Hoorcollege aantekeningen rechtseconomie week 1a en b

Hoorcollege 1A

Welvaart, markten en overheid

Rechtseconomie:

  • Heeft betrekking op: economische theorieën, strafrecht, overeenkomsten, eigendomsrechten, mededinging, onrechtmatige daad, milieurecht en verzekeringsrecht.
  • Kernvraag: wat is het effect van rechtsregels op individuele gedragingen en maatschappelijke welvaart?
  • Leerdoelen: in staat zijn om juridische vraagstukken te ontleden met behulp van kernbegrippen uit de rechtseconomie; kunnen beredeneren welke prikkels specifieke rechtsregels uitoefenen op het gedrag van de individu, daarbij ook gelet op de uitkomsten; uit kunnen leggen hoe markten werken, wanneer overheidsregulering nodig is en welke invloed die rechtsregels op markten hebben; micro-economische basistechnieken kunnen toepassen

Voorkeuren:

  • Er wordt uitgegaan van volledige voorkeursordening.
  • Dat betekent dat wanneer G voorkeur geniet boven D en D voorkeur geniet boven H, dan wordt G ook boven H geprefereerd. Dat noemt men transitief

Indifferentiecurven

  • Curves die de voorkeuren van een individu in beeld brengt. Men streeft naar de hoogst haalbare curve, dia. 11
  • Helling van indifferentiecurven: Een individu die meer bezit van goed X is bereid minder van goed Y op te offeren om een extra eenheid van goed X te verkrijgen. Hoe meer men relatief bereid is om op te offeren voor het andere product, hoe steiler de helling.

Budgetlijn

  • Geeft de keuzes weer die een individu kan maken op grond van de veronderstelling dat de individu al zijn geld opmaakt aan twee verschillende producten

Optimale keuze

  • De hoogst haalbare indifferentiecurve
  • Helling van de budgetlijn = helling van de indifferentiecurve, dia 19

Edgeworth box

  • Deze krijg je door de verschillende indifferentiecurven van 2 personen over elkaar te leggen. Hiervoor moet je de indifferentiecurve van persoon 2 wel 180 graden draaien zodat beide 0 punten in hoeken tegenover elkaar zitten, dia 21

Pareto verbetering

  • Het nut van a wordt groter zonder dat het nut van b kleiner wordt.
  • Dia 22 geeft het oog van pareto weer, dat is het deel waarvan de indifferentiecurven van twee verschillende personen elkaar raken en een deel overlap hebben. In dit oog is er altijd pareto verbetering.

 

 

Pareto optimum

  • Daarvoor zijn indifferentiecurven nodig van persoon 1 en 2 waarbij deze 2 curves raaklijnen hebben
  • Als er geen verbetering meer mogelijk is
  • De contractcurve geeft een verzameling van Pareto optima weer. Het bestaat uit de verzameling van punten waarin indifferentiecurven van betrokken individuen elkaar raken.

Interpersonele nutsvergelijking

  • Deze vergelijking is ontwikkelt omdat Pareto geen inzicht geeft in de vergelijking tussen het nutswinst van de ene individu tegenover het nutsverlies van de andere individu.

Hicks Kaldor criterium

  • Volgens dit criterium wordt er een verbetering van de gezamenlijke welvaart gerealiseerd, wanneer er sprake is van een verandering waarbij alle betrokkenen erop vooruit zouden kunnen gaan. De nutswinst (uitgedrukt in geld) van de winnaars overtreft het nutsverlies (uitgedrukt in geld).
  • Via een kosten en baten analyse wordt gekeken wat die nutswinst en – verlies is.
  • Nadeel: sommige onderdelen zijn lastig op geld waardeerbaar, wat is de geldwaarde op een bepaald moment, en de waarde van geld verschilt tussen mensen onderling.

Marktfalen

  • onvolledige mededinging/monopolies
  • Externe effecten: schade aan derden zonder compensatie. Klassieke voorbeeld: milieuvervuiling
  • Collectieve goederen, deze zijn non rivaliserend en non exclusief
  • Onzekerheid/informatiegebrek

Hoorcollege 1B

Hoofdvraag 1: Waarom zijn er markten?

Specialisatie

  • Specialisatie zorgt voor hogere productiviteit. Die hogere productiviteit zorgt ervoor dat men wil ruilen. Daarvan profiteert de producent.

Transactiekosten

  • Transactiekosten zijn een hindernis in het ruilproces.
  • Onder transactiekosten wordt verstaan: het zoeken van informatie over prijzen en kwaliteiten; het voeren van onderhandelingen over de verkoopwaarde; het afsluiten van overeenkomsten; het controleren van de naleving van overeenkomsten; het zo nodig afdwingen van naleving van overeenkomsten.
  • Zijn deze kosten te hoog, dan wil men het liever zelf gaan doel.
  • Voorbeeld: bij de RUG wordt het eten nu uitbesteed aan een bedrijf, dit bedrijf is gespecialiseerd en zo hoeft de RUG zich er niet meer mee bezig te houden. Dat uitbesteden wordt outsourcing genoemd. Dus te hoge transactiekosten leidt tot outsourcing. Hierbij wordt gekeken naar: de mate waarin er investeringen nodig zijn die specifiek voor de desbetreffende transactie worden gedaan. Is de expertise er niet binnen een bedrijf dan ga je eerder uitbesteden. Verder kijkt men naar de frequentie waarmee dergelijke transacties plaatsvinden, de complexiteit van de transactie en de onzekerheid over de kwaliteiten van de bij de transactie betrokken goederen. Hoe ga je de kwaliteit waarborgen? Want meestal krijg je wat voor anderen het minste kost. En er wordt gekeken naar de mate waarin een bij de transactie betrokken partij afhankelijk is van een derden. Voorbeeld: een stroopwafel producent is vrijwel altijd afhankelijk van supermarkten.

Hoofdvraag 2: consequenties van markten voor de maatschappelijke welvaart?

Een markt in Nederland werkt anders dan een markt in de Verenigde Staten. In de VS zijn markten vrijer dan hier, ze zijn toegankelijker.

Vraagcurve

  • Vraag = consumenten
  • Vraagcurve = de willingness to pay
  • Vraagcurve daalt (hoe hoger de p, hoe minder de q) De consumenten zijn natuurlijk niet zo enthousiast als het gaat om een hoge prijs. Bij een lage prijs wordt de consument pas ‘wakker’.
  • Marktvraagcurve vindt je door de horizontale optelling van de vraagcurves van individuen. Dia 9.

Aanbodzijde

  • Aanbod = producent.
  • We kijken, als het gaat om aanbod, dus naar bedrijven en consumenten.
  • Deze lijn is altijd naar boven hellend, een producent wil meer verkopen zodra hij er meer aan kan verdienen.
  • Marktaanbodcurve vindt je door de horizontale optelling van de aanbodcurves van producenten. Dia 10

De totale opbrengst bereken je via Px x Qx. Marginale opbrengst is de verandering in de totale opbrengst die optreedt als de aanbieder 1 extra eenheid van het goed verkoopt (Px). Totale kosten bestaat uit de variabele kosten en de constante kosten bij elkaar opgeteld. Variabele kosten zijn uitgaven die afhankelijk zijn van de productieomvang. Constante kosten zijn uitgaven die onafhankelijk zijn van de productieomvang. Gemiddelde kosten = GTK = totale kosten/Qx. Gemiddelde constante kosten = GCK = CK/Qx. Gemiddelde variabele kosten = GVK = VK/Qx. Px. Marginale kosten is de verandering in de totale kosten indien een extra eenheid wordt geproduceerd, deze is gelijk aan de verandering in de variabele kosten. Winstmaximalisatie: MO=MK.

Wanneer een bedrijf eruitziet als het figuur op dia 17 geldt het volgende: Gemiddelde constante kosten gaan altijd naar beneden, omdat constante kosten altijd gelijk blijven, op begin zijn ze in verhouding heel hoog, maar hoe meer producten je produceert hoe minder de constante kosten ten opzichte van hoeveel je produceert. Een vast bedrag kan je delen door een steeds hoger getal waardoor dus de gemiddelde constante kosten minder wordt. De lijn van de gemiddelde variabele kosten is links hoog en rechts ook hoog en midden wat lager. Dat komt doordat de machine die wordt gebouwd, gebouwd wordt voor het produceren van een bepaalde hoeveelheid. Wil men meer wil produceren dan heb meer machines nodig of krijg je problemen met de bestaande machines, deze vallen dan door te hoge druk soms stil. Daarom is de lijn links en rechts hoog en in het midden wat lager. Invloed van de variabele kosten hoger is hoger dan de invloed van de afname van de constante kosten daarom is ook weer  de lijn van GTK links hoog en rechts ook weer omhoog. Marginale kosten: kosten voor volgende eenheid wordt weergegeven, deze lijn gaat altijd door GVK en GTK gaat altijd door minimum van de gemiddelde variabele kosten en gemiddelde totale kosten.

 

Dia 18. De prijs ligt op 80 cent per stuk. Produceer je 150 welke prijs moet je dan eisen? Is een prijs van 80 cent dan goed? De marginale kosten zijn 1.32. Dus wat wordt geproduceerd kost 1,32 en wordt verkocht voor 80 cent. De kosten per eenheid zijn veel te hoog, men kan wel produceren, omdat de totale kosten lager liggen maar hij maximaliseert zijn winst niet, hij kan beter minder produceren. Dat zie je bij een hoeveelheid van 130. We kijken naar marginale kosten omdat MO=MK, en wanneer dit het geval is bereik je winstmaximalisatie. We willen altijd meer winst hebben. En om winst te hebben, moet je dus kijken of we op de laatste eenheid die we produceren of we daar nog geld verdienen. Dus daarom kijkt men naar de marginale kosten. Bij 130 doe je het wel goed in dit bedrijf omdat MO=MK op dat moment. De prijs snijdt de lijn van de marginale kosten.  En wat als men 100 produceert? Kan dat? De prijs voor iedere eenheid is nog steeds 80 cent, en kosten van 40 cent. Dus in principe doen we dat goed. Maar ook omdat we net op onze gemiddelde totale kosten zitten, dus dat is ook fijn. Maar 130 prefereer je, omdat wanneer je meer produceert en meer geld kunnen verdienen. Bij 100 kan je wel alle rekeningen betalen, maar meer produceren is beter op dat moment omdat je dan meer kan verdienen. Bij 150, draai je verlies op de producten van 130 tot en met 150. En wat als we 80 produceren? Dan zit je op de marginale kosten, onder de prijs en gemiddelde variabele kosten kunnen wel betaald worden, maar zit je zit dan onder gemiddelde totale kosten, die zijn dan niet gedekt. Dus dan alleen variabele kosten zijn dan gedekt en de rest niet, dus hier kan je produceren, maar op termijn gaat het niet goed, omdat er iedere keer geld ontbreekt. Is de opbrengst minder dan de variabele kosten, dan ga je niet produceren.

Evenwicht

  • Bij markten praat je over evenwicht. Dat is daar waar vraag en aanbod elkaar raken.
  • Bij een overmatige vraag ligt de prijs onder de evenwichtswaarde. Dan gaat de prijs dus omhoog.
  • Tegen prijzen boven het evenwicht verkopen verkopers niet zoveel als ze willen, de impuls van een ontevreden verkopers is om de prijs te verlagen en andersom. Dit gebeurt allemaal automatisch, een markt regelt zichzelf. Een bijzonder kenmerk van dit equilibratieproces is dat niemand het bewust plant of regisseert.

Consumentensurplus

  • Consumentensurplus is het verschil tussen de reserveringsprijs van een koper voor een product en de daadwerkelijk betaalde prijs.
  • Reserveringsprijs is dat wat de koper bereid is te betalen.
  • Voorbeeld: markt met 11 potentiële kopers. Elke koper kan 1 product kopen. Koper 1: reserveringsprijs = 22. Koper 2: reserveringsprijs = 20. Koper 3: reserveringsprijs = 18 etc. stel dat dit goed verkrijgbaar was voor een prijs van 12 euro per stuk. Hoeveel totaal aan consumentensurplus zouden kopers op deze markt kunnen oogsten? De laatste eenheid die gekocht wordt, genereert helemaal geen consumentensurplus omdat de reserveringsprijs gelijk is aan de prijs. Consumentensurplus is het cumulatieve verschil tussen de hoogste prijs die ze bereid zijn te betalen en de prijs die ze daadwerkelijk betalen. Alles boven de prijslijn en beneden de vraag is consumentensurplus. Berekening: lengte x breedte x een half. Bovenste driehoek. Zie dia 32.

Producentensurplus

  • Het producentensurplus is het cumulatieve verschil tussen de productiekosten en de marktprijs. Dat is de onderste driehoek, zie dia 33.

Wij kijken slechts naar een markt, dat noemt men partiële evenwichtsanalyse. Algemene evenwichtsanalyse, daarmee wordt bedoeld dat  alle markten tegelijkertijd in beschouwing worden genomen.

Marktvormen

  • Prijzen en de hoeveelheden die op de markt worden gerealiseerd zijn afhankelijk van de marktvorm.
  • Marktvormen zijn afhankelijk van de producten (homogene/heterogene) en acteurs (veel of weinig).
  • Homogeen betekent dat alle producten hetzelfde zijn. Heterogeen betekent dat dit juist niet het geval is, zoals bijvoorbeeld een auto.
  • Wij kijken naar volledige mededinging. Dan zijn er veel aanbieders en vragers. Als aanbieder en vrager heb je dan geen invloed op de prijs. Verder gaat het hierbij om een homogeen product.

 

 

Wat is belangrijk voor het tentamen:

  • Digitaal tentamen
  • Ook aanvullend materiaal lezen via nestor
  • Goed weten dat de lijnen GTK, GVK, GCK en MK altijd globaal op dezelfde manier lopen.
  • Rekenmachine is belangrijk

 

Image

Access: 
Public

Image

Join WorldSupporter!
Search a summary

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: MarijeVenema
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
451