin veel meer invloed op het leven van vrouwen en meisjes binnen een groep dan op de levens van mannen en jongens.
Vaak controleren mannen vrouwen, waardoor het voor vrouwen heel lastig is om voor een eigen, en vrij, leven te kiezen. Dit is vaak een basisprincipe van veel culturen. Binnen deze controle hangen cultuur en tradities nauw samen. Vrouwen kunnen lastig kiezen voor een leven zonder man, zonder kinderen, voor een leven waarin ze lesbienne zijn.
Het eerste kritiekpunt gaat meer over rituelen en regels (bijvoorbeeld vrouwenbesnijdenis en bijvoorbeeld het dragen van een hoofddoek). Het tweede kritiekpunt gaat meer over het algemene basisprincipe dat een man ‘boven’ een vrouw staat, in plaats van over praktische regelingen binnen een cultuur.
In de praktijk vindt er in Westerse culturen op bepaalde manieren ook nog sekse discriminatie plaats. Dit geldt bijvoorbeeld voor de manier waarop vrouwen zich vrouwelijk (moeten) kleden, schoonheidsidealen, vrouwenberoepen/ mannenberoepen, en ook zijn vrouwen in Westerse culturen vaak slachtoffer van (seksueel) geweld. Maar vrouwen in meer liberale culturen hebben tegelijkertijd meer dezelfde rechten en vrijheden als mannen.
De meeste culturen zijn meer patriarchaal dan westerse culturen. Het is dus niet raar dat het handhaven van controle over vrouwen in de literatuur naar voren komt, hoewel het weinig expliciet genoemd wordt volgens Okin. In een paper van Poulter over de legale rechten en op cultuur gebaseerde claims van verschillende immigranten groepen in Groot-Brittannië, komt een voorbeeld van de ‘clash of cultures’ naar voren. Sommige zijn niet gender gerelateerd, maar het merendeel van de voorbeelden wel, bijvoorbeeld: uithuwelijking, scheidingsprocedures, polygamie en besnijdenis. De voorbeelden zijn allemaal claims die voort vloeien uit claims voor individuele rechten voor vrouwen en/of meisjes. Veelal komt het argument voor dat vrouwen geen mensen van gelijke waarde zijn, maar een ondergeschikte groep waarvan de functie is mensen in het eigen land, onder andere op seksueel gebied, te dienen. Vier voorbeelden waarin dit argument naar voren komt worden hieronder benoemd:
Vrouwen/meisjes die gekidnapt en verkracht worden door Hmong mannen, onder het mom van de zogenaamde zij poj niam cultuur.
Vrouwen die vermoord worden door immigranten uit Azië en het Midden-Oosten omdat ze mannen op een slaafse manier behandelen.
Kinderen die worden vermoord door hun eigen moeder en waarbij het moeder niet lukt om zelfmoord te plegen, omdat ze zich schamen voor wat hun man heeft gedaan.
Besnijdenis.
De vier voorbeelden laten zien dat de daders niet altijd mannen zijn (voorbeeld vier) en laten zien dat de slachtoffers niet alleen vrouwen zijn maar ook kinderen kunnen zijn (voorbeeld één, drie en voorbeeld vier).
Okin sluit af met de vraag: ‘Waarom vrouwen uit minderheidsgroepen minder beschermd hoeven worden voor geweld van mannen dan andere vrouwen dat worden?’. Misschien moet de voornaamste zorg wel worden dat vrouwen en kinderen binnen de wet op dezelfde manier worden benaderd beargumenteerd zij.
Will Kymlicka’s argument voor groepsrechten is gebaseerd op de rechten van individuen en het fundamentele belang van zelfrespect. Kymlicka argumenteert dat tot een groep behoren met een veilige structuur en cultuur, met een eigen historie en taal essentieel is voor het zelfrespect van individuen en het creëren van een context waarin ze kunnen ontdekken hoe ze willen leven. Culturele minderheden hebben volgens Kymlicka speciale rechten nodig omdat hun cultuur anders bedreigd wordt met uitsterven en dat ondermijnt het zelfrespect en de vrijheid van groepsleden. Kortom, Kymlicka argumenteert dat special rechten voor een minderheidsgroep de ongelijkheden tussen de minderheidsgroep en de meerderheid doet afnemen. Okin brengt hier tegen in dat Kymlicka geen rekening houdt met de private sfeer en met de vrijheden van vrouwen die in veel culturen worden gecontroleerd. Degene die groepsrechten verdedigen op liberale gronden moeten de cultureel versterkte discriminatie binnen de privé sfeer aanpakken. De ontwikkeling van zelfrespect en eigen waarde vraagt meer dan tot een culturele groep behoren. Minstens zo belangrijk is volgens Okin de positie die je inneemt binnen een culturele groep en niet onbelangrijk daarbij is of je binnen de culturele groep sociale rollen opgelegd krijgt. Kortom, volgens Okin moet er goed worden gekeken naar de ongelijkheden binnen groepen, voordat je een groep speciale rechten vanuit liberale overtuiging gaat toekennen.
Pollitt stelt dat multiculturalisme respect voor alle culturen en tradities eist, terwijl feminisme alle culturen en tradities uitdaagt. De ethische claims van feministen zijn in strijd met cultureel relativisme, groepsrechten en multiculturalisme.
Pollitt stelt de vraag: ‘Wat is cultuur en hoe weet je dat?’. In de Verenigde Staten vermoord een Chinese man zijn vrouw omdat ze ontrouw is geweest. Voor de rechter verklaard de Chinese man dat mannen in China hun vrouwen vermoorden als ze ontrouw zijn. De rechter heeft echter een ander verhaal en dat is dat de Chinese man een naïef product is van een stijve cultuur en dat hij niet in staat is zich aan te passen in de Verenigde Staten. Het argument van de Chinese man kunnen niet alle immigranten maken. Pollitt stelt dat een Chinese man die zijn vrouw in de VS vermoord heeft dit ook in de Chinese cultuur niet mag doen. Culturen zijn geen vaststaande homogene entiteiten, maar vormen een dynamische samenleving waarin constant verandering plaatsvindt en verschillende belangen met elkaar botsen.
De culturele rechtenbeweging gericht op mannen en vrouwen gaat in feite over hen zelf, stelt Pollitt. Het heeft betrekking op het feit dat nationalisme de neiging heeft om de natie te identificeren met lichamen van vrouwen. Vrouwen zijn degene die de baby’s van het vaderland voortbrengen, de mannen aan het front steunen enz. Wat volgens Pollitt vaak wordt vergeten in meerderheidsculturen is het belang van gender en familie. Er is weinig aandacht voor vrouwen en kinderen. Het feminisme zet zichzelf tegenover multiculturalisme. Deze twee staan dus vaak tegen over elkaar. Vrouwen worden ook door de dominante cultuur gezien als de hoeksteen van het gezin en als het lichaam dat kinderen krijgt. Ook binnen het nationalisme worden vrouwenlichamen gebruikt om de natie te definiëren. De vrouw wordt gezien als een object die niet zelf dingen kan denken en communiceren. Er worden haar zowel door de mannen in haar cultuur, als door de feministen woorden in de mond gelegd.
Pollitt vraag zich af om wie 'zijn' cultuur het gaat, met nadruk op 'zijn'. De cultuur wordt als van de man gezien. Dit wordt ook door de feministen gedaan volgens Pollitt. Vrouwen uit de culturen waar het debat over gaat worden niet aan het woord gelaten. Het debat vindt plaats tussen mannen die de culturele praktijken vaak nadelig voor vrouwen willen laten, of 'er zelf niets aan kunnen doen dat ze zo zijn, ze zijn immers maar een product van hun cultuur' (aldus sommige mannen uit deze cultuur. Dit toont ook hoe de Westerse cultuur met sommige van deze mannen omgaat, zoals te zien is bij het voorbeeld van hoe de rechter met de Chinese man omgaat). Het debat vindt dus plaats tussen deze mannen en de feministen, die de vrouwen willen bevrijden. Ook zij zien de vrouwen slechts als objecten die zelf niets te zeggen hebben. Het voorbeeld over een vriendin van Pollitt illustreert dit. Ze wilde de Moslimvrouwen in Frankrijk zichzelf laten zijn, zonder naar deze vrouwen te luisteren. Pas toen ze naar deze vrouwen luisterde, gaf ze hen een stem. Belangrijk is dat niet alle vrouwen en mensen binnen een cultuur hetzelfde zijn, ze verschillende dingen willen en dat dit culturen dynamisch en steeds veranderlijk maakt.
Kymlicka is het met Okin eens dat een liberale en gelijkwaardige benadering ten opzichte van multiculturalisme voorzichtig om moet gaan met interne ongelijkheden bij groepen, en specifiek gender ongelijkheid, als de legitimiteit van groepsrechten wordt bepaald. Groepsrechten, zoals Kymlicka beargumenteerd, zijn mogelijk als ze kunnen bijdragen aan rechtvaardigheid tussen etnisch culturele groepen, maar zouden niet moeten bestaan als ze gender ongelijkheid binnen een groep bevorderen.
Kymlicka maakt gebruik van een onderscheiding tussen groepsrechten:
1. Interne restricties: Doel van groepsrechten is om de mogelijkheden van bepaalde individuen in een groep te verminderen. Dit zou volgens haar niet moeten worden geaccepteerd door liberale samenlevingen.
2. Externe bescherming: Doel van groepsrechten is het beschermen van de rechtvaardigheid tussen etnisch culturele groeperingen door ervoor te zorgen dat leden van minderheidsgroeperingen dezelfde capaciteiten kennen om hun interesses toonbaar te maken aan de meerderheid.
Na kritiek van Okin op bovenstaande tweedeling stelt Kymlicka dat ze voorzichtig moet zijn met het behandelen van interne restricties waarmee de beperkingen van vrijheid van vrouwen binnen etnisch culturele groepen worden geïdentificeerd.
In tegenstelling tot Okin beargumenteerd Kymlicka dat het erg belangrijk is om feminisme en multiculturalisme niet volledig af te stoten. Er moet zorgvuldig aandacht worden besteed aan de structuren van sociale instituties, en het soort beelden en verwachtingen waar mensen aan worden blootgesteld in scholen en media omdat deze vaak erg ‘gedendered’ zijn. De man vormt vaak de norm hierbij. Vergelijkbaar hierbij, beargumenteren multiculturalisten vaak dat gelijkheid en rechtvaardigheid niet bereikt kan worden tussen etnisch culturele groeperingen door simpelweg etnisch culturele minderheden dezelfde formele individuele rechten toe te kennen die de meerderheid van de bevolking kent. Hiervoor moet ook de structuur van instituties bestudeerd worden en de inhoud van scholing en media, omdat deze allen plaats vinden binnen de normen van de minderheidscultuur. Er moet beter geluisterd worden naar de daadwerkelijke behoeften van vrouwen en etnisch culturele minderheden. Dit wordt vaak vergeten als theorieën geschreven worden. Liberalisme heeft volgens Kymlicka een blinde vlek voor ongelijkheid die de vrijheid en het zelfrespect van vrouwen schaden.
Tot slot beargumenteerd Kymlicka dat zowel feminisme als multiculturalisme dezelfde oplossingen onderzoeken. Deze twee bewegingen kunnen dan ook wel als ‘vrienden’ van elkaar gezien worden die samen dezelfde strijd voeren om rechtvaardigheid te bereiken. Het is in ieder geval fout om, zowel in theorie als in praktijk, te denken dat de strijd tegen gender ongelijkheid binnen etnisch culturele groepen vraagt om de afwijzing of ontzegging van de mate van ongelijkheid tussen groepen. Uiteindelijk, zegt Kymlicka, hebben we allen dezelfde interesses in de strijd tegen deze liberale kwesties.
Honig is het eens met Okin als het gaat om het feit dat zij bang is dat door multiculturalistische gevoeligheden de verworven rechten voor vrouwen worden afgezwakt. Honig is het ook eens met Okin als het gaat om het feit dat vrouwen van meer patriarchale culturen dan de Verenigde staten niet minder beschermd moeten worden dan vrouwen uit de Verenigde Staten. Echter roept deze mening van Okin wel diepere vragen op volgens Honig, bijvoorbeeld: Wat is sekse ongelijkheid precies? En wat is geweld door mannen? En wat is cultuur precies? En wat heeft het uitsterven van cultuur precies te maken met het feminisme?
‘Cultuur’ wordt gebruikt als excuus om geweld toe te passen en mensenrechten te schenden. Mannen en staten die zeggen iets te doen omdat de cultuur ze daar toe aanzet, eigenen zich bepaalde privileges toe.
Honig is van mening dat de culturen die Okin noemt minder eenduidig patriarchaal zijn dan zij doet vermoeden. En de culturele praktijken die ze beschrijft zijn dubbelzinniger en ingewikkelder dan zij doet voorkomen. Honig brengt vijf punten van aandacht naar voren:
Contra Okin, het Jodendom, de Islam en het Christendom controleren niet alleen vrouwen, maar in zekere zin worden mannen ook gecontroleerd. Waar weinig ruimte voor vrouwen is om onafhankelijk van mannen te leven, is ook weinig ruimte voor mannen om onafhankelijk van vrouwen te leven.
Okin ziet het Jodendom als een godsdienst waarbij banden worden doorgegeven via het vaderschap, hierbij wordt voorbij gegaan aan het feit dat het Jodendom alleen kan worden doorgegeven via moederschap.
Athena, Romulus en Remo zijn voorbeelden van een geboorte bij de Oude Grieken waarbij de geboorte zonder moederschap plaats vond. Maar bij het voorbeeld van de maagdelijke geboorte van Jezus wordt de rol van de vader evenmin in twijfel getrokken.
Veiling van vrouwen ziet Okin als een gedwongen onderdanigheid. Dit terwijl Moslimse feministen de veiling van vrouwen zien als een praktijk waarbij je een hogere sociale positie kunt verkrijgen (opwaartse mobiliteit). Een ander voorbeeld is dat Moslim vrouwen naar buiten kunnen mits ze gesluierd zijn, terwijl dit vroeger juist helemaal niet mogelijk was. Daardoor werkt de hoofddoek dan ook vaak bevrijdend en versterkend voor veel vrouwen omdat ze hier juist meer vrijheid door krijgen.
Okin heeft het over polygamie waarbij er geweld op treed binnen huishoudens. Echter hoeft monogamie niet altijd goed zijn. Vrouwen kunnen bijvoorbeeld binnen een monogame relatie geïsoleerd raken. Eventueel conflict tussen man en vrouw kan hierdoor ongelijk blijven.
Honig constateert al met al dat Okin aanneemt dat Westerse liberale culturen minder patriarchaal (overheerst door vaderfiguur) zijn dan andere culturen. Misschien wel in sommige gevallen, maar niet in alle gevallen. Zelfs binnen Westerse liberale staten is er geen sprake van liberale sekse gelijkheid.
Volgens Honig is cultuur een manier van leven. Hierbij behoren een set uiteenlopende en vaak tegenstrijdige verhalen waarbij gemeenschappelijke rollen en verantwoordelijkheden worden onderhandeld. De vraag wat er dus gedaan moet worden aan sekseongelijkheid blijft volgens Honig eeuwig bestaan.
Volgens Al-Hibri maakt Okin 3 ‘fatale fouten’:
1. Ze stereotypeert ‘the Other’. Bij de ´endnotes´ aan het einde van haar artikel komt naar voren dat de bronnen die Okin heeft over bepaalde culturen gebruikt secundair zijn en niet afkomstig zijn van de culturen zelf. Zo claimt Okin dat in de scheppingsverhalen van de Islam, Jodendom en Christendom naar voren komt dat vrouwen daar al als ondergeschikt werden afgebeeld en dat ze als ´evil´en emotioneel worden gezien. Als voorbeeld geeft ze dan 2 verhalen: Hoe Eva geboren wordt (rib van Adam) en de val van Adam. Al-Hibri zegt echter dat nergens in de Koran staat dat Eva uit Adam is geboren, maar juist uit dezelfde geest. En over de val van Adam zegt Al-Hibri dat Adam én Eva werden verleid door de duivel. Het gaat dus helemaal niet om gender. Okin heeft duidelijk geanalyseerd met de Bijbel als uitgangspunt en Al-Hibri noemt dit een serieuze vorm van reductionisme.
2. Daarnaast heeft Okin het over de ‘Inessential Other’ op een dominante manier, zodat ‘the Other’ stemloos en niet van elkaar te onderscheiden is. Zij brengt twee duidelijk verschillende ‘belief systems’ bij elkaar, namelijk cultuur en religie, alsof ze ‘interchangeable’ zijn (makkelijk te veranderen, alsof ze gelijk zijn aan elkaar). Zo denkt Okin dat het dragen van een hoofddoek, polygamie en vroeg trouwen bij het geloof hoort. Dit is niet waar, het hoort bij de cultuur. Al-Hibri wil er dus op wijzen dat cultuur en religie twee verschillende dingen zijn. Het verschil zit volgens haar tussen acceptatie en het niet willen veranderen. Om dit te begrijpen gaat hij terug naar een aantal Islamitische principes.
De Islamitische samenleving is gebaseerd op de shura (dat je, wanneer de familie problemen heeft, diegene raad haalt bij een wijze (vaak Imam) en op ijtihad (man en vrouw staan vrij om religie te interpreteren). Dit garandeert vrijheid aan beide genders.
De Islam is een wereldreligie en staat dus open voor diversiteit. Bevolkingen staan dus vrij om hun gewoontes, normen en waarden zo toe te passen als ze zelf willen, als het maar niet in tegenstrijd is met de Islam.
De Islam is het ermee eens dat wetten veranderen over de tijd en plaats. Moslims kiezen er echter zelf voor om de jurisprudentie (filosofie, wetenschap en toepassing van recht) van een aantal eeuwen terug te handhaven.
Moslims geloven dat de wetten die gegeven zijn door de wetgever, goed zijn voor de bevolking (Maslaha).
Wat Okin beter had kunnen doen, volgens Al-Hibri, is om de bestaande Islamitische jurisprudentie in het licht te zetten van de shura en de ijtihad.
3. Ze is in conflict met de Amerikaanse constitutionele principes. Met die principes bedoelt zij de scheiding van kerk en staat. Er is een voorbeeld waarin enerzijds succesvolle zakenvrouwen zijn, maar aan de andere kant ook een Orthodoxe levensstijl aanhouden. Okin stelt dat de vrouwen misleid zijn om alsnog een onderdrukkende levensstijl te hanteren. Wanneer de feministen dan nog intolerant zijn voor dit soort vrouwen, door ze niet te respecteren in hun waarden, lopen de feministen het risico patriarchaal te worden. In een patriarchaal systeem onderdrukken mannen of vrouwen niet alleen de andere sekse, maar óók de eigen sekse. Wanneer dit gebeurt hebben we blijkbaar niets geleerd van de geschiedenis, met als voorbeeld het kolonialisme. Want daar onderdrukte mannen, naast vrouwen ook mannen.
Okin geeft aan dat vrouwen van andere culturen geen lagere waarden zouden moeten hebben. Al-Hibri vindt dat die mening meer integriteit heeft dan een zelfingenomen mening waarbij mensen zeggen dat ‘die andere mensen’ maar moeten leven met lagere niveaus van mensenrechten.
Al-Hibri vindt dus dat veel onderdrukkende situaties komen door de cultuur, of door een patriarchale interpretatie van de Koran, en ze vraagt zich af wat zij daar zelf aan moet doen: geweld gebruiken, of een hoofddoek dragen. De eerste is geen optie, want geweld is ook gewoon verboden voor de Islamitische wet. Vaak hebben de vrouwen zelf goed nagedacht of ze een hoofddoek wel/niet willen dragen. Als je ze ontdoet van hun eigen religieuze keuzes, ga je te weinig uit van agency en kijk je ook niet naar individuele keuzes.
Tamir complimenteert Okin voor de bevinding in haar essay dat het toeschrijven van speciale groepsrechten aan minderheidsgroepen niet altijd ten goede komt aan meisjes en vrouwen. Maar Tamir argumenteert dat het belang van dit soort zaken verder moet worden getrokken dan alleen feminisme. Ze beargumenteert dat speciale groepsrechten vaak eerder negatieve effecten hebben voor vrouwen en meisjes dan positieve, zoals eigenlijk bedoeld. Dit geldt echter niet alleen voor meisjes en vrouwen zegt de auteur, maar voor alle zwakkere groepen in de samenleving.
Tamir vraagt zich af waarom het vaak zo is dat groeprechten alleen positieve gevolgen hebben voor de sterkste en meest conservatieve leden van een groep of samenleving. Om te beginnen zegt Tamir groepsrechten impliceren dat een groep een uniforme ‘agent’ is. Interne ongelijkheid en strijd wordt dus gezien als een bedreiging voor de mogelijkheid van groepen om de eigen rechten te beschermen. Groepsleiders worden gemotiveerd om unanimiteit te creëren in een groep, zelfs als dit gepaard gaat met interne onderdrukkingen. Met name in groepen waar een gebrek is aan formele en democratische beslissingssystemen, kan het creëren van unanimiteit gevaarlijk zijn. Onder zulke omstandigheden zijn het meestal de ouderen, leden van de ‘council’ of andere leiders die de groepsnormen bepalen, vaak op een orthodoxe wijze.
Deze conservatieve basis van groepsrechten wordt verder versterkt door de aanvoer van rechtvaardiging van de groep. De groep krijgt speciale rechten om hun taal, cultuur, religie, etc. voort te zetten en te behouden.
Leden van een groep die sociale en culturele verandering proberen te bereiken binnen hun groep worden vaak gezien als onbetrouwbare groepsleden die teveel worden beïnvloedt door de samenleving om hen heen. Daardoor kan het geaccepteerd zijn om dit soort leden te bekritiseren en te vernederen in de groep. Tamir schetst hierbij een voorbeeld van Joden die kunnen worden ondergesneeuwd door Christendom.
Vaak wordt ook wel gesproken, legt Tamir uit, over ‘survival’ van groepscultuur. Dit is alarmerend, vindt Tamir. Het geeft een verkeerde weergave van wat er werkelijk van belang is en schept het idee dat elke vorm van verandering in een groep een groot gevaar vormt voor het behoud van een groepscultuur. Dit is echter helemaal niet het geval, volgens Tamir.
Tamir beargumenteerd dan ook dat er een keuze bestaat tussen het beschermen van minderheidsgroepen tegen buitenstaande invloeden, maar ook zeker tegen de belangen die vaak verschillen binnen de groep zelf.
Verdedigers van zogenaamde groepsrechten zijn meestal personen die veel belang hechten en culturele continuïteit en dit belangrijker vinden dan individuele rechten van mensen. De term ‘survival’, die eerder beschreven is, refereert al met al niet alleen naar de daadwerkelijke overleving van een gemeenschap of haar leden, maar naar de overleving van een traditionele wijze van leven. Hierbij worden extreme methoden, waaronder het schenden van individuele rechten vaak toegestaan om dit te realiseren.
Wat is de reden voor groepen om verandering zo sterk te willen voorkomen, vraagt Tamir zich af. Dit antwoord verschilt per motivatie die mensen hebben om hun culturele tradities te beschermen. Eén benadering is dus om altijd individuele rechte vóór groepsrechten te stellen. Het tegenovergestelde kan ook worden beargumenteerd: bedreigde culturele groepen moeten beschermd worden, boven individuele rechten. Het gaat dus om conservatieve motivaties tegenover reformistische motivaties, zelfs ten koste van individuele rechten.
Vaak ontstaan problemen omtrent groepsrechten omdat een land ervaren wordt als ‘te vol’. Tamir vraagt zich af of er een wijze is om dit probleem de kop te bieden die niet discriminerend van aard is. Tamir zegt dat hiervoor alle leden van een groep een traditionele wijze van werken en leven zouden moeten hebben. Maar dit is uiteraard niet het geval. Dit is helemaal een rare denkwijze als je beseft dat ‘wij’ continue bezig zijn met uitvindingen en innovaties, terwijl we dus verwachten van ‘hun’ dat ze op traditionele wijze blijven voortleven.
Als een samenleving niet in staat is om veranderingen te ondergaan terwijl zij ook haar identiteit behoudt, dan zal de behoefte van vrouwen om hun sociale positie te verbeteren in conflict komen met groepsrechten.
Als cultuur en traditie, daarentegen, gezien worden als minder statisch dan zouden reformisten gezien kunnen worden als bijdragers aan het behoud van gemeenschappelijke identiteit, net als conservatieven. Uiteindelijk moet het lot en behoud van een cultuur, taal of religie bepaald worden door de leden van de groep, stelt Tamir.
Drie lessen kunnen worden geleerd van de analyse in dit hoofdstuk:
We zouden een realistisch, minder sentimenteel, beeld moeten hebben van traditionele gemeenschappen en een minder statisch beeld van cultuur. We moeten herkennen dat culturele continue in verandering zijn en dat altijd zullen blijven doen. Er is geen reden om een cultuur te ‘bevriezen’ om deze te behouden.
We moeten vertrouwen op het vermogen van individuen om bestand te zijn tegen verandering en om hun tradities en levenswijze daarop bij te stellen zonder hun identiteit te verliezen.
We moeten bouwen op het geloof van de gemeenschap in individuele leden. Deze individuen moeten ‘empowered’ worden met behulp van individuele rechten. Ieder lid kan dan zijn/haar leven en identiteit zelf invullen.
Gilman zegt dat het erg belangrijk is, en dat Okin ons daaraan herinnert in haar essay, om het belang van met sensitiviteit de historie te bestuderen, met name als we proberen te reflecteren op rituelen en culturele tradities.
Volgens Okin komen veel problemen omtrent de schending van individuele rechten van vrouwen voor uit patriarchie. Volgens Gilman schetst Okin geen alomvattend beeld van wat een patriarchische samenleving precies inhoudt, en hoe deze met vrouwen omgaat. Hierbij geeft ze een voorbeeld van een Joodse samenleving.
Gilman legt uit dat mensen van andere culturen pas als ‘goede burgers’ worden aanschouwd als ze al hun rituele praktijken loslaten en alles wat hen ‘anders’ maakt dan anderen achter zich laten. Maar wie bepaald wat voor praktijken hier wel of niet onder vallen? Gilman zegt dat dit argument onderliggend is aan het essay van Okin. Okin maakt volgens Gilman een onderscheid tussen normale en ‘onderdrukkende’ praktijken, gebaseerd op wat ‘acceptabel’ is en wat niet. Dit is volgens Gilman erg subjectief en weerspiegelt de persoonlijke geloven en de achtergrond van Okin. Okin bestempelt bepaalde praktijken, zoals vrouwenbesnijdenis, als ‘barbaric’ omdat deze rituelen een psychisch beeld van verschil creëren in de gedachten van de externe observant. Vrouwen worden vaak afgebeeld als objecten die niet voor zichzelf kunnen spreken en zwaar onderdrukt worden. De praktijken, zoals vrouwenbesnijdenis, zijn zo gruwelijk dat geen enkele vrouw dit vrijwillig bij haar dochter zal laten gebeuren. Deze vrouwen moeten dus wel gehersenspoeld zijn, zegt Okin. Dit verhaal is echter te simplistisch, zegt Gilman.
Okin beargumenteerd ook dat vrouwen het grootste slachtoffer vormen van religieuze praktijken. Maar, zegt Gilman, is het überhaupt wel mogelijk om over vrouwen als één grote categorie te spreken? Okin’s representatie van ‘vrouwen’ is universeel en monotoon en valt maar moeilijk uit te lijnen met de waarheid. Dit soort uitspraken stammen volgens Gilman uit de tijd van de Verlichting, waarin de mens vaak als een universele categorie werd afgebeeld. Gilman stelt echter dat vrouwen overduidelijk een diverse groep is. Het is dan ook soms gevaarlijk om als Westerse, blanke, feministische vrouwen te spreken over ‘alle vrouwen’ in de derde wereld binnen discussies over vrouwen rechten.
Recentelijk wordt spreken over ‘the Other’ vaak bediscussieerd in de context van vrouwenbesnijdenis; rituele besnijdenis. Hierbij ontstaat dan een discussie over het lichaam van ‘de Afrikaanse vrouw’. Vrouwen verliezen hun eigen autonomie wanneer vrouwenbesnijdenis wordt uitgevoerd, wordt vaak beargumenteerd door Westerse feministen. Dit omdat vrouwenbesnijdenis een impact heeft op het seksueel genot dan vrouwen verliezen. Maar, stelt Gilman, seksueel genot is net zo goed iets wat opgewerkt wordt door de geest als door het lichaam. Het is dus zelfs subjectief om te stellen dat vrouwen niet meer van seks kunnen genieten nadat ze besneden zijn. In discussies omtrent vrouwenbesnijdenis wordt dus puur gesproken over het lichamelijke aspect, en niet over het geestelijke. Dit idee is vaak gevolgd door studies over mannelijke besnijdenis, waarbij seksueel genot vaak verminderd, maar het is niet bewezen dat dit voor vrouwen hetzelfde gevolg heeft.
Een groot probleem met besnijdenis, volgens Gilman, is wel dat het vaak gepaard gaat met ernstige infecties. Volgens Gilman is het dan ook logischer om te focussen op het medicaliseren van besnijdenis, in plaats van het verbannen van deze praktijk. Dit zou bijvoorbeeld gedaan kunnen worden door het besnijden meer symbolisch te maken en in plaats van de clitoris en schaamlippen volledig weg te snijden zou dan een kleine, meer ‘symbolische’ snede gemaakt kunnen worden die minder grote medische gevolgen heeft voor meisjes en vrouwen. Het vraagstuk over de mate van seksueel genot moeten we echter overlaten aan de mensen wie het daadwerkelijk betreft, stelt Gilman.
Uiteindelijk is een cruciaal ritueel voor de een, een betekenisloos en gevaarlijke praktijk voor de ander. Een interessant voorbeeld is bijvoorbeeld dat er een vrouw uit de psychoanalyse is geweest die claimde dat geboorte zo pijnlijk en zwaar is voor vrouwen dat ze vanzelf nieuwe vormen zouden gaan uitvinden om sneller in de overgang te komen of lichamelijk niet in staat te zijn om te bevallen, door bijvoorbeeld de gevolgen van vrouwenbesnijdenis. Dit geeft het probleem van Okin’s visie in, zegt Gilman. Door tegen andermans praktijken te pleitten, vergeet ze de beperkingen van haar eigen cultuur te aanschouwen. Alleen de wereld van rituelen zoals Okin die definieert behoudt zijn macht en daarbij worden de veelal ‘bizarre’ praktijken van Amerikanen als norm gesteld. De vraag is of dit altijd terecht is, beargumenteerd Gilman.
Theoretiseren zoals Okin dat doet in haar essay kan soms effect hebben op de publieke opinie en daardoor de levens van individuen en gemeenschappen beïnvloeden. Dit soort gevolgen kunnen vaak tegen de verwachtingen en bedoelingen van een auteur ingaan. Hierop voortbouwend wil An-Na’Im twee vragen naar voren brengen over de argumenten van Okin.
1. Kunnen liberale theoretici de belofte waarmaken die ze doen aan culturele minderheden binnen de, zoals Okin ze noemt, ‘Westerse liberale culturen’? Weten dit soort theoretici wel wat de werkelijke betekenis is van cultureel lidmaatschap binnen een minderheidscultuur in een Westerse samenleving, als een dagelijkse werkelijke beleving in plaats van in een theorie? Als deze theoretici jonge vrouwen bevorderen om hun integriteit and samenhang van de minderheidsgroep te verwerpen, hoe kunnen ze er dan voor zorgen dat zij wel hun identiteit en menselijke waarde behouden?
2. Zijn liberale theoretici wel bewust van, en houden ze zich bezig met, de diepere en verdere implicaties van hun denken en hun eigen officiële agenda’s.
Door deze vragen te stellen probeert de auteur de kwestie te benaderen vanuit een mensenrechten benadering, in plaats van culturele normen van de meerderheid, zoals vaak te zien is in publiek discoursen. Specifiek, probeert An-Na’Im zich te richten op de vraag: Wat zijn de implicaties van een exclusieve focus op gender kwesties voor andere mensenrechten standaarden in de wereld?
An-Na’Im is het met Okin eens dat bijna alle culturen vrouwen discrimineren, en met name kleinere minderheidsgroepen voor wie Westerse samenlevingen vaak groeprechten proberen te verkrijgen. Ook is An-Na’Im het met Okin eens dat alle vormen van discriminatie zouden moeten stoppen.
Een meningsverschil met Okin is echter dat hun benadering om alomvattende strategieën voor de bescherming van alle mensenrechten door de wereld te vinden. Belangrijk hierbij is dat als we discriminatie op grond van sekse proberen tegen te gaan, we ook niet moeten gaan discrimineren op grond van ras, religie, taal of nationale origine. An-Na’Im beargumenteerd aan de hand van een voorbeeld dat Okin dit wel doet, omdat ze zich zo sterk op niet-westerse culturele groepen focust, en daardoor vaak vergeet wat er in haar eigen cultuur gebeurd en hoe wij omgaan met minderheidsgroeperingen.
Okin zegt dat ze de voorkeur geeft aan de bevordering van minderheidsgroepen om vrouwen zelf te versterken in hun positie. Minderheidsgroepen wordt dus verteld: of je veranderd, om gender gelijkheid te bereiken, of je verdwijnt. Maar Okin vergeet hiermee de gevolgen voor leden van een minderheidsgroep te onderzoeken als zo’n cultuur echt zou verdwijnen.
Hiermee, zegt An-Na’Im, valt gender discriminatie nooit goed te keuren, of het nou om een meerderheid- of een minderheidsgroep gaat, waarvan de cultuur dit goedkeurt. Daarentegen beargumenteert ze dat gender discriminatie overal in de wereld moet worden tegengegaan, inclusief het Westen. Dit geldt niet alleen voor gender discriminatie, maar voor alle mensen rechten. Dit zal volgens de auteur ook crossculturele discoursen bevorderen, om werkelijke consensus over mensenrechten te bereiken in de wereld, zodat ook deze haalbaar zijn voor iedereen. Daarnaast kan duurzame verandering nooit bereikt worden als deze niet gewild en gestimuleerd wordt door de mensen om wie het gaat zelf. Wellicht, zegt An-Na’Im, begint het voor Westerlingen dus wel bij zichzelf, zichzelf veranderen, in plaats van eerst de vinger te wijzen naar minderheidsgroeperingen.
Als we proberen om universele mensenrechten te bereiken, die dus geaccepteerd zijn door ieder land in de wereld, is het belangrijk om te beseffen wat mensenrechten precies zijn. Mensenrechten zijn eisen/vorderingen die we doen om de bescherming van onze grootste belangen in lichamelijke integriteit, materieel welzijn and menselijke waarden te verzekeren. Om dit echt te behalen voor jezelf, moeten deze rechten ook voor anderen gelden en worden opgevolgd. De normatieve inhoud van mensenrechten zijn gemaakt door internationale verdragen die onderhandeld zijn en zijn geadopteerd door overheden binnen het netwerk van de VN en regionale intergouvernementele organisaties.
Vaak lijken groepsrechten en individuele rechten naast elkaar, of haaks op elkaar, te liggen. Er vindt bemiddeling plaats tussen de conflicten tussen individuen en groepsrechten, en ook tussen sets van rechten. In het geval van gender gelijkheid, kunnen deze twee met elkaar in conflict komen.
In haar conclusie beargumenteerd An-Na’Im dat ‘uniculturalisme’, waar ze dit hoofdstuk in feite voor pleit, ook zijn problemen kent voor alle mensen in een gemeenschap. Tenzij we beloften waar kunnen waarmaken die zijn uitgesproken over multiculturalisme, moeten we proberen de nadelen hiervan proberen te beperken. In plaats van multiculturalisme te verwerpen omdat het vaak gepaard gaat met gender ongelijkheid, moeten we samenwerken met minderheidsgroepen om interne transformaties te bereiken.
Okin’s meest dominante claim, dat er een spanning bestaat tussen feminisme en multiculturalisme, lijkt onvoorwaardelijk waar te zijn. Terwijl multiculturalisme de diversiteit van culturen aanmoedigt, waaronder de diversiteit van gender rollen, strijdt het feminisme tegen de vrijheid van dit soort culturele regels omtrent gender gelijkheid. Okin’s artikel geeft dan ook een interessante weergave van tegenstrijdigheden in zowel feminisme als liberaal multiculturalisme.
Okin beschrijft feminisme als het geloof dat vrouwen niet moeten worden gediscrimineerd op basis van hun sekse, moeten worden erkend op menselijke waarde, gelijk zijn aan mannen en de mogelijkheid moeten hebben om te leven als vrij gekozen levens, net zoals mannen dat kunnen. Termen als ‘waarden’ en ‘vrijheid’ lijken hier tegenstrijdig wenselijk. Soms zijn er ook regels omtrent seksualiteit, zoals vrouwen die worden ontzegd om religieuze praktijken uit te voeren, die niet ingaan tegen legale regels.
Feministische lopen tegen paradoxale verhoudingen aan en veel moeilijkheden, wanneer ze oog in oog komen te staan met een ‘vreemde’ cultuur die volledig en succesvol genormaliseerd is naar een patriarchale samenleving.
Post beargumenteerd dat het belangrijk is om termen zoals ‘waarden’ en ‘vrijheid’ goed te definiëren. De uitdaging voor feminisme tegenover multiculturalisme is om de normatieve claims die gedaan worden te verscherpen. Liberalisme heeft genoeg reden om het behoud van culturele structuren te bevorderen. Maar, zoals Kymlicka stelde, zijn culturen vaak ook erg ongastvrij naar persoonlijke autonomie en vrijheid in keuzes. Daarom beargumenteerde Kymlicka dat minderheidsgroepen niet de kans moeten krijgen om hun eigen leden te onderdrukken.
Binnen de perspectieven van het liberaal multiculturalisme, kunnen culturen dus zowel individuele vrijheid vergroten als beperken. Dit geld waarschijnlijk voor elke culturele norm, stelt Post. Kymlicka pleitte tegen groepsrechten door bovenstaande reden. Okin benadrukte de privé sfeer, en herinnerde ons aan het feit dat culturele groepen hun eigen leden sterk kunnen onderdrukken. Okin praat over ‘rollen die culturele groepen aan de groepsleden opleggen’. Het is lastig om externe bescherming te verdedigen in dit geval op de liberale gronden van Kymlicka.
Maar wanneer worden de invloeden van een cultuur opleggingen? En een beperking van de vrijheid? Dit kan niet alleen bepaald worden aan de hand van huidige politieke en burgerlijke vrijheden. Zulke vrijheden zijn namelijk zelf het resultaat van een lange en complexe geschiedenis en evolutie binnen de context van de westerse wereld. We hebben nog geen idee welke burgerrechten nodig zijn om individuele autonomie binnen de context van een ‘vreemde’ structuur van cultuur. Okin’s essay herinnert ons eraan om een verschil te herkennen tussen in mogelijkheid stellende, en onderdrukkende culturele normen in een fundamentele uitdaging van liberaal multiculturalisme. Een uitdaging die nog steeds succesvol moet worden geconfronteerd.
De vroegere Liberalen pleitten ervoor dat andere minderheidsculturen assimileerden naar het Liberalisme. De meeste liberalen vandaag zijn veel toleranter en vinden ze dat ze hun eigen cultuur mogen behouden. Volgens Will Kymlicka zouden minderheidsculturen meer getolereerd moeten worden, omdat een stabiele cultuur nodig is voor de mens om te bloeien. Hij vindt daarentegen wel dat geen cultuur mag tolereren dat de mensen geen mate van autonomie mogen beschikken. Hij beschermt op deze manier culturele autonomie op liberale gronden. Okin brengt dit naar nog een niveau hoger: In haar ogen zijn veel culturen van origine een seksistische cultuur, en het respect voor een cultuur mag volgens haar nooit een bescherming zijn om niets tegen onderdrukte vrouwen te doen. Parekh is het ermee eens dat respect voor culturen nooit boven onderdrukking staat.
Ook al is Parekh het met deze grondreden eens, er zijn 4 kritiekpunten op dit brede kader:
Okin concentreert zich enkel op extreme gevallen en vermijd hiermee de problemen die ontstaan bij het beoordelen van andere culturen. Zo wordt er als voorbeeld clitoridectomie bij jonge meisjes gegeven. Parekh vraagt zich echter af of Okin het ook afkeurt als dit een weloverwogen keuze door volwassen vrouwen is, wat vaak het geval is in bepaalde culturen. De vrouw besluit dan na de geboorte van haar laatste kind een clitoridectomie uit te voeren.
Wanneer Okin zaken als polygamie en vrouwenbesnijdenis verbied, schendt ze het liberale fundament, omdat de waarden en normen van het Liberalisme fluïde zijn. Dit kun je dus niet zomaar verbieden.
Ook al is Okin het eens met de gelijkheid der seksen, haar standpunt is te breed om praktisch of acceptabel te zijn. Je kunt zeggen dat vrouwen gelijke waardigheid moeten hebben, maar om ook te zeggen dat vrouwen gelijk moeten zijn in autonomie, sociale rollen enzovoort is erg complex en te lastig om te meten.
Okin slaagt er niet in om de kracht te laten zien van het multiculturalisme en de kans te benutten om liberalen zichzelf beter te laten begrijpen. Net als Kymlicka vindt Okin dat Liberalisme de waarheid is, en vraagt ze zich af hoe bepaalde minderheidsculturen kunnen accommoderen. Maar op deze manier reduceert ze het multiculturalisme tot enkel een discussie over groepsrechten, en dit vormt een paradox: in plaats van dat het leidt tot mogelijkheden, wordt het gereduceerd tot een discussie over 1 enkel ding.
Parekh ziet de relatie tussen feminisme en multiculturalisme: Vanuit het multiculturele perspectief is de liberale kijk op het leven cultureel specifiek en is het niet de enige manier om levens in te delen. Om multicultureel te denken moet het liberalisme breeddenkend en zelfkritisch zijn en niet meer de monopoly hebben.
Okin biedt ons een liberale theorie van multiculturalisme waarin het liberalisme een hegemonie biedt die de parameter is voor non-liberale culturen. In plaats daarvan moet er een multiculturele theorie van het liberalisme komen, die kijkt naar de grenzen van het liberalisme, en zorgt voor een raamwerk van denken en handelen; hoe verschillende culturen kunnen samenwerken, elkaars verschillen kunnen exploreren en hoe ze een rijke gemeenschap kunnen zijn.
Saskia Sassen vertelt dat ze het argument van Okin erg overredend en goed ondersteund door de bewijzen die Okin geeft. Het debat tussen de aanhangers van speciale groepsrechten en feministen wordt volgens Sassen dan ook gewonnen door de feministen. Sassen is het met Okin eens dat de prijs die vrouwen en meisjes betalen voor de groep, door middel van een onderdrukkende cultuur, is vaak veel te hoog. Hierbij geeft Sassen een voorbeeld van immigranten vrouwen in de Verenigde staten.
Sassen beargumenteerd dat het vaak niet alleen maar gaat om meisjes en vrouwen die worden onderdrukt, maar ook zeker om jongens en mannen. Minderheidsgroepen kunnen soms ook zo sterk worden gediscrimineerd door de meerderheidscultuur, dat speciale groepsrechten juist voor een versterkende groepsband kan zorgen en bescherming kan bieden voor minderheidsgroepen in de samenleving. Vaak vindt discriminatie niet alleen plaats op grond van gender, maar ook door andere redenen.
Sassen zegt dat het probleem niet zozeer bij gender ligt, maar ligt bij interculturele verschillen en discriminatie. De pijn die voortkomt uit discriminatie door een meerderheidsgroep kan leiden tot interne strubbelingen en gender discriminatie. Sassen zegt dat ze dus niet per se voor of tegen groepsrechten pleit, ze is het met Okin eens dat groepsrechten erg problematisch kunnen zijn. Maar ze beargumenteert dat het erkennen van het belang van de dynamiek van zaken buiten gender om binnen een context van discriminatie tegen iemands groep kan een strategie zijn om de condities die in eerste instantie leidde tot de vraag naar groepsrechten te elimineren.
Bhabha is het met Okin eens dat er een mate van spanning heerst tussen het feminisme en het multiculturalisme voor groepsrechten van minderheidsculturen.
Maar, vindt Bhabha, ze is door haar feministische visie en de kennis van het liberalisme erg beperkt. Daarnaast is de blik van Okin zo gefocust op de conflicten die ontstaan door de antifeministen en de patriarchale effecten, dat zij tegen haar eigen advies in een monolithisch (als iets een homogeen, moeilijk doordringbaar geheel vormt), doch gender gedifferentieerde, migrantencultuur schetst.
Okin begint met het tegen over elkaar stellen van het multiculturalisme en het feminisme, maar zet ze dan naadloos in vergelijking tot elkaar in hun mening over minderheidsculturen, gezien vanuit het liberale oogpunt. Bhabha vindt dat zaken rond groepsrechten geplaatst moeten worden in de culturele context van de minderheden als we de discriminatie en deprivatie in hun leven willen begrijpen. Nu worden minderheden namelijk te vaak gezien als een subject van hun cultuur die zich vasthouden aan alle orthodoxe regels binnen een grote westerse storm. De minderheidscultuur wordt dan automatisch omgezet van hier en nu naar dan en daar.
Daarnaast is volgens Bhabha het gebruik van de volgende termen verkeerd:
Patriarchie is niet in een relevante context geplaatst vind ze. In India spreek je van patriarchie rond kaste systemen, in Amerika van discriminatie. Okin’s a-historische visie op patriarchie en haar notie van cultuur op zich, zorgen voor een gevaarlijke combinatie waardoor het lijkt alsof de minderheidsgroepen in een time warp zitten (waarin alles heel sloom is).
Liberalisme: Bhabha vindt het een groot probleem wanneer de normen van het Westerse liberalisme de maatstaf is van minderheidsculturen. Het liberalisme heeft nooit een goed reflectief vermogen gehad, dus het kijkt nooit naar de eigen fouten.
Over het algemeen is Sunstein het eens met de argumenten van Okin. Vooral als het gaat om Okin’s suggestie dat sekse gelijkheid vaak in conflict is met respect voor minderheidsgroeperingen. Vaak staan die culturen niet toe dat meisjes en vrouwen net zo vrij leven als jongens and mannen. Het gevolg hiervan is dat algehele toezegging van multiculturalisme in tegenstrijd is met het doel om gelijkheid te creëren tussen mannen en vrouwen.
Het argument dat Sunstein zal schetsen is iets ‘nauwer’, zoals ze dat zelf zegt, dan het argument van Okin. Zoals Okin ook al weergeeft, bevestigd Sunstein dat religieuze instituties vaak discriminerend zijn jegens sekse gelijkheid. Dit kan dus de liberale sociale orde verstoren. Religieuze instituties wekken de vraag op: Wat is het passende domein van wetgeving van overheden om discriminerend gedrag binnen, of door, religieuze instituties te controleren.
In de VS is over het algemeen besloten dat alle wetgevingen ook doorgevoerd moeten worden in religieuze instituties. Daarentegen bestaat vaak nog veel discussie over de mate waarin wetgeving omtrent sekse gelijkheid doorgevoerd moet worden binnen religieuze instellingen. Zo wordt de Katholieke kerk bijvoorbeeld niet gedwongen om ook vrouwen de mogelijkheid te geven om priester te worden.
Een belangrijke alledaagse samenkomen van liberale theorie en praktijk wordt ook wel gezien als de ‘asymmetrie thesis’. Volgens de asymmetrie thesis is het onproblematisch om gewone civiele en criminele wetgeving toe te passen op religieuze instituties, maar het is wel problematisch om wetgeving omtrent seksuele gelijkheid toe te passen op religieuze instituties. Het is dus toegestaan om priesters te verbieden vrouwen in elkaar te slaan, maar het is niet geaccepteerd om seksuele segregatie binnen educatie te bannen.
Als we uitgaan van dit mogelijke conflict tussen seksuele gelijkheid en vrijheid van religie, kunnen verschillende voorbeelden geschetst worden:
Joodse synagogen die jongens apart onderwijzen van meisjes, en sommige Joodse scholen die meisjes weigeren.
Een Katholieke universiteit die weigert om vrouwen bij het wetgeving departement toe te staan.
Een jonge man die traint en studeert om priester te worden binnen de gemeenschap van Jezus. Hij is constant slachtoffer van seksueel geweld van priesters.
Mormoon arbeiders bevinden zich in verschillende praktijken van seksuele discriminatie met betrekking tot werk geven. Ze weigeren vrouwen aan te nemen voor bepaalde banen.
Een Westerse natie staat immigranten mannen toe om meerdere vrouwen het land in mee te nemen. Hun polygamische huwelijken worden erkend door de staat, omdat dit tot hun religie behoort.
Vrijheid van religie heeft een centrale plek binnen de liberale tradities, en in de VS, net als op andere plekken, kent de wet die seksuele discriminatie verbied speciale uitzondering voor religieuze overtuigingen. De doctrine die hieruit voortkomt, legt Sunstein uit, zorgt voor verwarring. Deze verwarring, of puzzel, is erg belangrijk en het vormt een goede reden om te geloven, zoals Okin al aangaf, dat sommige van de meest sterke vormen van seksuele discriminatie voortkomen uit religie. Dit kan zorgen voor interne hiërarchie, die vrouwen en meisjes onderaan de ladder plaatsen. Vrouwen die geïnteresseerd zijn in de verbetering van deze normen van gelijkheid krijgen te maken met een collectief actie probleem; rationele daden van individuele vrouwen kunnen discriminerende normen juist versterken. Het is dus nog niet helemaal duidelijk hoe een liberale samenleving het beste kan reageren op dit probleem. Sommige middelen, die seksuele discriminatie tegengaan, kunnen zaken wel enigszins verbeteren.
Om de onderliggende vraag te beantwoorden, en het asymmetrie principe te begrijpen en wettelijk perspectief te krijgen op Okin’s claims, moeten we een stap terug doen en eerst wat algemene informatie bespreken over de relatie tussen de liberale wetgeving en religieuze instituties.
In Amerika bestaat zoiets als het ‘Smith principe’. Onderliggend aan dit principe is het begrip van de relatie tussen liberaliteit en democratie: een seculaire wet die neutraal is in eerste instantie en niet stoort in religieuze vrijheid. In dit opzicht, is het democratisch proces een bewaker van wetten die in eerste instantie neutraal zijn, maar ondertussen ook mensen onderdrukken. Er wordt wel gezegd dat ondanks dat het Smith principe religieuze vrijheid misschien te weinig beschermt, het de religieuze vrijheid wel bijna voldoende beschermd. Veel wetten voldoen hier niet aan, waarbij voldoende liberale verzekering ontbreekt.
Er zijn verschillende redenen waarom een staat zich veroorloofd om algemene burger en criminaliteit wetten toe te passen op religieuze instituties, maar waarbij dit nog niet geldt voor wetten omtrent sekse discriminatie.
1. De eerste mogelijkheid bestaat als een staat zich alleen wil bemoeien met religieuze instituties als er een bijzonder sterke reden voor is. Een staat verbiedt dus wel moord en geweld, maar discriminerende praktijken worden vaak als minder belangrijk gezien.
2. Het is mogelijk dat een verbod of sekse discriminatie een extra last legt op religieuze instituties en bijbehorende geloven en praktijken. Deze instituties kunnen hierdoor ernstig beledigd zijn, terwijl dit bij andere wetten vaak niet het geval is. Voor sommige religies is het ondenkbaar dat seksuele gelijkheid verplicht gehandhaafd moet worden. Vaak is het ook zo dat algehele burger en criminaliteit wetten voortkomen uit dominante religies in een land. Tegen dit argument is echter veel kritiek; het is toch immers ook zo dat drugsgebruik of dierenmishandeling verboden is, ondanks religie? Sommige aspecten van de wet tegen sekse discriminatie gaan ook helemaal niet tegen religieuze praktijken in, zeggen tegenstanders van dit argument.
Vaak zijn bovenstaande mogelijkheden/argumenten sterk gebonden aan context, tijd en plaats en er valt hier dan ook moeilijk een algemene conclusie uit te trekken.
3. Er wordt ook wel gesteld dat het afhangt van de sterkte en basis van een staat of een wet tegen sekse discriminatie een effect heeft op religie. Hoe sterker de staat, hoe minder effect zo’n wet zal hebben op religies.
Verschillende uitkomsten, dan de hierboven genoemde, zijn mogelijk binnen verschillende contexten. Het basis argument van Sunstein is echter dat de asymmetrie tussen burger- en criminaliteitswetten en de wet tegen sekse/gender discriminatie niet behouden kan worden. Veranderingen in wetgeving zullen een beroep doen op de autonomie en legitimiteit van religieuze instituties, afhankelijk van de kracht van onderliggende belangen.
Sunstein beschrijft drie mogelijke oplossingen:
1. Het is plausibel dat een liberale sociale orde alle soorten weten moet accepteren die niet discriminerend van aard zijn tegenover religieuze instituties en praktijken. Dit principe zou burger- en criminaliteitswetten handhaven, en daarnaast ook sekse discriminatie wetten. Uiteindelijk is dit principe echter niet acceptabel omdat het staten zou toestaan om religieuze instituties onderhevig te stellen aan wetten die ze zouden kunnen schaden, of persoonlijk zouden kunnen raken, zonder duidelijk overheidsdoel.
2. Het is niet alleen plausibel, maar ook correct om te zeggen dat liberale sociale orde neutrale wetten zou moeten negeren als zij met religieuze praktijken in conclaaf zijn. Dit zou namelijk betekenen dat religieuze instituties immuun worden voor algemene wetgevingen, maar zou ze ondertussen verbieden om zichzelf immuun te maken voor de wet die discriminatie op grond van sekse verbiedt.
3. Er is geen plausibele verklaring voor deze visie, die gebakend is in de liberale culturen, maar het is onproblematisch om algemene burger- en criminaliteitswetten toe te passen op religieuze instituties. Het is echter nog altijd problematisch om wetten tegen discriminatie op grond van sekse toe te passen bij religieuze instituties.
Deze conclusie betekent dat er geen algemene barrière bestaat om zulke wetten in te voeren bij religieuze instituties. Of het wel of niet passend is om dit soort wetten toe te passen binnen religieuze instituties is afhankelijk van de storingen van religieuze overtuigingen en de kracht van de rechtvaardiging van een staat.
Redelijke mensen zullen verschillende conclusies trekken met betrekking tot een individuele casus. Het is telkens weer afhankelijk van de religieuze situatie waar we mee te maken hebben. Sunstein concludeert dit hoofdstuk door te zeggen dat impliciete conflicten tussen de asymmetrie thesis en Okin’s essay geen probleem vormen voor Okin en hiermee kan Okin alleen maar aantonen dat asymmetrie, zoals eerder in dit hoofdstuk uitgelegd, niet behouden kan worden.
Over het algemeen is Raz het eens met Okin’s argumenten, met name op gebied van politiek. Daarentegen is Raz het niet eens met de verschillende ideeën die Okin bekritiseerd, of juist accepteert.
Okin focust zich in haar kritiekpunten op ‘verdedigers van multiculturalisme’ die opkomen voor de groepsrechten van groepen die veelal liberaal zijn. Raz zegt dat het inderdaad belangrijk is om uitstervende groepen te versterken. Daarnaast zegt Raz dat minderheidsgroepen inderdaad speciale rechten soms moeten hebben, om hun bestaan te verzekeren, maar ook zegt Raz dat deze rechten eigenlijk geen belangrijke rol spelen in het debat omtrent multiculturalisme, of de implementatie hiervan. Op dit gebied, zit Raz op één lijn met Okin. Okin lijkt volgens hem sympathiek ten opzichte van multiculturalisme in de mate waarin het bijdraagt aan de kwaliteit van leven van mensen. Daarentegen is ze kritisch tegenover culturele diversiteit die bijdraagt aan onderdrukkende praktijken. Volgens Raz hebben de argumenten van Okin echter maar weinig te maken met groepsrechten. Ze focussen eerder op de schade die sommige groepen aan hun eigen leden kunnen doen, of specifieker nog; op vrouwen.
Volgens Raz onderschat Okin het probleem van multiculturalisme. Het leidt namelijk aan verschillende moeilijkheden, ook dingen die nog niet door Okin zijn genoemd. Zo hebben Westerse landen vaak al jarenlang intolerantie tegen sommige van hun groepsleden. Denk bijvoorbeeld aan homoseksualiteit, dit is waarschijnlijk net zo dominant als discriminatie tegenover vrouwen. Of de blindheid voor mensen met een handicap, of psychologische behoeften. Het gaat dus niet alleen om minderheidsgroepen, die hun eigen leden kunnen discrimineren. Dit geld voor iedereen. Raz gaat ervan uit dat Okin het eens is hiermee, maar dat ze met name aandacht besteed aan de feministische kant van het verhaal. Maar het is te makkelijk om alleen naar de discriminaties van ‘the Other’ te kijken. Ook ‘wij’ hebben een belangrijk aandeel in dit probleem.
We moeten dus, volgens Raz, onderscheid maken tussen algemene methoden om de multiculturele cultuur, en mensenrechten te handhaven zonder onderdrukking te veroorzaken. Voorbeelden hiervan, die soms ook al door Okin zijn genoemd, zijn bijv. de verzorging van scholing of de toestemming van werkgevers aan werknemers om op sommige werkdagen vrij te krijgen voor religieuze doeleinden. Belangrijk uiteindelijk is om te herkennen dat een praktijk zoals jonge gedwongen huwelijken niet ook gelijk betekent dat groepen niet meer gesteund of gerespecteerd hoeven te worden. Hiertussen moet een duidelijkere scheidingslijn bestaan volgens Raz. De enige reden waarom meerderheden soms een eind willen maken aan het bestaan van minderheidsgroepen is omdat ze nog altijd buitenstaanders zijn van deze culturele groepen. Sommige leden kunnen ook prima assimileren aan de meerderheid, of hun eigen groep aanpassen, en daarvoor moeten we hun dus ook de kans bieden.
In bovenstaande is Raz het over het algemeen eens met wat Okin zegt. Er is echter, zegt Raz, één belangrijk verschil. Op sommige manieren toont Okin sensitiviteit voor bepaalde sociale praktijken, maar in andere gevallen lijkt ze blind te zijn hiervoor. Met name als het aankomt op verschillende sociale betekenissen, en daardoor verschillende waarden. Okin beoordeelt andere culturen veel strenger en harder dan haar eigen cultuur, omdat ze sensitief is voor de context van haar eigen cultuur (en die van Raz), maar minder sensitief is naar andere culturen.
Okin observeert terecht dat vrouwen rechten in conflict komen met zogenaamde ‘culturele rechten’ binnen verschillende debatten, stelt Halley. Halley ziet dit echter als een teken dat vrouwen discoursen actief besproken worden op een globaal niveau.
Cultuur bedwingt, maar kan ook bevrijdend zijn. Pogingen om culturele rechten te rechtvaardigen worden vaak geplaatst in een ‘bevrijdend verhaal’ over cultuur, in plaats van een ‘beklemmend verhaal’ over cultuur.
Halley gaat in dit hoofdstuk opnieuw in op de tegenstrijdigheden/discussies die plaats hebben gevonden tussen Okin en Kymlicka. Halley legt uit dat Kymlicka hierbij met name focust op de ‘zonnige’ zijde van culturen en de wijze waarop culturen betekenis geven en dus de mogelijkheid geven tot een betekenisvolle keuze. Hij ziet nationale groepen als inherent liberaal als zij besluiten om lidmaatschap cultureel te houden, in plaats van raciaal.
Cultureel conservatie beleid focussen veel vaker op kinderen dan op vrouwen, en dit is niet per ongeluk. Door een kind op te voeden binnen een bepaalde cultuur, welke cultuur dan ook, zal een cultuur zich in een kind worstelen en zal een kind zich in de cultuur worstelen. Om culturele echt duurzaam te beschermen moet er dus de vrijheid zijn om culturen te laten overbrengen op kinderen. In het gezin gebeuren vaak onliberale dingen doordat vaak de man boven de vrouw staat, maar ook omdat ouders boven de kinderen staan. Dit impliceert dat kritiek culturen niet alleen plaats kunnen vinden vanuit een feministisch standpunt. Culturele implementatie gebeurd, meestal, door ouders die hun kinderen ‘beklemmen’ binnen een bepaalde cultuur; ‘enculturating them’. Dit suggereert dat dominante culturen en etnische en nationale culturen binnen die dominante cultuur, en feminisme, vaak heel veel gemeenschappelijke vragen kennen.
Nussbaum beschrijft dat ze grote bewondering heeft voor de argumenten van Okin, die erg dapper zijn geschreven vanuit een feministisch oogpunt. Ook is Nussbaum het met Okin eens dat huidige liberale belangen van multiculturalisme grote gevaren inhouden voor de gelijkheid van vrouwen. Dit gevaar wordt verder vergroot door het feit dat zaken als sekse gelijkheid nog niet eerder als zo belangrijk zijn gezien. Daarom is het zo belangrijk dat Okin’s werk nu openbaar te vinden is, zegt Nussbaum.
Nussbaum maakt zich echter zorgen om het argument van Okin omdat ze de zaken erg simpel doet klinken en lijken. Nussbaum richt zich in haar hoofdstuk bovenal op religie, en niet op andere culturele aspecten.
Nussbaum claimt allereerst dat Okin’s bronnen over religies niet betrouwbaar zijn; the New York Times en mythes die de ronde doen in populaire verhalen. Er wordt eigenlijk ook niks goed gezegd over de dingen die religie heeft veroorzaakt. Dit is natuurlijk niet helemaal terecht, zegt Nussbaum, en daarmee ondermijn Okin de complexiteit van de rol van religie in de liberale staat.
Veel bevrijdende bewegingen (Abolitionisten, U.S. civil rights movement) zijn religieus van aard. Dit geldt ook voor de internationale vrouwen beweging. Volgens Nussbaum geeft Okin religie dan ook niet genoeg credit voor het werk dat hierdoor verricht wordt en de positieve invloed die het heeft. De relatie tussen religie en feminisme wordt dan ook niet in alle complexiteit gewaardeerd door Okin.
Okin benoemt wel het bestaan van een ‘meer progressieve versie’ van de grote religies. Maar zelfs dit is te simpel gesteld. Okin gaat hierdoor voorbij aan eeuwenlange debatten die gevoerd zijn binnen elke religie, waarin ook zeker op zoek wordt gegaan naar gelijkheid voor vrouwen.
Okin’s benadering roept ook praktische politieke problemen op. Door te suggereren dat de religie van mannen en vrouwen niks positiefs te brengen heeft binnen de strijd naar rechtvaardigheid, en wellicht naar leven in het algemeen, zet ze haar potentiële partners, de mensen om wie het gaat, in deze strijd buiten spel waardoor haar strijd nog moeilijker wordt.
Twee argumenten kunnen echter twijfel brengen in het argument voor de diepere benadering van religie:
Het eerst argument richt zich op de intrinsieke waarde of religieuze capaciteiten: de mogelijkheid om te zoeken naar het goede in religie is een van de vrijheden die hoort bij een liberale staat. Hierbij moet veel bescherming geboden worden. Mensen moeten dus de vrijheid hebben om op hun eigen wijze op zoek te gaan naar de betekenis van het leven. Dit vormt een centraal element in het menselijk leven.
Een tweede argument gaat in op het ‘respect voor personen’. Het eerst argument gaat dus over de capaciteit van mensen en deze gaat over respect voor deze personen als mensen. Het is belangrijk om respect te tonen voor onze medeburgers en daardoor zijn we niet in staat te beamen dat verschillende mensen een andere visie hebben over wat goed is. Hierbij moet dus de keuze om een traditioneel en religieus leven te lijden worden gerespecteerd. Dat neemt niet weg dat dit erg moeilijk blijft, dat beaamt Nussbaum.
Over het algemeen roept Okin’s essay een kwestie over de relatie tussen alomvattend liberalisme en politiek liberalisme op. Volgens Nussbaum heeft Okin nooit duidelijk één van deze twee gekozen, maar het lijkt plausibel dat zij zich met name bij het alomvattende liberalisme plaatst waarbij liberale waarden zoals autonomie en waardigheid centraal staan. Dit is in overeenstemming met visies van auteurs zoals John Stuart Mill en Joseph Raz, die ook pleitten voor persoonlijke autonomie in alle gebieden van leven als een doel van de staat. Doordat zij vaak geloven dat autonome levens beter zijn dan hiërarchisch geordende levens, hebben ze vaak een favoriete religie en is het moeilijk om mensen weg te halen bij religies die geen persoonlijke autonomie bevorderen.
Een politiek liberaal, in tegenstelling tot bovenstaande, begint bij het feit van aanvaardbare non-overeenstemming in een samenleving en het bestaan van een aanvaardbare diversiteit aan alomvattende doctrines over het goede, waarbij religies vaak prominent zijn. Door deze ‘aanvaardbaar’ te noemen toont de politiek liberaal respect voor ze en bindt zich aan een politiek discours dat hen beschermd voor zover dat kan in overeenstemming met een politieke structuur. Hierbij wordt dus rekening gehouden met verschillende normen en waarden en dus manieren van samenwerken.
Deze vorm van liberalisme zorgt ervoor dat alle burgers, op morele gronden, de kernwaarden van politiek accepteren, waar de gelijkheid van alle burgers bij hoort. Dit betekent dus dat deze waarden gezien moeten worden als politieke waarden. Hierbij hoort dus ook een politieke kijk naar autonomie: dat betekent, het idee dat elke burger een gelijke kiezer is en dat niemand gediscrimineerd kan worden op grond van ras, sekse of klasse.
Zelf zou Nussbaum, zegt ze, ook een politieke liberaal zijn. Deze lijkt veel verder te reiken dan het alomvattende liberalisme als het gaat om de waarden van burgers’ religieuze vrijheid. Politiek liberalisme is ook beter in het verzekeren van respect naar burgers omdat het zich richt op autonomie, beargumenteerd Nussbaum. Politiek liberalisme houdt in dat elke burger brede mogelijkheden heeft aan keuzes en vrijheden. Politiek liberalen zullen waarschijnlijk claimen dat religie een speciale plek kent in de maatschappij, omdat het zo belangrijk is voor burgers, en dat houdt in dat er soms speciale regels gelden voor religie.
Gezien vanuit een praktisch politiek oogpunt bestaan er twee keuze mogelijkheden:
1. Religies vrijheid geven om te doen wat ze goed vinden en daarin bescherming bieden.
2. Niemand speciale bescherming bieden.
Voor niet-gelovigen zal de tweede optie het meest logisch lijken en niet traditioneel. Hoewel Nussbaum erkent dat een wetgeving zoals de eerste mogelijkheid hierboven ietwat oneerlijk kan zijn tegenover niet-gelovigen pleit zij toch voor deze traditionele wijze van de bevoorrechting van religie omdat minderheidsreligies extra kwetsbaar zijn geweest in alle samenlevingen en constant de behoefte voor deze bescherming hebben.
Tot voor kort hadden veel constituties de traditie dat de staat geen beroep mag doen op de religieuze vrijheid van mensen, tenzij zij daar een reden voor hebben die aantoont dat het in het belang van de staat is dit wel te doen. Kort geleden heeft the Supreme Court echter deze traditie los gelaten, waarbij gesteld werd dat elke neutrale wet of algemene toepasselijkheid die een rationele basis hiervoor heeft dit soort beroepen mag doen op mensen.
Volgens Nussbaum is de eerste vorm hierboven het beste omdat dit respect voor religie verzekerd. Dit is ook de beste manier om om te gaan met religieuze praktijken die schadelijk zijn voor het leven van vrouwen. Als een wet geen beroep doet op de vrijheid van religie dan kan deze altijd worden ingevoerd. Als dit wel het geval is moeten we volgens Nussbaum beter onderzoeken wat de andere kant van het verhaal is.
Zorgt sekse discriminatie ervoor dat de staat behoefte krijgt aan constitutionele veranderingen, of alleen aan discriminatie die ervoor zorgt dat vrouwen bepaalde fundamentele rechten krijgen? Volgens Nussbaum is dit de moeilijkste vraag waar het politiek liberalisme mee te maken krijgt. Als het gaat om sekse discriminatie, stelt Nussbaum, om vrouwen te belasten op manieren waarbij anderen niet zo belast zijn is op zichzelf problematisch, zelfs als individuen niet naar armoede worden geduwd.
Er blijft echter een cruciaal asymmetrie over: omdat staatswetten hun beroepen op mensen doen op een onvrijwillige wijze en religies dit doen op een vrijwillige wijze. Dit geldt niet overal, er zijn voorbeelden van Hindu's in India die niet zonder consequenties uit hun religie kunnen stappen. In onze natie, zegt Nussbaum, is het echter geaccepteerd dat religieuze organisaties vrijwillig zijn. Dit betekent niet dat religies niet aan wetten moeten voldoen waarbij gelijkheid en vrijheid wordt geëist. Maar het betekent tegelijkertijd ook niet dat liberalisme zich kan gaan bemoeien met zaken als priesterkeuzes, kledingkeuzes en het religieuze lichaam op zich. Dit zou dan weer tegen het liberalisme in gaan. De staat haar interesse in de toekomst van kinderen als toekomstige burgers zal terecht leiden tot sommige uniformen of eisen op gebied van educatie, om te garanderen dat vrijheden en mogelijkheden goed op hun plek zitten. Maar zodra deze dat zijn, moet de keuze van volwassen burgers om religieus te zijn, of om vrouwelijke priesters te weigeren, gerespecteerd worden als onderdeel van waar we als liberalen zoveel respect voor hebben.
Nussbaum sluit af door te zeggen dat ook zij tegen een priesterschap is dat alleen bestaat uit mannen of überhaupt het bestaan van sekse ongelijkheid. Maar ze ziet de verschillende houdingen als een onderdeel van haar alomvattende begrip van het ‘goede’. Dit betekent ook niet dat de staat maar mag doen wat zij wil, maar het moet begrepen worden vanuit een oogpunt die religieuze en niet-religieuze burgers beiden als respectvol behandeld voor hun verschillende maatschappelijke betrokkenheid. De bescherming van vrouwen begint volgens Nussbaum bij het respect voor verschillende levensstijlen van onze mede burgers, die zij zelf kiezen en die vaak erg complex zijn.
Okin bedankt allen die hun mening hebben gegeven. Omdat ze vreest dat sommige haar niet goed hebben begrepen, zal ze dit nog even bespreken. Okin geeft aan dat in veel culturen er individuen of meerderen zijn die hun leden onderdrukken. In de liberale context moet aandacht besteedt worden aan de vrouwen binnen een cultuur. Luisteren naar de leiders van die cultuur is niet voldoende, je moet naar de vrouwen luisteren, ze serieus nemen en kijken naar het perspectief van de jonge vrouw, stelt Okin.
Sommige respondenten denken dat ik tegen religieuze vrijheid of multicultureel onderwijs ben, zegt Okin. Maar dat is niet het geval. Ook is het niet waar dat ik vind dat alle ‘offending cultures’ weg moeten (zoals Honig denkt). Okin vindt juist dat er goede discussies plaats moeten vinden voordat er bepaalde groepen speciale rechten krijgen. Er is namelijk een verschil tussen een verhoogde oplettendheid naar bepaalde rechten en het laten uitsterven van een cultuur.
Voordat ze dieper ingaat op de stukken waar ze het mee eens en oneens is, wil Okin meegeven dat dit debat enkel plaats kan vinden omdat de respondenten zich in liberale maatschappijen bevinden en niet in gevaarlijke andere maatschappijen. Ze vindt het raar dat sommige respondenten zich zo negatief uiten over het liberalisme.
1. Erkenning dat het argument kan en zou moeten worden verbreed:
Sommige respondenten zijn bang dat, door de feministische visie van Okin, zij onnodig smal denkend is en zich enkel druk maakt over vrouwen en gender ongelijkheid, in plaats van zaken over mensenrechten of andere groepen rechten.
Volgens Okin is het centrale doel van het liberalisme om vast te stellen dat ieder mens een redelijke kans heeft op het levens van een goed bestaan, afhankelijk van de persoonlijke visie wat dat inhoudt. Dit houdt in dat ieder kind eten heeft en naar school gaat, een huis heeft, gezondheidszorg heeft, en dat de regering moet zorgen voor een maximale werkgelegenheid, en andere dingen die alles kan bewerkstelligen. Okin is het hiermee eens en maakt zich dus niet enkel druk over vrouwen. Maar ze denkt wel, net als meer respondenten, dat er een bepaalde spanning is tussen dit en bepaalde groepsrechten, omdat veel culturen erg ‘gendered’ zijn. Zelfs Amerika is erg gender gericht. Ze vindt dat educatie voor meisjes een belangrijk middel om meer zelfstandig te kunnen zijn, en om de grote armoede in het land te bestrijden.
Halley, Pollitt, Raz en Tamir, zijn allemaal respondenten die haar blik uitbreiden naar niet enkel vrouwen, maar ook homo’s, kinderen, minderheidsculturen enzovoorts, en zij vindt dit goed en aanvaard deze kritiek. Okin is het ook eens met de mening van Raz, Honig en Parekh dat geen meerderheidscultuur minder aandacht zou moeten besteden aan hun eigen kritiekpunten, dan aan de kritiekpunten van een minderheidscultuur.
2. Verdediging van Okin’s feministische kritiek op de patriarchie van vele religies en culturen:
Andere respondenten claimen dat Okin’s visie van feminisme vijandig is tegen religie, het perspectief van anderen niet waardeert en de visie van oudere vrouwen in sommige patriarchale culturen beschouwt als een nep bewustzijn.
Okin noemt hierbij het voorbeeld dat het voor bepaalde respondenten lijkt alsof haar claims alleen over het Jodendom, Christendom en de Islam gaan. Okin vindt dat de claim van Al-Hibri (dat de Islam seksegelijk en open minded is) ongeloofwaardig. Ja, de bevolking heeft jurisprudentie, maar het moet meer dan die paar juristen, die Al-Hibri noemt, gekost hebben dat er zoveel patriarchie is in Moslimlanden. Want, Al-Hibri zegt wel dat iedere Moslim een vrij bewustzijn mag hebben, maar dit wordt niet overal uitgevoerd.
Okin vraagt zich af wiens argument het is wanneer Al-Hibri het had over the Inessential Other. Dit deed zij niet omdat zij zelf behoort tot een dominante liberale groep, maar omdat veel moslimvrouwen eenmaal geen stem hebben.
3. Okin noemt een aantal argumenten voor het verdedigen van haar intolerante houding tegenover clitoridectomie. Maar Gilman en Parekh hebben niet in de gaten welke grote verwoestende consequenties clitoridectomie hebben. Als we met mannen hetzelfde zouden doen, zou bijna de gehele penis verwijderd worden. Gilman zegt dat plezier in seks vaak komt door de hersenen, en niet enkel door het lichaam. Maar een vrouw kan dan geen orgasme meer ervaren, stelt Okin. Daarnaast is de reden van clitoridectomie om al het seksueel plezier weg te halen bij de vrouw. Dus, om terug te komen op Parekh, voor alle vrouwen die een clitoridectomie wilden doen na de geboorte van het kind: spreek eerst met een psycholoog.
4. Als laatst wil Okin ingaan op een aantal respondenten die ingingen op het korte stukje over hoe een feminist moet reageren wanneer oudere vrouwen binnen een dergelijk cultuur tevreden zijn over hun situatie en het zelfs verergeren. Okin wil verduidelijken dat het Jodendom de religie is waar de mannen iedere ochtend God bedanken dat ze geen vrouw zijn.
Parekh gaf aan dat het beschermend en zelfs onbeleefd is om vrouwen die niet dezelfde feministische blik hebben, te zien als culturele slachtoffers. Maar vaak is het bij deze mensen zo dat mensen hun wensen bijstellen aan de situatie, om de ‘injustice’ (het onterechte) te verdoezelen. Veel mensen hebben namelijk geschreven over deze vorm van aanpassing.
De oudere vrouw in alle patriarchale culturen wil niet veranderen om de volgende redenen:
Het is niet makkelijk om te twijfelen aan culturele beperkingen als dat veel impact heeft op je eigen leven.
Daarnaast is de enige macht die zulke vrouwen ooit zullen hebben, over hun eigen schoondochters. Daarom moet er juist geluisterd worden naar de jonge generatie vrouwen.
Dus juist de specifiek jonge vrouwen zouden inspraak moeten krijgen.
Kymlicka en Okin zijn het er samen mee eens dat het ‘feminisme versus culturele groepsrechten’ verwante tegenstrijdigheden zijn (related struggles). Zij zoeken namelijk beiden herkenning van verschillen binnen de context van normen die gelijk zijn in theorie, maar niet in uitvoering.
Ook is er een verschil: De paar rechten die vrouwen hebben, maakt het niet goed dat ze dat gebruiken om macht te hebben over de jongere vrouwen. Culturele groepen houden deze vormen van hiërarchie tussen vrouwen in stand.
Okin pleit voor een vorm van multiculturalisme die zaken van ongelijkheden van gender aanpakt, dus, een vorm van multiculturalisme waarbij alle personen in de samenleving elkaar behandelen als meer gelijk.
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Field of study
Add new contribution