Samenvatting Beeldschermkinderen
- 2134 reads
Deze samenvatting is gebaseerd op collegejaar 2012-2013
Mediapsychologische stroming
Onderzoek ontstond in de jaren ’60, eerst werd er alleen onderzoek gedaan naar de effecten van televisie op gedrag, maar later ook naar de effecten op kennis en emotie. De aanname dat effecten op kinderen conditioneel en selectief zijn is inmiddels zo gangbaar dat ze gezien kunnen worden als de meest fundamentele paradigma’s binnen het psychologische effectenonderzoek.
Cultural studies
Wetenschappelijke stroming. Ze houden zich bezig met de studie naar alledaagse of populaire cultuur en maakt daarbij gebruik van methoden en theorieën uit verschillende wetenschapsgebieden. Ze gaan ervan uit dat het functioneren van de media en de ideologische inhoud ervan bepaald worden door maatschappelijke omstandigheden.
Reactief model televisiekijken
Model dat ontstond in de jaren ’70 toen televisieonderzoekers geïnteresseerd raakten in cognitieve effecten van televisie. De aandacht van kinderen voor televisie is passief en wordt geheel bepaald door opvallende programmakenmerken.
Actief model televisiekijken
Model waarin kinderen worden gezien als actieve ontdekkers van televisie-inhoud. De aandacht en voorkeuren van kinderen voor de media-inhoud staan centraal.
Gematigde discrepantietheorie
Kinderen kijken het liefst naar stimuli die ze ten minste gedeeltelijk kunnen inpassen in hun conceptuele referentiekader. Kinderen hebben minder voorkeur voor stimuli die te moeilijk of te makkelijk voor hen zijn.
Verbal labeling
De behoefte van kinderen om te benoemen wat ze zien.
Stimulusgedreven
Informatie die wordt ontvangen kan nog niet goed worden geselecteerd, geordend en verwerkt, omdat er nog geen schema’s in het hoofd bestaan. Vooral bij jonge kinderen.
Schemagedreven
Bij het selecteren, ordenen en verwerken van informatie wordt gebruik gemaakt van bestaande schema’s in het geheugen. Vooral bij oudere kinderen.
Reality monitoring
Het onderscheiden van wat er in de eigen fantasie en wat er in de werkelijkheid gebeurt.
Perceptuele gebondenheid
Verschijnsel waarbij de aandacht wordt geconcentreerd op onmiddellijk waarneembare kenmerken van een object of product terwijl andere type informatie wordt genegeerd.
Wishfull identifictaion
Het plaatsvervangend deelnemen aan het gedrag van mensen die worden bewonderd, zoals superhelden of idolen, maar die in werkelijkheid niet geïmiteerd kunnen worden.
Tweens
Naam voor kinderen tussen de 9 en 12 jaar.
Seksesegregatie
Sekseverschillen tussen jongens en meisjes die zichtbaar worden na de leeftijd van anderhalf jaar.
Gedragscompabiliteit
Verschijnsel dat jongens en meisjes als ze anderhalf à twee jaar zijn verschillende interesses en voorkeuren krijgen.
Sociale leertheorie
(Bandura, 1973) Gedrag wordt aangeleerd, dit kan via directe ervaring; gedrag uitdragen en ontdekken hoe dit wordt ontvangen. Door gedrag van andere te observeren, dit gebeurt wanneer een kind zich spiegelt aan het voorbeeld dat rolmodellen in zijn omgeving bieden.
Cognitieve scripttheorie
Script wordt hier gezien als de structuur van een routineactiviteit. Deze cognitieve scripts worden gevormd door omgeving maar ook door media.
Priming theorie
Het menselijk brein zou bestaan uit associatieve netwerken, die weer bestaan uit geheugeneenheden die gedachten, emoties en prikkels tot actie kunnen brengen. Media zou op deze manier verschillende geheugenelementen kunnen stimuleren.
Opwindingstheorie
(Arousaltheorie) Kijken naar geweld brengt ons in een staat van fysieke opwinding. Deze opwinding werkt als een ‘energizer’ voor ons gedrag.
Gewenningstheorie
(Afstomping) Hoge kijkfrequentie mediageweld zorgt voor gewenning, een lage drempel, daarom ga je ook sneller zelf agressief gedrag tonen.
Catharsis theorie
(Reinigen van de ziel) Media geweld roept wel agressieve gevoelens uit, maar tijdens het kijken worden die weer ontladen, zodat er na afloop minder agressieve gevoelens zijn.
Kijkwijzer
Classificatiesysteem voor televisieprogramma`s, films, video`s en dvd`s; geeft leeftijdsadviezen en informatie over mogelijk schadelijke elementen waardoor een productie is af te raden voor bepaalde leeftijdsgroepen.
Observationeel leren
Leren door het observeren van reacties van andere mensen op bepaalde gebeurtenissen.
Empathie
Het vermogen van mensen om de emotionele reacties van anderen aan te voelen.
Anticiperende empathie
Empathie die wordt gevoeld zonder daadwerkelijk de emotie van de ander te zien, emoties die worden gevoeld als er emotionele reacties ophanden zijn.
Wet van de schijnbare realiteit
Emoties worden veroorzaakt door gebeurtenissen die door een individu als realistisch worden gezien. De intensiteit van de emotie komt overeen met de mate waarin de gebeurtenis als realistisch wordt ervaren.
Default mode
De standaardmanier waaropmedia-inhoud wordt geconsumeerd. Kennis over de werkelijkheidswaarde van de inhoud wordt niet gebruikt om emoties te reguleren.
Theorie van opwindingsoverdracht Iedere emotie brengt bij mensen eenzelfde staat van opwinding teweeg en wanneer twee gebeurtenissen die eenzelfde staat van emotie teweegbrengen na elkaar optreden kan de tweede emotie de staat van opwinding van de eerste intensiveren.
Hang-naar-sensatie theorie
Mensen vinden het leuk om naar gewelddadige en angstwekkende media-inhouden te kijken, omdat deze hun behoefte aan sensatie bevredigt.
Verbodenvrucht theorie
Mensen vinden het leuk om naar gewelddadige en angstwekkende media-inhouden te kijken, omdat ze zo plaatsvervangend deel nemen aan spannend en agressief gedrag waarvoor ze of te klein zijn om het te kunnen uitvoeren of het niet mogen uitvoeren.
Knuffeltheorie
Mensen vinden het leuk om naar gewelddadige en angstwekkende media-inhouden te kijken, omdat het hun de gelegenheid biedt om sekserollen te ontdekken en te versterken.
Het ‘ikke-ook’-effect
Mensen vinden het leuk om naar gewelddadige en angstwekkende media-inhouden te kijken, omdat ze zo mee kunnen praten met leeftijdgenoten.
Cognitieve geruststellingstrategieën
Strategie om jezelf gerust te stellen waarbij angst wordt weggedacht
Niet cognitieve geruststelling strategieën
Strategie om jezelf gerust te stellen waarbij gebruik wordt gemaakt van fysieke interventiestrategieën, zoals achter de bank kruipen, en sociale interventiestrategieën, zoals een knuffel pakken.
Het peer-popularity appeal
Het gebruik van leeftijdsgenootjes in een commercial voor de doelgroep van het geadverteerde product. Kinderen houden ervan om leeftijdsgenootjes in een commercial te zien. De effectiviteit van de commercial neemt toe als de kinderen in de commercial in een positieve stemming raken van het geadverteerde product.
Premiums
Een cadeautje dat je krijgt bij het kopen van het geadverteerde product (voorbeeld: happy meal) waardoor de koopintentie van kinderen wordt gestimuleerd.
Celebrity endorsement
Er is sprake van een beroemdheid die het geadverteerde merk aanprijst. Voorbeeld: bekende voetballer voor sportschoenen, actrices voor beauty-producten. Beroemdheden trekken de aandacht en worden gezien als interessant en geloofwaardig.
Host selling
Er is sprake van een beroemdheid in een reclame die het product aanprijst, deze beroemdheid verschijnt slechts in de reclameblokken van zijn ‘eigen’ programma (dus; anders dan bij Celebrity endorsement). ‘Host selling’ wordt vaak al onethisch ervaren omdat de grens tussen entertainment en reclame erg vaag wordt voor jonge kinderen, het komt daarom slechts sporadisch voor. De ‘beroemdheden’ kunnen bijvoorbeeld ook tekenfilmfiguren zijn.
Hybride spel
Spel dat elementen bevat van verschillende typen computerspellen.
Instant messaging
Internetactiviteit waarbij je via het internet met elkaar praat via tekst die vrijwel gelijktijdig in een scherm verschijnt.
Nintendonitis
Speciale vorm van RSI dat ontstaat door langdurige en snelle bewegingen met de duim op de controller van spelcomputers.
Oog-handcoordinatie
De vaardigheid om hetgeen wat met de ogen wordt gezien onmiddellijk met de handen uit te voeren.
Verdringingseffecten
De tijd die besteed wordt aan interactieve media gaat ten koste van andere activiteiten.
1. Wat is het verschil tussen het reactieve en het actieve model van televisiekijken?
2. Binnen welk paradigma past het reactieve model van televisiekijken?
3. Binnen welk paradigma past het actieve model van televisiekijken?
4. Wat houdt het begrip ‘verbal labeling’ in?
5. Noem drie kenmerken van de leeftijdgroep 5-8 jarigen betreft mediagebruik en voorkeuren.
6. Vanaf wanneer kwam er aangepaste literatuur voor kinderen?
7. Waarom wordt het steeds moeilijker om kinderen van de volwassencultuur af te schermen in deze tijd?
8. Noem twee overeenkomsten en twee verschillen tussen de mediapsychologie en de Cultural studies.
9. Wat houdt het in dat jongere kinderen meer stimulusgedreven, en oudere kinderen meer schemagedreven reageren?
10. Wat houdt ‘reality monitoring’ in?
11. Wat houdt het begrip ‘perceptuele gebondenheid’ in?
12. Benoem de vijf typen onderzoek naar de invloed van mediageweld en geef hier een korte beschrijving van.
13. Hoe speelt de factor ‘identificatiemogelijkheden met de dader’ een rol bij de beïnvloeding van kinderen door mediageweld?
14. Hoe speelt de factor ‘beloond versus bestraft geweld’ een rol bij de beïnvloeding van kinderen door mediageweld?
15. Hoe speelt de factor ‘gerechtvaardigd versus ongerechtvaardigd geweld’ een rol bij de beïnvloeding van kinderen door mediageweld?
16. Hoe speelt de factor ‘geweld zonder pijnlijke gevolgen’ een rol bij de beïnvloeding van kinderen door mediageweld?
17. Hoe speelt de factor ‘realistisch geweld’ een rol bij de beïnvloeding van kinderen door mediageweld?
18. Hoe speelt de factor ‘opzwepende geweldbeelden’ een rol bij de beïnvloeding van kinderen door mediageweld?
19. Welke drie ouderlijke strategieën kunnen media effecten doen verminderen?
20. Hoe ziet Buckingham de invloed van media niet?
21. Op welke drie manieren kan angst worden aangeleerd?
22. Noem vier factoren die de angst van kijkers kunnen vergroten of verkleinen.
23. Noem drie theorieën die kunnen verklaren waarom mensen het leuk vinden om naar angstaanjagende of gewelddadige media-inhouden te kijken.
24. Noem een verschil en een overeenkomst tussen de fysieke en sociale interventiestrategie?
25. Welke drie markten dekken kinderen?
26. Welke 6 kenmerken van commercials vergroten de effecten op kinderen?
27. Welke eigenschappen van kinderen vergroten die effecten van reclame?
28. Wat zijn de twee doelstellingen die de makers van commerciële kindersites voor ogen hebben?
29. Noem drie motieven voor het spelen van games.
30. Noem een fysiek, een cognitief en een sociaal effect van het spelen van games.
31. Welke drie risico’s lopen kinderen op internet?
32. Wat houdt de observationele leertheorie van Bandura in?
1. Antwoord (bladzijde 30-31):
Het reactieve model van televisiekijken gaat ervan uit dat de aandacht van kinderen voor televisie passief is en geheel wordt bepaald door opvallende programmakenmerken. In het actieve model van televisiekijken worden kinderen gezien als actieve ontdekkers van de televisie-inhoud. De aandacht en voorkeuren van kinderen voor de media-inhoud staat centraal.
2. Antwoord:
Paradigma van het kwetsbare kind
3. Antwoord:
Paradigma van het mondige kind
5. Antwoord (bladzijde 44-48):
Behoefte aan actie, avontuur en geweld Spannende media-inhouden trekken bij kinderen van 5 tot 8 jaar de aandacht. Deze media-inhouden sluiten goed aan bij het fantasieleven van kinderen van deze leeftijd.
Behoefte aan identificatie met superhelden Via identificatie met superhelden kunnen kinderen fantaseren dat zijzelf groot en sterk zijn en het gevoel dat daarmee gepaard gaat verschaft hun plezier.
Behoefte aan informatie over sekse-rollen Kinderen zijn op deze leeftijd bezig met de ontwikkeling van hun sociale identiteit en hun sekse-identiteit in het bijzonder. Zij gebruiken de stereotiepe karakters uit dit soort programma’s bij het ontwikkelingsproces. Karakters worden gepresenteerd op een manier die jonge kinderen aanspreekt, karakters zijn bijvoorbeeld extreem mannelijk of vrouwelijk.
6. Antwoord (bladzijde 8)
In de tweede helft van die achttiende eeuw kwamen er aangepaste kinderboeken, sprookjes en Bijbelverhalen voor kinderen.
7. Antwoord (bladzijde 15-16)
Internet en mobiele telefoons hebben een meer individueel gebruik, gebruik vindt steeds meer plaats buiten het ouderlijke gezichtsveld om (hoge mate van privacy op jonge leeftijd). Ouders hebben vaak ontbrekende kennis omtrent nieuwe vormen van media die de kinderen gebruiken.
8. Antwoord (bladzijde 24-25)
Overeenkomsten
In beide studies is er een geloof in het actieve kind, kinderen worden gezien als actieve mediaconsumenten die op hen afkomende media-inhouden op hun eigen manier interpreteren. Ook stellen beide tradities dat de sociale context een belangrijke rol speelt in de manier waarop kinderen met media omgaan en wat ze eruit opnemen.
Verschillen
In Cultural studies heeft men vrijwel dezelfde gedachte, in deze traditie spreekt men over het belang van het wel of niet overnemen van bepaalde ideologieën die via de media worden bevestigd of verspreid. Kinderen die participeren in de een sociale omgeving waarin ze kritisch leren om te gaan met bepaalde ideologieën, minder vatbaar zijn voor media-inhouden die deze ideologieën min of meer expliciet verkondigen. Cultural studies worden gekenmerkt door een optimistischer visie op kinderen en de media dan de mediapsychologie. De cultural studies weet meer over de mediavoorkeuren van kinderen, terwijl mediapsychologie meer weet over de cognitieve variabelen, zoals aandacht, kennis en begrip. Beide studies houden zich intensief bezig met variabelen die te maken hebben met mediabetrokkenheid, waaronder identificatie, empathie en parasociale interactie. Op gebied van onderzoeksmethode kunnen de twee disciplines elkaar goed aanvullen. Cultural studies gebruikt vaak kleinschalige kwalitatieve methoden, dit geeft vaak een goed inzicht in wat daadwerkelijk bij kinderen speelt. De mediapsychologie gebruikt vaker kwantitatieve onderzoeksmethoden om grote groepen kinderen te onderzoeken. Door deze methode worden vaak resultaten gevonden die representatief zijn voor een groep, maar kleine nuanceringen en details wat betreft mediagebruik worden vaak niet opgemerkt.
9. Antwoord (bladzijde 39)
Wat hiermee bedoeld wordt is dat oudere kinderen al meer kapstokjes in hun geheugen hebben. Wanneer zij informatie te verwerken krijgen kunnen die kapstokjes hen helpen bij het selecteren, ordenen en verwerken van informatie (=schemagedreven).
10. Antwoord (bladzijde 41)
Reality monitoring houdt in: het onderscheiden van wat er in de fantasie en in de werkelijkheid gebeurt. Oudere kinderen zijn hier al beter in dan jongeren kinderen.
11. Antwoord (bladzijde 43)
Perceptuele gebondenheid: De neiging van kinderen van twee tot vijf om hun aandacht te concentreren op onmiddellijk waarneembare kenmerken van een object of product terwijl andere typen informatie genegeerd worden.
Laboratoriumexperiment
Zuiver experiment dat plaatsvindt in laboratorium met een (aselect toegewezen) experimentele en controle groep. Na afloop wordt gekeken of de experimentele groep agressiever is dan de controlegroep. Uit het merendeel van de resultaten op dit gebied was dat inderdaad het geval. Nadelig aan laboratoriumexperimenten > de kunstmatige omgeving = lage externe validiteit (ook kritiek van cultural-studies onderzoekers)
Veldexperiment
Experiment met (meestal) bestaande groepen op hun eigen locatie (bv: school), hierdoor wordt ook de externe validiteit gedekt. Een nadeel is echter dat de omstandigheden niet te voorzien zijn, waardoor andere factoren het onderzoek kunnen beïnvloeden. Daardoor is er juist een lagere interne validiteit.
Correlationeel-onderzoek
Grondgedachte, positief verband kijkfrequentie mediageweld en agressief gedrag, vandaar interne validiteit (verband kan ook andersom > agressief gedrag kijkt veel mediageweld = kip-en-ei probleem).Vindt plaats in natuurlijke omgeving. Methode; batterij aan vragen + observatie.
Causaal-correlationeel onderzoek: Longitudinale studie (enige verschil met correlationeel ond.= oplossing voor kip-en-ei probleem.)
Meta-analyse:
Overkoepelende studie die eerdere empirische onderzoeken opnieuw evalueert met behulp van statistische gegevens en wordt ’n nieuwe effectgrootte bepaald. Eerdere meta-analyses resulteerden in een positief verband. Meest grootschalige analyse had correlatie van r=.31 (middelgroot, wel betekenisvol).
21. Antwoord (bladzijde 92-96):
Angst kan worden aangeleerd door directe ervaring, oberservationeel leren en negatieve informatieoverdracht. Bij directe ervaring wordt de persoon direct blootgesteld aan de stimulus die angst opwekt. Bij observationeel leren leert men angst aan door de angstreacties van anderen te observeren. Tot slot, bij negatieve informatieoverdracht wordt er verteld over een angst.
22. Antwoord (bladzijde 102-105):
Mogelijk antwoord: de sekse van de kijker; vrouwen zijn eerder bang dan mannen, de mate van het cognitief ontwikkelingsniveau, het empathisch vermogen en de motivatie om angsteffecten toe te laten.
23. Antwoord (bladzijde 106-109)
Mogelijk antwoord: Mensen vinden het leuk om naar gewelddadige en angstwekkende media-inhouden te kijken, omdat deze hun behoefte aan sensatie bevredigt (hang-naar-sensatietheorie), ze plaatsvervangend kunnen deelnemen aan spannend en agressief gedrag dat verboden is (verbodenvruchttheorie) en omdat ze zo hun sekserollen kunnen ontdekken en versterken (knuffeltheorie).
24. Antwoord (bladzijde 110)
Overeenkomst: Beide vallen onder de niet cognitieve geruststellingstrategie.
Verschil: Bij de fysieke interventiestrategie stel je jezelf gerust door bijvoorbeeld achter de bank te gaan zitten of de ogen te sluiten, terwijl je bij de sociale interventiestrategie jezelf gerust stelt door bijvoorbeeld een knuffel te pakken.
Kinderen dekken 3 markten, de primaire markt, de toekomstige markt en de beïnvloedingsmarkt.
26. Antwoord (bladzijde 140-146)
Herhaling
Herhaling van de hoeveelheid commercials bevordert zowel de merkherkenning als de merkherinnering van kinderen.
Het peer-popularity appeal
Het gebruik van leeftijdsgenootjes in een commercial voor de doelgroep van het geadverteerde product. Kinderen houden ervan om leeftijdsgenootjes in een commercial te zien. De effectiviteit van de commercial neemt toe als de kinderen in de commercial in een positieve stemming raken van het geadverteerde product.
Premiums
Een cadeautje dat je krijgt bij het kopen van het geadverteerde product (voorbeeld: happy meal) waardoor de koopintentie van kinderen wordt gestimuleerd.
Celebrity endorsement
Er is sprake van een beroemdheid die het geadverteerde merk aanprijst. Voorbeeld: bekende voetballer voor sportschoenen, actrices voor beauty-producten. Beroemdheden trekken de aandacht en worden gezien als interessant en geloofwaardig.
Host selling
Er is sprake van een beroemdheid die het product aanprijst, deze beroemdheid verschijnt slechts in de reclameblokken van zijn ‘eigen’ programma (dus; anders dan bij Celebrity endorsement). ‘Host selling’ wordt vaak al onethisch ervaren omdat de grens tussen entertainment en reclame erg vaag wordt voor jonge kinderen, het komt daarom slechts sporadisch voor. De ‘beroemdheden’ kunnen bijvoorbeeld ook tekenfilmfiguren zijn.
Visuele geheugensteuntjes op de verpakking (visual cues)
Als deze visuele plaatjes rechtstreeks te maken hebben met de inhoud van de commercial kan het merkbewustzijn, de merkattitude en het vraaggedrag van kinderen gestimuleerd worden.
27. Antwoord (bladzijde 147-151)
Kindkenmerken die reclame-effecten op het merkbewustzijn vergroten: Er bestaat geen verschil tussen het merkbewustzijn van jongens en meisjes. Naarmate kinderen ouder worden, wordt het merkbewustzijn groter. De tienertijd is voor zowel merkherkenning als merkherinnering een piekperiode.
Kindkenmerken die reclame-effecten merkattitudes en merkvoorkeuren vergroten: Reclame heeft het grootste (positieve) effect op de merkattitude en merkvoorkeuren van kinderen onder de acht jaar. Vanaf een jaar of 8 worden kinderen kritischer en sceptischer jegens reclame.
Kindkenmerken die reclame-effecten op de aankoopverzoeken vergroten: Vraaggedrag hangt niet af van geslacht, leeftijd speelt echter wel een rol. Naar mate kinderen ouder worden (vanaf ongeveer 7 jaar) neemt vraaggedrag af. Aan te nemen is dat temperament en sociaal economische status ook een effect hebben op de aankoopverzoeken van kinderen.
28. Antwoord (bladzijde 154-155)
Stimuleren van het merkbewustzijn en merkattitude en het verzamelen van marktgegevens.
29. Antwoord (bladzijde 170-173)
Mogelijk antwoord: mogelijkheid om samen te spelen, tijdverdrijf en fysieke opwinding.
30. Antwoord (bladzijde 173- 185)
Mogelijke voorbeelden:
Fysiek effect: epileptische toeval, een kind kan overgevoelig zijn voor lichtflikkeringen op het beeldscherm.
Cognitief effect: vergroten van de visuele aandachtscapaciteit
Sociaal effect: angst en ongemak, door in aanraking te komen met heftige beelden van seks of geweld of online harassment.
31. Antwoord (bladzijde 181)
Ze kunnen in aanraking komen met gewelddadige of pornografische inhoud, die ze van streek kan maken.
Ze kunnen online lastiggevallen worden door profielsites of msn (online harassment).
Ze kunnen ook offline lastiggevallen, als ze hun adres prijsgeven en /of persoonlijke ontmoetingen regelen (offline harassment).
32. Antwoord (bladzijde 184)
Mogelijk antwoord: Deze theorie houdt in dat kinderen agressief gedrag van televisie leren door het agressief gedrag van tv-helden te observeren en vooral de consequenties ervan.
A. In de eerste helft van de negentiende eeuw.
B. In de tweede helft van de negentiende eeuw.
C. In de eerste helft van de twintigste eeuw.
D. In de tweede helft van de twintigste eeuw.
2. Welke leeftijdgroep zal het meest plezier beleven aan het programma Sesamstraat?
A. 0 – 2 jaar
B. 2 – 5 jaar
C. 5 – 8 jaar
D. 8 – 12 jaar
3. Volgens welke theorie beleven kinderen van 10 jaar meer plezier aan Spangas dan kinderen van 6 jaar?
A. gematigde discrepantietheorie
B. sociocognitieve theorie
C. plaatsvervangende emphatie
D. cognitieve scripttheorie
4. In welke leeftijdsgroep zijn kinderen in staat om de emoties van anderen te herkennen en te begrijpen?
A. 0 – 2 jaar
B. 2 – 5 jaar
C. 5 – 8 jaar
D. 8 – 12 jaar
5. ‘Ieder kind verwerkt en interpreteert mediageweld op zijn eigen manier’. Welke vier factoren hebben hier een bepalende invloed op?
A. Geslacht, leeftijd, opleidingsniveau en nationaliteit.
B. Geslacht, leeftijd, interesse en attitude.
C. Geslacht, leeftijd, opleidingsniveau en attitude.
D. Geslacht, interesse, nationaliteit en attitude.
6. In the Grudge loopt de hoofdrolspeelster nietsvermoedend een huis in waar een kwaadaardige geest huiswoont. Hoe kan het dat iemand bang wordt van dit fragment waar de emotie van de hoofdpersoon niet te zien is?
A. Anticiperende empathie
B. Hang-naar-sensatie theorie
C. Wet van de schijnbare realiteit
D. Theorie van opwindingsoverdracht
7. Hoe komt het dat meisjes banger zijn dan jongens?
A. Biologische factoren
B. Sociologische factoren
C. Biologische en sociologische factoren
D. Geen van bovenstaande
8. Welke leeftijdsgroep zal het meest bang worden van een nieuwsbericht over een uitgebarsten vulkaan?
A. 2-7
B. 7-10
C. 10 jaar en ouder
D. Niemand zal er bang van worden
A. Vanaf de geboorte.
B. Vanaf het eerste jaar.
C. Vanaf anderhalf à tweede jaar.
D. Na het tweede jaar.
A. Vanaf 1 jaar.
B. Vanaf 2 jaar.
C. Vanaf 4 jaar.
D. Vanaf 6 jaar.
A. Ouder-kind conflict: kinderen vragen om producten
B. Materialisme: meer reclames zien, meer hechten aan producten
C. Kinderen krijgen hierdoor geen goed beeld van de waarde van geld.
D. Ongezonde eetgewoonten en overgewicht: veel reclame gaat over eten, die zijn allemaal ongezond.
12. SimCity is een voorbeeld van een:
A. Denk-,puzzel- en vaardigheidsgame
B. Role Playing Game
C. Strategiegame
D. Simulatiespel
13. Welke uitspraak is waar over het internetgebruik van kinderen?
A. Jongens en meisjes vinden het op een website het meest van belang dat er spelletjes te doen zijn.
B. Jongens vinden het belangrijker dan meisjes op een site te kunnen chatten.
C. Meisjes vinden het belangrijker dan jongens om op een site filmpjes te kunnen downloaden.
D. Jongens vinden het belangrijker dan meisjes om op een site digitale kaarten te kunnen versturen.
2. Juiste antwoord: B (bladzijde 40)
Kinderen van 2 tot 5 jaar zullen het meest plezier beleven aan Sesamstraat, door het langzame tempo en de vriendelijke fantasiefiguren. Kinderen vanaf 5 kunnenbeter fantasie van realiteit onderscheiden.
3. Juiste antwoord: A (bladzijde 31)
4. Juiste antwoord: D (bladzijde 50)
6. Juiste antwoord: A (bladzijde 95)
Empathie die wordt gevoeld zonder daadwerkelijk de emotie van de ander te zien, emoties die worden gevoeld als er emotionele reacties ophanden zijn.
7. Juiste antwoord: C
Meisjes zijn banger dan jongens doordat ze van nature meer gevoelig zijn. Ook wordt het door de omgeving meer geaccepteerd van meisjes als ze hun gevoelens uiten, de sociologische factoren.
8. Juiste antwoord: B (bladzijde 101)
De angsten van kinderen in deze leeftijdscategorie betreffen realistische thema’s, zoals natuurrampen.
9. Juiste antwoord: C (bladzijde 116)
12. Juiste antwoord: D (bladzijde 158)
Bij een simulatiespel is het doel de werkelijkheid zo goed mogelijk na te bootsten, dat is bij SimCity het geval.
13. Juiste antwoord: A (bladzijde 165)
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
Op zoek naar een uitdagende job die past bij je studie? Word studentmanager bij JoHo !
Werkzaamheden: o.a.
Interesse? Reageer of informeer
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Field of study
Add new contribution