Mink K. - Arrest

Mink K. (HR 28-03-2003, JB 2003, 134)

Relevant artikel

Art. 68 GW.

Rechtsvraag

Wat is de reikwijdte van art. 68 GW?

Casus

In september 1998 is een overeenkomst gesloten tot eiser (Mink. K) en het Openbaar Ministerie. De verdachte zal informatie verschaffen in ruil voor strafvermindering. In de overeenkomst wordt ook vermeld, dat de informatie die Mink K. verschaft, op geen enkele wijze ter beschikking mag worden gesteld aan derden. Het betreft dus een geheimhoudingsverplichting. De overeenkomst was overeengekomen met medeweten van de Minister van Justitie. Het OM schendt echter deze verplichting en eiser vind dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld t.o.v. van hem. Door de informatie in de openbaarheid te brengen, is de veiligheid van eiser zodanig in gevaar gekomen, dat zelfs voor zijn leven moet worden gevreesd. Eiser wil van de rechter een verbod om verder informatie aan derden te verstrekken, omdat anders de levensbedreigende situaties zouden verergeren.

Hoge Raad

In het geding is de reikwijdte van art. 68 GW. Volgens dit artikel zijn de ministers verplicht om inlichtingen te verstrekken aan het parlement. Volgens de ontstaansgeschiedenis van art. 68 GW. blijkt dat het recht op inlichtingen zo fundamenteel blijkt te zijn, dat de minister slechts bij hoge uitzondering een beroep mag doen op de in hetzelfde artikel neergelegde verschoningsgrond voor het geval dat het verstrekken van de inlichtingen in strijd is met het belang van de staat. Het belang van de staat moet volgens de HR echter niet te 'eng' worden uitgelegd. In de parlementaire geschiedenis wordt als uitzondering namelijk ook genoemd de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Deze bescherming moet gelijkgesteld worden met de veiligheid van een informant.

Dus het toezeggen van geheimhouding en de veiligheid van eiser zouden redenen kunnen zijn voor de minister om zich te beroepen op de verschoningsgrond van art. 68 GW.
Mag de rechter nu een absoluut verbod geven? Volgens de HR mag dat niet. Dit zou namelijk een inbreuk maken op een fundamentele regel van parlementaire controle en dan zou de rechter de aan de minister en het parlement voorbehouden mogelijkheid van afwegen op voorhand volledig ontnemen. De HR komt aldus tot het oordeel dat het arrest van het Hof moet worden vernietigd en verwijst het geding ter verdere behandeling en beslissing naar het Gerechtshof te Amsterdam.