Collegeaantekeningen Rechtseconomie UL

College- en werkgroepaantekeningen Rechtseconomie UL - 2014/2015

Hoorcollege 1

Economie van misdaad en straf

De basis van de rechtseconomie is gelegd door Gary Becker in 1968. Rechtseconomie heeft een sterke instrumentele benadering met twee kernvragen. Allereerst wordt er gezocht naar een goede/optimale aanpak van het handhavingsbeleid. Hierbij moet gekeken worden naar effectiviteit en efficiëntie. Daarnaast wordt er gezocht naar een verklaring voor crimineel gedrag. Hierbij staat de rationele- keuze theorie centraal.

Ontwikkeling criminaliteit

Het aantal geregistreerde misdrijven in Nederland in 2013 was ruim één miljoen. De feitelijk gepleegde delicten waren 8,3 miljoen. Beide cijfers zijn problematisch. Als we kijken naar de ontwikkeling van deze cijfers, blijkt er een daling in Nederland te zijn in de periode 2007-2013.

Samenhang met strafrisico?

De pakkans in Nederland is 1,9%, dat zijn 161.700 sancties die zijn afgedaan. De gemiddelde zwaarte, dus de strafmaat, bedraagt voor detentie 151 dagen, taakstraf 64 uur en geldstraf 900 euro. Het strafrisico is de pakkans x strafmaat. Als je kijkt naar de ontwikkeling van het strafrisico zie je dat er in de jaren ’50 een veel punitiever strafrisico gehanteerd werd.

Rationele-keuzetheorie

Het uitgangspunt van de rationele-keuzetheorie is dat mensen streven naar een zo hoog mogelijk niveau van welbevinden (nut), binnen de grenzen van het mogelijke. Dit is een zeer algemeen beeld en hangt op nadere invulling. De vraag die gesteld wordt is ‘wat willen we verklaren, iedere mens op al zijn variatie, of de grootste gemene deler van de gemiddelde mens?’. Het is beleidsgericht, dus niet op de individuele dader.

Bij homo economicus als karikatuur moet je denken aan de mens denkt alleen aan zichzelf; denkt alleen aan geld; heeft alle relevante informatie; en kan perfecte afweging maken. De realistischere variant hiervan wordt als volgt omschreven: mens heeft een zekere eigen wil; heeft allerlei interesses en belangen, van materiële en immateriële aard; kijkt om zich heen, krijgt signalen en gaat soms ook gericht op zoek naar informatie; verkeert in een sociaal netwerk.

Het basisidee voor de verklaring voor crimineel gedrag wordt als volgt omschreven. Als zich gelegenheid tot regelovertreding voordoet, weegt potentiële dader plussen en minnen af. Persoonlijk gewin (G) is de opbrengsten van het delict minus de kosten van het plegen. Het strafrisico (s) is de pakkans x strafmaat (p x f). Een delict is lonend wanneer het persoonlijk gewin groter is dan de strafmaat (G>S).

Wanneer je het basisidee toepast op de bevolking moet je kijken naar de relevante groep. Deze hangt af van het delict. Als je corruptie in het bestuur wilt onderzoeken, is je relevante groep politici en ambtenaren.

De rationele-keuzetheorie is een flexibele theorie voor de verklaring van crimineel gedrag. Het wijst immers op het belang van het strafrisico maar evenzeer op de rol van gelegenheid, baten normovertreding en kosten normovertreding (opportunity costs en preventieve maatregelen slachtoffers). Er is dus een indirect belang op het niveau van werkloosheid en de samenstelling bevolking.

Normen en waarden in RKT

Naast het strafrisico S kunnen tevens normen en waarden een drempel vormen voor crimineel gedrag. Dit is onder te verdelen in normen en waarden met een interne werking en met een externe werking. De interne zijn spijt, wroeging en schuldgevoel. De externe zijn sociale controle, schaamte, reputatieverlies en negatieve arbeidsmarktpercussies. Bij overtreding van de norm treeft spijt, wroeging en schuldgevoel op dat per persoon varieert. In de sheets staat een figuur met een de lijn B die staat voor de interne werking van normen. De best opgevoede mensen staan links op de horizontale as en de minst gesocialiseerde mensen staan rechts. Als iedereen in de norm gelooft zal de lijn afnemend lopen. Stel dat slechts 70% de norm onderschrijft, dan heeft 70% spijt bij een overtreding en ligt 30% er niet wakker van. De lijn B zal dan bij 70% een afkappunt hebben en loodrechts naar beneden lopen.

De externe werking van normen ligt in de informele sociale controle. Normovertreding zorgt voor schaamte en reputatieverlies ten opzichte van anderen. Ook dit varieert per persoon. Als iedereen elkaar zou aanspreken en afrekenen op normovertreding dan zal de lijn R (schaamte) afnemend lopen. Stel dat slechts 70% de norm onderschrijft, dan komt de lijn lager te liggen. Informele sociale controle wordt enkel uitgeoefend door degenen die in de norm geloven.

De drempels van spijt B (intern) en schaamte R (extern) werken tegelijk. De verklaring voor normovertreding wordt door middel van een vergelijking weergegeven: G > S +B+R. Stel dat G=8 en S=6, dan is G-S=2, zoals het voorbeeld uit de sheets van hoorcollege 1. De horizontale lijn G-S is dan 2. Deze lijn snijdt bij 70% de lijn van B+R. Een individu besluit tot normovertreding wanneer G > S +B + R. Ofwel wanneer G-S > B+R. Het resultaat is dat 70% normconform en 3-% delinquent gedrag vertoond.

Er is dynamiek bij veranderingen in omstandigheden. Wanneer er wijzigingen zijn in G, S, B en/of R dan zal delinquent gedrag veranderen. Stel dat het strafrisico verlaagd wordt van S=6 naar S1= 1,9. Gegeven was al dat G=8. De netto opbrengst stijgt, want G-S wordt nu 6,1 in plaats van 2. Het plegen van een delict wordt dus lonender. Het snijpunt met de lijn B+R lis nu eerder waardoor de naleving van de norm daalt to 50%. Eerst was 70% nog voldoende gesocialiseerd maar nu er geen dreiging meer uit gaat van justitie, komt nu 50% in de verleiding om delicten te gaan plegen. Delinquent gedrag neemt dus toe bij een verlaging van het strafrisico. Het tweede gevolg van een verlaging van het strafrisico is dat het geloof in de norm daalt onder delinquenten en dus hun gevoelens van spijt en wroeging. De lijn B zal nu dus eerder een afkappunt, namelijk bij 50%, gaan krijgen. Een derde gevolg is dat de informele sociale controle zwakker wordt. De lijn R komt dus wederom lager te liggen. De drempels verdwijnen. Doordat de drempel van normen en waarden lager wordt, zal de nieuwe lijn B+R lager komen te liggen. Hierdoor zal de lijn G-S1 eerder snijden met de nieuwe lijn B+R, waardoor er een nieuwe evenwichtssituatie ontstaat. Het normbesef van de groep die tussen de 40% en 50% ligt gaat omlaag. De normnaleving van 50% blijkt geen stabiel evenwicht te zijn en zakt verder naar 42,5%. Hierdoor daalt ook het geloof in de norm weer en neemt de informele controle verder af, totdat er weer een stabiel evenwicht ontstaat. Samengevat komt het er op neer dat minder formele controle leidt tot minder informele controle en normverval, en in combinatie tot minder naleving.

Stel dat je nu het strafrisico wilt verhogen. Dit heeft echter geen zin, want het afkappunt van de nieuwe lijn van B+R ligt nu rond de 38% zoals te zien is in de laatste figuur van de sheets van hoorcollege 1. Je moet daarom het strafrisico nog hoger maken dan dat er in eerste instantie was.

Hoorcollege 2

De empirie over de rationele-keuzetheorie (RKT) staat centraal. De theorie wordt getoetst. Er moet gekeken worden of de RKT geen toeval, emotie of irrationaliteit is. Ook wordt er gekeken welke rol de afzonderlijke factoren spelen. In dit hoorcollege wordt er gekeken naar de methode van onderzoek, de resultaten van Nederlands onderzoek en die van internationaal onderzoek.

Methode

Eerst wordt er gekeken naar het cijfervoorbeeld van het artikel van Becker (1968). Hier wordt het verband tussen het strafrisico en criminaliteit weergegeven. De gemiddelde dagen detentie was in de jaren ‘50 heel groot maar dat is later terug gedrongen tot minimale proporties en de laatste jaren is dit weer iets omhoog gegaan. Het verlagen van het strafrisico heeft geleidt tot normen wen waarden stelsel ondergraven en dat heeft geleidt tot het exploderen van de criminaliteit. Men sprak er elkaar er niet meer op aan. Hier is in de jaren 80 wat aan gedaan en daardoor is het crimineel gedrag weer gestabiliseerd. De laatste jaren is het criminaliteitniveau het weer gedaald.

Als we verder kijken zien we de detentieratio van Europa. In Nederland is het detentieratio niet heel erg hoog met 84 per 100.000 inwoners ten opzichte van het Verenigd Koninkrijk met 152. Deze cijfers zijn vertekend want Nederland lijkt punitiever dan Scandinavië, want de samenstellers van de European Sourcebook telt bij Nederland de tbs’ers en justitiële jeugdinrichtingen wel mee en in de Scandinavische landen niet. Je moet dus altijd in de noten kijken bij tabellen. Als je de detentieratio afzet tegen de criminaliteit, zie je dat er een negatief verband is. Een laag detentieratio gaat gepaard met hoge criminaliteitcijfers. Een hoog detentieratio gaat samen met lage criminaliteitscijfers. Hoe punitiever een land, hoe meer criminaliteit er is.

In de Verenigde Staten zitten de meeste gevangenen per 100.000 van de wereld. Dat is een deel van hun cultuur. Het is de vraag of het te maken heeft met de ontwikkeling van de criminaliteit. Als je samen bekijkt, zie je dat er eerst een stijging van de criminaliteit was en dat de VS pas later punitiever is geworden. Later is de criminaliteit weer afgezwakt. Er lijkt dus een causaal verband te zijn. Dit is eerder een correlatie.

Het leggen van een causaal verband is problematisch. Er kunnen namelijk andere factoren een rol hebben gespeeld. Ook moet je kijken naar de richting van het verband, want het kan ook simultaan zijn.

Om deze probleem te voorkomen moet het anders. Causaliteit kun je nooit met zekerheid bewijzen. Je kunt wel een methode kiezen die dichtbij komt, dat is experimenteel onderzoek. At random moet je de behandel en controle groep toe wijzen. Dit kan niet altijd. Daarvoor zijn twee alternatieven. Een natuurlijke experiment, die is niet door de onderzoekers zelf opgezet maar er wordt wel gebruik van gemaakt. Of er wordt gebruikt gemaakt van het quasi-experimenteel onderzoek, zoals matchig en regressie.

Verder moet je kijken welk soort data je gebruikt. Veel onderzoek gebruikt micro en dwarsdoorsnede. Het kan ook macro of in een tijdsreek. Binnen de rechteconomie is micro data en dwarsdoorsnede niet de beste manier, omdat je de strafrisico wilt onderzoeken. Je hebt daarvoor macro data met ontwikkeling over de tijd nodig. Dit geeft goede variaties.

Economen maken vaak gebruik van lineaire regressies. Je maakt dan een vergelijking met een afhankelijke variabele Y (bijvoorbeeld ontwikkeling van de criminaliteit). Verder zet je alle verklarende variabelen X achter elkaar. Ieder van die factoren heeft een bijdrage aan de ontwikkeling van de criminaliteit. De sterkte daarvan hangt af de richtingscoëfficiënt β. Verder staat er nog een constante α in. Als laatste zet je er een storingsterm ε in, daar zit alles in wat niet in de rest van de variabelen in staat, bijvoorbeeld toeval of het weer. De verklarende vergelijking wordt dan Yi = α + β1.X1i + β2.X2i+ ... + βk.Xki + εi. De volgende stap is het schatten van de parameters. Je neemt dan één verklarende variabele waarvan je de data weergeeft als een puntenwolk. Je gaat dan een rechte lijn zoeken die het beste bij de puntenwolk past. Het intercept geeft een schatting van de constante a en de richtingscoëfficiënt geeft een schatting van de b. De lijn geeft aan dat als de detentieratio toeneemt, de criminaliteit daalt. Uit de helling van de lijn kun je de richtingscoëfficiënt aflezen. Via de ORS-methode, de kleinste kwadraten, zoekt de bestpassende lijn. SPSS kan dat uitrekenen. Het afstandcriterium wordt daarbij gebruikt.

Met regressie kun je ook toetsen op significantie. Als de storingstermen voor alle verschillende waarnemingen normaal verdeeld zijn met verwachting 0, dan is de schatting zuiver en consistent. Er kan dan gewerkt worden met F- en t-toetsen, naast R2 als indicatie van verklaarde variantie. De B zal dan gelijk zijn aan het echte effect.

SPSS kan de t-toets uitrekenen. In het voorbeeld is de richtingscoëfficiënt significant. De nulhypothese is in dit geval dat er geen effect is. Je moet dus bewijzen dat er een effect is. Daarnaast heb je ook een F-toets, die laat zien of de regressie als geheel is significante bijdrage levert. De R-kwadraat verteld welk deel van de variantie verklaard wordt door deze verklaring.

Het grootste probleem is simultaniteit. Je weet niet welke richting het verband is tussen criminaliteit en punitivieit. Het kan ook liggen aan de politiek. Er kunnen dus twee relaties tegelijk zijn, die vanuit de RKT en die vanuit de politiek. De een kan negatief zijn en de ander positief. Je weet dan niet wat je gevonden hebt.

Verder zijn er nog technische problemen zoals multicollineariteit. Tussen variabelen onderling kan er een correlatie bestaan. De vergelijking kan best een goede verklaring zijn maar de bijdrage van elke afzonderlijke variabele kan moeilijker zichtbaar gemaakt worden. Verder heb je het probleem van omitted variables. Als je variabele weglaat geeft dat potentieel problemen, maar niet in ieder geval. Het is geen probleem als de ommited variabelen niet gecorreleerd zijn met de variabelen die wel in de vergelijking zitten. Soms zijn er variabelen niet in de vergelijking opgenomen. Dit is niet altijd erg. Het laatste probleem is met heteroskedasticiteit en autocorrelatie storingstermen. Dit doet zich voor als de storingsterm gecorreleerd is met zichzelf. Dit doe je met de watson-toets. Als de waarden tussen de 1,4 en 2,6 zitten, is het geen probleem.

Als je model getoetst is, kun je er mee voorspellen en gebruiken voor beleidsvorming.

Onderzoek in Nederland

Scheele (2006) onderzocht welke variabelen samenhingen met criminaliteit. De werkloosheid bleek bijvoorbeeld effect te hebben. In de studie zijn de coëfficiënten elasticiteiten, dus met hoeveel procent verandert Y als X met 1% toeneemt. Resultaten geven regressievergelijken weer.

Het totale effect van gevangenisstraf is onderzocht. Uit empirisch onderzoek in Nederland zijn er geen relevante resultaten gevonden over generale preventie. Insluiting heeft een aanzienlijk effect. Specifieke preventie blijkt criminogeen bij korte detentie. Bij lange detentie werkt het mogelijk anders. De elasticiteit van de inzet van de politie is -0.3 à 0.7. Werkloosheid is criminogeen en demografisch en sociale factoren spelen ook een rol.

Internationaal onderzoek

Het onderzoek van Pratt en Cullen (2005) is een meta-analyse van 214 macrostudies uit internationale tijdschriften over de periode 1960-1999. Het gaf een lijst van verklarende factoren op basis van theorieën uit de criminologie en economie. De studie maakte empirische bevindingen vergelijkbaar. Generale preventie blijkt aantoonbaar. Insluiting blijkt sterk. Over specifieke preventie is het niet duidelijk of het echt criminogeen is. Er zijn mogelijk afnemende meeropbrengsten. De inzet van politie lijkt geen effect te hebben en mogelijk zelfs averechts te werken. Demografische en sociale factoren spelen ook een rol.

Hoorcollege 3

Naar een efficiënte aanpak van de criminaliteitsbestrijding

Economie van misdaad en straf heeft twee kernvragen: 1. Verklaring crimineel gedrag. 2.Goede/ optimale aanpak criminaliteitsbeleid. In dit hoorcollege wordt de overstap gemaakt van de individuele naar collectieve rationaliteit.

Pakkans en strafmaat op individuele niveau, pakkans heeft meer effect op criminaliteit dan strafmaat. Dit past goed binnen de RKT. Reden hiervoor is dat de betrokkenen een voorkeur heeft, vandaag is belangrijker dan morgen. Pakkans is direct en strafmaat en merk je pas op lange termijn. Misschien is de potentiële crimineel risicominnend. Hij wil dan niet hele grote pakkans. De gok ontstaat pas als je kleien kans hebt om tegen een sanctie aan te lopen. Een andere factor is het lopen tegen sociale repercussies. G= S+ B+R. S= p x f. R=p x f waarbij p= pakkans. Je kunt uitgestoten worden of je baan verliezen. Pakkans heeft dus twee keer invloed.

Wat betekend dit voor het beleid? Het realiseren van een pakkans kost geld. Je kan de pakkans wel verhogen door het inzetten van politie, maar dat is heel erg duur. Dat is een goede reden om het niet te doen. Daarom doen we dat in Nederland niet. Misschien is het verhogen van de strafmaat wel een heel stuk goedkoper. Een boete ophogen levert misschien zelfs geld op. Ook al is de pakkans belangrijker, maar kan dus niet ingezet worden in het beleid omdat het te duur is.

Basisredenering Becker

De individuele rationaliteit potentiële dader is het persoonlijk gewin G versus strafrisico S (= p x f). In een economische redenering beginnen met een optel som te maken. Iedereen weegt even zwaar mee. Je kijkt naar de plussen en de minnen. Dit heet het efficiëntie-criterium. Collectieve ratiotonaliteit samenleving (efficiëntie-criterium).

Het persoonlijk gewin dader versus schade slachtoffers plus handhavingkosten belastingbetalers.

Cijfervoorbeeld

Stel dat we 400 potentiële daders hebben. Schade van het slachtoffer is groter dan het gewin van de dader. Via handhaving kan de overheid hier iets tegen doen. Per procent pakkans kost dat 150 aan opsporingskosten. Het innen van geldboetes is kosteloos. Kosten van detentie overheid per dag is 10 euro. Kosten van detentie dader kost 5 euro per dag. Dus de dader heeft ook nadeel.

Nuloptie: overheid doet niets. Beleid hoeft niet, je kunt ook niets doen. Handhavingkosten zijn dan 0. De dader heeft een G= 25, en een S=0. De 400 daders zien dat de G groter is dan de S en dus het delict gaan plegen. De daders hebben 400x een persoonlijk gewin van 25, dus +10.000. De slachtoffers hebben 400x een schade van 50, dus -20.000. De maatschappelijke kostenpost is 10.000 als we niets doen.

Handhaven: doorbreken van schade

Hoofdregel is in beginsel laat de vervuiler betalen. In deze context is er een dader die schade toebrengt. Maak het strafrisico gelijk aan de schade, S=p x f=50. Als het persoonlijk gewin kleiner is dan de schade, dan zal hij het delict niet plegen. Stel dat de schade maar 10 zou zijn (en G blijft 25), dan is het gewin als nog 15 als hij de schade zou betalen. We zouden er dan allemaal beter van worden.

Stel dat de pakkans 100% is en iedereen een straf zou geven van 50. Dat zou het meest rechtvaardig zijn, dat is maximale gelijkheid. Het gevolg zou zijn dat het nettoresultaat baten en kosten samenleving, er zouden geen delicten zijn. daders hebben geen baten. Er zijn geen slachtoffers , dus ook geen schade. De belastingbetaler moet wel (p x f)= -100 x 150= -15.000 betalen.

In deze vorm is handhaven (nettoresultaat -15.000) maatschappelijk geen verbetering ten opzichte van de nuloptie (-10.000). De politiek kiest dan voor de nuloptie. De samenleving staat voor een keuze. Ze kunnen het delict accepteren, dus gedogen of legaliseren. Of we zoeken naar een andere vorm van handhaving. We zouden het opsporen anders kunnen inrichten. Stel dat je bespaard op de politie. De pakkans gaat dan omlaag naar 10%. Dan moet wel de strafmaat (f) omhoog, dus f=500. Kosten handhaving wordt zo -1500. De afschrikkende werking blijft zo in tact en zijn er geen daders en slachtoffers. Is dit rechtvaardig? We doorbreken de proportionaliteit en de retributie. We dreigen op papier met straf. De strafmaat is misschien onrechtvaardig, maar in de praktijk zijn er helemaal geen daders. Een op de tien daders moet 500 euro betalen, maar in de praktijk zijn er geen daders. Je kunt er ook 1% pakkans van maken en de boete 5000 euro maken. Ten opzichte van de nuloptie is dit dus een vooruitgang.

Keuze strafsoort. In beginsel is er een geldboete van 5000. Niet iedereen heeft 5000 euro. De pakkans is 1%. Een gemiddelde student heeft geen 5000 euro. De kans is toch heel klein. Stel dat een student 1000 euro heeft, dan is hij alleen die kwijt. Het strafrisico is 1% x 1000= 10. Het gewin is 25 dus dit levert meer op dan het strafrisico. Daders wordt dan (400x25)-(4x1000)=+6000. Slachtoffers blijft-20.000. De belastingbetaler is (-1x150)+(4x1000)= +3850. Het nettoresultaat is dan -10.150. De nuloptie was -10.000 dus die is beter.

De inzet aanvullende/ vervangende detentie. De boete was niet voldoende dus er moet aanvullende hechtenis op om voldoende afschrikkend te zijn. 5000-1000=4000 moet aan vervangende hechtenis opgevangen worden. De kosten van de detentie voor een dader is 5 euro. Je moet dan 5 euro x het aantal dagen, dus 800 dagen doen om de strafmaat 5000 is. De afschrikking is zo op orde en zijn er geen daders en hoeft er niemand de gevangenis in. Op papier blijft het dus een straf. De kosten voor de belastingbetaler is -150 euro, enkele de handhavingkosten.

De optimale/ efficiënte aanpak volgens Becker is het volgende: Maak bij voorkeur alleen gebruik ban geldstraffen. Zorg dan strafrisico gelik is aan aangerichte schade. Verlaag de pakkans zo veel als mogelijk, en verhoog strafmaat evenredig. Economen beoordelen niet op voorhand beleid maar kijken naar de verwachte of feitelijke uitkomsten en op basis daarvan maken zij hun afweging.

Theorie optimale aanpak

Het economisch denken heeft niet stil gestaan. In de theoretische literatuur moet d de basisgedachte van Becker verder uitgewerkt worden, vanwege irrationaliteit/ impulsiviteit daders, vertekeningen percepties door onvolledige informatie, risicominnende daders, indirecte kosten daders bij arrestatie, meewegen insluitingseffect en recidive. Stel dat daders niet rationeel zijn, daders 100% impulsief zijn dus 100% irrationeel. Als niemand gevoelig is voor beleid, moet je geen beleid vormen. Beleid levert kosten op, maar de baten zijn 0.

Kortom, de theorie van Becker geeft wel een denkkader maar maak een afweging van belangen. Er moet een afweging zijn tussen maatschappelijke welvaartverlies crimineel gedrag en de kosten van criminaliteitsbestrijding. Verder zijn binnen de categorie straffen boeten en taakstraffen goedkoper te executeren dan detentie. Een hogere pakkans heeft meer effect dan een hogere strafmaat, maar is daarentegen ook duurder. Helaas is er geen eenduidige beleidslijn.

Speltheorie

Er is een voortdurende interactie tussen verschillende partijen. Als je bijvoorbeeld in de collectie handhaving iets veranderd, heeft dat consequenties voor de particuliere preventie in de vorm van preventie. De theorie van optimale criminaliteitsbestrijding heeft weinig oog voor strategische interactie. Er is dus een wisselwerking tussen collectieve handhaving en particuliere preventie. Ook het gebruik van beleidsvrijheid binnen strafrechtelijke keten is van belang. Meestal zit de straf zwaar onder het strafmaximum. Dit kan bestudeerd worden met de speltheorie.

De kerngedachte is het Prisoners’s dilemma. Dit is een spelsituatie waarbij er twee gevangene een ernstig misdrijf hebben gepleegd. Er is echter niet voldoende direct bewijs. Het delict zelf kan geen sanctie op staan. Als beiden zwijgen, dan krijgen beiden alleen een lichte straf voor verboden wapenbezit. Als één doorslat en dus spreekt, krijgt de andere de volle schuld. Als beiden doorslaan, is er een gedeelde schuld.

Dit kun je samenvatten in een Payoff-matrix met het aantal jaren gevangenis. Beide daders kunnen zwijgen of spreken. Ze weten van elkaar niet wat ze gaan doen, want ze worden apart verhoord. In totaal zijn er dus 4 opties, dus vier cellen in de matrix. Als beide dus zwijgen, krijgen beide een straf van 1 jaar gevangenisstraf. Stel dat speler A spreekt en speler B zwijgt, dan krijgt B de volle schuld van 30 jaar gevangenisstraf. Ook kan dat A zwijgt en B spreekt, A krijgt volle schuld en B geen straf. Ook kunnen beide spreken, dan krijgen beiden een straf van 20 jaar gevangenisstraf. Speler A weet niet of B zal zwijgen of spreken. Ongeacht wat speler B doet, speler A heeft altijd een goede reden om door te slaan, dus te spreken. De matrix is symmetrisch dus dit geldt ook voor speler B. Beide zullen dus spreken en ze verdwijnen beide achter de tralies voor 20 jaar. Ze hadden dus beide beter kunne zwijgen, want dan zouden ze maar één jaar krijgen. De uitkomst noemen het Nash-evenwicht.

Dit kunnen we ook toepassen op het beleid. Bij preventie van slachtoffers heb je een huiseigenaar en een (potentiële) inbreker. De huiseigenaar heeft twee keuzes, huis beveiligen of niet. De dader heeft twee keuzes, hij kan inbreken of niet. De inbreker heeft een waarde buit bij een inbraak V. De inbreker heeft kosten, de opportunity costs U. De huiseigenaar heeft schade aan het huis bij een inbraak D. Er zijn kosten van een stil alarm en camera I. De zware sanctie is F. In de geval kun je ook een payoff-matrix maken. Als beide spelers actief zijn, huiseigenaar heeft kosten I en D en de dief heeft kosten U en F.

Aannemelijk is dat V>U voor inbreker en I<V voor huiseigenaar. Als de inbreker niet langs komt, is dat zonde van het geld. Als de huiseigenaar beveiligd heeft, dan hangt de inbreker vanwege de sanctie en kan hij beter niet inbreken. Maar als het huis niet beveiligd is, kan de inbreker beter wel inbreken. Maar er is dus geen evenwicht in zuivere strategieën.

Wat dan kan is gemengde strategieën. De situatie verandert bij keuze voor gemengde strategieën. Stel p is de kans dat huiseigenaar preventieve maatregelen neemt. Q is de kans dat de inbreker toeslaat. In dat geval is er wel een evenwicht, namelijk p* = (V-U)/ (V+F). q* = I/V. De kans dat de inbreker op pat gaat wordt niet beïnvloed door de handhaving van de overheid F. Dit leidt er toe dat de huiseigenaren het niet meer doen, want de overheid doet het.

Werkgroep 1

Economie gaat om keuzes maken. Er moet niet alleen naar geld gekeken worden, eerder naar welvaart. Dat zou de rode draad moeten zijn. Rationaliteit gaat over voorkeuren en de orde daarin. Versimpeling heb je nodig om uitspraken te kunnen doen. Dit komt terug in alle theorieën.

Er wordt een filmpje laten zien die gaat over de speltheorie. Mensen uit een bende die hoog staan in een hiërarchie krijgen altijd uitbetaald maar zij die lager staan niet altijd. Waar zou dat aan kunnen liggen? Er wordt anders misschien gedacht dat ze de mensen die hoger staan wel kunnen pakken als ze het ook accepteren om niet altijd uitbetaald te krijgen.

Opgave 1

De kern van de rationele-keuze theorie (RKT) ligt in het maken van rationele keuzen. De kosten en baten afweging die gemaakt wordt, vormt de basis. De kosten- en baten afweging is gebaseerd op nutmaximalisatie en wordt bepaald door preferenties (voorkeuren) in bepaalde omstandigheden. Veranderingen in omstandigheden kunnen een verklaring of voorspelling geven van veranderingen in gedrag. In grote lijnen gaat het niet zozeer individueel maar om een relatie te leggen tussen wijzigingen in omstandigheden en wijzigingen in gedrag. Gemiddeld genomen kun je een daling of een stijging zien in criminaliteit. Belangrijke begrippen zijn persoonlijk gewin en strafrisico.

Volgens de RKT kunnen bij normovertreding de volgende typen baten en kosten een rol spelen:

  • Gelegenheid tot normovertreding

  • Baten van normovertreding

  • Kosten van normovertreding

    1. Opportunity costs van tijd (illegale verdiensten versus legaal inkomen). Dit zijn de kosten van het opgeofferde alternatief. Als je met criminele activiteiten bezig houdt, kun je die tijd niet investeren in je studie bijvoorbeeld.

    2. Tegenmaatregelen van het slachtoffer (hang- en sluitwerk, gewapend?)

    3. Persoonlijke drempel. Hiermee worden de gevoelens van schuld en spijt bedoelt.

Baten kunnen bestaan uit geld, wraak of geen zin om over iets na te denken. Kosten kunnen tegenmaatregelen van het slachtoffer zoals camera’s zijn.

  • Kosten van (risico op) ontdekking

    1. Formele strafrisico. Hiermee wordt de pakkans en de strafmaat bedoelt.

    2. Economische kosten: negatieve gevolgen van een strafblad voor de huidige of toekomstige arbeidspositie.

    3. Sociale kosten, zoals een stigma en afwijzing door de relevante omgeving.

De stelling dat op grond van de rationele-keuzetheorie niet valt te verwachten dat criminelen kenmerken hebben die afwijken van die van de niet-criminele bevolking, is onjuist. Er is namelijk wel een verschil tussen mensen. Voorkeuren zijn bepalend. Als je uit een bepaalde groep komt, zijn je voorkeuren anders dan die uit een andere groep. De een is minder geïnteresseerd in risico dan de ander. Mensen met een risicomijdend risicoprofiel zullen minder snel crimineel gedrag vertonen dan hen die meer risico nemen.

De stelling dat de rationele-keuzetheorie veronderstelt dat een (potentiële) crimineel volledig geïnformeerd is over de wet en de wetshandhaving, is onjuist. Een ruw idee volstaat. De exacte kosten en baten weet je niet.

De stelling dat de rationele-keuzetheorie wel van toepassing is op een onderneming die een milieudelict overweegt, maar niet op een zestienjarige jongen die een zedenmisdrijf pleegt, is onjuist. De theorie is op beide van toepassing. Ook een zedendelinquent maakt een beslissing. Men kan niet exact individueel gedrag verklaren.

De stelling dat volgens de rationele-keuzetheorie alleen afschrikking telt en dat resocialisatie­programma’s en dergelijke niet zinvol zijn, is onjuist. Resocialisatie zorgt er voor dat de kosten-baten afweging veranderd. Het bijbrengen van normen en waarden kan zinvol zijn. Mensen kunnen ook bijvoorbeeld een baan krijgen die ze kunnen verliezen door crimineel gedrag.

De stelling dat binnen de rationele-keuzetheorie geen belang wordt gehecht aan een goede rechtsbescherming voor verdachten, is onjuist. Als er geen rechtsbescherming is, krijg je totale anarchie. Het wordt relatief willekeurig wat je strafrisico is. als er geen rechtsbescherming is wordt pakkans toeval. Criminelen komen vrij en anderen krijgen straf. Afschrikking verliest zo zijn effect.

De stelling dat de rationele-keuzetheorie voorspelt dat (ex-)criminelen na het uitzitten van een gevangenisstraf minder vaak een delict plegen dan daarvoor, is onjuist. Het hangt er namelijk van af. Het kan namelijk ook zijn dat een crimineel iets leer in de gevangenis waardoor het makkelijker wordt om delict te plegen. Het hangt af van vier dingen. 1. Info over de pakkans en straf geactualiseerd. Dit kan crimineel gedrag doen stijgen of dalen . 2. Normen en waarden bijgesteld wat crimineel gedrag kan doen stijgen of dalen. 3. Verlies van kansen op de arbeidsmarkt, wat een negatief verband heeft met delicten plegen. 4. Bij goede reclassering, wat een positief verband heeft.

De stelling dat de inhoud van de rationele-keuzetheorie zoals gehanteerd door economen en criminologen dezelfde is, is discutabel. Economen kijken veel breder dan crimineel gedrag. Criminologen is meer op micro niveau en economen kijken meer op macro niveau over het algemeen.

Opgave 2

Het verschil tussen spijt en schaamte ligt in het verschil in externe en interne werking. Spijt gaat uit van een interne werking. Schaamte gaat uit van een externe werking, want hierbij gaat het om mensen ten opzichte van wie je schaamt. Soms is er sprake van schaamte maar geen spijt, denk bijvoorbeeld aan het eten van een hamburger in een volle trein. Bij schaamte is er sprake van socialisatie. Wanneer een groot deel van de populatie een norm onderschrijft, kun je je schamen als je dat niet doet. Zowel spijt als schaamte worden beïnvloed door de norm.

De laatste 30% in de figuur uit de opgaven wordt niet zo beïnvloed door normen en deze zullen zij eerder overschrijden. De lijn R staat voor schaamte, deze heeft een externe werking. Men komt namelijk altijd in contact met mensen, zoals dierbaren. Schaamte kan er dus altijd zijn. De lijn B staat voor spijt, 30% heeft geen spijt. De lijn heeft daarom een afkappunt. De rechte lijn G-S is de baten minus het strafrisico. Het gewin is hierbij 3,7. Precies 70% zullen normen niet overtreden, de kosten zijn voor hen hoger dan de baten.

Stel dat je de lijn G-S omhoog zou doen door het strafrisico te verlagen, dan zal een groter gedeelte van de populatie de norm overtreden. De baten worden namelijk hoger. Hierdoor worden de gevoelens van spijt en schaamte ook minder. De nieuwe norm wordt namelijk geïnitialiseerd. Hierdoor zal de van schaamte en spijt (B+R) al eerder een afkappunt krijgen. Stel dat het strafrisico dan weer op het oude niveau zou komen, zal dit niks veranderen. Er zouden evenveel mensen de norm overtreden, omdat de lijn van schaamte en spijt (B+R) blijft staan. Hieruit blijkt de asymmetrie. De norm weer terug brengen heeft dus geen zin. De lijn G-S zou je dus nog lager moeten stellen dan in de oude situatie om het zelfde aantal normoverschrijders te krijgen uit de oude situatie.

Als je het strafrisico verhoogd, zal de lijn G-S lager komen te liggen. Als je een norm tijdelijk scherper maakt, hoef je daarna minder terug te gaan om op het oude niveau te komen omdat je al op het hoogste punt zit. Normverval is makkelijker dan normversterking te corrigeren. Ze zijn beide asymmetrisch maar op een andere manier.

Als je iedereen de tijd zou geven om de norm te initialiseren dan zal er 100% naleving van de norm zijn. Dit zou alleen niet gehandhaafd kunnen worden en in de praktijk niet gebeuren. Ook kun je de vraag stellen of het wel een heropvoedend effect heeft.

Wat de overheid zou kunnen doen om het geloof in de normen (weer) op te bouwen is een beschavingsoffensief op zetten. In Texas was er een project ‘don’t mess with Texas’ dat heel goed aansloeg op de jeugd die rommel achterliet. Ook zouden politici moraliteit meer een plaats kunnen geven. Verder zie je vaak in hotels ‘handdoeken worden door 70% van de gasten 2x gebruik’ om te voorkomen dat gasten handdoeken meteen in de was gooien. Communicatie over de groepsnorm blijkt vaak te werken. De groepsnorm moet dus expliciet gemaakt worden.

Werkgroep 2

Regressie

Met een regressie schatten we een relatie die interessant is. Het doel van ene linieaire regressie is een verband aantonen en voorspellingen doen voor de toekomst. Een veelvoorkomend probleem is die in causaliteit. Je moet goed uitkijken of er een causaal verband is en welke richting deze op gaat. Als je een grafiek hebt met een lineaire regressie kan het zijn dat er een puntje uit de puntenwolk valt. Dit heet een outlier. Je wilt concrete waarden om te voorspellingen te doen. Een voorbeeld was gegeven waarbij je kunt schatten hoeveel studiepunten iemand heeft aan de hand van het aantal biertjes dat er gedronken worden. De formule wordt dan: studiepunten= a1+B1 x biertjes + E. op bais van het aantal biertjes kun je hier iets zeggen over het anatal studiepunten. Door het invullen van concrete waarden van variabelen X1 t/m Xk in een regressievergelijking Y1= a+b1 x X1t + b2 x X2t …. kan Y voorspeld worden. Dit kan met terugwerkende kracht voor het verleden maar ook naar de toekomst toe.

In de regressievergelijking staat de a voor de constante. De E zijn de residuen. Deze moet gemiddeld genomen 0 zijn. Dit staat voor het deel dat het model niet kan verklaren. Als je een puntenwolk hebt met een lijn er doorheen, dan zijn de verschillen tussen de puntjes en de lijn de residuen. Het staat dus voor wat er geschat wordt versus de werkelijkheid. SPSS gebruikt daarvoor OLS. Dit is het kleinste kwadratenprincipe. De lijn die door de puntenwolk loopt moet zo goed mogelijk passen bij de puntenwolk. De verschillen tussen de lijn en de punten moet zo klein mogelijk zijn. Je gebruikt kwadraten omdat er positieve en negatieve verschillen zijn. als je ze niet kwadrateert strepen ze elkaar weg. Maar omdat bij kwadrateren min keer min plus wordt, kun je ze toch bij elkaar optellen.

Je wilt niet dat in de residuen een patroon zit. Op basis van een trend kun je iets zeggen over een residu. Dit moet je dan opnemen in je verklaring. Residuen moeten dus willekeurig zijn, anders moet je ze opnemen in je model. Ze moeten dus onafhankelijk zijn. Het is dus een stochast (toevalsvariabelen). Ze moeten dus onafhankelijk zijn bij verschillende waarnemingen. Ook moeten ze identiek normaal verdeeld zijn met een gemiddelde van 0 en variabele σ². Dit wil zeggen dat er per punt in de puntenwolk een normale verdeling staat. Die klokvormen worden gevormd doordat observaties verspreid zijn op de lijn. De spreiding moet niet veel breder zijn boven als aan de onderkant van de lijn. Als dat toch het geval is, is er sprake van heteroscedasticiteit. Het residu is dan moeilik te bepalen.

Multicollineariteit wil zeggen dat er twee of meerdere verklarende variabelen onderling sterk gecorreleerd zijn. De schatting is zuiver en consistent maar onbetrouwbaar. De oplossing hiervoor is niet zo eenvoudig. Als je bijvoorbeeld de onafhankelijke variabelen bier en wijn hebt en de onafhankelijke variabele studiepunten. De kans is groot dat bier en wijn hetzelfde verklaren. Het kan dat studiepunten heel erg beïnvloed worden door bier en heel weinig door wijn/ je krijgt geen betrouwbare schatting meer. Je moet dus beide verklaringen bij elkaar voegen.

Omitted variables houdt in het weglaten van relevante variabelen waardoor de storingsterm verandert. De schatting is in het algemeen niet zuiver en onbetrouwbaar. De oplossing ligt in het toevoegen van controlevariabelen.

Simultaniteit houdt in dat de afhankelijke en de onafhankelijke variabele elkaar onderling beïnvloeden. Dit kan een ernsitige vertekening van de resultaten betekenen. De oplossing hiervoor is expliciter, de realaties moeten geschat worden in samenhang.

Autocorrelatie wil zeggen dat de storingsterm onderling gecorreleerd zijn door de doorwerking of het onjuiste specifiek model. De schatting is zuiver en consistent maar onbetrouwbaar. Met de Durbin-Watsontoets kun je dit checken. De oplossing is een andere schattingstechniek gebruiken dan de OLS en het toevoegen van vertraagde endogene variabele.

Opgave 2

Om te kijken met hoeveel het aantal geregistreerde misdrijven per 1.000 inwoners veranderd tussen 1950 en 2013 moet je kijken naar CRIMPD. 19050= 10,35; 2013=64,86. ∆54,51. De opsporingskans (PAKK) is 22,43%. De kans om schuldig bevonden te worden (SCHULDK) is 34,20%. De kans om veroordeeld te worden (STRAFK) is 27,17%. De gemiddelde duur van de opgelegde straf (DUUR) is 145,16. Het strafrisico is 22,43% x 34,20% x 27,17% x 145,16= 3,03 dagen per geregistreerd misdrijf.

Met de Backwards methode pakt SPSS alleen de significante variabelen. De minst significante resultaten gooit SPSS eruit. Dit doet SPSS steeds opnieuw. In het voorbeeld van de opgave wordt een alfa van 0.05 gehanteerd. SPSS heeft in het voorbeeld 7 variabelen eruit gegooid en komt hij zodoende op het 8e model. De Durbin-Watson waade is laag (0,236) dus er is sprake van autocorrelatie. De R² is de proportie verklaarde variantie, dus hoe goed het model past. Als de R²=1 zou zijn, zouden alle punten op de lijn liggen. De R² wil je zo hoog mogelijk hebben. Dit model heeft een hele hoge R², namelijk R²=0,970. Dat kan haast niet kloppen. De adjusted R² is 0,968. Bij de R² geldt dat hoe meer variabelen er zijn hoe meer verschillen in de afhankelijke variabele verklaard wordt. De R² is afhaneklijk van het aantal variabelen. Je ziet dat model 1 een hogere R² heeft dan het 8e model. De adjusted R² houdt daar rekening mee. Hoe groter bij de F-waarde het verschil met 0 is, hoe groter de kans dat je model verschilt met de nulhypothese. Dit model is interessanter dan helemaal geen model hebben.

De variabele bevolking heeft een negatief effect. Dat betekent dus dat hoe meer mensen er zijn, hoe minder criminaliteit er is. De variabelen JM staat voor het aantal jonge mannelijke inwoners van 15 tot 20 jaar. Deze variabele is positief. Dit kan verklaard worden doordat zij een groter aandeel hebben in gepleegde criminaliteit. Het aantal inwoners dat gescheiden is, heeft een positief verband. Dit kan verklaard worden door een mindere informele sociale controle. Het aantal inwoners met een niet-Nederlandse nationaliteit heeft een positief effect op criminaliteit. Dit kan verklaard worden door selectiviteit bij de politie, meer strain of andere normen en waarden. Je moet heel erg oppassen bij causaliteit. Het BBP heeft geen relatie. Werkloosheid heeft een negatief effect, werklozen hebben soms niks te verliezen. De pakkans het aantal schuldigverklaringen door de rechter heeft een negatief effect. Het aantal door de rechter in eerste aanleg opgelegde (geheel of gedeeltelijk) onvoorwaardelijke vrijheidsstraffen heeft geen significant effect. De gemiddelde duur van opgelegde heeft zowel een positief als een negatief effect, hier zou dus sprake kunnen zijn van simultaniteit. De bevolkingsdichtheid heeft een negatief effect. Criminaliteit heeft een positief effect op criminaliteit van vorig jaar. Het heeft impact op de criminaliteit van het jaar ervoor, bijvoorbeeld door normverval. Je kan autocorrelatie wegnemen door de vorige periode op te nemen. Regressie 2 en 3 zijn per 1000 inwoners. Hier hoef je de bevolking niet op te nemen.

Een regressie met een hoge R moet je niet altijd automatisch verkiezen boven een regressie met een lagere R². Je moet kijken naar de absolute waarden en vloeiende patronen. Het percentage groei heeft een grillig verloop. Als je in een regressie meer variabelen erbij stopt, dan wordt de R² altijd hoger. Je moet kijken naar de trend. De ene lijn kan veel interessanter zijn dan de lijn met een hogere R². Binnen een model kies je liever voor een hogere adjusted R².

Om autocorrelatie tegen te gaan kun je kijken naar de Durbin-Watsonwaarde.

Als we kijken naar regressie 3b, is de invloed van de significante waarde groot? Je moet kijken of we de bewegelijkheid kunne verklaren. De R² is 0,652 en de ß is -0,507 van DPAKK. Je kijkt naar de ß, deze is gestandaardiseerd. De B is gekoppeld met hoe die variabele zich aandient. Alle variabelen zijn allemaal andere eenheden. Je moet ze standaardiseren voor de eenheid waarin ze zijn gegeven om te vergelijken. Dat is de ß.

Zoek in het databestand voor het jaar 2013 de waarden op van de variabelen uit regressie 3b. Bereken hoe de verschillende significante verklarende variabelen volgens regressie 3b hebben bijgedragen aan de ontwikkeling van de criminaliteit in 2013. Hoe groot is het residu?

SPSS heeft het model geschat met de B’s. De B betekent, dat als de variabele ANIETNL met 1% toeneemt, de criminaliteit met 8.01 punten stijgt. Feitelijk is de criminaliteit -4,85 (CRIMPD). Het residu is 4,71. Dit model zegt dat de criminaliteit dit jaar daalt met -0,14. Het model zat er dus 4,17 aan daling naast. Wat het model niet goed voorspelt, is het residu.

Als de opsporingskans in 2015 met 0,5% daalt dan gebeurd er dit: DPAKK= -0,5. CRIMPDPPG2015= -0,5 X -2,02 = 1.01. DPAKK=0. Dus CRIMPPDPG2016 = 0,39 x CRIMPDPPG2015=0,39. CRIMPDPPG2017= 0,39 x CRIMPDPPG2016= 0,15.

Werkgroep 3

Fictieve stad

Het strafrisico bestaat uit de pakkans x de strafmaat. Het strafrisico is de gemiddelde kostenpost. De schade die een delict in de opgave oplevert is €300. De opbrengst oor een dader is €180. Dit heeft dus een negatief resultaat voor de maatschappij. Als de welvaart groeit door een delict te plegen, is het een efficiënt delict. Er wordt gestreefd naar nutsmaximalisatie. Als het voor een van de twee partijen meer oplevert, zou een delict doorgang moeten krijgen. Als de schade dus lager is dan de opbrengst, is het een interessant delict voor de samenleving.

Als de overheid de veelplegers ongestoord hun gang laat gang dan wordt het nettoresultaat -120.000 euro. De opbrengsten zijn namelijk 1000 x 180= 180.000. De schade van de slachtoffers is 1000 x 300= -300.000. De samenleving gaat er dus met 120.000 euro op achteruit.

Als de overheid streeft naar een pakkans van 100% en elke betrapte pleger een boete oplegt van 300 euro, dan wordt de schade helemaal gedekt. Het strafrisico is gelijk aan de schade. Dit is het uitgangspunt, want zo kun je de schade van het delict internaliseren bij de dader. De dader houdt geen rekening met de schade van het slachtoffer en dat wil hem dus laten voelen om zijn gedrag bij te sturen. Een dader kan zo een afweging maken tussen een efficiënt en een inefficiënt delict. Het uitgangspunt is dus om de kostenpost bij de dader te internaliseren. Hierdoor worden efficiënte delicten uitgevoerd en de inefficiënte niet. De maatschappij bestaat uit daders, slachtoffers en de overheid dus als de daders 400 euro gewin hebben en de slachtoffers maar 300 schade, gaat de maatschappij er met 100 op vooruit. Het delict is dan inefficiënt.

Als het strafrisico 300 euro wordt, worden er geen delicten gepleegd. Het delict is oninteressant voor de dader. Er zijn dus ook geen slachtoffers. De kosten van de overheid zijn €1600 x 1000=160.000. De maatschappij gaat er dus op achtruit.

Als de pakkans gehalveerd wordt door de overheid en de geldboete verdubbeld wordt, is het strafrisico 505 X 600=300. De gemiddelde kosten van een delict zijn €300 geworden. Er worden dus nul delicten gepleegd. De kosten van de samenleving zijn gehalveerd, wat dus gunstig is. De belastingbetaler is nu 50 x 1600 = -80.000. Dit is dus beter dan niets doen.

Als de overheid de pakkans nogmaals halveert tot 25% en de geldboete verdubbelt tot €1200, wordt het strafrisico 25% x 1200= €300 zou je denken. Dit is fout, want in de opgave stond dat daders maar een vermogen hebben van €600. Ze kunnen dus maximaal een boete van €600 betalen. Het strafrisico wordt dus 25% x 600= €150. De opbrengsten van een delict waren €180, dus delicten leveren meer op dan het strafrisico en dus zullen delicten gepleegd worden. De kosten van de samenleving zijn €160.000, want de opbrengsten voor de dader zijn 1000 x 180=€180.000, de schade voor de slachtoffers is 1000 x 300=€300.000. De belastingbetaler is 25 x 1600= €40.000 kwijt. We kunnen dus concluderen dat een boete niet werkt.

Om te weten te komen hoe een optimale, efficiënte aanpak van de criminaliteitsbestrijding er uit moet zien, moet je een paar stappen volgen. De eerste stap is te kijken of het delict een efficiënt delict is. in dit geval is dat niet zo, want de maatschappij heeft altijd meer schade dan dat het oplevert. De volgende stap is te kijken naar het strafrisico. Deze moet €300 worden. Je krijgt dan een vergelijking van 300= ….% x €….. De pakkans moet zo laag mogelijk zijn, want dit kost geld. De boete kan maar maximaal €600 zijn, want dat is het vermogen van de dader. De vergelijking wordt dan 6 = 1% x €600. Je houdt dan nog 300-6=294 euro van het strafrisico over die je kunt opvullen met gevangenisstraf. Je houdt dus 29400 over, dit moet je delen door 30, want dat is het bedrag dat uitdrukt hoe vervelend het is om in de gevangenis te zitten. Je komt dan uit op 29400/30=980 dagen gevangenisstraf. Dit is generale preventie, want dit is alleen afschrikking. Deze straf wordt niet uitgevoerd, want er worden zo geen delicten gepleegd als het strafrisico €300 is. Het kost dus ook geen geld.

Als alle veelplegers niet rationeel zijn en dus ook niet rationeel reageren op de dreiging van sancties., hoef je als overheid niets te doen. Het afschrikken werkt niet bij hen. Opsluiten werkt wel, maar de kosten daarvan zijn heel hoog, -200 x 1000= -200.000 euro. De kosten zijn hoger dan de voorkomen schade.

Als de helft van de veelplegers wel rationeel reageert en de andere helft niet, dan krijg je de volgende berekening. De boetes moeten kleiner dan 600 zijn, en de pakkans mag maximaal 30% zijn. Het daderdeel (is dus de helft van 1000) wordt 500 x 180 =90.000. Hier wordt 180 gebruikt om af te schrikken. De boetes leveren 150 x 600= 90.000. het getal 150 komt voort uit 0.30 x 500. Je krijgt 500 slachtoffers, want de helft wordt afgeschrikt en de andere helft pleegt gewoon het delict. De schade wordt dan 500 x 300= 150.000. de belastingbetaler is dus 30 x 1600= -48.000 kwijt. De boetes zijn 90.000. Het saldo is dan -108000. Gevangenisstraf blijkt voor het irrationele deel van de bevolking te duur te zijn.

Speltheorie

In de speltheorie komt de interactie (model) tussen individuen die beslissingen nemen naar voren. Er is een onderscheid tussen coöperatieve spellen en non0-cooperative spellen. Bij coöperatieve spellen houdt je rekening met dat de kans groot is dat je de volgende keer weer met die persoon moet handelen. Een dominante strategie is dat je je gedrag niet laat afhangen van anderen. Dit onderscheidt zich van een volgende strategie. Het Prisoners-dilemma is een bekend voorbeeld van de speltheorie.

Bij het Prisonersdillema krijg je de volgende matrix

 

Speler B

Zwijgt

Spreekt

Speler A

Zwijgt

-1

-1

-30

0

Spreekt

0

-30

-20

-20

Als beide spelers zwijgen hebben ze beide 1 jaar gevangenisstraf, dus gezamenlijk 2 jaar gevangenisstraf. Dit is de beste optie voor beide. Echter wordt er een dominante strategie gehanteerd. Je laat je gedrag dus niet afhangen van de ander. Beide zullen dus spreken en beide zullen een gevangenisstraf krijgen van 20 jaar.

In opgave drie staat een matrix met de gemeente als ene partij en bedrijven als de andere speler. De gemeente kan de milieuregels wel of niet handhaven. De bedrijven kunnen de milieuregels wel of niet overtreden. Als de gemeente handhaaft en het bedrijf overtreedt dan levert dat 1000 euro op voor de gemeente en levert het netto 750 op voor het bedrijf. Voor de maatschappij is het het beste als er niet wordt gehandhaafd en wel wordt overtreden, want 0+2000 levert het meeste op. Dit is een efficiënt delict. De gemeente heeft een volgende strategie, want als het bedrijf de regels overtreedt lever dat netto 1000 euro op, en niet handhaven 0. Het bedrijf heeft een dominante strategie, want bij overtreden levert hun altijd wat op. De gemeente weet dus dat zij altijd moet handhaven, want het bedrijf zal altijd overtreden.

Als het spel veranderd van karakter en de boete 2500 wordt, krijgen beide partijen een volgende strategie. Ze proberen de kansen in te schatten en daarop hun strategie aan te passen. Dit staat bekend als het Nash-equilibrium.

Elasticiteiten

Elasticiteiten wordt omschreven als “met hoeveel procent stijgt een variabele (bijv. geregistreerde misdrijven) als een andere variabele (bijv. omgevingsfactoren) met 1% stijgen”. Met ketenmodel wordt bedoelt dat de ene stap volgt op de andere. De output van een variabele leidt tot input voor een volgende variabele. Let wel op of iets een hoog of laag risico is en er is niet meteen sprake van causaliteit. Beleidsneutraal betekent dat je alles houd zoals het was, dus de ontwikkelingen uit het verleden worden gehouden tot aan het nu. Bij beleidsrijke ga je iets aanpassen in je beleid.

Image

Access: 
Public

Image

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Check the related and most recent topics and summaries:
Institutions, jobs and organizations:
Activity abroad, study field of working area:

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Vintage Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
1837