Inleiding Verbintenissenrecht - VU - Hoorcollegeaantekeningen

Hoorcollege week 1

Waar gaat privaatrecht over?

In de kern gaat privaatrecht over dingen die geld waard zijn (goederen: art 3:1 BW).

Subjectieve vermogensrechten zijn aanspraken die je hebt, bijvoorbeeld jegens een ander, dat zit in je vermogen, dat is geld waard. Het gaat over dingen die iets waard zijn. Die dingen die geld waar zijn zit in iemands vermogen.

Goederenrecht gaat over de relatie tussen een persoon en zo’n vermogensobject.

Het verbintenissenrecht gaat over de onderlinge vermogensrechtelijke relaties tussen personen.

Privaatrecht gaat over de levensloop van mensen, van ondernemingen, op geld waardeerbare relaties tussen mensen of ondernemingen onderling, of over geld waardeerbare relaties tussen mensen aan de ene kant, en dingen die geld waard zijn aan de andere kant.

Actieve kant van het vermogensrecht zijn rechten.

Passieve kant van het vermogensrecht gaat over de schulden (verbintenissen: verplichtingen/schulden jegens een ander).

Onderscheid goederenrecht/verbintenissenrecht

Goederenrecht heeft betrekking op de actieve kant  subjectieve vermogensrechten die mensen hebben.

Verbintenissenrecht heeft betrekking op relaties tussen de mensen onderling  verbintenissen tussen de mensen ontstaan/en te niet gedaan?

 

Bronnen van verbintenissen zijn:

  • ‘echte’ verbintenissen uit de wet:
    Onrechtmatige daad  bv. schadevergoeding verbintenis
    Zaakwaarneming
    Ongerechtvaardigde verrijking
    Onverschuldigde betaling

  • Overeenkomst  contract, uit die afspraak vloeien verbintenissen voort

  • Redelijkheid en billijkheid

  • Tekortkoming in de nakoming van een ander reeds bestaande verbintenis

 

Kernvragen van het vak:

  • Hoe ontstaan die verbintenissen uit overeenkomsten van rechtssubjecten? Wanneer zijn die overeenkomsten eventueel vernietigbaar?

  • Hoe ontstaan nou verbintenissen uit onrechtmatige daad?

De relevantie van al dan niet geldig tot stand komen van een overeenkomst is een relevante vraag (3:84 BW  scharnierpunt van vakken goederenrecht en verbintenissenrecht).

 

Over rechtshandelingen

Hoe ontstaan verbintenissen uit overeenkomsten?

Een overeenkomst is een van de verschijningsvormen van een rechtshandeling (meerzijdig). Wat is rechtshandeling? Wanneer is een rechtshandeling geldig?

Bloot rechtsfeit: dingen die gebeuren waar je geen handelingen voor nodig hebt, maar voor het recht wel belangrijk zijn (bijvoorbeeld een geboorte).

Rechtshandeling: daar heeft iemand die voor het recht relevante handeling verricht, bedoeld om bepaalde voor het recht relevante gevolgen in het leven te roepen.

Niet-rechtshandeling: bv. categorie onrechtmatige daden.

Eenzijdige rechtshandeling: daar gaat men als rechtssubject bepaalde dingen zeggen omdat men juridische gevolgen in het leven wil roepen (bv. aanbod  binden).

Gerichte eenzijdige rechtshandeling: een rechtshandeling jegens een specifieke persoon.

Ongerichte eenzijdige rechtshandeling: rechtshandeling hebben al betekenis voor het recht, niet gericht naar een specifiek persoon (bv. opstellen van een testament).

Meerzijdige rechtshandelingen: waarbij de samenwerkingen is vereist tussen twee of meer personen om rechtsgevolgen in het leven te roepen (overeenkomst).

 

Geldigheid van rechtshandelingen in het algemeen

  • Er moet sprake zijn van een wil: bepaalde gevolgen in het leven roepen waar het recht ter sprake komt.

  • Er moet sprake zijn van een verklaring

 

WIL = VERKLARING (art 3:33 BW)

Aanvullende regels voor geldigheid van aanbod

  • Een aanbod moet wel op rechtsgevolg gericht zijn  bedoeling om zichzelf te binden zodat iemand ander jegens de ander een aanspraak heeft  ‘sociaal’ aanbod.

  • Uitnodiging tot onderhandeling

  • Advertenties  juridische aanbiedingen, of door particulieren van specifieke zaken (geen juridisch aanbod  HR Hofland/Hennis  uitnodigen om onderhandelingen te treden).

  • Bepaalbaarheid, 6:227 BW  het moet duidelijk zijn welke verbintenis de aanbieder bereid is op zich te nemen.

  • Vrijblijvend aanbod (6:219 lid 2 BW)  een vrijblijvend aanbod is een juridisch aanbod, als het wordt aanvaard heb je een korte tijd om het te herroepen, bij een normaal aanbod kan dat niet, dan zit je in beginsel er aan vast.

 

Hoofdregel voor geldigheid van een meerzijdige rechtshandeling

Partijen moeten dezelfde wil hebben en hetzelfde verklaard hebben. Als ze hetzelfde gewild hebben, hebben ze een wilsovereenstemming  artikel 6:217 BW (aanbod en aanvaarding). Nu is er sprake van een overeenkomst. De wet bevat ook wat technische regels over de verklaring.

 

Bijkomende regels met betrekking tot vorm en werking van verklaring

Artikel 3:37 BW: verklaringen kunnen in iedere vorm geschieden  om een verklaring af te leggen om je wil te verklaren is er vrijheid  vormvrij.

In lid 3 moet de verklaring om haar werking te hebben moet hij de persoon naar wie het gericht is worden bereikt. Bereiken in de zin van de verklaring van de ander ontvangen hebben.

In lid 5 staat beschreven dat iemand een verklaring heeft afgelegd, en die verklaring is onderweg naar de ander, maar de verklaring heeft pas effect als het de ander bereikt. Wat nou als A dat niet wil. Dan kan men de verklaring intrekken, maar dan moet men de intrekkingsverklaring eerder dan of tegelijkertijd met de verklaring bereiken, wil deze werking hebben.

 

Aanvullende regels met betrekking tot het verval van het aanbod

Zie boek

 

Verklaring is geen wil

De ‘normale’ verspreking of verschrijving

De verklaring stemt niet overeen met de wil:

Eenzijdige rechtshandeling  verspreking, verschrijving

Meerzijdige rechtshandeling  geen wilsovereenstemming (6:217 BW).

Gerechtvaardigd vertrouwen?

  • Zaak ‘Otto’: de verklaring stemde niet overeen met de wil  daar is niet aan voldaan. Wat kun je daar vervolgens tegen doen? Als verklaring en wil niet overeenstemmen, kan men kijken of Otto met een andere grondslag verbonden kan zijn  dit is te vinden in 3:35 BW (bescherming van vertrouwen): men mocht aannemen dat wil en verklaring weldegelijk met elkaar overeenstemde:

  1. Verklaring of gedraging van degene die niet aan de verklaring gebonden wil zijn

  2. Door de wederpartij subjectief zijn opgevat overeenkomstig in een bepaalde zin

  3. Wederpartij mocht die zin onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijze daaraan toekennen  kerntoets.

Artikel 3:35 BW moet in verband worden gebracht met 3:11 BW  daar waar het bepaalde vertrouwen van een partij ter discussie wordt gesteld, moeten we ons afvragen of zo’n partij die zich op een bepaald rechtsgevolg beroept, of die niet beter had moeten weten?

 

Wilsvertrouwensleer

  • Hoofdregels artikel 3:33 en 6:217 BW

  • Discrepantie wil en verklaring

  • Discrepantie moet aannemelijk worden gemaakt  objectief nadeel

  • Vertrouwenstoets van artikel 3:35 jo. 3:11 BW toepassen

  • Conclusie: Otto is niet gebonden aan het aanbod. Hier is geen geldige rechtshandeling verricht. Noch verbondenheid aan het vertrouwen noch verbondenheid aan het aanbod?

 

Hoorcollege week 2

 

Nietigheden en vernietigbaarheden

Vertrekpunt

Een geldige (meerzijdige) rechtshandeling

Eenzijdig: wil en verklaring stemmen overeen

Meerzijdig: er is een wilsovereenstemming

Een nietige rechtshandeling

Zij beogen de belangen van derden te beschermen, de rechtshandeling die partijen verrichten raakt aan de belangen van derden, en dat moeten we met nietigheid sanctioneren.

Een vernietigbare rechtshandeling

We gaan er van uit dat de rechtshandeling die verricht is geldig is, er is geen probleem dat raakt aan de belangen van derden, maar wel een probleem dat raakt aan de belangen van een van de betrokken partijen, die op wil komen voor zijn/haar eigen belangen.

Hierin gelden de (vernietigbaarheids) gronden:

  • Vormvoorschriften

  • Handelingsonbekwaam

  • Handelingsonbevoegd

  • Wilsgebreken

  • Strijd met de wet, openbare orde of goede zeden

  • Actio Paulina

 

Handelingsonbekwaamheid

Dit is te vinden in artikel 3:32 BW. Hierin staat dat de wet mogelijk iets anders kan bepalen. Dat brengt ons bij de uitzonderingen: minderjarigen (artikel 1:234 BW) en curatele gestelde personen (artikel 1:381 BW lid 2). Wat zijn de rechtsgevolgen wanneer iemand die handelingsonbekwaam is? Daarvan geeft de wet in artikel 3:32 BW een regeling: dan is die rechtshandeling vernietigbaar. Dit is de hoofdregel. MAAR is de verrichte rechtshandeling eenzijdig ongericht, dan is de rechtshandeling nietig, wat betekent dat hij nooit geldig is geweest (bijvoorbeeld een erflating).

Minderjarigen:

Dit is te vinden in artikel 1:233 BW. De hoofdregel is dat minderjarigen niet zelfstandige rechtshandelingen kunnen verrichten, maar dat er toestemming is vereist van de wettelijke vertegenwoordiger (bijvoorbeeld ouders). Hoe werkt die toestemming precies? Die toestemming kan op 2 manieren blijken:

  • Expliciete toestemming  uitdrukkelijke toestemming (stilzwijgend), de toestemming kan men destilleren uit de gedraging van de ouders/wettelijke vertegenwoordiger

  • De toestemming blijkt noch expliciet, noch impliciet: voor deze situaties is artikel 1:234 lid 3 BW van belang.

Curatele gestelde personen:

Dit zijn mensen die aan een geestelijke stoornis leiden, geld over de balk smijten, alcoholisme, etc. De persoon zelf of familieleden kunnen de rechter verzoeken deze persoon onder curatele te stellen. De curator gaat dan de belangen van deze persoon behartigen. Dit is te vinden in artikel 1:381 BW. De uitzondering is te vinden in lid 3, hierin staat vermeld dat hij wel zelf een rechtshandeling uit mag voeren, wanneer er toestemming is van de curator.

LET OP: Artikel 3:35 BW is niet van toepassing bij handelingsonbekwaamheid!

 

Handelingsonbevoegdheid

Deze vindt men terug in artikel 3:43 BW. Men spreekt dan van mensen die handelingsonbevoegd zijn om ze een publieke specifieke functie vervullen, bijvoorbeeld ambtenaren, die handelingsbekwaam zijn, maar handelingsonbevoegd ten aanzien van een aantal specifieke rechtshandelingen. Het rechtsgevolg in deze zin is nietigheid. Daar waar goederen inzet zijn van een juridische procedure, moeten zij afblijven van die goederen, en dus geen rechtshandelingen doen m.b.t. die goederen.

 

Hoorcollege week 3

 

Nietigheid en vernietigbaarheid

Er moet in beginsel sprake zijn van een geldige (meerzijdige) rechtshandeling. Een rechtshandeling is geldig wanneer er een wilsovereenstemming is (meerzijdig) en als wil en verklaring overeenstemmen (eenzijdig). Er zijn verschillende typen te onderscheiden met betrekking tot het vernietigen/nietigheid van een rechtshandeling. Er zijn nietige en vernietigbare rechtshandelingen. Bij een nietige rechtshandeling gaat het om de bescherming van de belangen van derden. Er zijn dan geen rechtsgevolgen. Bij een vernietigbare rechtshandeling gaat het om een rechtshandelingen die raken aan de belangen van een van de partijen betrokken bij de rechtshandeling. Voor alsnog treden er rechtsgevolgen in. Zie de sheet voor de (ver)nietig(baar)heidsgronden. Een van deze gronden is in strijd met de wet, goede zeden of openbare orde.

Deze grond is gebaseerd op artikel 3:40 BW. Er zijn drie manieren waarmee een rechtshandeling juridisch te problematiseren is: op het gebied van verrichten, strekking of inhoud. Dit probleem is dan meestal in strijd met de wet, de goede zeden of de openbare orde.

  • Het verrichten van de rechtshandeling is verboden: het aangaan, het sluiten van een contract etc. er worden afspraken gemaakt over het feit wanneer er bijvoorbeeld geen rechtshandeling mag worden gesloten, bijvoorbeeld bij economische aspecten.

  • Het verrichten van een rechtshandeling is niet verboden, maar de inhoud wel: de wetgever drukt zich niet uit in het aangaan van de rechtshandeling, maar de inhoud van de prestatie waarmee men zich verbindt is verboden, bijvoorbeeld: het leveren van benzine tegen meer dan 3 euro per liter, is verboden, of bijvoorbeeld een overeenkomst sluiten dat iemand voor geld een ander vermoord.

  • Daarbij is er ook nog een derde manier. Het verrichten en de inhoud zijn niet verboden, maar de strekking van de rechtshandeling wel. Hierbij gaat het om het feit dat men wel de rechtshandeling aan mag gaan, ze verbieden de prestatie waarmee men zich verbindt tegenover de ander ook niet, maar de verdere context van de verdere bedoelingen van partijen blijkt toch in strijd te zijn met het recht.

Het moet ergens mee in strijd zijn:

  • De wet: het gaat hier om een wet in formele zin waarmee het in strijd is. Het mogen ook bepalingen zijn in materiële zin, maar dan moeten die wel uitdrukkelijk berusten op delegatie van de formele wetgever.

  • De openbare orde: open begrip wat gehaald moet worden uit literatuur en jurisprudentie. Hij wordt hierin geraakt bij een afspraak, wanneer die afspraak knaagt aan de manier hoe wij de maatschappij ingericht hebben, bijvoorbeeld bij verkiezingen de afspraak wordt gemaakt dat de stem wordt over gekocht.

  • Goede zeden: open begrip wat gehaald moet worden uit literatuur en jurisprudentie. Dit is in strijd met de heersende moraliteit.

Artikel 3:40 BW geeft aan in welke gevallen te spreken is over een nietige dan wel vernietigbare rechtshandelingen. De wet zegt dat er in strijd wordt gehandeld van het verrichten van de wet, de rechtshandeling nietig wordt verklaard (lid 2). Nu kan het zijn dat de bepaling uitsluitend strekt van een van de partijen van het contract  dan leidt het tot vernietigbaarheid (het aangaan van bepaalde contracten is verboden gesteld, bijvoorbeeld artikel 1:45 BW). Het kan zijn dat de wetsbepaling van het aangaan van een rechtshandeling verbiedt, helemaal niet de bedoeling heeft om de rechtshandeling zelf aan te tasten, maar een andere bedoeling met die wetsbepaling heeft. Als de inhoud of de strekking in strijd is met de wet, openbare orde of goede zeden, dan komen we uit bij artikel 3:40 lid 1, en hebben we te maken met nietige rechtshandelingen. Bij nietigheid van een rechtshandeling die in strijd is met de wet, goede zeden of openbare orde wat betreft de strekking, dan moeten beide partijen op de hoogte zijn van deze strekking, anders kan de rechtshandeling niet nietig worden verklaard.

 

Gevolgen van een geslaagd beroep op (ver)nietig(baar)heid

Een overeenkomst is een bron van verbintenissen. In een koopovereenkomst zijn er twee soorten verbintenissen. De een moet betalen aan de ander, de ander moet het goed overdragen aan de ander. Artikel 3:84 BW is relevant voor de voerdracht van een goed: beschikkingsbevoegdheid, geldige titel, een levering krachtens geldige titel  dan vindt er overdracht plaats. Zolang een van deze drie niet voorwaarde van overdracht heeft plaatsgevonden, is er geen overeenkomst tussen partijen. Stel dat er een (ver)nietig(baar)heidsgrond aanwezig is voor een van de partijen, kan hij zich beroepen op de vernietigbaarheid/nietigheid. Wanneer men zich met succes beroept op een van deze twee, dan is de overeenkomst van meet af aan geacht nooit te hebben bestaan (nietig), de rechtsgevolgen zijn nooit ingetreden. Wanneer men zich met succes beroept op de vernietigbaarheid, dan treden de rechtsgevolgen wél in, maar wanneer men zich hierop niet kan beroepen of het niet succesvol gebeurd, dan blijft de overeenkomst bestaan. Wanneer er vernietiging (in het voorbeeld de koopovereenkomst) van de koopovereenkomst plaatsvindt, is er geen geldige titel meer. Dat betekent dat een van de vereiste van overdracht weg is gevallen, wat betekent dat de een met terugwerkende kracht blijkt geen eigenaar van een goed te zijn. Het rechtsgevolg is dus niet ingetreden. In artikel 3:53 BW vindt men terug dat de vernietiging terug werkt tot het tijdstip waarop de rechtshandeling is verricht. Met terugwerkende kracht lijkt die afspraak niet geldig, toch hebben beide partijen prestaties verricht. Er zijn verbintenissen gekomen, zonder dat de nakoming van die verbintenissen een grondslag heeft in een geldige titel. Er is geen fundament meer onder de nakoming van de verplichtingen. Dan zijn er dus onverplichte verbintenissen uitgevoerd. Ze hebben onverschuldigd betaald: dit is terug te vinden in artikel 6:203 BW. Als er een nietige/vernietigbare rechtshandeling is, maar de partijen wel al gepresteerd hebben, die prestaties zijn dan onverplicht gedaan, en dat schept dan nieuwe verbintenissen. Voor beide partijen ontstaan, ondanks dat er sprake is van onverschuldigde betaling, nieuwe verbintenissen. Er ontstaan dan verbintenissen van ongedaanmaking.

Het succes met beroep op nietigheid/vernietigbaarheid, bij bijvoorbeeld een reparatieovereenkomst, waarbij de een is verschuldigd te betalen, en de ander verplicht is hetgeen te repareren, dan is als rechtsgevolg dat die overeenkomst er nooit is geweest en dat de rechtsgevolgen beogen dat die nooit zijn ingetreden. Wanneer er, in dit geval, toch is betaald en gerepareerd, dan is er een onverplichte overeenkomst tot stand gekomen zonder juridische basis. Ook hier kan men via onverschuldigde betaling constateren dat er nieuwe verbintenissen in het leven zijn geroepen. Wat nou als ongedaanmakingsverbintenissen problematisch zijn om uit te voeren?

  • Ongedaan maken is mogelijk, maar heeft bezwaren (artikel 3:53 lid 2 BW)  de ongedaanmaking hoeft dan niet plaats te vinden, dan moet het op een andere manier.

  • Ongedaan maken is onmogelijk, hetzij omdat ongedaanmaking feitelijk onmogelijk is, en/of gelet op de aard van de prestatie  feitelijk gezien: koopovereenkomst. Hier kan de een de verbintenis niet nakomen jegens de ander. Het niet-nakomen van verbintenissen kan schadevergoeding als gevolg hebben (artikel 6:74 BW).  gelet op de aard van de prestatie: reparatieovereenkomst. Hoe kan iemand de reparatie ongedaan maken? Dat is een prestatie die zich naar haar aard niet ongedaan laat maken. Dit is op lossen met artikel 6:210 BW. Hierin wordt de verbintenis van ongedaanmaking vervangen door een verbintenis van waardevergoeding. In een bepaald aantal situaties moet die verbintenis van waardevergoeding niet doorgaan.

 

Overzicht van de wijzen van tenietgaan van verbintenissen

Tenietgaan van verbintenissen door:

  • Nakoming: men doet gewoon wat de verbintenis zegt wat je moet doen. Door te doen wat je moet doen wat de verbintenis zegt, wordt de verbintenis teniet. Verbintenissen door andere bronnen zoals onrechtmatige daad, zaakwaarneming, etc.

  • Verrekening: tegen elkaar wegstrepen, waardoor de verbintenis wegvalt tot het betalen over en weer. Bijvoorbeeld van het wegstrepen tegenover elkaar van betalingen of tegenover elkaar van goederen, maar van een betaling en een goed tegenover elkaar.

  • Werking ontbindende voorwaarde: mensen sluiten contracten met elkaar onder allerlei voorwaarden. Dit kan berusten op voorwaardelijke verbintenissen: het is onzeker of en wanneer de gebeurtenis plaatsvindt (opschortend en ontbindend karakter). Of bijvoorbeeld omdat er voorwaarden zijn met betrekking tot de tijdsbepaling: de gebeurtenis gaat plaatsvinden, maar wanneer het gaat plaatsvinden is onzeker. Wanneer de ontbindende voorwaarde intreedt, deze voorwaarde heeft geen terugwerkende kracht maar er ontstaan wel ongedaanmakingsverbintenissen (6:24 BW), de verbintenis gaat wel teniet.

 

Hoorcollege week 4

 

Vertegenwoordiging

Die vertegenwoordiging in de driehoeksverhouding komt voor bij volmacht, maar ook bijvoorbeeld bij minderjarigen, door hun wettelijke vertegenwoordigers (bv. de ouders).

Voor vertegenwoordiging zijn geen wettelijke regels. Dit is per onderwerp geregeld in de wet. Een regeling die het meest in de buurt komt van een algemene regeling van vertegenwoordiging zijn de regels van de specifieke vorm van de volmacht geregeld in boek 3 titel 3  voor allerlei vormen van vertegenwoordiging, mede mogelijk gemaakt door de schakelbepalingen.

  • Middellijk: in opdracht en voor rekening van iemand. Bijv. ik vraag jou om voor mij wetboek te kopen. Doet dat voor rekening van mij en in opdracht van mij. Ook wel lastgeving art. 7:414 BW.

  • Onmiddellijk: handelen namens ofwel in naam van mij/volmachtgever/ achterman/ principaal. Je geeft een ander volmacht (is dan gevolmachtigde).

 

Volmacht

Volmacht houdt een bepaalde vertegenwoordiging in. Men wil niet altijd met een wederpartij zelf de rechtshandelingen verrichten, maar zij wijzen dan iemand aan die dan in de naam van de rechtspersoon/natuurlijke persoon de rechtshandelingen kunnen verrichten en dus recht hebben om in een naam van een ander rechtshandelingen uit te voeren.

Hoe ontstaat er gebondenheid tussen de achterman en de wederpartij door tussenkomst van de (pseudo)volmachtigde? Er zijn twee routes die men kan gaan wil er gebondenheid ontstaan:

  1. De route waarbij de achterman een volmacht verstrekt aan de tussenpersoon. Die tussenpersoon conform die achterman gaat handelen. Hij sluit in naam van de achterman de contracten met de wederpartij en vervolgens valt de tussenpersoon ertussenuit. De contractuele binding ontstaat tussen de achterman en de wederpartij. Deze route is te vinden in artikel 3:60 BW. Dit artikel bevat een aantal elementen:

  • Bevoegdheid aan een ander verleend: de achterman verleent een bevoegdheid aan een tussenpersoon  binnen de grenzen van de volmacht rechtshandelingen verrichten. Dat verlenen van die bevoegdheid aan die tussenpersoon is een rechtshandeling. Dit heeft rechtsgevolgen, er ontstaat een bevoegdheid om rechtshandelingen te verrichten voor die achterman  rechtsgevolgen mee beoogd. Deze als rechtshandeling is een kwestie die valt onder de algemene bepalingen van rechtshandelingen (wil/verklaring, aanbod/aanvaarding etc). Dit is een type rechtshandeling dat valt onder het type ‘eenzijdige gerichte rechtshandeling’. Het is voor een specifiek persoon bedoeld, en eenzijdig. In de meeste gevallen zal er ook wel een overeenkomst bestaan tussen de achterman en tussenpersoon. Dit is echter niet noodzakelijk. Hierbij kan men denken aan arbeidsovereenkomsten (werkgever/werknemer), bemiddelingsovereenkomsten (makelaar/bewoners van huis) etc. Die volmacht (eenzijdige gerichte rechtshandeling) is gekoppeld aan een contractuele rechtsverhouding, maar hoeft niet altijd!

  • Om in zijn naam: de tussenpersoon gaat rechtshandelingen verrichten in naam van de achterman. In gevallen waarin schriftelijk gecontracteerd wordt, is dat vaak vrij helder dat de tussenpersoon in naam van de achterman handelt. De tussenpersoon contracteert niet voor zichzelf maar voor de achterman, de achterman is ook uiteindelijk gebonden aan het contract, niet de tussenpersoon! Als de context minder duidelijk wordt, is de hoofdregel weliswaar dat als iemand met je gaat onderhandelen over het sluiten van een contract, de fysieke partij die voor je staat, de persoon is die zichzelf graag zou willen binden, maar uiteindelijk komt het aan op de hele context (voorbeeld restaurant: eigenaar/bediener/gast). Het criterium met betrekking op het feit wie nou het contract wil sluiten, is af te leiden uit de uitspraak van de HR in het arrest Kribbenbijter: hierbij stond centraal de verkoop van een paard, wat achteraf gezien niet een heel fris paard bleek te zijn. Het paard werd verkocht door een man. Die kreeg bezoek van een andere man, en die was commissionair, en die wilde een paard kopen voor de man waar hij mee was. Het paard wordt verkocht, de man waar het paard van was levert het paard. Na enige tijd blijkt dat het paard een Kribbenbijter is. De man die het paard gekocht had klopte aan bij de man waarbij hij het gekocht had, en eiste het geld terug. De man die het paard verkocht voerde een aantal verweren, o.a. het verweer dat de man die het kocht de tussenpersoon was, hij heeft geen contract met hem maar met de wederpartij. Heeft Schiphof nou in eigen naam gehandeld of was het de bedoeling dat Lursch gebonden zou zijn? Hierbij moet worden gekeken naar de context. Die komt erop neer dat men moet gaan kijken naar de tussenpersoon en de wederpartij die over en weer verklaringen hebben afgelegd en bepaalde gedragingen, wat mochten ze verwachten van elkaar op basis van die verklaringen en gedragingen. Uiteindelijk bleek omdat Schiphof commissionair was (door verklaringen) dat hij dus in eigen naam handelde en niet in naam van Lursch, omdat dit betekent wat een commissionair doet.

Arrest: scholte/schiphoff

  • Rechtshandelingen te verrichten: die rechtshandelingen die de tussenpersoon mag verrichten omdat hij bevoegd is, roepen rechtsgevolgen in het leven voor de achterman en de wederpartij. Het kan om allerlei soorten rechtshandelingen gaan  in de praktijk gaat het vaak om volmacht met betrekking tot contracten die worden gesloten. Zo’n tussenpersoon kan ook de bevoegdheid krijgen van de achterman om in de naam van de achterman eenzijdige rechtshandelingen te verrichten. Ook het in ontvangst nemen van verklaringen (lid 2), ook dat kan onder de reikwijdte van een bij volmacht verleende bevoegdheid worden gebracht.

Als al deze stappen goed zijn afgehandeld dan is route 1 doorlopen en dan is er dus een geldige volmacht tot stand gekomen. Er is dan een volmacht aan de tussenpersoon. Die tussenpersoon kan dan rechtshandelingen verrichten in naam van de achterman binnen de grenzen van het volmachtboekje. Wat zijn vervolgens de rechtsgevolgen die hiermee in het leven worden geroepen?

  1. Externe gevolgen: artikel 3:66 lid 1 de achterman raakt gebonden aan de wederpartij. De tussenpersoon valt ertussen uit (heeft het werk als gevolmachtigde gedaan).

  2. Interne gevolgen (relatie achterman/tussenpersoon): hierin ontstaat er een bevoegdheid aan de tussenpersoon door de achterman. De tussenpersoon krijgt géén verplichting om de volmacht uit te oefenen als men dat wil bewerkstelligen, dan is er niet alleen een volmacht nodig, maar ook een contract met hem sluiten, waarin moet geregeld worden dat hij/zij verplicht is om die rechtshandelingen te verrichten binnen die volmacht.

  1. De route als blijkt dat de tussenpersoon heeft gehandeld in naam van de achterman, zonder dat hij volmachtigd was, misschien had hij dit wel, maar was hij buiten de grenzen getreden  artikel 61 lid 1 BW: de route waarbij we de binding tussen achterman en wederpartij construeren omdat we vinden dat de wederpartij er gerechtvaardigd erop mocht vertrouwen dat de tussenpersoon voldoende volmacht had op de achterman te binden. Dit gerechtvaardigd vertrouwen is gebaseerd op gedragingen van omstandigheden van het risico van de achterman. Bij een onbevoegd tussenpersoon zijn er problemen.

Die problemen die komen erop neer dat:

  • De tussenpersoon heeft gehandeld terwijl hij geen volmacht heeft.

  • Hij heeft wel een volmacht gekregen, maar hij is die grenzen van die volmacht ten buiten gegaan.

Die gebondenheid tussen de wederpartij en de achterman kan dan niet geconstrueerd worden via volmachtverlening. Dan zullen we een andere route moeten beproeven. Dit is de route waarbij we artikel 3:61 lid 2 moeten bekijken. Wat moeten we nagaan om vast te stellen of er via de 2e route alsnog gebondenheid is ontstaan tussen achterman en wederpartij. Hierin staat ook dat het moet gaan om ‘in de naam van een ander’: ook hier moet dat in naam van de vereiste in artikel 3:60 BW gaan. Als dat niet zo blijkt te zijn, dan komen we helemaal niet meer toe aan de tweede route. We moeten nagaan of:

  • Op basis van een verklaring of gedraging van de achterman aan een ander: de achterman heeft bijgedragen van het vertrouwen bij de wederpartij. Het bijdragen aan dat vertrouwen noemt men toedoen vereiste. Hoe kan dat vorm krijgen? Dit is af te leiden uit het arrest Hartman-Bakker. Hieruit blijkt dat het aanstellen van iemand in een bepaalde functie, het aanstellen van een tussenpersoon in zo’n bepaalde functie, draag je bij aan het ontstaan van vertrouwen bij de wederpartij, dat de tussenpersoon wel voldoende bevoegd zal zijn. Een ander voorbeeld is het arrest Nacap-Kurstjens. Nog een voorbeeld is het arrest Stuivers-Kuijpers. Dit heeft allemaal betrekking op schijn van toedoen. Toedoen kan niet alleen sprake zijn van actief doen (actieve gedragingen waarmee men bijdraagt aan het ontstaan van vertrouwen bij de wederpartij), maar het kan ook betrekking hebben op niet-doen (ook dit kan vertrouwen laten ontstaan). Er kan ook bij een actieve of passieve houding geen toedoen zijn ontstaan, maar dat men tóch vindt dat er gerechtvaardigd vertrouwen is ontstaan, dat het met die bevoegdheid van de tussenpersoon goed zat. Dat toedoen moet veel ruimer worden gezien. Op grond van andere omstandigheden kan ook het gerechtvaardigd vertrouwen ontstaan. Dit is af te leiden uit het arrest Felix/Aruba. Hier kan men de zich afvragen of Felix aanspraken heeft jegens Aruba. Maar wat heeft Aruba dan gedaan om bij Felix het vertrouwen te laten groeien dat de luchtvaartmeester voldoende gezag had. De HR komt tot het besluit dat onderhandelingen tussen een overheidsfunctionaris en een derde, die ten onrechte verondersteld dat een functionaris de overheid kan binden, dan kunnen de omstandigheden zijn waaronder die onjuiste voorstelling tóch voor de rekening van de overheid moet komen, dat kan het geval zijn in 1) betreffende overheidsorgaan zelf die indruk heeft gewekt, 2) kan ook het gevolg zijn van de positie van een functionaris binnen de overheid, 3) de gedragingen van die functionaris, hoe doorzichtig is de interne bevoegdheidsverdeling binnen de overheid, 4) en een nalatigheid van de overheid om derden tijdig op de bevoegdheid te wijden. Dit wordt ook wel toedoen door risicotoerekening. Er is geen scherp onderscheid tussen schijn wekken door toe te doen of door andere omstandigheden. Het gaat niet alleen meer om schijn wekken door toedoen maar ook door andere omstandigheden. Dit blijkt uit het arrest Bera Holding-ING. In dit arrest is sprake van bevoegdheidsoverschrijding. In dit geval oordeelt de HR dat er ook andere omstandigheden zijn die een basis kunnen vormen voor het ontstaan van vertrouwen bij de wederpartij dat het goed zat met de bevoegdheid van de tussenpersoon. We moeten bij de toepassing van het vereiste uit artikel 3:61 lid 2, aannemen dat het vertrouwen van de wederpartij op verschillende omstandigheden gegrond kunnen zijn.

  • Heeft de wederpartij aangenomen: het vertrouwen moet er zijn bij de wederpartij.

  • En mocht deze onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs aannemen: mocht de wederpartij er gerechtvaardigd op vertrouwen gegeven de omstandigheden die zich hebben voorgedaan dat de tussenpersoon voldoende bevoegd zou zijn. Er kunnen altijd omstandigheden zijn die twijfel zouden (moeten) zaaien bij de wederpartij. Mag het gedrag van de achterman het vertrouwen wel geven? Dan heeft men een onderzoeksplicht. Dan kan het betekenen dat er ook via deze route geen gebondenheid bestaat. Dat kan zijn omdat er helemaal geen omstandigheden te benoemen zijn die een basis kunnen hebben gevormd voor de basis van het ontstaan van vertrouwen bij de wederpartij. Die omstandigheden kunnen dan bijvoorbeeld niet voldoende zijn geweest om het vertrouwen te voeden en dat vertrouwen kan dan niet gerechtvaardigd zijn geweest. Het kan ook zijn dat er wel omstandigheden zijn die voeding geven aan het ontstaan van vertrouwen aan de kant van de wederpartij, alleen dat vertrouwen is niet gerechtvaardigd, men mocht er niet op vertrouwen. Omdat het niet gerechtvaardigd kan zijn, kan er via route 2 geen binding plaatsvinden tussen achterman en wederpartij. Wat dan? Dat nadeel zit dan op de keten van de wederpartij. Die wederpartij heeft gehandeld met een tussenpersoon, die rechtshandelingen is aangegaan. Het blijkt dat de tussenpersoon onbevoegd is geweest. De wederpartij heeft van alles gedaan om gebondenheid te creëren maar de achterman beroept zich met succes op artikel 3:61 lid 2, er is dus geen gebondenheid. De tussenpersoon heeft gehandeld als een onbevoegde tussenpersoon. Men kan dan toekomen op een vordering van artikel 3:70 BW: dus als men als volmachtigde handelt, moet men ook instaan voor die volmacht. Men moet instaan voor de juistheid van je verklaring. Als het blijkt dat die verklaring niet juist is, dan heeft men een onjuiste verklaring afgelegd. Dan is men jegens de wederpartij aansprakelijk voor de schade die de wederpartij lijdt, doordat die erop vertrouwde dat het allemaal wel goed zat met de tussenpersoon. Er zit een uitzondering hierop: tenzij de wederpartij weet of hoort te begrijpen dat de toereikende volmacht ontbreekt of de gevolmachtigde de inhoud van de volmacht volledig heeft medegedeeld. Het kan zijn dat men wel vertrouwt heeft richting achterman, dat het goed zat met die volmacht, maar dat dat vertrouwen niet mag hebben op basis van de communicatie die men met de tussenpersoon heeft plaatsgevonden, omdat die tussenpersoon heel duidelijk is geweest over de reikwijdte van zijn volmacht. Stel dat het beroep op artikel 3:60 wel opgaat, omdat er gerechtvaardigd vertrouwen was, gegeven in de risicosfeer van de achterman, en is er dus gebondenheid , dan zit het nadeel bij de achterman. Want die blijkt plotseling gebonden te zijn aan een wederpartij waar hij niet meer vanaf kan komen, en die gebondenheid is ontstaan omdat de tussenpersoon zijn bevoegdheid heeft overschreden.

  • (dat er een toereikende volmacht was verleend)

De achterman kan men ook wel de volmachtgever noemen. De tussenpersoon kan men ook wel de gevolmachtigde noemen. Die gebondenheid kan dus langs 2 wegen ontstaan.

 

Hoorcollege week 5

  • Kwalitatieve aansprakelijkheid: voor kinderen of werknemers
  • Persoonlijke aansprakelijkheid

Vereisten voor persoonlijke aansprakelijkheid (6:162)

1. Onrechtmatigheid

2. Toerekenbaarheid

3. Relativiteit

4. Causaal verband

5. Schade

 

Onrechtmatige daad: persoonlijke aansprakelijkheid

Er is onderscheid in sanctiestelsels.

  • Strafrechtelijk  primair niet op schadevergoeding

  • Administratiefrechtelijk  uitvoering van wetten door de overheidsorganen, bijvoorbeeld uitkeringen (fraude)

  • Tuchtrechtelijk  speelt bij fouten van personen die zijn aangesloten bij beroepsinstellingen, het initiatief gaat uit van de benadeelde, het tuchtrecht ziet op het in stand houden van de goede naam van het beroep. Het is niet gericht op het vergoeden van schade.

  • Civielrechtelijk  dat gaat over schadevergoeding. Het initiatief gaat uit van het slachtoffer zelf. Er is een formele relatie met het strafrecht. Feiten die zijn vastgesteld in een strafrechtprocedure bij onherroepelijk vonnis van de strafrechter die gelden op grond van een schakelbepaling ook in een civielrechtelijke procedure.

Deze stelsels staan in beginsel los van elkaar en er is daarom cumulatie nodig. De grondslag voor civielrechtelijke aansprakelijkheid die kan heel verschillend zijn. Soms is er een contractuele relatie, het gaat om tekortkomingen die toerekenbaar zijn op schadevergoeding. Er kan ook geen contractuele relatie zijn, maar dan is er onrechtmatige daad (artikel 6:162 BW).

De onrechtmatige daad is geregeld in artikel 6:162 BW

Lid 1: ‘hij die jegens een ander een onrechtmatige daad pleegt, welke hem kan worden toegerekend, is verplicht de schade die de ander dientengevolge lijdt, te vergoeden’.

Men kan aansprakelijk worden gehouden voor je eigen foute handelingen, of voor iemand waarvoor je verantwoordelijk bent, bijvoorbeeld een ouder van een minderjarige.

De 5 vereisten voor aansprakelijkheid van onrechtmatige daad  verbintenis tot schadevergoeding:

  • Onrechtmatigheid

Het eerste vereiste van de aansprakelijkheid van onrechtmatige daad is onrechtmatigheid van het handelen en niet bij het ontstaan van schade als zodanig. Wat is dan onrechtmatig handelen?

  • Inbreuk op het recht: in de praktijk gaat het om inbreuk in absolute vermogensrechten, zoals bijvoorbeeld het eigendomsrecht. Hieronder wordt ook verstaan persoonlijkheidsrechten en grondrechten. Het is moeilijk te bepalen of er sprake is van inbreuk op het recht. Dit zal uiteindelijk afhangen van de omstandigheden. Er is weging van omstandigheden of er sprake is van inbreuk op privacy. In werkelijkheid mist dit criterium zelfstandige betekenis. Er moet ook worden gekeken of er onzorgvuldig is gehandeld. De opzet is een extra vereiste van onzorgvuldigheid.

  • Doen of nalaten in strijd met de wettelijke plicht

  • Doen of nalaten in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in maatschappelijk verkeer betaamt (zorgvuldigheidsnorm)

  • Een en ander behoudens rechtvaardigheidsgrond

Er is wel een criterium wat het meest verhelderend is.

Wanneer is er sprake van inbreuk op recht?

Een bekend voorbeeld van de problematiek van de controverse is het zusjesarrest/Jansen-Jansen. Een van die zusjes is verhuisd, beneden staan 2 grote kasten, die bij de huurwoning hoort. Samen met de zus brengt ze de kast omhoog. Dat onderste zusje verloor haar evenwicht en de kast werd geduwd tegen de bovenste zus. Dat leverde letsel op. Hier treedt een medische complicatie op. De arm wordt geamputeerd. Er zijn dus zeer ernstige gevolgen aan de orde  het bovenste zusje stelt het onderste zusje aan tot schadevergoeding. In dit geval wees de rechtbank de vordering toe. In het hof wees het 50% de vordering toe. De HR wijst de vordering af: dat gedrag moet onrechtmatigheid zijn, het oordeel over de onrechtmatigheid wordt niet in het verlengde geplaatst van inbreuk op recht. Het wordt in de sleutel van de onzorgvuldigheid gezet. Het is de vraag of er onzorgvuldig is gehandeld? De mate van waarschijnlijkheid is bepalend. Er wordt niet naar de gevolgen gekeken maar naar de gedraging. De maatlat is de normaal handelende mens. De onrechtmatigheid is vaak een afweging die gemaakt moet worden.

Samenvattend:

- enkele inbreuk op het recht niet altijd voldoende is om tot onrechtmatigheid en dat in al die gevallen eigenlijk onzorgvuldigheid vereist is. In de literatuur bestaat er geen eenstemmigheid over de 3 onrechtmatigheidcategorieën en de grens daartussen.

Doen of nalaten in strijd met wettelijke plicht

Men kan denken aan strafrecht, bijvoorbeeld stelen. Stelen mag niet. Wetgeving in materiële zin geven ook allemaal normen aan wat wel en niet mag. Of bijvoorbeeld vergunningen  varkensstal gebouwd zonder vergunning, omdat die bouwer zonder vergunning bouwt, is er onrechtmatigheid in beginsel gegeven door het doen in strijd met de wettelijke plicht. De relativiteitsvraag kan spelen hierbij: als de ontbrekende vergunning geen betrekking had op de ruimtelijke ordening maar op de beperking van aantal biggen, omdat er overproductie was, kan dan de buurman nog steeds aanspraak maken op schadevergoeding? Het antwoord is dat het afhangt van de strekking van de wettelijke norm.

Doen of nalaten in strijd met hetgeen volgens het ongeschreven recht in maatschappelijk verkeer betaamt

Dat gaat over die zorgvuldigheidsnorm: dit kent ons recht sinds Lindebaum/Cohen arrest. Lindebaum en Cohen hadden beide een drukkerij. Lindebaum had een bediende omgekocht van Cohen. Cohen kwam daarachter, en sprak zijn concurrent aan, en eiste schadevergoeding. Voor dit arrest was een daad als onrechtmatig aangemerkt als hij in strijd was met de wet. Na dit arrest konden ook handelingen die ingingen in maatschappelijk verkeer betaamt als onrechtmatig worden aangemerkt. Handelen wat maatschappelijk niet hoort wordt ook onrechtmatig. Dit verklaard ook de ontwikkeling waarom die 3 categorieën nog steeds bestaan. Het probleem dat je niet mag handelen in strijd met het maatschappelijke verkeer is een hele brede norm. Die moet je als het ware per deelterrein uitwerken. Een van de categorieën van onzorgvuldig handelen is:

  • gevaarzetting: er wordt een gevaarlijke situatie gecreëerd waarin het goed maar ook fout kan zijn. De bron is het Kelderluikarrest. Het gaat over een bezorger van CocaCola. Hij gaat Cola bezorgen in een café en zet een luik open om de kratten naar de kelder te tillen. Een cafébezoeker is op zoek naar het toilet en valt in het luik. Hij loopt letsel op en eist schadevergoeding. Heeft de CocaCola bezorger onrechtmatig gehandeld in het kader van maatschappelijk verkeer. Hierna zijn de kelderluikcriteria opgesteld:

  1. hoe groot is de kans dat het misgaat?

  2. Als het misgaat, hoe ernstig is het dan? Ernst van de verwachte schade.

  3. Hoe moeilijk is het om veiligheidsmaatregelen te nemen?

  4. De aard van de gedraging, de context waarin iets gebeurd is bepalend voor die vraag.

Het openstaan van dat luik was dus onrechtmatig. De kans dat er iets misging was best wel groot. De ernst van de verwachte schade was ook groot. Ook de bezwaarlijkheid om voorzorgsmaatregelen te nemen was hier aannemelijk geweest. De aard van gedraging wees niet een andere oplossing aan dan het aannemen van onrechtmatigheid. Dat soort gezichtspunten is typisch voor verbintenissenrecht. Het zijn geen vereisten!! Het zijn meer handvatten bij het proberen een oordeel te vormen over een casus.

 

Kwestie van de rechtvaardigheidsgrond

Het idee is hier dat de gedraging de onrechtmatigheid verliest als het een rechtvaardigheidsgrond bevat. Hier betekent overmacht iedere drang waaraan men geen weerstand hoeft te bieden.

  • Toerekenbaarheid

  • (relativiteit)

  • Causaal verband

  • Schade

 

Categorieën onzorgvuldig handelen in de zin van 6:162 lid 2

  • Gevaarzetting

  • Sport en spel

  • Hinder

  • Beroepsfouten

  • Bestuurdersaansprakelijkheid

  • Staking

  • Onrechtmatige beslaglegging

  • Onrechtmatige publicaties

  • Onrechtmatige overheidsdaad

  • Profiteren wanprestatie

  • Etc. etc. etc.

De werkelijke aanknopingspunten in de praktijk ontstaan in de rechtspraak over vergelijkbare gevallen.

 

Aansprakelijkheid bij sport en spel

De context zodanig dat veel minder snel aansprakelijkheid wordt aangenomen, dat een bepaalde handeling onzorgvuldig is die buiten die context onzorgvuldig zou zijn  arrest Natrappen: voor zaken van letsel bij sport waarbij schade wordt toegebracht wordt minder gauw onrechtmatig gekwalificeerd. In sport ga je akkoord met een bepaald risico, je kan risico’s verwachten en daarom is het aanvaardbaar. Enkele overtredingen van de spelregels is niet voldoende voor onrechtmatigheid.

Onderscheiden van 3 categorieën:

  • handelen conform spelregels (niet onrechtmatig)

  • handelen in strijd met spelregels als gevolg van gebrekkige techniek, taxatiefouten, enthousiasme (niet onrechtmatig)

  • opzettelijke gevaarlijke overtreding (onrechtmatig)  dat hele arrest is een voorbeeld voor een type overtreding die wel onrechtmatig werd geacht.

I.c. was Van der Heide niet meer in het bezit van de bal toen hij door Dekker werd getrapt

De zorgvuldigheid die het maatschappelijk verkeer betaamt in sport en spel ligt hoger.

 

  • Toerekening (lid 3)

Dat kan op basis van schuld, oorzaak krachtens de wet of risico komt.

De onrechtmatigheid ziet op de gedraging: objectiviteit, die focust op de persoon van de dader. Bijvoorbeeld artikel 6:169 BW  kinderen onder de 14 jaar kunnen niet aansprakelijk gesteld worden, kan niet worden toegerekend. Dit kan wel aan de ouders worden toegerekend.

- Schuld in de zin van verwijtbaarheid, uitzonderingen van het kind genoemd in artikel 6:169 en schulduitsluitingsgronden.

- Ook op basis van risico op basis van de wet, bijvoorbeeld 6:165 BW,

- of door verkeersopvattingen (= maatschappelijk verkeer).

Toerekening is vrij uitzonderlijk. Vaak met de onrechtmatigheid is de verwijtbaarheid al gegeven, bijvoorbeeld bij de zorgvuldigheidsnorm. Dit alles brengt mee dat het in de praktijk niet de eiser is die moet bewijzen dat daad toerekenbaar is, maar dat het gedaagde is die moet aantonen waarom toerekening in een specifiek geval niet op zijn plaats zou zijn. Eiser kan in beginsel volstaan met stellen dat sprake is van toerekenbaarheid van de als onrechtmatig gekwalificeerde gedraging.

Taxusstruikarrest: Het is niet onzorgvuldig om planten of struiken waarvan men de giftigheid niet kent en waarvan de giftigheid ook niet van algemene bekendheid is op een afvalhoop te deponeren.

 

  • Schade (artikel 6:95 BW)

Vermogensschade: economische schade

‘Ander nadeel’: immateriële schade

Verschillende soorten vermogensschade

  • Letselschade: vermogensschade die het gevolg is van letsel  letsel zelf levert geen vergoedbare schade op, maar wel de financiële vergoeding

  • Zaakschade: vermogensschade die het gevolg is van beschadiging of verlies van een zaak

  • Zuivere vermogensschade: vermogensschade die niet ontstaan is door letselschade of door zaakschade, maar rechtstreeks wordt geleden in het vermogen (aantasting goede naam, boycot, staking etc).

Letselschade weegt zwaar in het systeem. De vergoeding hiervan is uitgebreid. Aan het andere einde van het spectrum zit zuivere vermogensschade, en komt vaak niet tot schadevergoeding.

 

  • Causaal verband (artikel 6:98 BW causale toerekening)

Wanneer staat schade in zodanig verband met de onrechtmatige daad dat de schade kan worden toegerekend tot de onrechtmatige daad?

  • Condicio sine que non-verband: een voorwaarde zonder welke niet, wat als de onrechtmatige daad niet had plaatsgevonden? Was dan de schade nog steeds ontstaan, dan was het geen CSQN gevolg. Er moet als gevolg van de onrechtmatige daad schade zijn ontstaan. Moet redelijk zijn om de schade toe te rekenen.

  • Toerekening:

  1. Aard van de aansprakelijkheid

  2. Aard van de schade

 

  • Relativiteit (artikel 6:163 BW)

Geen verplichting tot schadevergoeding bestaat, wanneer de geschonden norm niet strekt tot bescherming tegen de schade zoals de benadeelde die heeft geleden.

  • Probleem: vergaand wordt uitgewerkt tot 3 stappen, overlapt het vereiste van causaal verband. Voorbeeld HC file.

Het relativiteitsbeginsel speelt vaak alleen een rol bij maatschappelijke normen.

Tandartsarrest:

436 Sr ziet op bescherming tegen het type schade zoals die tandartsen dat hebben geleden. Zij behoren niet tot de kring beschermende personen. Dit berust op de bescherming van patiënten.

Correctie Langemeijer

Dat betekent dat men niet kan volstaan met het toetsen van beschermingsbereik van een wettelijke bepaling die geschonden is, dan moet men nog opnieuw kijken naar de strijd met het maatschappelijke verkeer betaamt.

 

Hoorcollege week 6

 

Aansprakelijkheid van ouders voor hun kinderen

In artikel 6:164 is geregeld dat kinderen onder de leeftijd van 14 jaar, hun niks kan worden toegerekend en dus niet aansprakelijk zijn (leeftijd van 0 t/m 13). De aansprakelijkheid hiervan staat geregeld in artikel 6:169. Ouders zijn dan aansprakelijk, ook wel risicoaansprakelijkheid genoemd. Hier zitten twee voorwaarden aan:

  • Te doen om een beschouwen gedraging (iets wel doen).

  • Die aan kind zou kunnen worden toegerekend als leeftijd daaraan niet de weg zou staan  dat gaat mis bij noodweer.

De tweede categorie is de leeftijd van 14 en 15 jaar:

Kinderen zijn aansprakelijk, maar, ouders zijn ook aansprakelijk maar kunnen zich eventueel disculperen (schuld tegenwerpen), benoemd in artikel 6:169 lid 2. Deze is minder vergaand dan de risicoaansprakelijkheid. Technisch gezien is het een schuldaansprakelijkheid.

De derde categorie is diegene met de leeftijd van 16 jaar en ouders:

Hierbij is alleen het kind aansprakelijk. De ouders niet. Het is geen kind voor wat betreft het wettelijk systeem. De toedracht kan zo zijn dat de ouders ook aansprakelijk zijn, maar niet op grond van kwalitatieve aansprakelijkheid (hoedanigheid), maar op grond van een eigen onrechtmatige daad. Dat is in die zin vaak gewoon onzorgvuldigheid in het maatschappelijk verkeer betaamt.

Bij aansprakelijkheid van ouders voor hun kinderen op grond van artikel 6:169, gaat het dus om de hoedanigheid van (kwalitatief).

Kwalitatieve aansprakelijkheden bestaan voor:

  • Personen of zaken waarvoor je verantwoordelijk bent, dan ben jij diegene die schade kan voorkomen.

  • Veel economische activiteiten zijn gericht op winst, en die roepen risico’s in het leven, bijvoorbeeld machines, het idee is dan diegene die de voordelen plukt van die economische activiteiten, dat diegene het risico op zich neemt als het mis gaat (profijtbeginsel).

  • Diegene die verhaal verhoogt en de schade schept, aansprakelijk moet zijn.

  • Kijk naar het slachtoffer, diegene die schade lijdt, het moet makkelijk zijn om een schuldenaar te vinden.

Aansprakelijkheid voor personen

  • Kinderen (6:169)

  • Ondergeschikten (6:170)

  • Niet-ondergeschikte (zelfstandige opdrachtnemer, 6:171)

  • Vertegenwoordiger (6:172)

Aansprakelijkheid voor zaken

  • Gebrekkige roerende zaak (6:173)

  • Opstal (6:174)

  • Gevaarlijke stoffen (6:175)

  • Stortplaats (6:176)

  • Boorgaten (6:177)

  • Dieren (= ‘zaken’) (6:179)

Aansprakelijkheid voor anderen

  • Productenaansprakelijkheid (6:185 e.v.)

  • Motorrijtuig (185 Wegenverkeerswet)

  • Veiligheid op de werkplek (7:658)

 

Aansprakelijkheid voor ondergeschikten (artikel 6:170)

1. Voor schade aan een derde toegebracht door een fout van een ondergeschikte, is degene in wiens dienst de ondergeschikte zijn taak vervult aansprakelijk, indien de kans op de fout door de opdracht tot het verrichten van deze taak is vergroot en degene in wiens dienst hij stond, uit hoofde van hun desbetreffende rechtsbetrekking zeggenschap had over de gedragingen waarin de fout was gelegen.

Het gaat hier over aansprakelijkheid jegens derden, bij aansprakelijkheid jegens een contractpartij hoort artikel 6:76 BW. Het gaat ook niet over aansprakelijkheid jegens ondergeschikte, maar voor ondergeschikte.

Als het gaat om aansprakelijkheid voor een ondergeschikte jegens een derde. Daarvoor zijn bepaalde vereisten:

  • Ondergeschiktheid  uitleen/uitzendsituaties

  • ‘fout’: toerekenbare onrechtmatige daad, de ondergeschikte is dus zelf ook aansprakelijk

  • Kans op de fout moet door de opdracht zijn vergroot

  • Zeggenschap door de gedraging

3+4= functioneel verband  er moet een link zijn tussen de schade en het bedrijf

Draagplicht (6:170 lid 3): [is niet hetzelfde als ‘aansprakelijkheid’!]  er zijn meerdere personen aansprakelijk jegens een derde (hoofdelijk aansprakelijk). In de interne relatie spreken we van draagplicht, daar kan het wel zijn dat mensen in gedeeltes bijdragen. bij interne draagplicht gaat het erom wie de schade heeft toegebracht in welke mate en in welke mate dat van de meerdere personen toerekenbaar is.
Rust op de werkgever, behoudens ‘opzet of bewuste roekeloosheid’ van de werknemer.

Aansprakelijkheid van gebrekkige zaken (artikel 6:173 BW)

De bezitter van een roerende zaak waarvan bekend is dat zij, zo zij niet voldoet aan de eisen die
men in de gegeven omstandigheden aan de zaak mag stellen, een bijzonder gevaar voor personen of zaken oplevert, is, wanneer dit gevaar zich verwezenlijkt, aansprakelijk,

  • Het moet gaan om een gebrek. Dat kan men pas aanstellen als iets gebrekkig is aan een zaak waardoor risicoaansprakelijkheid ter sprake komt. Belangrijk is dat de wetgever de slachtoffers wil beschermen, om niet de moeilijkheid op te leggen wie het nou schuld is, maar kan de bezitter van de gebrekkige zaak aansprakelijk stellen.

Vereisten:

  • Bezitter (of degene die bedrijf uitoefent: 6:181) (van de zaak)

  • Roerende zaak, ziet alleen op roerende zaken maar ook niet op alle, uitgesloten zijn dieren, schepen en luchtvaartuigen omdat die eigen regelingen hebben

  • Gebrek, schade moet een gevolg zijn van dat gebrek

  • Bijzonder gevaar, hangt nauw samen met het gebrek. Juist door het niet voldoen aan de juiste vereisten, dient die zaak een bijzonder niet aan die zaak inherent gevaar op te leveren.

  • Bekendheid, zit in het soort gevaar, ontwikkelingsrisico uitsluiten.

tenzij aansprakelijkheid op grond van de vorige afdeling [= art. 6:162 e.v.] zou hebben ontbroken indien hij dit gevaar op het tijdstip van het ontstaan daarvan zou hebben gekend  abstraheren van schuld/verwijt. Bijvoorbeeld een beroep op rechtvaardigingsgrond  gedachteoefening alsof de bezitter het gebrek wel zou kennen, of die dan aansprakelijk zou zijn geweest op 6:162?
Ja, dan is hij het nu ook op grond van 6:173.

Nee, hij is niet aansprakelijk, dus ook niet op grond van 6:173 (tenzij-clausule)  rechtvaardigingsgrond.

 

Aansprakelijkheid voor gebrekkig opstallen (artikel 6: 174)

De bezitter van een opstal die niet voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen, en daardoor gevaar voor personen of zaken oplevert, is, wanneer dit gevaar zich verwezenlijkt, aansprakelijk,

  • Typisch is dat men veel meer moeite heeft om de aansprakelijkheid bij de juiste persoon terecht te laten komen. Dit type hoort thuis bij diegene die eigenaar is vanwege het profijt etc.

Vereisten:

  • Bezitter
    - bij erfpacht: erfpachter
    - openbare wegen: wegbeheerder
    - leidingen: leidingbeheerder
    - bij bedrijf: degene die bedrijf uitoefent, tenzij ontstaan schade niet met bedrijfsuitoefening in verband staat (6:181), uitzondering wanneer de uitoefening niet onder de leiding van dat bedrijf valt

  • Opstal (6:174 lid 4)  niet rechtstreeks met grond, ook bestanddelen, wel vereist moet werk of gebouw zijn.

  • Gebrek

  • Gevaar

tenzij aansprakelijkheid op grond van de vorige afdeling [= art. 6:162 e.v.] zou hebben ontbroken indien hij dit gevaar op het tijdstip van het ontstaan ervan zou hebben gekend.

  • Ligt aan tijdsbestek

 

Aansprakelijkheid voor dieren (artikel 6:179)

Vereisten:

  • Bezitter (of degene die bedrijf uitoefent, 6:181)

  • Door dier zelfstandig aangerichte schade

  • HR: de eigen energie van het dier en het onberekenbare element dat daarin ligt besloten: rechtvaardigingsgrond voor dit type risico.

Tenzij:

  • Persoonlijke aansprakelijkheid zou hebben ontbroken indien bezitter de gedraging waardoor de schade werd toegebracht, in zijn macht zou hebben gehad  verwijtbaarheid wordt geschrapt, hypothetisch  de bezitter de gedraging waardoor de schade werd toegebracht in zijn macht zou hebben gehad? Bijvoorbeeld door overmacht niet aansprakelijk.

 

Arrest Bardoel/Swinkels

De feiten

Bardoel en Swinkels zijn twee boeren die varkens houden, hun erven liggen naast elkaar. Op een dag breken een aantal varkens van Swinkels uit. Een zeug van Swinkels komt terecht in de varkensstal van Bardoel. Wat Swinkels niet wist, is dat in zijn stal een aantal varkens een besmettelijke ziekte hadden. De zeug die terecht komt in de varkensstal van Bardoel heeft deze besmettelijke ziekte ook. Doordat de zeug in aanraking komt met varkens van Bardoel, wordt de ziekte overgedragen. Bardoel spreekt Swinkels derhalve aan tot vergoeding van de schade wegens het feit dat de besmette zeug van Swinkels was.

 

Rechtsvraag

Moet Swinkels de schade aan Bardoel vergoeden?

 

Overweging

De Hoge Raad wijst de vordering van Bardoel af. Zij stelt dat de aansprakelijkheid van artikel 6:179 BW niet zo ver gaat dat er ook aansprakelijkheid is, indien de eigenaar het dier in zijn macht zou hebben gehad en op grond van 6:162 BW niet aansprakelijk zou zijn geweest. In casu betekent dit dat Swinkels enkel aansprakelijk zou zijn geweest indien hij de besmettelijke ziekte kende of behoorde te kennen, derhalve het contact met gezonde varkens had moeten voorkomen, maar desondanks de besmette varkens bewust met de varkens van Bardoel in contact zou hebben laten komen. In casu is dit niet het geval, Swinkels heeft de varkens namelijk niet bewust in contact met de varkens van Bardoel laten komen en Swinkels kende de ziekte niet en behoorde deze ook niet te kennen. Swinkels hoeft derhalve de schade aan Bardoel niet te vergoeden.

 

Rechtsregel

Indien een eigenaar van een dier niet aansprakelijk zou zijn geweest indien hij de macht over de gedragingen van het dier had, kan de eigenaar ook niet op grond van 6:179 BW aansprakelijk worden gesteld.

 

Relevante artikelen

Art. 6:179 BW:
De bezitter van een dier is aansprakelijk voor de door het dier aangerichte schade, tenzij aansprakelijkheid op grond van de vorige afdeling zou hebben ontbroken indien hij de gedraging van het dier waardoor de schade werd toegebracht, in zijn macht zou hebben gehad.

 

 

Hoorcollege week 7

 

Schadevergoeding (afdeling 6.1.10 BW)

Aansprakelijkheid is gegeven. Het gaat vooral over de omvang van de schadevergoeding. Een verbintenis tot schadevergoeding is net als een verbintenis vergelijkbaar met alle anderen.

  • Toerekenbare tekortkoming (6:74 e.v.)

  • Onrechtmatige daad (6:162 e.v.)

  • Zaakwaarneming (6:200) en ongerechtvaardigde verrijking (6:212)

  • Verspreide wettelijke bepalingen, bijv. 1:362 en 1:386 (voogd en curator vergoedingsplichtig jegens pupil of curandus), 5:58 (burenrecht)

Er is geen contractuele verbinding van schadevergoeding.

Vermogensschade: in de economische sfeer/is in geld uit te drukken

Begroot door een rekensom. Het is het verschil tussen de werkelijke vermogenstoestand van de benadeelde zoals hij nu is (o.d. etc) en anderzijds de hypothetische situatie waar de benadeelde zou staan met zijn vermogen als dit niet was gebeurd. Dit gaat om gemaakte kosten en gederfde inkomsten. Hoe gaat het met de inkomsten wanneer er een ongeluk is gebeurd. Het financiële verschil tussen die twee is de vermogensschade. In lid 2 worden kosten genoemd. Lid 2 dient voor dat de kosten in rekening kunnen worden gebracht mits dat redelijke kosten zijn. Met buiten rechte bedoelt de wetgever geldt wanneer er sprake is van schadevergoedingsplicht, diegene die de schade leidt heeft recht op rechtsbijstand, het moet binnen redelijkheid blijven.

Ander nadeel: immateriële schade  smartengeld

Nadelen die niet in de economische sfeer liggen, zoals bijvoorbeeld gevoelens, verdriet etc. De vergoeding hiervoor heet smartengeld. Hierin geldt vergoeding naar billijkheid. Hierbij is vaak een fout gemaakt wat niet had mogen gebeuren. Bij immaterieel nadeel is geld best een onrealistisch uitgangspunt. Daarom moet het naar billijkheid gebeuren. Het juridisch systeem heeft niet meer te bieden dan een vergoeding in de vorm van geld. Het Nederlandse systeem is terughoudend:

- in het aantal gevallen dat je überhaupt aanspraak kunt maken op smartengeld beperkte voorwaarden: alleen als je valt onder de gevallen beschreven in artikel 6:106, dan heb je recht op smartengeld. Er zijn 3 categorieën:

1) Letsel

2) Oogmerk: nauwe opzet gericht op toebrengen van immaterieel nadeel, niet opzettelijk toegebrachte schade, maar het moet gaan op het toebrengen van immaterieel nadeel! Bijvoorbeeld, een man die de kinderen vermoordt om zijn ex te treffen.

3) Aantasting nagedachtenis: het gaat om de schending van de eer of goede naam van de overledene. Daar kan dan immateriële schade door worden geleden.

4) Shockschade  beslist door de HR (Taxibusarrest).

- als je aanspraak kan maken, dan zijn de bedragen beperkt.

Hangt af van het soort letsel, wat billijk is, wordt bijgehouden in een soort Smartengeldgids. Hierin staat per geval en vergelijkbare situatie een bepaalde vergoeding.

 

Begroting schadevergoeding 6:97 BW

De rechter begroot de schade op de wijze die het meest met de aard ervan in overeenstemming is. Kan de omvang van de schade niet nauwkeurig worden vastgesteld, dan wordt zij geschat.

Er zijn meerdere wijze van begroten mogelijk.

Vrijheid rechter (6:97)

Hoofdregel: concrete schadeberekening  heel concreet kijken naar alle omstandigheden van het geval, ze moeten met elkaar worden vergeleken.

Uitz.: abstracte schadeberekening (abstraheren van een aantal concrete omstandigheden, wat is eerlijk en redelijk)

Diegene die schade heeft geleden mag kiezen. Bij abstracte schadeberekening gaat het om:

  1. Zaaksbeschadiging

Door zo’n zaakbeschadiging vindt er waardevermindering plaats. Die stellen we op de normale reparatiekosten van de zaak, bijvoorbeeld bij blikschade.

  1. Wanprestatie m.b.t. zaken met een bepaalde marktwaarde

Het gaat hier om aansprakelijkheid en een wettelijke plicht voor schadevergoeding.

Concreet of abstract: keuze aan de benadeelde!

Bijzondere manieren schadebegroting:

- Winstafdracht (6:104)

- Toekomstige schade (6:105)

 

Beperkingen omvang van schadevergoeding

1. Eigen schuld’ (6:101): wanneer er een schade is ontstaan door een omstandigheid die door de benadeelde kan worden toegerekend, kan dat leiden tot vermindering van de schadevergoedingsplicht.

  • Verdeling schade over benadeelde en vergoedingsplichtige: de vergoedingsplicht wordt verminderd door de schade van de benadeelde.

  • 1e stap: Causale maatstaf: Wie het meest heeft bijgedragen aan de schade, moet ook het meest bijdragen aan de schadevergoeding. In evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen  de mate van gevaarzetting.

  • 2e stap: Billijkheidscorrectie: met dien verstande dat een andere verdeling plaatsvindt of de vergoedingsplicht gehele vervalt of in stand blijft, indien de billijkheid dit wegens de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten of andere omstandigheden van het geval eist.

2. Voordeelstoerekening (6:100)

‘Heeft een zelfde gebeurtenis voor de benadeelde naast schade tevens voordeel opgeleverd,

dan moet, voor zover dit redelijk is, dit voordeel bij de vaststelling van de te vergoeden schade in

rekening worden gebracht.’

Strekking 6:100: rechter vrij laten om voordeel niet te verrekenen (‘voor zover dit redelijk is’) bijv. sommenverzekering bij letsel

3. Rechterlijke matiging (6:109): rechter heeft het recht om een verbintenis tot schadevergoeding te beperken.

  • Uitzonderlijk in vermogensrecht: draagkracht speelt een rol

  • Alleen bij ‘kennelijk onaanvaardbaar’

  • Nooit lager dan verzekerd bedrag (lid 2)

  • Dwingend recht (lid 3)

 

1. Indien toekenning van volledige schadevergoeding in de gegeven omstandigheden,waaronder de aard van de aansprakelijkheid, de tussen partijen bestaande rechtsverhouding en hun beider draagkracht, tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen zou leiden, kan de rechter een wettelijke verplichting tot schadevergoeding matigen

2. De matiging mag niet geschieden tot een lager bedrag dan waarvoor de schuldenaar zijn aansprakelijkheid door
verzekering heeft gedekt of verplicht was te dekken.

3. Ieder beding in strijd met lid 1 is nietig

 

Vorm schadevergoeding

Schadevergoeding hoeft niet per se te bestaan uit geld, maar kan ook in natura worden betaald. Bijvoorbeeld: arrest Pos/Van den Bosch

  • op vordering benadeelde

  • rechter niet verplicht

  • bij uitblijven kan opnieuw worden geopteerd voor geld

 

Rechthebbenden schadevergoeding

Hoofdregel: alleen de benadeelde zelf

Uitzondering: beperkte groep anderen:

1. Letsel (6:107) (‘verplaatste schade’)

  • Anders dan krachtens verzekering

  • Vergoeding zou zijn verplicht als gewonde kosten zelf had gemaakt

2. Werkgever (6:107a)

  • Verplichte voordeeltoerekening (lid 1)

  • Voor doorbetaald loon (lid 2)

  • Voor kosten re-integratie (lid 3)

  • Maximaal tot ‘civiel plafond’

3. Overlijden (6:108)

  • ‘gezinsleden’

  • gederfd levensonderhoud: als een kostwinner overlijdt, dan hebben ze recht op een vergoeding van de inkomsten van die kostwinner

  • begrafeniskosten

 

Causaal verband (artikel 6:98 BW)

‘Voor vergoeding komst slechts in aanmerking schade die in zodanig verband staat met de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid berust, dat zij hem, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van deze gebeurtenis kan worden toegerekend’.

  1. Condicio sine qua non-verband
    (komt neer op wegdenk-oefening: wat als de O.D. niet had plaatsgevonden?)

  2. Toerekening
    a. Aard van de aansprakelijkheid

- schuld- of risico-aansprakelijkheid

- nalatigheid of opzet
- verkeers- of veiligheidsnorm

b. Aard van de schade

- overlijden/letsel
- zaakschade
- zuivere vermogensschade

3. Niet genoemd in de wet, maar in de praktijk wel degelijk relevant:

- voorzienbaarheid/waarschijnlijkheid

Image

Access: 
Public

Image

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Check the related and most recent topics and summaries:
Activities abroad, study fields and working areas:
Institutions, jobs and organizations:

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Submenu: Summaries & Activities
Follow the author: Law Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
1201
Search a summary, study help or student organization