Boeksamenvatting bij Qualitative Research Methods - Maruster & Gijsenberg - 1e druk
- Wat is de ontstaansgeschiedenis van kwalitatief onderzoek? - Chapter 1
- Welke kwalitatieve onderzoeksmethodes voor sociaal onderzoek zijn er? - Chapter 2
- Welke afwegingen zijn er bij het opstellen van een onderzoeksontwerp? - Chapter 3
- Hoe stel je een onderzoeksdesign op en selecteer je samples? - Chapter 4
- Hoe kun je interview voor je onderzoek het beste opstellen en structureren? - Chapter 5
- Hoe kun je interviews het beste uitvoeren? - Chapter 6
- Hoe kun je gebruik maken van focusgroepen binnen je onderzoek? - Chapter 7
- Hoe voer je een observatie onderzoek uit? - Chapter 8
- Welke benaderingen zijn er voor het analyseren van kwalitatieve data? - Chapter 9
- Wat is de Grounded Theory benadering? - Chapter 10
- Hoe kun je de tijdens je kwalitatieve onderzoek gevonden data het beste analyseren? - Chapter 11
- Hoe kun je de gevonden data generaliseren? - Chapter 12
- Hoe kun je kwalitatieve data rapporteren en presenteren? - Chapter 13
- Hoe ontwikkelt men case studies? - Chapter 14
- Hoe bereid je het verzamelen van case studie bewijs voor? - Chapter 15
- Hoe verzamel je bewijs? - Chapter 16
- Hoe analyseer je de data? - Chapter 17
- Qualitative Research Methods - Maruster & Gijsenberg - 1e druk - BulletPoints
Wat is de ontstaansgeschiedenis van kwalitatief onderzoek? - Chapter 1
De meeste onderzoeken zullen beginnen met het definiëren van kwalitatief onderzoek. Dit kan zowel theoretisch als praktisch gedefinieerd worden. Kwalitatief onderzoek wordt gedefinieerd als de manier waarop mensen bestudeerd worden en begrepen worden. Centraal staat hierbij het interpreteren van hun sociale realiteit. Met sociale realiteit wordt hun leefwereld bedoeld.
De belangrijkste kenmerken van kwalitatief onderzoek zijn:
Doelstellingen die gericht zijn op het verstrekken van diepgaand onderzoek en het interpreteren van de sociale realiteit van de deelnemers van het onderzoek.
Kleine steekproeven die doelgericht geselecteerd zijn aan de hand van bepaalde criteria.
Het verzamelen van gegevens en methoden die zorgen voor nauw contact tussen de onderzoeker en de deelnemers aan het onderzoek.
Gedetailleerde gegevens.
Een analyse die openstaat voor opkomende concepten en ideeën.
De output heeft de neiging zich te focussen op de interpretatie van de sociale betekenis.
Wat zijn de historische ontwikkelingen van kwalitatief onderzoek?
Door te kijken naar de ontwikkelingen in kwalitatief onderzoek zijn de verschillen tussen kwalitatief en kwantitatief onderzoek goed aan te tonen. Het gaat niet om wat zozeer beter is, maar het gaat om de manier waarop en waarin ze van elkaar verschillen. Beide benaderingen hebben unieke en waardevolle bijdragen om sociaal onderzoek in de praktijk te brengen.
De ontwikkeling van het empirisme en het positivisme
Empirisme is alle kennis over het woord is afkomstig van onze ervaringen en is afgeleid door de zintuigen. Positivisme stelt dat de sociale wereld bestudeerd kan worden in termen van onveranderlijke wetten. Karakteristieken van het positivisme zijn:
Methoden van de natuurwetenschappen zijn geschikt voor de studie van de sociale fenomeen.
Alleen de fenomenen die waarneembaar zijn kunnen beschouwd worden als kennis.
Kennis wordt inductief ontwikkeld door de accumulatie van geverifieerde feiten.
Hypothesen worden deductief afgeleid van het empirisch testen van wetenschappelijke theorieën.
Waarnemingen zijn de hoogste autoriteit in de theoretische geschillen.
Feiten en warden zijn verschillend, waardoor het mogelijk is om objectief onderzoek te doen.
De ontwikkeling van het interpretivisme
Het interpretivisme stelt dat kennis over de wereld op een andere manier dan door directe waarneming kan worden verworven. Argumenten in het voordeel van dit concept zijn:
Waarneming is niet alleen gerelateerd aan onze zintuigen, maar ook aan de menselijke interpretatie van wat onze zintuigen ons zeggen.
Onze kennis van de wereld is gebaseerd op het ‘begrijpen’ wat ontstaat uit het nadenken over de vraag wat er met ons gebeurd.
Kennen en kennis overstijgen fundamenteel empirisch onderzoek.
Verschillen bestaan tussen 'wetenschappelijke reden' (causale determinisme) en 'praktische reden' (morele vrijheid).
Max Weber (1864 – 1920) was zeer beïnvloed door de ideeën van Dilthey en vooral de kijk op de belangrijkheid van het ‘begrijpen’. Hij probeerde een brug te bouwen tussen het interpretivisme en het positivisme. Volgens hem was een analyse van de materiële voorwaarden belangrijk, maar niet voldoende om het mensen leven te begrijpen. Volgens Weber is het belangrijkste verschil tussen de natuurlijke (positivisme) en de sociale wetenschap (empirie) het doel. Het doel van de natuurwetenschap heeft betrekking op het produceren van wet-achtige voorstellen. Het doel van de sociale wetenschappen heeft echter betrekking op het begrijpen van de subjectief betekenisvolle ervaringen.Het interpretivisme benadrukt het belang van zowel de interpretatie als de observatie in het begrijpen van de sociale wereld.
De ontwikkeling van kwalitatieve onderzoeksmethoden en uitdagingen voor de wetenschappelijke methode
Sinds het positivisme een dominante rol aannam in kwalitatief onderzoek, werd kwalitatief onderzoek bekritiseerd als onwetenschappelijk. Als reactie hierop hebben kwalitatieve onderzoekers geprobeerd hun methoden te formaliseren, ook wel de modernistische fase genoemd. In 1970 werd het positivisme echter ondervraagd met betrekking tot het volgende:
Of het mogelijk is variabelen te controleren in onderzoeken waar menselijke onderwerpen in betrokken zijn.
Of het elimineren van contextuele variabelen in gecontroleerde experimentele condities een geschikte manier is om het menselijke gedrag te bestuderen
Of het wenselijk is om de betekenis en het doel van het gedrag te negeren in gecontroleerde experimentele studies.
Of overkoepelende theorieën van de wereld hebben enige relevantie hebben voor mensenlevens.
Of de nadruk op het testen van hypotheses het belang van ontdekking door alternatieve begrippen negeert
Deze uitdagingen bevorderden het gebruik van kwalitatief onderzoek. Hiermee wordt bedoeld dat kwalitatief onderzoek als middel werd gebruikt om bepaalde beperkingen te overwinnen die betrekking hadden op wetenschappelijk onderzoek. In de praktijk betekent dit dat kwalitatief onderzoek steeds meer gezien werd als een meer geldige en waardevolle benadering. Pas in de laatste tien jaar van de twintigste eeuw werden de kwalitatieve onderzoeksmethoden geaccepteerd door de Britse psychologische onderzoekspraktijk. Vanaf dat moment is de interesse en het gebruik van kwalitatief onderzoek enorm toegenomen.
Belangrijke filosofische en methodologische vraagstukken in kwalitatief onderzoek
In deze paragraaf zal vooral in gegaan worden op de ontologie en de epistemologie.
Ontologie
Vraagstukken gerelateerd aan de ontologie hebben betrekking op overtuigingen over wat er te weten is over de wereld. Binnen sociaal onderzoek hebben de belangrijkste ontologische vragen betrekking op de vraag of al dan niet sociale werkelijkheid bestaat die onafhankelijk is van menselijke opvattingen en interpretaties.Ontologie is een filosofie die probeert alle bestaande dingen te categoriseren. Een van de belangrijkste ontologische debatten cirkelt om de vraag of er sprake is van een gevangene sociale werkelijkheid en hoe deze dan zou moeten worden gebouwd. Er kunnen drie verschillende posities onderscheiden worden.
Realisme: stelt dat er een externe realiteit bestaat. In deze externe realiteit zijn de overtuigingen van mensen onafhankelijkheid en worden deze overtuigingen begrepen. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen de manier waarop de wereld is en de bedoeling en interpretatie van de wereld door individuen.
Materialisme: stelt ook dat er een ‘echte’ wereld bestaat, maar dat alleen materiële kenmerken realiteit zijn. Voorbeelden van materiële kenmerken zijn economische relaties of fysieke kenmerken. Waarden, ervaringen en overtuigingen horen hier niet bij.
Idealisme: de realiteit is alleen kenbaar door middel van menselijke geest en door middel van sociaal geconstrueerde betekenissen.
Epistemologie
Deze benadering heeft betrekking op de manieren van kennis en het leren over de sociale wereld. Epistemologie focust zich op vragen als: ‘hoe kunnen we kennis hebben over de realiteit?’ ‘Wat is de basis van onze kennis?’
Er bestaan drie hoofdkwesties:
De relatie tussen de onderzoeker en de mensen die onderzocht worden. Vanuit het natuurwetenschappelijk oogpunt, worden verschijnselen gezien als onafhankelijk en niet beïnvloed door het gedrag van de onderzoekers. De onderzoeker kan de doelstelling zijn van zijn of haar onderzoek en het onderzoek kan dan vervolgens waardevrij zijn. Vanuit een sociaalwetenschappelijk oogpunt, de relatie die onderzocht wordt tussen de onderzoeker en de personen die onderzocht worden is interactief. Hierdoor kan de onderzoeker niet het doel zijn en zijn de resultaten waarde gemedieerd. Tot slot bestaat er ook een derde positie namelijk de ‘empathische neutraliteit’. De empathische neutraliteit is een positie die erkent dat het onderzoek niet waardevrij kan zijn, maar die bepleit dat onderzoekers hun aannames transparanter moeten maken.
Het tweede punt heeft betrekking op kwesties rondom de waarheid. Dit gaat terug naar de overeenkomsten en verschillen tussen de natuurwetenschappelijke benadering en de sociaalwetenschappelijke benadering. Vanuit een natuurwetenschappelijk oogpunt bestaat er een dominante theorie over correspondentie. Er is een match tussen waarnemingen of metingen van de natuurlijke wereld en een onafhankelijke realiteit. Vanuit een sociaal wetenschappelijk oogpunt: wanneer meerdere rapporten een bepaalde verklaring bevestigen kan deze verklaring worden beschouwd als een echte voorstelling van een sociaal geconstrueerde werkelijkheid. Tot slot bestaat er ook een pragmatische kijk. Dit houdt in dat een interpretatie ‘waar’ is wanneer het leidt tot acties die de gewenste of voorspelde resultaten produceren.
Het laatste punt heeft betrekking op de manier waarop kennis verkregen is. het kan door middel van inductie, dus door te kijken naar patronen en associaties afgeleid van waarnemingen van de wereld. Bewijs wordt gebruikt bij het vormen van een conclusie. De tweede benadering is de deductie benadering. Hierbij worden stellingen of hypotheses theoretisch onderzocht door een logisch afgeleide werkwijze. Bewijs wordt gebruikt om een conclusie te ondersteunen in plaats van te formuleren.
Pragmatische en de ‘toolkit’ benadering voor sociaal onderzoek
Deze benadering houdt in dat kwalitatief en kwantitatief onderzoek niet moet worden gezien als een tegenstelling en als tegenstrijdend, maar juist moet gezien worden als aanvullende strategieën voor verschillende typen onderzoeken of kwesties. In eerder onderzoek werd geconstateerd dat sommige onderzoekers zijn begonnen met het belang van het waarderen dat kwalitatieve en kwantitatieve onderzoeksmethoden kunnen en moeten gezien worden als onderdeel van de ‘toolkit’ van sociale onderzoekers.
Later in de twintigste eeuw ontstond er meer discussie over de ontwikkeling van de ‘multi-method, transdisciplinary’ onderzoek. Dit onderzoek hanteert een breed scala van verschillende methoden en is gebaseerd op de expertise van alternatieve disciplines die betrekking hebben op de onderzoeksvragen.
Welke kwalitatieve onderzoeksmethodes voor sociaal onderzoek zijn er? - Chapter 2
Sociaal wetenschappelijk onderzoek
Wanneer het gebruik en de rollen van verschillende onderzoeksmethoden beschreven worden, wordt er soms een onderscheid gemaakt tussen theoretisch en toegepast onderzoek. Theoretisch onderzoek heeft betrekking op de het doel van testen, het creëren of versterken van het denken binnen een specifieke discipline. Toegepast onderzoek heeft betrekking op het gebruiken van kennis verworven door onderzoek om direct bij te dragen aan het inzicht of de resolutie van een hedendaags probleem.
In de sociale wetenschap en vooral in sociaal wetenschappelijk onderzoek wordt er gedebatteerd over de vraag of het nuttig is of onderscheid te maken tussen theoretisch en toegepast onderzoek. Aan de ene kant wordt gezegd dat alle onderzoeken gebaseerd zijn op theoretische aannames. Aan de andere kant wordt gesteld dat alle vormen van sociaal onderzoek een bijdrage kunnen leveren aan de ‘theorie’ door het verstrekken van meer begrip en kennis over de sociale wereld.
Hoewel de grenzen tussen toegepast en theoretisch onderzoek enigszins wazig zijn geworden in sociaal onderzoek, wordt de term toegepast sociaal onderzoek vaak gebruikt bij het aanduiden van onderzoeken die tot doel hebben het ontwikkelen, monitoren en evalueren van een beleid.
In het tweede gedeelte van de twintigste eeuw was het gebruik van kwalitatieve methoden veel duidelijker in onderzoek dat betrekking had op het ontwikkelen van een sociale theorie dan in meer een toegepaste omgeving. Later ontstond er steeds meer vraag naar een grotere bezetting van kwalitatieve methoden om de aard van problemen met betrekking tot het sociale beleid te begrijpen.
Verschillende functies van kwalitatief onderzoek
Er bestaan vier functies van kwalitatief onderzoek
Contextual: het beschrijven van de vorm of de natuur van wat er bestaat.
Explanatory: onderzoek naar de redenen voor, of associaties tussen, wat er bestaat.
Evaluative: de beoordeling van de effectiviteit van wat bestaat.
Generative: ondersteuning van de ontwikkeling van de theorieën, strategieën of acties.
Contextual onderzoek
Contextual onderzoek heeft betrekking op het identificeren van wat er bestaat in de sociale wereld en de manier waarop het zichzelf manifesteert. Een belangrijk kenmerk van kwalitatieve methoden is de mogelijkheid om fenomenen te beschrijven en te tonen op de manier zoals die wordt ervaren door de onderzoekspopulatie in gedetailleerde, verfijnde voorwaarden van de onderzoekspopulatie zelf.
Doel van contextual onderzoek is:
Breng de elementen, dimensies, klassen of posities binnen een sociaal fenomeen in kaart.Voorbeeld: hoe definiëren ouders goed gedrag bij hun kinderen? Welke percepties van de politiek bestaan er bij jonge mensen?
Geef de aard of de kenmerken van een fenomeen.Voorbeeld: hoe manifesteert racisme zichzelf? Hoe wordt sociale isolatie ervaren?
Beschrijf de betekenis die mensen hechten aan een ervaring, een gebeurtenis, een omstandigheid of ander fenomeen.Voorbeeld: wat betekent het om een grootouder te zijn? Hoe voelt het om een strafblad te hebben?
Het identificeren en definiëren van typologieën.Voorbeeld: Wat karakteriseert verschillende groepen tussen mensen die sociale uitsluiting ervaren? Wat zijn de verschillende modellen voor het organiseren van 'self-help' groepen?
Explanatory onderzoek
Explanatory onderzoek heeft betrekking op de vraag waarom een fenomeen zich voordoet en de krachten en invloeden die ervoor zorgen dat dit fenomeen ontstaat. Kwalitatief onderzoek biedt een unieke tool voor het bestuderen wat er achter ligt, of onderbouwt een beslissing, gedrag of een ander fenomeen. Het staat associaties die mensen hebben in hun hoofd of gedrag toe. Er kan een verklarende, causale link bestaan.
Het doel van explanatory onderzoek is:
De factoren of invloeden die ten grondslag liggen aan een bepaalde houding, geloof of de perceptie.Voorbeeld: Wat zijn de onderliggende factoren die leiden tot racisme? Wat beïnvloedt de kijk van mensen over bescherming van het milieu?
De motivatie die leiden tot beslissingen, acties of non-acties. Voorbeeld: waarom gokken mensen? Waarom beslissen mensen geen kinderen te hebben?
De oorsprong of formatie van gebeurtenissen, ervaringen of voorvallen. Voorbeeld: Waarom treedt er dakloosheid op? Wat zijn de barrières die het gebruik van preventieve gezondheidszorg te remmen?
De context waarin verschijnselen optredenIn welke omstandigheden ontstaan er verschillende bacteriën? Welke condities zorgen voor een langere levensduur en goed partnerschap?
Evaluative onderzoek
Evaluative onderzoek heeft betrekking op de kwesties rondom de vraag hoe goed het werkt. Om een goede evaluatie te verstrekken, zal er informatie nodig zijn over zowel de processen als de uitkomsten en kwalitatief onderzoek draagt aan beide bij. Vanwege de flexibele methodes van onderzoek, kwalitatieve methoden zijn in het bijzonder bedreven in het kijken naar de dynamiek van hoe de dingen werken. Evaluative onderzoek draagt ook bij aan het begrijpen van de uitkomsten door het identificeren van verschillende typen effecten en consequenties.
Het doel van evaluative onderzoek is:
Het identificeren van de factoren die bijdragen aan de (niet) succesvolle uitvoering van een programma, dienst of interventie.Voorbeeld: welke factoren dragen bij aan een succesvolle hervestiging van daklozen? Wat maakt een werknemers programma interessant of saai?
Het identificeren van de gevolgen van deelname aan een programma en hoe deze zich voordoen.Voorbeeld: welke impact heeft een werkprogramma van een verzorgingsstaat op de werkgelegenheid van de deelnemers? Wat zijn de psychologische consequenties van nablijven bij jongeren?
Onderzoek de aard van de behoeften van verschillende groepen binnen een doelgroep.Voorbeeld: wat zijn de behoeften van verschillende etnische groepen in reactie op gezondheidspromotie programma’s? Hoe reageren verschillende groepen ouderen op veiligheid initiatieven?
Verken een scala aan organisatorische aspecten rond de levering van een programma, dienst of interventie.Voorbeeld: wat zijn de vereisten van persoonlijke adviseurs voor een effectieve aflevering van schuldhulpverleningsdiensten?
Ontdek de context waarin interventies worden ontvangen en hun impact op de effectiviteit.Voorbeeld: op welke manier hebben verschillende persoonlijke of huiselijke omstandigheden invloed op sommige ouder regelingen? Hoe heeft de persoonlijke situatie van alleenstaande ouders invloed op arbeidsparticipatie gerelateerde programma's?
Patton heeft een overzicht van evaluatieve functies voor kwalitatief onderzoek geïdentificeerd:
Goal free: zoeken naar de werkelijke plaats van bedoelde effecten.
Responsive: het diversifiëren van de verschillende perspectieven van belanghebbenden.
Connoisseurship: gebruikt aannames en percepties van de beoordelaars om conclusies te trekken.
Utilisation-focused: ontleent zich aan het beoogde gebruik en de gebruikers van de evaluatie.
Een van de meest gebruikte onderscheidingen in evaluative onderzoek is tussen formatieve evaluatie en summatieve evaluatie. Formatieve evaluatie is ontworpen om informatie te verschaffen die zal helpen bij het veranderen of verbeteren van een programma of het beleid, hetzij als het geïntroduceerd wordt hetzij wanneer de bestaande problemen geïmplementeerd zijn. Summatieve evaluatie is de impact van een interventie of van het beleid in termen van effectiviteit en de verschillende uitkomsten.
Generative onderzoek
Generative onderzoek heeft betrekking op het produceren van nieuwe ideeën hetzij als bijdrage aan de ontwikkeling van de sociale theorie hetzij als de verfijning of stimulans van het beleidsoplossingen. Omdat kwalitatief onderzoek opkomende concepten wil vangen en niet vooraf wil dekken, is het potentieel voor originele of creatieve ideeën of suggesties hoog. Het is ook toegestaan ideeën te genereren door middel van ‘real’ contexten.Het doel van generative onderzoek is:
De ontwikkeling van nieuwe opvattingen van maatschappelijke fenomenen. Voorbeeld: de aard van sociale uitsluiting of het veranderende concept van familie of familie relaties.
De ontwikkeling van hypothesen over de aard van de sociale wereld en hoe het werkt.Voorbeeld: de rol van religieuze conflicten in bepaalde spanningen of de aard van het ouderschap in de eenentwintigste eeuw.
Het genereren van nieuwe oplossingen voor hardnekkige maatschappelijke problemen.Voorbeeld: innovatieve schema’s die effectieve support verlenen voor kwetsbare ouderen die alleen leven. Het identificeren van de aard van interventies om het pesten op school te stoppen.
Het identificeren van strategieën om nieuw gedefinieerde fenomenen of problemen te overwinnen.Voorbeeld: het verminderen van de overreactie wat betreft de angst voor biologische oorlogvoering.
Bepaal de acties die nodig zijn om programma's, beleid of diensten effectiever maken.Voorbeeld: manieren die ervoor zorgen dat de wachtrijen verminderd worden bij ziekenhuizen. Mechanismes voor het snel ontdekken van kindermisbruik.
Wanneer gebruik je welk onderzoek?
Er bestaat een algemene overeenkomst dat de factoren (die vaststellen of kwalitatieve methoden de opdrachtgever moet zijn of een enige methode gebruikt moet worden) centraal gerelateerd zijn aan de doelstellingen van het onderzoek. Hiervoor bestaan bepaalde voorwaarden en factoren:
Ill defined / not wel understood: kwalitatief onderzoek wordt soms gebruikt als een inleiding op statistisch onderzoek, wanneer het onderwerp meer en duidelijker begrepen of gedefinieerd moet worden voordat ze kunnen worden gemeten.
Deeply rooted: ook wel diep geworteld. Het kan zijn dat de verschijnselen die moeten worden onderzocht diep gevestigd zijn in persoonlijke kennis van de deelnemers. Deze kan worden gerelateerd aan de oorsprong van de langdurige waarden of overtuigingen, maar ook aan invloeden op houding en gedrag, of emotionele invloeden.
Complex: deze kwesties ontstaan wanneer het onderwerp complex is en er een behoefte bestaat om de verschijnselen die van nature ingewikkeld zijn of conceptueel moeilijk te relateren zijn. De complexiteit kan in de aard van het onderwerp zelf liggen of het kan een positie formuleren vanuit waarden en overtuigingen.
Specialist: het verzamelen van informatie van individuen of groepen die een zeer gespecialiseerde rol in de samenleving hebben.
Delicate of immaterieel: bepaalde onderwerpen in het sociaal onderzoek zijn moeilijk te vangen, omdat ze zo kwetsbaar in hun manifestatie zijn.
Sensitive: het is moeilijk om onderwerpen die pijnlijk of emotioneel zouden kunnen zijn voor individuele deelnemers te voorspellen.
Natuurlijk voorkomende gegevens is een onderzoeksmethode ontwikkel,d om het onderzoek van de verschijnselen in hun natuurlijke omgeving mogelijk te maken. Ze bevatten gegevens die een bekrachtiging zijn van sociaal gedrag in zijn eigen sociale omgeving in plaats van een hertelling gegenereerd specifiek voor het onderzoek. Deze zijn van waarde wanneer gedrag en interacties (schrijven, spreken, gedragingen) begrepen worden in een context van de echte wereld. Natuurlijk voorkomende gegevens kunnen ook van belang zijn wanneer er elementen betrokken zijn die onderbewust en instinctief zijn.
Er bestaan een verschillende benaderingen wat betreft natuurlijk voorkomende gegevens:
Participerende observatie: de onderzoeker neemt deel aan de onderzoekspopulatie of bij de organisatie of gemeenschap setting om acties, interacties en gebeurtenissen op te nemen. Het geeft de onderzoeker de kans het fenomeen te bestuderen wanneer het gebeurt, maar heeft ook de kans de verschijnselen voor zichzelf te ervaren.
Observatie: biedt de kans om gedrag en interactie te registreren en te analyseren wanneer ze zich voordoen. Dit gebeurt echter niet als lid van de onderzoekspopulatie. De acties, interacties en gebeurtenissen worden dus gezien en ervaren door de ogen van de onderzoeker.
Documentaire analyse: onderzoek van bestaande documenten, hetzij om hun inhoud te begrijpen hetzij om diepere betekenissen te onthullen. Dit kunnen overheidsdocumenten zijn zoals media reporten of overheidspapieren. Deze vorm is nuttig wanneer de geschiedenis van gebeurtenissen relevant is.
Discourse analyse: onderzoekt de bouw van teksten en verbale rekeningen om de systemen van sociale betekenis te verkennen. Het onderzoekt manieren waarop versies van de wereld, van de samenleving, evenementen en innerlijke psychische werelden worden geproduceerd in de redevoering.
Gesprek analyse: een gedetailleerd onderzoek van ‘gesprek in interactie’ om vast te stellen hoe het gesprek is opgebouwd en vastgesteld. Het is gebaseerd op de aanname dat een conservatie de basis is van het sociale systeem.
Generated methodes bevatten een ‘wederopbouw’ en vereisen re-processing en re-telling van houdingen, overtuigingen en gedrag of andere fenomenen. Generated data geeft inzicht in de eigen perspectieven van mensen en de interpretatie van hun overtuigingen en gedragingen.
Er bestaan verschillende manieren waarin data gegenereerd kan zijn:
Biografische methoden: maken gebruik van levensverhalen, verhalen en vertelde biografieën om de verschijnselen in het onderzoek te begrijpen.
Individuele gesprekken: wordt gebruik van gemaakt wanneer er een gedetailleerd onderzoek is naar de persoonlijke perspectieven van mensen. Ze bieden de kans om zeer gedetailleerde informatie te winnen over bepaalde persoonlijke onderwerpen.
Gekoppelde interviews: dit zijn diepte-interviews, maar uitgevoerd met twee mensen op hetzelfde moment. Dit zorgt ervoor dat deelnemers tijd hebben om na te denken wanneer de ander iets zegt, en geeft deelnemers de kans na te denken over wat de ander heeft gezegd. Bovendien kunnen er vergelijkingen getrokken worden door de deelnemers nadat ze dingen van anderen gehoord hebben.
Focus groepen of groepsgesprekken: in deze vorm zijn een aantal respondenten bij elkaar gebracht om het onderzoeksonderwerp te bespreken als een groep. Het biedt een kans voor reflectie en verfijning, en voor directe en expliciete bespreking van de verschillen in de groep. Meningen kunnen met elkaar gedeeld worden.
Het mixen van kwalitatieve benaderingen
Het concept van de ‘mix methode’ benadering bij onderzoek wordt meestal besproken in de context van het combineren van kwalitatieve en kwantitatieve methoden. Interviews worden regelmatig gebruikt in combinatie met observatie. Ook individuele interviews en focusgroepen kunnen gebruikt worden in hetzelfde onderzoek. Bij het gebruiken van meerdere methoden confronteert de onderzoeker spanningen tussen verschillende theoretische perspectieven terwijl op hetzelfde moment de relatie tussen gegevens geproduceerd door verschillende methodes afgewogen moet worden.
Drie manieren van gebruik van onderzoek
Er bestaan drie manieren van het gebruik van kwalitatief en kwantitatief onderzoek.
Voorafgaand statistisch onderzoek
Naast statistisch onderzoek
Als een vervolg op statistisch onderzoek
Voorafgaande statistisch onderzoek
Een traditionele rol voor kwalitatief onderzoek is om te helpen bij het uitwerken van gebieden van vragen voor statistisch onderzoek. Dit is vooral van waarde in onderzoeken waar het onderwerp van onderzoek is nieuw of onderontwikkeld. Kwalitatieve methoden kunnen helpen om de terminologie, concepten en de onderwerpen voor onderzoek te definiëren. Voorafgaand statistisch onderzoek kan van waarde zijn wanneer het onderwerp complex is en waar identificatie van de onderliggende constructies nodig is voor relevante vragen. Daarnaast kan het worden gebruikt om statistische hypothese testen te genereren. Vanwege de diepte-onderzoek, kan kwalitatief onderzoek mogelijke verbanden tussen de verschijnselen ontdekken.
Naast statistisch onderzoek
Kwalitatieve en kwantitatieve methodes kunnen worden gebruikt om dezelfde of verschillende fenomenen te bestuderen. Het kan ook onderzocht worden met de zelfde deelnemers of met verschillende deelnemers, afhankelijk van de bedoeling van het onderzoek. Er zijn ook gevallen waarin kwalitatief en kwantitatief onderzoek worden samengebracht in het onderzoek van hetzelfde fenomeen maar vervolgens verdeelt worden in termen van wat wordt onderzocht. Bovendien kunnen kwalitatief en kwantitatief onderzoek gecombineerd worden om verschillende fenomenen te bestuderen in hetzelfde onderzoeksgebied. De noodzaak om beide methoden te gebruiken is bijzonder duidelijk in evaluerende studies.
Als een vervolg op statistisch onderzoek
Het doen van kwalitatief onderzoek na kwantitatief onderzoek is handig wanneer de kwantitatieve bevindingen meer uitleg en meer gedetailleerde en diepte informatie nodig hebben. Bij het gebruik van beide onderzoeksmethoden, is het belangrijk te erkennen dat elke methode een andere manier heeft om meer kennis te verschaffen over de wereld. Hierdoor mag niet verwacht worden dat het bewijs elkaar zal repliceren.
Triangulatie omvat het gebruik van verschillende methoden en bronnen om de integriteit van getrokken conclusies uit de gegevens te controleren. In dit geval is er een discussie over de mate waarin de triangulatie kwalitatieve onderzoekers een middel biedt om hun bevindingen te controleren.
Wanneer het gebruik en de rollen van verschillende onderzoeksmethoden beschreven worden, wordt er soms een onderscheid gemaakt tussen theoretisch en toegepast onderzoek. Theoretisch onderzoek heeft betrekking op de het doel van testen, het creëren of versterken van het denken binnen een specifieke discipline. Toegepast onderzoek heeft betrekking op het gebruiken van kennis verworven door onderzoek om direct bij te dragen aan het inzicht of de resolutie van een hedendaags probleem.
Welke afwegingen zijn er bij het opstellen van een onderzoeksontwerp? - Chapter 3
Een goed kwalitatief onderzoeksdesign wordt gedefinieerd als een onderzoeksdesign dat een goed gedefinieerd doel heeft waarin een samenhang bestaat tussen onderzoeksvragen en de voorgestelde methodes en benaderingen. Bovendien moet dit onderzoeksdesign gegevens genereren die geldig en betrouwbaar zijn. Het onderzoeksdesign moet ook realistisch en flexibel zijn.
In dit hoofdstuk worden vijf belangrijke kenmerken van het onderzoeksdesign besproken:
Het definiëren van onderzoeksvragen
Het bouwen van een onderzoeksdesign om beslissingen te nemen over onderzoeksinstellingen en populatie
Het selecteren van een tijdsframe voor gegevensverzameling
Het kiezen van gegevensverzamelingsmethoden
Onderhandelingen van onderzoek relaties.
Het definiëren van onderzoeksvragen
Onderzoeksvragen moeten aan een aantal eisen voldoen. Deze eisen zijn onder andere:
Duidelijk, begrijpelijk en eenduidig, gefocust, maar niet te smal, in staat zijn onderzocht te worden door middel van het verzamelen van gegevens, relevant en nuttig, het moeten geïnformeerde vragen zijn en aansluiten op bestaand onderzoek of bestaande theorie, maar met idee om een originele bijdrage te leveren, haalbaar wat betreft de middelen en van belang voor de onderzoeker
Het bouwen van een onderzoeksdesign om beslissingen te nemen over onderzoeksinstellingen en populatie. Bij het selecteren van onderzoekspopulaties moeten de populaties geïdentificeerd worden die het meest relevant zijn, het meest begrijpelijk en de meeste informatie bevatten. Deze beslissing zal voortkomen uit de onderzoeksvragen. In dit hoofdstuk wordt gefocust op twee bredere aspecten die gerelateerd zijn aan de manier waarop het design gebouwd moet worden rondom de geselecteerde instellingen en populaties. Deze twee bredere aspecten zijn:
Vergelijkingen in kwalitatief onderzoek
De rol van case studies
Het bouwen van vergelijkingen in kwalitatief onderzoek
Er bestaat een discussie over de belangrijkheid van controle. Controle is voornamelijk relevant in evaluative onderzoek waarbij het design een vergelijking tussen ‘actie’ en ‘behandeling’ groep kan bevatten. Daarnaast kan het gebruikt worden wanneer een interventie geëvalueerd wordt en een controle groep niet, waardoor het effect van de interventie onderzocht kan worden. De aard van vergelijkingen in kwalitatief onderzoek verschilt veel van de aard van vergelijkingen in kwantitatief onderzoek. In kwalitatief onderzoek is de waarde te begrijpen te begrijpen in plaats van het verschil te meten.
Kwalitatief onderzoek kan bijdragen aan:
Het identificeren van de aan- of afwezigheid van bepaalde fenomenen in de rekeningen van verschillende groepen.
Het verkennen hoe de manifestaties van verschijnselen variëren tussen groepen.
Verkennen hoe de oorzaken van verschijnselen variëren tussen groepen.
Het verkennen van de interactie tussen de verschijnselen in de verschillende instellingen.
Het verkennen van bredere verschillen in de context waarin verschijnselen zich voordoen of een onderzoeksprobleem wordt ervaren.
Vergelijkingen kunnen worden gemaakt tussen groepen rondom het onderzoeksdesign of tussen groepen die inductief voortkomen uit het analytische proces. Bovendien kunnen controle groepen ook betrokken zijn. Controle groepen zijn sterker geassocieerd met kwantitatief onderzoek en met het meten van het effect van een interventie. Controle groepen kunnen echter ook een rol spelen in kwalitatief onderzoek. Controle groepen kunnen bijdragen aan specifieke doelstellingen van een onderzoek.
Het bouwen van case studies en een structurele link naar kwalitatief onderzoeksdesign
De term ‘case study’ is sterk geassocieerd met kwalitatief onderzoek hoewel het op veel verschillende manieren gebruikt wordt. Soms wordt het gebruikt als synoniem voor kwalitatief onderzoek.
Er is een aantal kenmerken geassocieerd met case studies:
Er wordt slechts één case gekozen. Er wordt echter wel gesteld dat er ook meerdere zouden kunnen zijn.
Het feit dat het onderzoek is gedetailleerd en intensief is.
Het feit dat het fenomeen bestudeerd wordt in een bepaalde context.
Het feit dat er gebruik gemaakt wordt van meerdere methoden van dataverzameling.
Hoewel deze onderscheidingen handig zijn, blijft het moeilijk precies te zeggen wat een case studie onderscheidend maakt. In essentie wordt gesteld dat de primaire bepalende kenmerken van een case study een veelvoud van perspectieven zijn die geworteld zijn in een specifieke context. Bij minder complexe onderzoekdesigns zijn vaak slechts twee personen betrokken. Dit kan een koppel zijn, maar ook een professional en zijn/haar cliënt. Wanneer veel verschillende perspectieven geïntegreerd worden in een context betekent dit dat case studies met veel diepte informatie zijn opgebouwd. Het aantal cases en deelnemers moet zorgvuldig bekeken worden.
Case studies zorgen voor een hoop vragen over de design stage. Beslissingen moeten gemaakt worden over welke cases geselecteerd moeten worden, de samenstelling van de case en de mate van consistentie tussen de case moet vastgesteld worden.
Het selecteren van een tijdframe voor gegevensverzameling
Het onderzoeksdesign bevat ook beslissingen die gemaakt moeten worden over het tijdsframe voor het onderzoek. Vooral de periode waarop het onderzoek betrekking heeft is belangrijk. Daarnaast zijn ook het aantal episodes van data verzameling relevant.
Het vaststellen van een geschikte tijd voor onderzoek vereist veel duidelijkheid over de doelstellingen van het onderzoek en de prioriteiten. De focus van het onderzoek is belangrijk bij het vaststellen van het juiste tijdstip.
Single research episodes. Veel onderzoeken bestaan slechts uit één episode of fieldwork, zelfs als de kwaliteit van het onderzoeksobject veranderd. Dit is vaak voldoende sinds probing en clarification betrokken is bij kwalitatief onderzoek. Wanneer het onderzoeksobject redelijk stabiel is, is slechts één episode of fieldwork nodig. Wanneer er veranderingen bestaan in een belangrijk aspect van het te onderzoeken object en het complexe processen bevat, zal single episode of fieldwork niet voldoende zijn.
Longitudinal kwalitatief onderzoek. Deze vorm bevat meerdere episodes of fieldwork. Er bestaan twee bredere vormen van longitudinal kwalitatief onderzoek: panel studies en cross-sectional studies. Bij panel studies worden deelnemers worden vaker dan één keer geïnterviewd. Dit wordt gebruikt om veranderingen vast te stellen op micro level. De focus van verandering is het individu. Bij cross-sectional studies worden telkens nieuwe deelnemers geïnterviewd. Dit wordt gebruikt om veranderingen vast te stellen op macro level. De focus ligt op veranderingen in een bredere context.
Er bestaat een aantal vragen rondom longitudinal studies, het aantal onderzoek episodes en hun timing, de initiële steekproef, fieldwork methodes, selectie van follow-up interviews en analyse
Het kiezen van gegevensverzamelingsmethoden
In het vierde aspect van kwalitatief onderzoekdesign worden de methoden van gegevensverzameling besproken. Deze beslissingen komen voort uit de onderzoeksvragen.
Er kunnen verschillende overwegingen gemaakt worden.
De keuze tussen natuurlijk voortkomende gegevens of gegenereerde gegevens
De hoofdmanieren die gebruikt worden tijdens het werken met natuurlijk voorkomende gegevens zijn observatie, documentaire analyse, gespreksanalyse en een toespraak analyse. Voor gegenereerde gegevens in kwalitatief onderzoek worden voornamelijk diepte interviews en focus groepen gebruikt. Er bestaan een aantal dingen die een onderzoeker moet weten.
De belangrijkheid van de context: gegenereerde gegevens staan deelnemers toe de persoonlijke context te beschrijven waarin het onderzoeksprobleem zich bevindt en hoe de deelnemers hierop betrekking hebben. Bij natuurlijk voorkomende gegevens wordt de context belangrijker wanneer deze context nodig is om het waargenomen verschijnsel te begrijpen.
Of een hertelling van het te onderzoeken verschijnsel voldoende gedetailleerd, accuraat of compleet is: wanneer mensen niet in staat zijn een waarheidsgetrouw antwoord te geven, omdat ze bijvoorbeeld niet bereid zijn om eerlijk te praten over een bepaald onderwerp, of als ze zijn verbonden met sociale regels en verwachtingen, kunnen natuurlijk voorkomende gegevens nuttig zijn. Aan de andere kant is het mogelijk dat natuurlijk voorkomende gegevens niet voldoende informatie verschaffen. Dit kan bijvoorbeeld voorkomen wanneer er maar vanuit één perspectief wordt gekeken.
Wiens interpretatie is het grootst van belang: natuurlijk voorkomende gegevens vertrouwt op de interpretatie van de onderzoeker van wat er geobserveerd en gelezen wordt. Gegenereerde gegevens geven deelnemers echter direct en expliciet een kans om hun eigen mening en interpretatie over te brengen door middel van verklaringen die ze verschaffen of spontaan antwoorden op vragen van de onderzoekers.
De keuze tussen diepte interviews of focusgroepen
De belangrijkste typen van gegenereerde gegevens in kwalitatief onderzoek zijn diepte interviews en focusrollen. Zij vervullen beide echter een verschillende rol en het selecteren tussen beiden hangt af van drie belangrijke factoren.
Het soort gegevens dat gezocht wordt: een belangrijk kenmerk van een diepte-interviews is dat zij een diepere focus hebben op het individu. Een diepte interview biedt de kans voor een gedetailleerd onderzoek vanuit het perspectief van de individu. Focusgroepen bieden deze gedetailleerde informatie niet. Focus groepen worden echter vooral gebruikt wanneer de interactie tussen de deelnemers, dus het groepsproces, van belang is. Aan de hand van discussies en meningen van anderen kunnen deelnemers hun mening verfijnen en gedetailleerder stellen.
Het onderwerp: complexe systemen, processen of ervaringen worden over het algemeen het best behandeld in diepte-interviews. Hetzelfde geldt voor motivaties, het nemen van beslissingen en het verkennen van impact en uitkomsten. Dit genereert over het algemeen een meer gedetailleerde persoonlijke focus. Meer abstracter, immateriële of conceptuele onderwerpen zijn zeer geschikt voor groepsdiscussies waarin de groep samen kan werken om een onderwerp te ‘tackelen’. Group fora kunnen ook gebruikt worden bij studies die gericht zijn op houdingen en denkbeelden.
Onderzoekspopulatie: bij diepte-interviews heeft de deelnemer de mogelijkheid zelf de locatie te kiezen. Een bepaalde locatie kan een deelnemer meer vertrouwen, meer veiligheid bieden. Het kan echter ook te maken hebben met mobiliteitsproblemen en het is mogelijk de drukte van focusgroepen te vermijden. Diepte-interviews zijn meer geschikt wanneer de deelnemers niets met elkaar gemeen hebben of elkaar niet kennen. Focusgroepen profiteren juist van de diversiteit in een groepsopstelling. Het is vaak wel noodzakelijk dat er een paar gemeenschappelijke kenmerken zijn tussen de deelnemers in hun relatie met het betreffende onderzoeksonderwerp. Overeenkomsten in demografische karakteristieken voldoet echter ook. Kleine groepen, duo’s of trio’s zouden een goede balans tussen de groep en de individuele context kunnen bieden. Deze kleinere groepen bieden meer ruimte voor de individuele focus en de kans om te zien hoe ideeën zich ontwikkelen. Wanneer deelnemers in vriendschappelijke paren of trio’s geïnterviewd worden, kan er een meer levendige omgeving ontstaan waarin deelnemers zich veiliger voelen.Het kan nuttig zijn focusgroepen en diepte interviews met elkaar te combineren. Focus groepen kunnen worden gebruikt als een eerste fase om relevante onderwerpen op te stellen. Wanneer deze relevante onderwerpen bekend zijn, kunnen deze gebruikt worden bij diepte interviews om meer kennis en informatie te verzamelen. Aan de andere kant kunnen focusgroepen ook gebruikt worden nadat de diepte interviews hebben plaatsgevonden. Problemen die hieruit voort gekomen zijn kunnen nader besproken worden in groepen op een meer strategisch niveau. Er kan bijvoorbeeld eerst een beleid opgesteld worden wat nader besproken wordt in groepen.
Secondaire data analyse
Vanaf de laatste 20 jaar wordt er steeds meer aandacht besteed aan secondaire data analyse bij kwalitatief onderzoek. Secondaire data analyse kan een waardevolle bron zijn om elementen van gegevens die niet volledig geanalyseerd zijn opnieuw te analyseren of om basis voor een vergelijking met nieuw gevonden gegevens te gebruiken. Het biedt echter ook een kans om bestaande gegevens te bekijken vanuit een ander perspectief. De adequaatheid van de originele gegevens moeten echter zorgvuldig overwogen worden. Hierbij bestaan een paar aandachtspunten.
Het is mogelijk dat bepaalde onderwerpen niet centraal stonden in de oorspronkelijke doelstellingen, en dat dit wordt weerspiegeld in de huidige beschikbare gegevens. Dit kan leiden tot misleidende resultaten.
De steekproef kan niet omvangrijk genoeg zijn voor het doel van de secondaire analyse en kan bepaalde kiesdistricten missen.
De oorspronkelijke gegevens moeten van hoge kwaliteit te zijn in termen van de houding/gedrag van de oorspronkelijke data verzameling.
Onderhandelingen over onderzoeksrelaties
Maxwell (1996) stelt dat de relatie tussen onderzoekers en deelnemers belangrijk kan zijn. Onderzoeken moeten bijvoorbeeld toegankelijk worden gemaakt voor deelnemers. Bovendien kunnen ook de karakteristieken van een onderzoeker van invloed zijn op de relatie met zijn/haar deelnemers. Tevens moet er gekeken worden naar verschillende ethische kwesties.
Onderhandelingen over toegang
Effectief bezig zijn met onderzoeksinstellingen kan op een aantal manieren nuttig zijn:
Gevoelig zijn voor de hiërarchie of organisatiestructuur. Op deze manier wordt duidelijk wie de leiding hebben.
Het verstrekken van duidelijke informatie over de doelstellingen van het onderzoek en reden waarom die instelling of omgeving gekozen is.
Open en consequent zijn over wat de vereisten zijn. Dit heeft betrekking op het aantal overwogen bezoekingen, de benodigde tijd en het aantal mensen dat betrokken is bij het onderzoek.
Duidelijk communiceren op welke manier de uitkomsten van het onderzoek gebruikt worden. Dit heeft ook betrekking op de anonimiteit en de vertrouwelijkheid van de gegevens.
Anticiperen en verantwoord reageren op problemen en gevoeligheden die kunnen ontstaan.
Ervoor zorgen dat er één aanspreekpunt binnen de organisatie bestaat. Dit vermijdt gaten en verdubbelingen in de communicatie.
Flexibel zijn in de vormgeving van de onderzoeksbenadering als reactie op de precieze instelling en omgeving en het accepteren van aanbevelingen.
Goed nadenken over wanneer en op welke manier onderzoeksresultaten gedeeld kunnen/mogen worden. In welk stadium mogen onderzoeksrapporten of kopieën openbaar worden?
Het ontwikkelen van onderzoeksrelaties
Wanneer onderzoeken toegankelijk gemaakt worden voor onderzochte groepen is het belangrijk de juiste taal te gebruiken om hun aandacht te trekken. Daarnaast moet rekening gehouden worden met mogelijke barrières die optreden bij de deelnemers. Het goed startpunt kan zijn wanneer er gezegd wordt: ‘laat het ons alstublieft weten als er nog onduidelijkheden zijn over uw deelname aan het onderzoek’. Er moet ook nagedacht worden over de interview strategie en vraagstelling die gebruikt zal worden. Wederkerigheid (reciprocity) heeft betrekking op wat de deelnemers krijgen voor deelname aan het onderzoek. In de ontwerp fase is het belangrijk na te denken over een mogelijke beloning voor deelnemers. De vereisten om mee te doen aan het onderzoek moeten echter objectief en neutraal blijven. Het kan wel een extra prikkel vormen om mee te werken aan het onderzoek. Interactie tussen interviewer en geïnterviewde is belangrijk bij kwalitatief onderzoek. Onderzoekers moeten zich neutraal en objectief opstellen. Naast het feit dat objectiviteit en neutraliteit belangrijk is, speelt ook een brede ‘cross-perception’ tussen onderzoeker en deelnemer een relevante rol. Wanneer bijvoorbeeld deelnemer en onderzoeker dezelfde sociaal-demografische karakteristieken hebben zal dit de dynamiek van de gegevensverzameling bevorderen. Voorbeelden van sociaal-demografische karakteristieken zijn geslacht, leeftijd, etnische achtergrond, sociale status of het bezitten van bepaalde ervaringen. Het delen van aspecten van culturele achtergrond of ervaringen kan bijdragen aan het begrijpen van elkaar. Het matchen van de interviewer en de geïnterviewde is niet altijd een goede benadering. Er kunnen aannames gecreëerd worden doordat de kans bestaat dat interviewers minder snel doorvragen. De reden hiervoor is dat ze dezelfde ervaringen bezitten. Bovendien kan een geïnterviewde ervoor kiezen informatie achter te houden omdat hij/zij niet alles aan een ‘bekende’ willen vertellen.
Ethische overwegingen
Het laatste aspect heeft betrekking op ethische aspecten. Met een informed consent wordt bedoeld dat informatie verschaft over het onderzoek aan de deelnemers vermeld wordt. Deze informatie heeft betrekking op het doel van het onderzoek, de bedenker van het onderzoek, de samenstelling van het onderzoeksteam, op welke manier de gegevens gebruikt worden en wat deelname van de deelnemers vereist. Bovendien wordt er ingegaan op de onderwerpen en hoeveel tijd het onderzoek ongeveer in beslag zal nemen.
Anonimiteit en vertrouwelijkheid. Het is zeer belangrijk dat uitleg over deze twee begrippen duidelijk gecommuniceerd worden naar de deelnemers van het onderzoek. Anonimiteit wordt gedefinieerd als het niet bekend maken van de namen van deelnemers buiten het onderzoeksteam. Wanneer volledige anonimiteit niet gegarandeerd kan worden, moet dit duidelijk vermeld worden aan de deelnemers. Met vertrouwelijkheid wordt het volgende bedoeld: het vermijden van toekenning van deelnemers aan opmerkingen in rapporten en presentaties.
Het is belangrijk aan deelnemers duidelijk te maken dat er delen in het onderzoek eventueel gevaarlijk kunnen zijn of voor schade kunnen zorgen. Dit is voornamelijk relevant in onderzoeken met gevoelige onderwerpen. Er kunnen lastige ethische dilemma’s ontstaan wanneer duidelijk wordt dat deelnemers een kans hebben om schade op te lopen. Een goed antwoord voor een onderzoeker zou zijn om een deelnemer aan te moedigen direct te melden als er klachten zijn en/of direct hulp te zoeken. Onderzoekers hebben natuurlijk ook de kans zelf gevaar te lopen bij het uitvoeren van een onderzoek. Er moeten duidelijke afspraken gemaakt worden om deze risico’s te minimaliseren. Er kunnen risico’s ontstaan in publieke ruimtes zoals wanneer er gereisd moet worden of in private veldwerk locaties zoals het huis van de onderzoeker. De risico’s moeten vastgesteld worden in de design fase, zodat er vooraf maatregelen genomen kunnen worden.
Veel onderzoek profiteert van teamwork. Het werken in teams biedt meer mogelijkheden voor reflectie en beoordeling. De benodigde tijd voor deze samenwerking moet realistisch overwogen worden en er moet gekeken worden of dit past in het onderzoeksbudget. Een laatste overweging is het beheer van de planning en het budget wanneer het onderzoek begint.
Een goed kwalitatief onderzoeksdesign wordt gedefinieerd als een onderzoeksdesign dat een goed gedefinieerd doel heeft waarin een samenhang bestaat tussen onderzoeksvragen en de voorgestelde methodes en benaderingen. Bovendien moet dit onderzoeksdesign gegevens genereren die geldig en betrouwbaar zijn. Het onderzoeksdesign moet ook realistisch en flexibel zijn.
In dit hoofdstuk worden vijf belangrijke kenmerken van het onderzoeksdesign besproken:
Het definiëren van onderzoeksvragen
Het bouwen van een onderzoeksdesign om beslissingen te nemen over onderzoeksinstellingen en populatie
Het selecteren van een tijdsframe voor gegevensverzameling
Het kiezen van gegevensverzamelingsmethoden
Onderhandelingen van onderzoek relaties.
Hoe stel je een onderzoeksdesign op en selecteer je samples? - Chapter 4
Dit hoofdstuk heeft betrekking op de methodes die gebruikt worden voor het design en het selecteren van samples voor kwalitatief onderzoek. Er bestaan verschillende typen van sampling strategieën in kwalitatief onderzoek.
Sampling strategieën voor kwalitatief onderzoek
Sampling methodes
Wanneer er sampling strategieën voor sociaal onderzoek beschreven worden, kan er onderscheid gemaakt worden tussen een waarschijnlijkheidssteekproef en een niet-waarschijnlijkheidssteekproef. Waarschijnlijkheidssteekproeven, ook wel aselecte steekproef genoemd, worden over het algemeen gebruikt als een meer rigoureuze benadering voor statistisch onderzoek en is niet echt geschikt voor kwalitatief onderzoek. In een aselecte steekproef worden de elementen in de populatie random gekozen en bestaat er een bekende waarschijnlijkheid van selectie. De kans om als unit geselecteerd te worden is meestal gelijk. In een niet-waarschijnlijkheidssteekproef (niet-aselecte) worden units bewust gekozen omdat zij bijzondere kenmerken hebben binnen een bepaalde onderzoekspopulatie. De steekproef is niet bedoeld om statistisch representatief te zijn, maar de kenmerken van de populatie worden gebruikt als basis van selectie.
De belangrijkste steekproefbenaderingen zijn:
Criteria of doelgerichte steekproef: bij deze benadering worden deelnemers, de omgeving en alle andere steekproefeenheden geselecteerd. Deze steekproefeenheden worden gekozen omdat ze bepaalde kenmerken of karakteristieken bevatten die een onderzoeker gedetailleerd wil bekijken. Sociaal-demografische karakteristieken zijn hier een goed voorbeeld van. De deelnemers van een steekproef worden dus gekozen met een bepaald doel om een locatie of type te vertegenwoordigen in verband met een relevant criterium. Deze benadering heeft twee doelstellingen. De eerste doelstelling heeft betrekking op ervoor zorgen dat alle belangrijke kiesdistricten relevant zijn voor het onderwerp. Ten tweede moet ervoor gezorgd worden dat er een mate van diversiteit bestaat. Wanneer er een mate van diversiteit bestaat kan de impact van bepaalde karakteristieken verkend en onderzocht worden.
Er bestaan verschillende typen doelgerichte steekproeven namelijk:
Homogene steekproeven: wordt gebruikt om een gedetailleerd beeld van een specifiek verschijnsel te schetsen.
Heterogene steekproeven (maximum variation sampling): wordt gebruikt bij een doelbewuste strategie om verschijnselen te schetsen die ver uit elkaar liggen. Het doel is om een centraal thema in deze verschijnselen te vinden.
Uiterst geval of afwijkende steekproef (extreme case or deviant sampling): deze wordt gekozen omdat ze ongewoon of speciaal zijn en dus potentieel verhelderend. Er wordt geleerd over verschijnselen wanneer er extreme of uitzonderlijke gevallen zijn.
Intensiteit steekproef: lijkt op uiterst geval of afwijkende steekproef, maar intensiteit steekproef focust zich met name op cases die voor het verschijnsel van belang zijn in plaats van op ongewone cases.
Typical case steekproef: cases die posities karakteriseren die normaal of gemiddeld zijn, worden geselecteerd om een meer gedetailleerd profiel weer te geven. Dit vereist een mate van kennis over patronen. Deelnemers kunnen bijvoorbeeld nog eens gevraagd worden voor een onderzoek vanwege hun antwoorden tijdens het onderzoek.
Gestratificeerd doelgerichte steekproef: groepen die variaties in bepaalde verschijnselen weergeven maar waarvan elke groep vrij homogeen, zodat subgroepen vergeleken kunnen worden.
Kritisch geval steekproef: cases worden gekozen op basis van het feit dat zij een bepaald verschijnsel of dramatische positie demonstreren of centraal staan bij een proces. Deze vorm is volgens Pattern vooral van waarde in een evaluative onderzoek, omdat deze vorm zijn aandacht richt op specifieke karakteristieken en kenmerken waardoor de impact van het onderzoek verhoogd wordt.
Theoretische steekproeven: dit is een bepaald soort doelgerichte steekproef waarbij de onderzoeker incidenten, mensen, of eenheden test op basis van hun potentiële bijdrage aan de ontwikkeling en het testen van de theoretische concepten. Deze steekproef bevat een iteratief proces. Hiermee wordt bedoeld dat de onderzoeker de eerste steekproef neemt, de gegevens worden geanalyseerd en selecteert vervolgens een tweede exemplaar om zijn of haar nieuwe categorieën en theorieën te verfijnen. Dit gaat door totdat de onderzoeker genoeg gegevens heeft verzameld of tot wanneer er geen nieuwe inzichten meer komen. Het doel van theoretische steekproeven is vooral geassocieerd met de ‘development of grounded theory’.
Opportunistische en geschiktheidssteekproef (opportunistic sampling and convenience sampling): bij een opportunistische steekproef maakt de onderzoeker gebruik van onvoorziene kansen die ontstaan tijdens het veldwerk. Bij een geschiktheidssteekproef ontbreekt een duidelijke strategie: de onderzoeker kiest en steekproef op basis van het gemak van toegang.
Overeenkomsten tussen steekproeven
Naast het feit dat er veel verschillen bestaan tussen doelgerichte en theoretische steekproeven, bestaan er ook overeenkomsten. Het gaat hierbij om drie gemeenschappelijke kenmerken.
Het gebruik van voorgeschreven selectiecriteria
Steekproeven moeten geselecteerd worden om ervoor te zorgen dat alle relevante processen die belangrijk zijn voor het begrijpen opgenomen zijn. Units worden gekozen omdat zij een bepaalde omstandigheid typeren of een karakteristiek bezitten die verder of gedetailleerder onderzocht moet worden. Bovendien wordt een unit gekozen vanwege zijn vertegenwoordigde en symbolische relevante kenmerken in een onderzoek. Tevens is het belangrijk dat de steekproef zo divers is als mogelijk binnen de grenzen van de populatie. Diversiteit is belangrijk om twee redenen. De eerste reden is dat het een de kans optimaliseert van het identificeren van een breed scala aan factoren en kenmerken die geassocieerd zijn met het verschijnsel. Ten tweede wordt er gekeken naar de onafhankelijkheid tussen variabelen. De meest relevante variabelen kunnen gescheiden worden van de minder relevante variabelen.
Steekproefgrootte
Kwalitatieve steekproeven zijn normaal gesproken klein. Hiervoor bestaan drie hoofdredenen. Ten eerste zal er weinig nieuw bewijs gevonden worden wanneer gegevens goed geanalyseerd zijn. Ten tweede zijn uitspraken over incidentie en prevalentie niet de zorg van kwalitatief onderzoek en de aard van informatie in kwalitatief onderzoek is zeer gedetailleerd. Tot slot kan gesteld worden dat veel middelen nodig zijn bij de uitvoering van kwalitatief onderzoek. Er bestaan een paar kwesties waar rekening mee gehouden moet worden bij het vaststellen van een steekproefgrootte:
De heterogeniteit van een steekproef: wanneer een populatie erg divers is, zal de steekproef omvang groter zijn.
Het aantal selectie criteria: hoe meer criteria er bestaan, hoe groter de steekproef omvang is.
De mate waarin criteria genesteld worden: wanneer veel criteria genesteld worden in de steekproef, zal de steekproefgrootte toenemen.
Groepen met een speciaal belang kunnen meer onderzoek vereisen: wanneer onderzoeken meer intensief onderzoek vereisen, zal de steekproefgrootte toenemen.
Meerdere steekproeven binnen één onderzoek: wanneer er meer redenen van vergelijking of controle, zal de steekproefgrootte toenemen.
De type gegevensverzameling methode: wanneer individuele interviews, interviews in duo’s of groepsdiscussies betrokken zijn bij het verzamelen van gegevens, zal de steekproefgrootte toenemen.
Het beschikbare budget en middelen: wanneer er veel budget en middelen beschikbaar zijn, kan een onderzoeker ervoor kiezen de steekproefgrootte te verkleinen.
Bijkomende en aanvullende steekproeven
In kwalitatief onderzoek is het goed mogelijk een steekproef uit te breiden of aan te vullen door extra deelnemers toe te voegen of een tweede steekproef te nemen binnen de omvang van hetzelfde onderzoek. Dit kan zich voordoen wanneer uit onderzoek blijkt dat er niet voldoende informatie beschikbaar is om daaruit kwalitatief bewijs te ontlenen. Theoretische steekproeven zijn voornamelijk geschikt voor exploratory onderzoek in een onbekende omgeving, aangezien het moeilijk kan zijn vooraf groepen en karakteristieken op te nemen in de steekproef.
Onderzoekspopulatie
De eerste vraag die gesteld moet worden bij het vaststellen van de onderzoekspopulatie heeft betrekking op de vraag wie en wat er onderzocht moet worden. Ten tweede moet gekeken worden naar de geschikte informatie bron, het steekproefkader en van waaruit geselecteerd gaat worden.In sociaal onderzoek heeft deze eerste vraag betrekking op mensen. Hierdoor is het noodzakelijk de uitgangspopulatie op te stellen. De uitgangspopulatie is de populatie van waaruit de steekproef genomen wordt. Er kunnen drie centrale vragen gesteld worden bij het definiëren van de populatie voor een onderzoek.
Welke groep of subpopulatie is van cruciaal belang bij het onderwerp van het onderzoek? Het gaat hier om de meest rijke en revelante populatie.
Zijn er subgroepen van de centrale bevolking die uitgesloten dienen te worden?
Zijn er andere groepen of subpopulaties die opgenomen moeten worden? Er kunnen andere groepen of subpopulaties opgenomen worden vanwege hun opvattingen en ervaringen. Dit kan andere inzichten brengen in het onderzoek.
Het steekproefkader
Steekproeven kunnen op veel verschillende manieren gegeneerd worden, maar niet alle manieren zijn geschikt en uitvoerbaar voor alle onderzoeken.
Belangrijke criteria waarop een potentiële steekproef beoordeeld moet worden:
Zorgt het steekproefkader voor details die nodig zijn om de selectie te informeren?
Geeft het steekproefkader een alomvattende basisvorm van waaruit de onderzoek steekproef geselecteerd kan worden?
Zal het steekproefkader voldoende potentiële deelnemers toestaan voor een selectie van goede kwaliteit? Het steekproefkader moet een groep geschikte deelnemers bevatten wat ongeveer drie a vier keer de grootte van de onderzoeksomvang is.
Er bestaan twee typen steekproefkaders
Bestaande informatiebronnen.
Dit is de meest geschikte vorm. Ook hier bestaan verschillende typen. Administratieve dossiers: het aantal administratieve dossiers, management informatie statistieken en databases dat gebruikt kan worden is enorm breed. Het kan een omvangrijke en robuust steekproefkader vormen afhankelijk van de omvang van het onderzoek. De voornaamste tekortkoming is dat ze niet alle benodigde informatie voor kwalitatief onderzoek bevatten. De reden is dat ze over het algemeen niet ontworpen zijn voor onderzoeksdoeleinden. Gepubliceerd lijsten: dit is een handige manier om steekproeven over organisaties of professionals te genereren. Het is echter wel belangrijk na te gaan of de lijst voldoende uitgebreid zijn om ze te gebruiken bij het onderzoek. Onderzoek steekproeven: deze onderzoekssteekproeven kunnen een effectief steekproefkader vormen voor kwalitatief onderzoek wanneer toegang tot zo’n bron beschikbaar is. onderzoekssteekproeven zijn voornamelijk handig wanneer de onderzoekspopulatie klein en zeldzaam is. Het kan ook handig zijn wanneer het gaat om gedetailleerde gevoelige informatie.Gegenereerde steekproefkaders.
Er zijn verschillende soorten gegenereerde steekproefkaders. A household screen is een kort interview houden in huishoudens om te bepalen of het huishouden individuen bevat die geschikt zijn voor het onderzoek. Wanneer deze relevant is kan er meer informatie verzameld worden. Door een organisatie kan een steekproef ook worden uitgevoerd. Dit is nuttig wanneer populaties te verspreid of te klein zijn om gemakkelijk geïdentificeerd te worden door een household screen. Een lastig punt is hoe mensen meegenomen worden die geen contact hebben met de organisatie. Sneeuwbal steekproeven houdt in het vragen van mensen die al eerder deelgenomen hebben aan het onderzoek of zij mensen weten die voldoen aan de selectie criteria. Een tekortkoming is dat de diversiteit van het steekproefkader beïnvloed kan worden. Flow populaties zijn steekproeven die gegenereerd zijn door het verzamelen van mensen in een bepaalde locatie of setting. Dit kan nuttig zijn wanneer er gezocht wordt naar een specifieke populatie.
Het kiezen van een steekproefkader
General populatie steekproef: house hold screen
Groepen met een administratieve betekenis: administratieve dossiers
Zeldzame of nauwelijks te vinden groepen: survey samples, het genereren van steekproeven door organisaties, sneeuwbal steekproef.
Specifieke etnische minderheidsgroepen: household screen in een hoge dichtheid van een etnische bevolkingsgroep, sneeuwbal steekproef in gebieden met een lage dichtheid.
Steekproeven van organisaties of professionals: gepubliceerde lijsten.
Het design van een doelgerichte steekproef
In de vorige paragrafen ging het voornamelijk om de steekproef strategieën die betrokken zijn in kwalitatief onderzoek. In deze paragraaf worden de stappen in het design proces besproken met de bijbehorende te nemen beslissingen. De stappen in het maken van een doelgerichte steekproef zijn de volgende. Eerst moet men de populatie voor het onderzoek identificeren. Een van de belangrijkste stappen is het vaststellen van de uitgangspopulatie. Daarna moet men selectie criteria voor de doelgerichte steekproef kiezen.nHier wordt in de uitgangspopulatie bekeken aan welke criteria er voldaan moet worden. Dit kunnen sociaal-demografische karakteristieken zijn, maar ook omstandigheden, ervaringen en houdingen. Er is een aantal factoren die overwogen moeten worden:
Een overzicht van relevante literatuur of eerder onderzoek dat karakteristieken identificeren waarvan bekend is dat ze een impact hebben op het onderzochte onderwerp.
Er zijn variabelen die eenvoudig te scheiden zijn om een evenwichtige steekproef te krijgen. Voorbeelden zijn leeftijd en sociaaleconomische groepen.
Er kunnen hypothesen bestaan die stellen dat onderzoek verder uitgebreid kan worden wanneer specifieke subgroepen gedekt zijn.
Er kunnen subgroepen bestaan waarover weinig bekend is en waarvan de omstandigheden en standpunten onderzocht moeten worden.
De focus leggen op de selectie criteria
De selectiecriteria moeten op een bepaalde manier voorrang krijgen, zodat het steekproefkader beter te managen is.
De eerste stap is beslissen welke criteria het belangrijkste zijn in termen van het bereiken van een steekproef die de demografische opbouw bevat, de belangrijkste kiesdistricten en voldoende divers is om te vergelijken. Dit is echter geen gemakkelijke opgave. De beste manier om dit voor elkaar te krijgen is door variabele in kolommen te plaatsen. De eerste kolom is het meest belangrijk en de derde het minst belangrijk. Daarnaast is het belangrijk de variabelen te testen of ze met elkaar correleren.
Kwalitatieve onderzoeken zijn meestal beperkt tot kleine locaties. Dit komt doordat de context waarin het onderzoek plaatsvindt bekend is en het ook te maken heeft met efficiëntie. Het maken van een sample matrix is de meest handige manier om beslissingen te nemen over de resterende sampling criteria om ze om te zetten in een sample design. Ook moeten er quota’s vastgesteld worden voor de selectie. Quota’s specificeren het precieze aantal mensen dat nodig is per karakteristiek. Deze karakteristieken zijn weergegeven in de sample matrix. Wanneer er kenmerken tussen gebieden variëren, kunnen er quota’s apart gespecificeerd worden voor ieder gebied. Wanneer de sample size gemaakt is, kan de steekproefgrootte buiten het te managen bereik liggen. Hierdoor ontstaan er een paar vragen. Zijn er teveel variabelen meegenomen? Zijn er teveel variabele bestempeld als top prioriteit? Er kan ook een doelgerichte steekproef voor groepsdiscussies zijn. In dit geval zal de steekproefgrootte groter zijn, maar alle hierboven beschreven stappen moeten echter wel gevolgd worden. Er is echter nog een beslissing die gemaakt moet worden. Deze beslissing heeft betrekking op een specifieke samenstelling van iedere groep. De groepssamenstelling moet vertaald worden in specifieke quota’s voor iedere discussiegroep.
Het implementeren van sample design
Wanneer de sample design compleet is, moet het vertaald worden in actie. Dit sample design kan geïmplementeerd worden in twee stappen.
Selectie om aan de eisen van de quota te voldoen. Wanneer het steekproefkader alle informatie weergeeft die relevant is voor de selectie en toewijzing aan quota’s, zal een screening test met een korte screening vragenlijst noodzakelijk zijn. Mensen die erbuiten vallen zullen vervangen moeten worden door mensen met ongeveer dezelfde karakteristieken.
Het documenteren van resultaten. Het is een goede gewoonte om de uitkomsten van benaderingen te vermelden aan potentiële deelnemers. Dit is essentieel om te begrijpen of er een natuurlijk verloop bestaat tussen specifieke groepen en de achterban in het steekproefkader. Het is belangrijk het aantal mensen dat uitvalt in verschillende categorieën te registreren.
Er kunnen verschillende redenen zijn waarom een sample design uitvalt. Een sample design kan ook buiten het bereik vallen of niet in aanmerking komen. Dit kan gebeuren wanneer ze niet passen bij de gedetailleerde definitie van het onderzoek. Een non-contract houdt in dat de details in het contract niet of deels niet kloppen of een deelnemer kan niet gekozen worden op basis van andere factoren. Het kan ook uitvallen doordat het niet voldoet aan de quota eisen, doordat deelnemers zelf weigeren deel te nemen of omdat er geen toestemming is gegeven om mee te doen aan het onderzoek.
Dit hoofdstuk heeft betrekking op de methodes die gebruikt worden voor het design en het selecteren van samples voor kwalitatief onderzoek. Er bestaan verschillende typen van sampling strategieën in kwalitatief onderzoek.
Hoe kun je interview voor je onderzoek het beste opstellen en structureren? - Chapter 5
Diepte interviews en focusgroepen zijn soms samengevoegd als vormen van ongestructureerde gegevensverzameling. Het gebruik van deze term is begrijpelijk vanwege hun flexibele en verantwoordelijke aard. In dit hoofdstuk zal gekeken worden naar de verschillende vormen van diepte interviews en groepsdiscussies en hoe deze het effectiefst gestructureerd kunnen worden.
Structuur
Alle vormen van kwalitatieve gegevensverzameling hebben een bepaalde vorm van structuur. De mate waarin deze structuur gebruikt wordt hangt af van het specifieke doel van het onderzoek.
Een exploratory study wordt gehouden om meer informatie te winnen over de onderliggende waarden, normen en concepten. Dit onderzoek bestaat uit veel brede vragen, moedigt de deelnemer aan zelf de leiding te nemen en kan vertellen vanuit zijn/haar eigen perspectief. De onderzoeker zal hierbij gebruik maken van diepte interviews om de achterliggende waardes naar boven te krijgen. Gegevensverzameling is in dit soort onderzoek minder gestructureerd. Gegevensverzameling in evaluative of investigative study is meer gestructureerd.
Over het algemeen kan gesteld worden dat gegevensverzameling bij focusgroepen minder gestructureerd is dan wanneer er gebruik wordt gemaakt van diepte interviews. De reden hiervoor is dat groepsdiscussies veel meer interactie bevatten waardoor het moeilijker is om deze discussies goed te structureren.
Om het nog goed op een rijtje te zetten: veel verschillende onderzoekers concluderen dat er twee belangrijke typen interviews bestaan in kwalitatief onderzoek.
Ongestructureerde, niet-gestandaardiseerde of diepte interviews. Hier wordt veel gebruik gemaakt van probing. Bij deze soort is er veel ruimte en tijd voor vragen waardoor de mogelijkheid bestaat.
Semi gestructureerde, semi-gestandaardiseerde of diepte interviews. Hier wordt minder gebruik gemaakt van probing, omdat veel vragen en de tijd al vastligt.
Probing is het telkens doorvragen om een achterliggende waarde of betekenis te kunnen vinden. Door telkens door te vragen krijgt de onderzoeker meer informatie over het onderzoek en kan hij een achterliggend probleem eventueel ontrafelen.
Het is belangrijk op tijd na te denken over onderwerpen en kwesties die besproken worden in een diepte interview of focusgroep. Dit houdt in dat een onderzoeker zich een beeld moet vormen in zijn hoofd hoe een groepsdiscussie of diepte interview eruit zal zien. Hierdoor kan hij de meest natuurlijke structuur bedenken. Dit is belangrijk vanwege een aantal factoren:
Interviews zijn processen die hun eigen dynamiek bevatten. Dit houdt in dat verschillende kwesties in verschillende stadia van het proces worden behandeld of besproken. Niet alles gaat volgens de vaste regels en procedures.
Het kan belangrijk zijn voordat het interview begint al op de hoogte te zijn van de persoonlijke situatie van een deelnemer. Dit kan relevant zijn om te begrijpen wat een deelnemer wil zeggen of hoe hij zaken op een bepaalde manier bekijkt. Dit maakt het onderzoeken effectiever.
Het zal gemakkelijker zijn voor het onderzoeksteam om vertrouwd te raken met de topic guide.
Over het algemeen zal een chronologische volgorde zorgen voor meer diepte in het interview.
Het design van een topic guide
Een goed gestructureerde topic guide zorgt voor een flexibele richting naar het veldwerkproces en een essentiële documentatie van het centrale aspect in het onderzoek. Een slecht gestructureerde topic guide zorgt voor verwarring. In kwalitatief onderzoek wordt het gebruik van een topic guide sterk aangeraden. Een topic guide zorgt voor documentatie van onderwerpen die onderzocht worden. De topic guide dient dan als interview agenda, gids of aide-mémoire. Een aide-mémoire: een topic guide dient als een tool om ervoor te zorgen dat de gegevensverzameling efficiënt gebeurt, voornamelijk wanneer er meer onderzoekers betrokken zijn bij het onderzoek. Een topic guide moet gezien worden als een mechanisme voor het aanzwengelen van een discussie in een interview of groepsdiscussie, maar wat niet het volledige interview dekt.
Het design van een topic guide bestaat uit een aantal processen:
Het vaststellen van de onderwerpen. Het proces van het ontwerpen van de topic guide begint met het vaststellen van de onderwerpen. Deze onderwerpen zijn meestal al bekend bij de onderzoekers omdat de doelstelling van het onderzoek en de bestaande literatuur al vaststaat/bekend is. Het is belangrijk duidelijkheid te behouden over de centrale doelen in het onderzoek en niet specifieke vragen op te stellen. Wanneer vragen te specifiek gesteld worden, kan de focus verschuiven. Om dit te vermijden worden in het proces bepaalde onderwerpen buiten de omvang van het onderzoek gelegd.Zie box 5.3 op pagina 120-124 voor een voorbeeld van de volledige topic guide.
De structuur en de lengte van de topic guideWanneer nagedacht wordt over het groeperen en indelen van onderwerpen in de topic guide, moet gekeken worden naar herhaling. Als een bepaald onderwerp gepaard gaat met veel probing, zal het handig zijn deze in een apart kader te plaatsen in plaats van met een ander onderwerp tegelijk. Rubin en Rubin onderscheiden twee typen interviews met betrekking tot opvolgende kwesties: Tree and branch model (de ‘branches’ die besproken worden, worden al gespecificeerd). Rivers en channel model: de onderzoeker volgt zijn ‘channels’. Dus hij gaat te werk volgens een vast patroon, of volgens besproken thema’s.
In de kortste vorm van een topic guide worden alleen de hoofdonderwerpen van het onderzoek opgesomd. In een gedetailleerde topic guide worden onderwerpen in hele zinnen uitgelegd in plaats van aan de hand van steekwoorden.
De lengte van een topic guide kan zeer verschillen, van slechts één pagina tot meerdere pagina’s. Dit is afhankelijk van het onderwerp en van de beschikbare informatie. Korte topic guides kiezen meer voor het verzamelen van diepte informatie. Meer gedetailleerdere topic guides prefereren meer adviseurs en onderzoekers. in vergelijking met een interview hebben topic guides voor focus groepen minder gedetailleerde hoofdonderwerpen nodig, omdat zij individuen in een focus groep tijd willen geven in een onderwerp te komen en hun mening te geven.
De taal en de terminologie. Over het algemeen werken topic guides het beste wanneer vragen in steekwoorden opgeschreven zijn. Wanneer hele zinnen gebruikt worden, wordt het te specifiek weergegeven. Aangezien de onderzoeker verantwoordelijk is voor de taal, is het belangrijk dat de onderzoeker ervoor zorgt dat de vragen zo neutraal mogelijk zijn opgesteld.
Een specificatie van opeenvolgende vragen en probesT. opic guides genereren over het algemeen ook een indicatie van kwesties voor opvolgende (follow-up) vragen en probing. Deze opvolgende vragen zijn essentieel om volledig onderzoek van de kwesties te verzekeren. Een manier waarop topic guides kunnen verschillen is de mate waarin opvolgende vragen in de topic guide opgenomen zijn.
De gids gebruiksvriendelijk maken. Dit onderdeel geeft een aantal tips om de topic guide gemakkelijk te gebruiken bij een interview of een focusgroep. Doelstellingen: begin met een korte statement over de doelstelling wat kan functioneren als een reminder van de dieperliggende doelstelling van het onderzoek. Introductie: om de interviewers te herinneren wat aan het begin verteld moet worden. hierin kunnen details over het onderzoeksteam opgenomen worden. Samenvatting van de onderwerpen: dit zorgt voor een snelle en gemakkelijk te lezen reminder van de onderwerpen. Lay-out: veel ruimte, zonder al te veel poespas maakt het makkelijker een topic guide te lezen en eventueel aantekeningen te maken. Instructies: de volgende punten kunnen handig zijn bij het maken van een topic guide: Voorgestelde bewoordingen voor vragen die moeilijk te introduceren zijn, hoe taken gedaan moeten worden of wanneer een doel visueel weergegeven moet worden, een beschrijving van het rationele achter een bepaalde vraag, een indicatie geven van de prioriteit van verschillende onderwerpen. Dit kan bijvoorbeeld gedaan worden door sommige onderwerpen als hoofdonderwerp aan te kaarten en instructies geven over welke secties alleen relevant zijn voor subgroepen
Ending: een reminder om te praten over vertrouwelijkheid en op welke manier de gegevens gebruikt zullen worden.
Meer dan één topic guide: het creëren van meerdere topic guides is handig wanneer het onderzoek gebruik maakt van subgroepen waarvan de omstandigheden verschillen en hierdoor aparte vragen gesteld moeten worden. Eén topic guide moet ervoor zorgen dat beide topic guides dezelfde onderwerpen bevatten over dezelfde gebieden op dezelfde manier.
Het opnemen van andere onderzoeksinstrumenten en materialen
In de beginfase van het opstellen van de topic guide is het handig te overwegen of er andere onderzoeksinstrumenten opgenomen moeten worden. Andere onderzoeksinstrumenten zijn:
Het verzamelen van gestructureerde gegevens. Soms worden topic guides gebruikt in samenwerking met een meer gestructureerde vraag sheets. Dit kan belangrijk zijn wanneer relatief complex en gedetailleerde achtergrond informatie nodig is om een duidelijk begrip te creëren van de situatie van deelnemers. Het gebruik van kalenders of dagboeken kan handig zijn wanneer het gebruikt wordt als geheugen of dient als ondersteuning.
Gebruik maken van illustraties en voorbeelden. Discussies aanzwengelen in specifieke voorbeelden kan zorgen voor diepte en rijkheid in het verzamelen van data. Het verzekert dat verkregen informatie niet algemeen is, maar een beschrijving van het daadwerkelijke gedrag.
Inschakelen en projectieve technieken. Technieken die gebruikt worden om expressie en verfijning van inzichten te bevorderen. Deze technieken kunnen helpen om te focussen op de discussie en kunnen mensen inschakelen om hun inzichten te versterken of verder te promoten.
Vignettes: dit zijn korte beschrijvingen van bepaalde omstandigheden, personen of gebeurtenissen. Dit kan verbaal beschreven worden door een onderzoeker of er kan een geschreven versie getoond worden. Deze korte beschrijvingen introduceren een element van consistentie wat nuttig kan zijn en een vergelijking toestaat tussen de reacties van verschillende deelnemers op hetzelfde voorbeeld.
Het sorteren van kaarten. Er wordt een aantal geschreven of visuele voorbeelden van een kwestie getoond aan de deelnemer en aan hen wordt gevraagd deze te ordenen. Dit zorgt voor een discussie over de reden van de keuzes en prioriteiten.
Gegeven informatie of het tonen van geschreven materiaal. Wanneer reflecties op verschillende onderwerpen vereist zijn, zal verdere discussie gestimuleerd worden. Wanneer de deelnemers weinig kennis hebben over het onderwerp, zal er meer informatie geïntroduceerd moeten worden.
Het indelen van opkomende kwesties. Dit is meer geschikt voor focusgroepen als getoond wordt wat gegenereerd is. Dit moedigt hen aan om door te gaan.
Projectieve technieken. Dit is een breed scala aan strategieën die ontwikkeld zijn om discussies en communicatie te stimuleren. Daarnaast geeft het toegang tot het gedachtes en overtuigingen die minder bewust zijn of die moeilijk zijn om erover te praten.
Er worden vijf typen strategieën onderscheiden door Gordon en Landmaid (1995):
Associatie: woord of merk associatie.
Compleetheid: het afmaken van zinnen of verhalen.
Constructie:
Expressief: tekenen van objecten en rollenspel.
Het maken van keuzes: het selecteren en ranken van items.
Field notes: zij bieden de kans vast te leggen wat onderzoekers zien en horen buiten de context van het interview.
Klaar maken voor veldonderzoek en het verfijnen van de veldwerk strategieën
Aannemend dat de onderzoeker niet alleen werkt, is een volledige briefing voor het hele onderzoeksteam een van de meeste belangrijke elementen voor een succesvolle gegevensverzameling. Het is vooral belangrijk wanneer een van de teamleden nog niet de kans heeft gehad betrokken te zijn bij discussies rondom de doelstellingen en het algemene ontwerp van het onderzoek.
De meeting is vaak een goede kans om te discussiëren over hoe de topic guide zal werken in de praktijk, om potentiële moeilijke gebieden te identificeren en om na te denken op welke manier bepaalde vragen gesteld moeten worden.
Geschreven informatie zal ook een belangrijk aspect zijn bij de briefing van de teamleden. Dit zal onder andere betrekking hebben op achtergrond informatie over de doelen, een samenvatting van het ieder deel van de topic guide en notes over de technische termen die gebruikt worden. Het kan echter ook handig zijn commentaar of aanvullingen van de commissaris van het onderzoek of de advies groep op te nemen. Dit kan relevant zijn voor het proces, vooral wanneer de adviseurs veel kennis bezitten wat betreft de onderzoeksgebieden.
Na de briefing van de teamleden is het belangrijk tijd te spenderen aan het bestuderen van de topic guide en bekend te worden met de structuur en de gedetailleerde inhoud. Bovendien is het handig na te denken over de manier waarop verschillende kwesties besproken worden, het type antwoord dat gegeven kan worden en op welke manier follow-up vragen gesteld moeten worden.
Het is al opgemerkt dat de topic guide tot doel heeft de documentatie van het onderzoek. Daarnaast is het ook een geschreven hulpmiddel om mee te nemen naar het onderzoek wat als een soort gids kan dienen.
De eerste interviews en focusgroepen zijn een belangrijke test van de omvang van het topic guide en voeren de eerste test uit. Het is belangrijk te kijken of de topic guide zorgt voor een volledige en coherente verklaring van de centrale kwestie en andere opgenomen kwesties bij de deelnemers. Een belangrijk hulpmiddel in de verfijning van veldwerk strategieën en topic guides is het belangrijk voor teamleden een eerste interview uit te voeren. Dit helpt bij de discussie over de vraag hoe gebruiksvriendelijke de topic guide is.
Diepte interviews en focusgroepen zijn soms samengevoegd als vormen van ongestructureerde gegevensverzameling. Het gebruik van deze term is begrijpelijk vanwege hun flexibele en verantwoordelijke aard. In dit hoofdstuk zal gekeken worden naar de verschillende vormen van diepte interviews en groepsdiscussies en hoe deze het effectiefst gestructureerd kunnen worden.
Hoe kun je interviews het beste uitvoeren? - Chapter 6
Diepte of ongestructureerde interviews zijn een van de belangrijkste methodes van data verzameling die gebruikt worden in kwalitatief onderzoek. Een diepte interview wordt vaak gebruikt als een vorm van conversatie. Het wordt ook wel beschreven als ‘converseren met een doel’. Er bestaan echter wel duidelijke verschillen tussen een normale conversatie en diepte interviews. De doelstelling en de rollen van de onderzoeker en deelnemer zijn verschillend.
Diepte interview
Kvale (1996) stelt dat twee metaforen onderscheiden kunnen worden. Ten eerste het mijnwerkers metafoor. Kennis is gegeven en de interviewer moet deze kennis aan het oppervlak krijgen. Het twee metafoor is het reizigers metafoor. Hier wordt kennis gecreëerd en moet de interviewer de geïnterviewde begeleiden op zijn/haar route. De verhalen over de geïnterviewde worden geïnterpreteerd door de onderzoeker wat kan leiden tot nieuwe inzichten.
De zes belangrijkste kenmerken van diepte interview zijn:
Structuur en flexibiliteit worden gecombineerd. Hierdoor bestaat er ruimte voor gestructureerde vragen, maar is er ook ruimte om spontaan te proben.
De aard van het interview is interactief. Het interview kan geleid worden op basis van de interventies van de onderzoeker.
De onderzoeker maakt gebruik van allerlei technieken om diepte in het interview te krijgen. Dit refereert weer naar follow-up vragen en probing.
Het interview is generatief zodat een nieuwe mate van kennis gecreëerd kan worden. Zowel de onderzoeker als deelnemer kan nieuwe gedachten ontwikkelen.
Gegevens uit interviews moeten bewaard worden in natuurlijke vorm. Het interview wordt meestal opgenomen zodat niemand veranderingen kan aanbrengen in de gegevens, de verzamelde data.
Kwalitatieve interviews worden meestal face-to-face afgenomen. Vanwege de intensiteit is een fysieke ontmoeten essentieel voor de flexibiliteit en interactiviteit.
Het is belangrijk dat een onderzoeker de juiste skills bevat bij het uitvoeren van een diepte interview. Het is belangrijk dat de onderzoekers in staat zijn goed te luisteren, zodat ze follow-up vragen kunnen stellen en kunnen doen aan probing. Gedurende het interview is het belangrijk dat de onderzoeker niet direct gaan analyseren, maar goed focust op wat er gezegd wordt en op welke manier hij kan doorvragen.
Bovendien is het belangrijk dat de onderzoeker op de hoogte is van de verschillende ‘stages’ van het onderzoek. Hiermee worden verschillende fases aangeduid en wordt het doel van het onderzoek duidelijk. De interviewers kunnen ook op deze manier de deelnemers leiden door het interview.
De volgende stages worden onderscheiden: Aankomst. Het proces van interviewen begint effectief op het moment dat de onderzoeker aankomt bij de deelnemer of wanneer ze elkaar ontmoeten op de afgesproken locatie. De eerste minuten kunnen cruciaal zijn, dus het is belangrijk dat de onderzoeker onmiddellijk een relatie opbouwt waarin een comfortabele, vertrouwelijke sfeer heerst.
Introductie van het onderzoek. In dit deel van het proces begint echt de business. De onderzoeker begint door interactief het onderwerp te introduceren. Hierin wordt de aard en het doel van het onderzoek duidelijk.
Het begin van het interview. Op een informele manier wordt in deze fase gevraagd naar achtergrond informatie over de deelnemer. Denk hierbij aan leeftijd, woonplaats, werk etc. Hier kunnen ook follow-up vragen gesteld worden. denk hierbij aan doorvragen over woonplaats of korte details over hun baan.
Tijdens het interview. In deze fase leidt de onderzoeker de deelnemers door de thema’s van het onderzoek. Ieder thema of sub-onderwerp wordt intensief en gedetailleerd besproken om diepte in het interview te krijgen. Hier kan gebruik gemaakt worden van probing en follow-up vragen.
Het eind van het interview. In deze fase introduceert de onderzoeker het einde van het interview. Al een paar minuten voor het einde kan de onderzoeker een signaal geven dat het interview bijna afgelopen is. Het is ook belangrijk om te kijken bij de deelnemer of hij niet met gemixte gevoelens o.i.d. vertrekt.
Na het interview. De deelnemers moeten in deze fase bedankt worden voor hun deelname. Ook moet er nogmaals gerefereerd worden naar de vertrouwelijkheid.
Interview contract
Het contract tussen onderzoeker en deelnemer is zeer essentieel. Het is voor onderzoekers belangrijk erop te vertrouwen dat deelnemers bevestiging geven mee te doen aan het onderzoek. De lengte, onderwerp en vertrouwelijke voorwaarden moeten vooraf voor een deelnemer bekend zijn. Deelnemers hebben echter het recht zich op ieder moment te bedenken.
Rollen van de onderzoeker en de deelnemer
De onderzoeker en de deelnemer hebben in het interview proces verschillende rollen. De onderzoeker moet duidelijk zijn over zijn/haar rol in het proces en moet de deelnemer helpen bij het begrijpen van de rol van de deelnemer in het proces. De rol van de interviewer is dat hij/zij een faciliterende rol heeft in het proces. De interviewer heeft als taak actief deel te nemen door vragen te stellen en het interview te structureren. De onderzoeker heeft een agenda vol onderwerpen die besproken moeten worden en zal deze onderwerpen langsgaan. Bovendien zal de onderzoeker de deelnemer terugsturen naar een vorig onderwerp als het nog niet duidelijk is, of verder sturen naar een onderzoek. De rol van de deelnemer heeft betrekking op het geven van volledige antwoorden en meer diepte te verschaffen wanneer follow-up vragen gesteld worden of als een onderzoeker probing vragen stelt. Een deelnemer moet echter zelf overwegingen maken in hoeverre de deelnemer gedetailleerd antwoord wil geven op vragen.
Het stellen van vragen om diepte en breedte te bereiken in een onderzoek
Het doel van diepte interviews is het verkrijgen van diepte en breedte in een onderzoek om informatie te verschaffen over bepaalde kwesties. Er kan onderscheid gemaakt worden in twee soorten vragen: content mapping vragen en content mining vragen.
Content mapping vragen. Deze vragen zijn ontwikkeld om het onderzoeksterrein te openen en dimensies te identificeren die relevant zijn voor de deelnemer.
Content mining vragen. Deze vragen zijn ontwikkeld om meer details te verkrijgen die in iedere dimensie liggen. Daarnaast worden deze vragen ook gesteld om het oogpunt van de geïnterviewde te begrijpen.
Beide typen, maar vooral content mining vragen hebben te maken met probing. Probes zijn verantwoordelijk, follow-up vragen ontwikkeld om verbaal meer informatie te verkrijgen over het onderwerp.
Content mapping vragen
Er bestaan verschillende soorten typen van content mapping vragen.
Ground mapping vragen. Deze vragen worden als eerst gesteld om een bepaald onderwerp te openen. Deze worden over het algemeen breed gesteld om spontaniteit aan te moedigen en de geïnterviewde toegang te bieden om relevante kwesties op te brengen voor het onderzoek. Voorbeeld: Heeft u zich ooit eerder aangemeld voor een benefiet?
Dimension mapping vragen. Deze vragen zijn bedoeld om de deelnemer meer te laten focussen op iets smallere, specifiekere onderwerpen en concepten. Ze werken voornamelijk structurerend en sturend. Er wordt gerefereerd naar een proces of ervaring die een deelnemer onderging.Voorbeeld: Wat gebeurde er toen?
Perspective-widening vragen. Deze vragen worden gesteld om iets meer te weten te komen over de gedachten van een geïnterviewde. Het gaat niet meer om de eerste gedachten en perspectieven, maar het gaat iets verder.
Voorbeeld: zijn er ook andere factoren die invloed hebben op uw beslissing?
Content mining vragen
Er bestaan echter ook verschillende soorten typen van content mining vragen.
Amplificatory probes. Deze vragen worden gesteld om meer diepte te krijgen in het onderzoek. Het geeft de geïnterviewde toegang een volledige beschrijving van een onderwerp of gebeurtenis te geven. ‘Zzou u iets meer kunnen vertellen over….?’
Exploratory probes. Deze vragen worden gesteld om impacts, effecten en consequenties te verklaren die helpen om gedrag en ervaringen te illumineren en meer begrip te creëren. ‘Hoe reageerde je toen… ?’
Explanatory probes. Deze vragen worden gesteld om verklaringen te vinden voor inzichten, gevoelens, gedrag, gebeurtenissen, beslissingen enzovoorts. ‘Waarom zeg je dat?’
Clarification probes. Deze vragen worden gesteld een hoge mate van duidelijkheid en precisie te verkrijgen. Dit kan gedaan worden door verduidelijken van termen en taal, details verduidelijken (en sequences) en verduidelijken door een bepaalde positieve te uiten dingen.
Challenge inconsistency. Deze vragen worden gesteld om alert te zijn op conflicten en onenigheden vanuit het oogpunt van de geïnterviewde. Deze kunnen bijvoorbeeld ontstaan doordat er verschillen zijn over sociale normen. ‘Eerder vertelde je …, zou je dit nader kunnen uitleggen? Of begrijp ik goed dat…’
Probes zijn niet bedoeld om te gebruiken in isolatie. Het is niet voldoende door te gaan naar het volgende onderwerp wanneer slechts één probe (waarom) gevraagd is. Het antwoord van de geïnterviewde zal waarschijnlijk een nieuwe probe vereisen.
Vraag formulering
Vaak wordt gesteld dat goede diepte interviews gepaard gaan met open vragen. Er wordt geen gebruik gemaakt van een serie ja/nee vragen. Onderzoekers moeten enorm hun best goed goede vragen te formuleren waarop deelnemers een volledig antwoord kunnen geven. Met brede vragen worden ‘hoe’ en ‘waarom’ vragen bedoeld, zoals ‘hoe bent u….?‘ Met smalle, narrow vragen worden gesloten vragen bedoeld waarop het antwoord ja of nee is. Gesloten vragen kunnen echter nuttig zijn wanneer een deelnemer afwijkt van de vraag en de onderzoeker de deelnemer wil laten focussen op een specifiek onderwerp.
Onderzoeksvragen die gesteld worden in een diepte interview zijn zo ontwikkeld dat de onderzoeker een volledig antwoord krijgt van de deelnemer. Het is gemakkelijk een vraag te stellen die een deelnemer al in een bepaalde richting duwt. Deze vragen worden leidende vragen genoemd. Een onderzoeker moet ervoor zorgen dat leidende vragen vermeden worden. Voorbeeld: ‘u zal wel enorm geschrokken zijn toch?’
De meest effectieve vragen zijn kort, bondig en duidelijk geformuleerd. De geïnterviewde mag geen twijfels hebben over de vraagstelling. Ten eerste is het soms verleidelijk een vraag voor te bereiden. Dit kan voorkomen wanneer er teruggekoppeld wordt naar een eerder besproken onderwerp of door uit te leggen op welke manier de onderzoeker op de vraag gekomen is.
Ten tweede is het belangrijk dat dubbele vragen vermeden worden. In het heet van de strijd is het gemakkelijk twee vragen in één te stellen: ‘hoe oud was u wanneer gebeurtenis X gebeurde en welk effect had deze gebeurtenis op u?’Ten derde is het belangrijk vragen te vermijden die te abstract of te theoretisch zijn. De meest effectieve vragen zijn deze die een geïnterviewde direct kan relateren aan zijn/haar eigen omstandigheden en inzichten.Tot slot is het belangrijk voorzichtig te zijn met taal en terminologie wat gebruikt wordt door mensen en het zoveel mogelijk ‘te spiegelen’. Het gebruik van officieel en bureaucratisch taalgebruik kan soms alleen maar leiden tot barrières.
Meer technieken voor het bereiken van diepte
Net als het bestaan van meerdere technieken voor het stellen van vragen, bestaan er ook meerdere technieken die zorgen voor meer diepte of dekking.
Luisteren en onthouden. Een fundamenteel principe van diepte onderzoek is luisteren. Dit heeft niet alleen betrekking op het luisteren naar wat er gezegd wordt in woorden, maar ook de achterliggende betekenis begrijpen. Laten blijken dat er goed geluisterd wordt kan door terug te blikken naar eerdere antwoorden op vragen. Voorbeeld: ‘zoals u eerder vertelde…..?’
Het opbouwen van een relatie met de deelnemer. Dit kan op verschillende manieren gerealiseerd worden.
Het uiten van interesse en aandacht.
Duidelijk maken dat er geen goede en foute antwoorden bestaan.
Goed letten op de toon van de stem en lichaamstaal.
De deelnemer toestaan tijd te nemen om te antwoorden.
Leiden van het interview. Zorgen dat alle stappen langs gegaan worden, dus dat er voldoende tijd is om alle onderwerpen te bespreken. Wanneer meer tijd nodig is, zal dit zo snel mogelijk gecommuniceerd moeten worden met de deelnemer.
Overhandigen van extra informatie.
Het veranderen van aannames en interventies in vragen
Het doel van diepte onderzoek is het verkrijgen van een zo volledig en onpartijdig antwoord vanuit het perspectief van de deelnemer op een onderzoeksonderwerp. Aannames, opmerkingen en andere interventies kunnen een interview in het proces remmen. Deze reacties zullen omgezet moeten worden in vragen. Er volgen enkele tips en richtlijnen. Veronderstel nooit. Het is vaak gemakkelijk een bedoeling van iemand aan te nemen. Er worden echter veel fouten gemaakt of zaken verkeerd begrepen door het maken van aannames door de onderzoeker. Onthoud commentaar op een antwoord. Door commentaar te geven op een antwoord, kan dit door de deelnemer gezien worden als een oordeel. Dit kan zowel positief als negatief zijn. Zie af van het geven van een samenvatting van het antwoord van de geïnterviewde. Een samenvatting van een antwoord zorgt vaak voor een gedeeltelijke of inaccurate samenvatting. Zie af van het afmaken van een antwoord van de geïnterviewde. Het is belangrijk dat een onderzoeker erop let dat hij/zij geen antwoorden afmaakt of invult voor de geïnterviewde. De woorden mogen niet in de mond gelegd worden bij de geïnterviewde. Vermijd overbodige opmerkingen. Deze woorden kunnen een deelnemer ontmoedigen volledig te antwoorden. Voorbeelden hiervan zijn: oke, is goed, ja, ik zie wat je bedoelt. Neutraliteit en vermijden van zelfonthulling. De onderzoeker moet zorgen voor een bepaalde mate van empathie, maar moet niet te betrokken worden. Het is belangrijk een neutrale positie aan te nemen.
Praktische overwegingen voor interviews
Afspraken inplannen. De duur van een interview hangt af van de deelnemers en het onderzoek. Hier moet rekening mee gehouden worden tijdens het inplannen van een afspraak.
Locaties. De keuze voor de locatie voor een diepte interview ligt meestal bij de deelnemer. Dit kan soms bij de deelnemer thuis zijn of op hun kantoor.
Opnemen. Het is aan te raden een interview op te nemen, zodat de onderzoeker niet constant aantekeningen hoeft te maken tijdens het interview.
Andere mensen die het interview bijwonen. Soms kan het handig zijn wanneer twee leden van het onderzoeksteam een interview bijwonen, vooral aan het begin van het veldwerk.
Diepte of ongestructureerde interviews zijn een van de belangrijkste methodes van data verzameling die gebruikt worden in kwalitatief onderzoek. Een diepte interview wordt vaak gebruikt als een vorm van conversatie. Het wordt ook wel beschreven als ‘converseren met een doel’. Er bestaan echter wel duidelijke verschillen tussen een normale conversatie en diepte interviews. De doelstelling en de rollen van de onderzoeker en deelnemer zijn verschillend.
Hoe kun je gebruik maken van focusgroepen binnen je onderzoek? - Chapter 7
Het gebruik van focusgroepen in kwalitatief onderzoek is de laatste twintig jaar enorm gestegen. Focusgroep en discussiegroep wordt in deze samenvatting als hetzelfde aangeduid.
Kenmerken van een focusgroep
De context van een focusgroep creëert een proces dat in veel opzichten verschilt van een diepte interview. Data wordt verzameld door interactie tussen focusgroepen. Deelnemers presenteren hun eigen inzichten en ervaringen, maar kunnen tegelijkertijd luisteren naar andere mensen. Een focusgroep is dus niet een verzameling van individuele interviews met commentaar van de onderzoeker. Daarom wordt er met een focusgroep ook wel een groepsinterview bedoeld. Focusgroepen zijn interactief in de zin van dat de groepen samenwerken.
Een ander kenmerk van een focusgroep is dat spontaniteit ontstaat vanuit een sterker sociale context. Wanneer deelnemers telkens op elkaar reageren, onthullen ze steeds meer van hun eigen referentiekader met betrekking op het onderzoeksonderwerp. Het perspectief van de deelnemer kan minder beïnvloed worden door de onderzoeker omdat de onderzoeker nauwelijks deelneemt aan de discussie in vergelijking met een diepte interview. In de praktijk komt het soms voor dat deelnemers van een groepsdiscussie de interviewersrol overnemen. Wanneer dit gebeurt, kan de onderzoeker meer een luisterende rol innemen.
Typen focusgroepen
Bij de meeste focusgroepen zijn ongeveer zes tot acht mensen betrokken die elkaar voor het eerst ontmoeten voor een periode van een uur tot twee uur. Deze vorm kan gebruikt worden voor veel verschillende onderzoeken en populaties. Sinds de laatste jaren van de twintigste eeuw, wordt onderzoek steeds meer gebruikt voor advies-gevende doeleinden. Dit leidde tot een aantal innovaties in het gebruik van onderzoeksmethoden, voornamelijk voor groepsdiscussie methodes. Advies-gevende panelen zijn in verschillende vormen uitgevoerd en hebben mensen samen gezet om in verschillende sessies zich de beraadslagen en buigen over het maken van beslissingen. Onderzoek door focusgroepen is een interessante toevoeging aan het maken van beslissingen. Dit is vooral nuttig in onbekende, technische en complexe gebieden waar informatievoorziening belangrijker is.
Deelnemers van focusgroepen hoeven niet altijd fysiek bij elkaar te komen. Er bestaan ook nominale groepen die soms gebruikt worden. Hierbij worden inzichten van individuen verzameld en vervolgens verspreid om commentaar op te leveren. Dit kan bijvoorbeeld online. Een voorbeeld van een nominale groep is ‘the Delphi’ techniek. De Delphi techniek is een panel van experts op het gebied van een bepaald onderwerp. Individueel wordt hun mening gevraagd en vervolgens kunnen zij op meningen van andere experts reageren. Het gaat hier dus om een technisch aspect waarover alleen experts mogen en kunnen meedoen.
Vooruitgang in de technologie zorgt ook voor een toename van interesse in virtuele groepen waar deelnemers elkaar niet fysiek ontmoeten. Hier wordt gebruik gemaakt van online focusgroepen, mobile focusgroepen of chat focusgroepen. Deelnemers kunnen inloggen en reageren wanneer ze willen. De rol van een onderzoeker verschilt enorm bij een nominale of online groep in vergelijking met een groep die fysiek aanwezig is.
Groepsproces
Het begrijpen van een groepsdiscussie en het begrijpen van modellen van het gedrag in kleine groepen is belangrijk omdat het inzichten geeft in wat/waarom kan gebeuren in een focusgroep.
Tuckman en Jenson hebben vijf fasen geïdentificeerd in onderzoeken gebaseerd op kleine groepen:
Forming: in deze eerste fase kunnen individuen op hun hoede zijn, gespannen of angstig. Bovendien kunnen ze onzeker zijn over opname en acceptatie in de groep. In deze fase wordt achtergrond informatie over de deelnemers gewonnen zodat de deelnemers nog op bekend terrein zijn. Hier zijn de deelnemers nog afhankelijk van de leiders.
Storming: in deze fase kan er een mate van spanning bestaan die op verschillende manieren kunnen uiten. Het kan bijvoorbeeld zijn dat een deelnemer zeer dominant is in het voeren van discussies. Andere mensen kunnen zich defensief opstellen. Er kan een conflict binnen de groep ontstaan.
Norming: in deze fase wordt er een groep gevormd. Deelnemers ontwikkelen een groepscohesi waarin deelnemers het met elkaar eens worden. De groep gaat coöperatief te werk en proberen elkaars standpunten te begrijpen. Hierin zullen sociale normen een belangrijke rol spelen en het meest van invloed zijn.
Performing: in deze fase van het proces werken groepen samen in open discussies aan onderzoekskwesties. Dit wordt gedaan door middel van een hoge mate van concentratie, energie en genot. In deze fase kan de onderzoeker zich bijna terugtrekken. Hij heeft nu de mogelijkheid de groep te observeren en te luisteren.
Adjourning: in deze fase werkt de groep samen aan een eind. Deelnemers kunnen standpunten of eerder gezegde zaken versterken en kunnen voor de laatste keer hun mening geven. De onderzoeker zal de deelnemers bedanken voor hun deelname en de groep zal weer uiteen gaan.
Verschillende fases van een focusgroep
Het instellen van een scene en hoofdregels
Individuele introducties
Het openingsonderwerp
Discussie
Eind van de discussie
De rol van de onderzoeker
De onderzoeker maakt gebruik van groepsprocessen om deelnemers aan te moedigen tot open en interactieve discussies. Daarnaast zal de onderzoeker het groepsproces ook controleren door deelnemers in te brengen, dominantie te voorkomen en een groep weg te sturen uit irrelevante gebieden. De noodzakelijke hoeveelheid interventies van de onderzoeker is afhankelijk van de groep, de dynamiek van de groep en de aard van het onderwerp. De onderzoeker moet zoveel mogelijk onafhankelijk zijn en zo min mogelijk sturend te werk gaan zodat de groep vrij kan discussiëren. Wanneer wordt afgeweken van de belangrijke onderwerpen, of onderwerpen niet besproken worden is het belangrijk dat de onderzoeker ingrijpt.
Flexibiliteit of structuur: het controleren van een discussie
De mate waarin een onderzoeker een interventie moet doen in een groepsdiscussie hangt ook af van het type onderzoek. Het is belangrijk dat er iets van structuur in de discussie zit zodat alle onderwerpen besproken worden. Er moet echter wel een balans bestaan tussen de structuur en flexibiliteit in de discussie. Bij groepsdiscussies komt het regelmatig voor dat deelnemers afwijken van de belangrijkste onderwerpen.
Een onderzoeker moet bovendien veel doen aan probing om een volledig antwoord te krijgen. Groepsleden kunnen echter ook onderdeel zijn van dit proces. Niet alleen een onderzoeker kan doorvragen bij een groepsdiscussie, maar ook de deelnemers. Deelnemers kunnen meerdere vragen stellen wanneer zij de ander niet goed begrijpen of meer informatie willen genereren. Ook lichaamstaal is een belangrijk communicatiemiddel in een groepsdiscussie.
Controleren van de balans tussen individuele bijdragen
Ruimte creëren voor iedere deelnemer zodat hij/zij de mogelijkheid heeft iets bij te dragen aan het onderzoek.
Dominante deelnemers aanpakken. Dit kan gedaan worden door indirect of direct de aandacht van dominante deelnemers weg te nemen. Het is echter wel belangrijk dat confrontaties vermeden worden.
Terughoudende deelnemers uit de groepsdiscussie halen. Het kan moeilijk zijn de reden van een terughoudend persoon of stille groep te verklaren. De onderzoeker kan proberen de deelnemer actiever te maken. Wanneer een deelnemer nog te terughoudend is, levert hij/zij geen bijdrage aan het onderzoek. De deelnemer kan dan beter vervangen worden.
Het vermijden van simultane dialogen. Dit moet gedaan worden wanneer deelnemers over elkaar en door elkaar gaan praten. Dit kan verwarrend werken en de standpunten worden niet meer duidelijk. De onderzoeker moet ingrijpen.
Gebruik van groepsprocessen
Een goede focusgroep is meer dan een opsomming van de eerder besproken delen. De onderzoeker maakt gebruik van het groepsproces, moedigt de groep aan samen te werken om meer diepte gegevens te genereren gebaseerd op interactie. Groepsprocessen kunnen gebruikt worden om nieuwe gedachten en reflectieve discussies te stimuleren. Dit kan op verschillende manieren gedaan worden.
Het aanmoedigen van diepgaande verkenning van opkomende kwesties.
Het verkennen van de diversiteit van verschillende inzichten.
Het uitdagen van sociale normen en waarschijnlijke overeenstemming.
Het toepassen van projectieve technieken.
De omvang en samenstelling van een groep is cruciaal in het vormgeven van een dynamisch groepsproces en vaststelling hoe en hoe goed het groepsproces werkt. Er bestaat een algemene regel dat de samenstelling van een groep altijd een bepaalde mate van diversiteit moet bevatten. Een bepaalde mate van homogeniteit zorgt ervoor dat deelnemers zich soms veiliger en vertrouwder voelen in een groep. Aan de andere kunnen deelnemers in heterogene groepen te verdeeld zijn waardoor het moeilijk is de hoofdonderwerpen te bespreken. Er moet dus een balans zijn tussen homogeniteit en heterogeniteit, met zoveel mogelijk diversiteit als de groep aan kan. Er kunnen drie kwesties besproken worden in hoeverre de mate van diversiteit nodig is in een groepssamenstelling.
Het is meestal noodzakelijk voor deelnemers in iedere groep om te discussiëren met deelnemers die in grote lijnen hetzelfde denken over het onderzoeksonderwerp.
De sociaal-demografische factoren van een groep kunnen invloed hebben op de mate van openharigheid en overdrevenheid in de discussies.
Er kunnen specifieke eisen gesteld worden aan het onderzoek om te kijken naar verschillen tussen subgroepen binnen een steekproef.
Focusgroepen worden meestal gehouden met vreemden. De reden hiervoor is dat het open vragen, open discussies en meer onthulling faciliteert. Wanneer de deelnemers onbekend zijn, hebben deelnemers de neiging veel meer te vertellen. Al bestaande groepen kunnen getriggerd worden herinneringen van gedeelde situaties naar boven te halen. Dit kan zorgen voor een sfeer waarin deelnemers zich comfortabel voelen. Focusgroepen bestaande uit deelnemers die elkaar kennen, kan twee kanten uitgaan. Het kan zorgen voor een relaxte open sfeer waarin deelnemers zich vertrouwd voelen. Aan de andere kant kunnen deelnemers ook dichtklappen en willen ze niet alle informatie blootgeven.
Groepsgrootte
Focusgroepen bestaan gemiddeld uit ongeveer zes tot acht deelnemers. Het optimale aantal van een groep hangt af van de volgende kwesties.
De hoeveelheid groepsleden die waarschijnlijk iets te vertellen hebben over het betreffende onderzoeksonderwerp.
De gevoeligheid en complexiteit van de kwesties.
De mate waarin een onderzoeker diepte en/of breedte informatie nodig heeft.
De betrokken populatie bij het onderzoek.
De structuur en de taken die bij de sessie komen kijken.
Wanneer een groep groot is (8 of meer deelnemers), zal niet iedereen in staat zijn genoeg te vertellen over een onderwerp. Met minder kans om te praten, zal het aantal actieve deelnemers dalen. Wanneer groepen kleiner zijn (vijf of zes deelnemers), zal een onderzoeker actiever moeten zijn. De onderzoeker moet ervoor zorgen dat de groep energiek en uitdagend is. Wanneer groepen erg klein zijn (4 of minder deelnemers, kan de kwaliteit van de focusgroep verloren gaan. Vooral wanneer er veel verschil tussen de deelnemers bestaat, is het moeilijk goed te discussiëren.
Praktische zaken in het organiseren van een focusgroepDe details van een focusgroep moeten uitgelegd worden in de planningsfase van het onderzoek. Dit moet gebeuren voordat mogelijke deelnemers uitgenodigd/benaderd worden. Het volgende behoort tot de praktische zaken:
Tijdstip: datum, tijdstip en het aantal groepen.
Plaats (venue): type focusgroep, locatie, welke kamer, welk gebouw, benodigde tafels en stoelen etc.
‘Hosting de groep’: er moet gedacht worden aan kinderopvang, transport, prikkels en andere mensen die meekomen met de deelnemer.
Onderzoekers: rol en plaatsen
Opnames: kwaliteit van de spullen, checken voordat en nadat de groep komt.
Het gebruik van focusgroepen in kwalitatief onderzoek is de laatste twintig jaar enorm gestegen. Focusgroep en discussiegroep wordt in deze samenvatting als hetzelfde aangeduid.
Hoe voer je een observatie onderzoek uit? - Chapter 8
In dit hoofdstuk zal er beter gekeken worden naar observatie. Het hoofddoel van observatie in sociaal onderzoek is al langer geleden erkend. Ons menselijk vermogen om de wereld om ons heen te observeren vormt de basis voor onze mogelijkheid om een zinvol oordeel te geven over dingen. Veel van wat we weten komt voort uit levenslange observatie. Observatie in onderzoek is meer systematisch en formeel dan wanneer het gaat om observaties uit het dagelijks leven. Etnografisch onderzoek heeft betrekking op het voorspellen van gewone en herhaalde observaties van mensen en situaties. Observatie wordt als volgt gedefinieerd: ‘the act of noting a phenomenon, often with instruments and recoding it for scientific purposes’.
Types observatie onderzoek
Een goede etnograaf moet letten op het feit dat informatie van veel verschillende bronnen kan komen. Etnografische observatie wordt over het algemeen uitgevoerd in het onderzoeksveld, in een natuurlijke setting. Degene die iets observeert, is betrokken bij hetgeen wat geobserveerd wordt. Gold (1958) stelt dat er vier categorieën zijn die de klassieke typologieën van onderzoekersrollen weergeven.
Complete observatie rol. Hierbij worden de onderzoekers niet opgemerkt of gezien. Ze blijven op de achtergrond zodat ze objectief kunnen waarnemen.
Observatie-als-deelnemers rol. De onderzoeker is zichtbaar voor de deelnemers, maar zal alleen functioneren als onderzoeker bij de onderwerpen die besproken worden. De deelnemers zijn op de hoogte van het feit dat de onderzoeker aanwezig is.
Deelnemer-als-observatie rol. De activiteiten van de onderzoeker zijn nog steeds erkend door volledig geïntegreerd te zijn in de discussiegroep.
Complete deelnemers rol. De onderzoeker integreert volledig in de setting van het onderzoek en is volledig geëngageerd met de mensen en hun activiteiten.
De meeste onderzoekers plaatsen zichzelf ergens tussen de eerste twee rollen, dus tussen de complete observatie rol en de observatie-als-deelnemer rol.
Rollen kunnen ook besproken worden in termen van lidmaatschap.
Perifere lidmaatschap. Dit houdt in dat onderzoekers van nabij observeren en interacteren met de mensen die meedoen aan het onderzoek. Zij stellen hun identiteit vast als insiders, maar doen niet mee aan de activiteiten die deel uit maken van het kern lidmaatschap. Bij een drugsonderzoek kan een onderzoeker zichzelf wel bekend maken en vertrouwd worden, maar zelf geen drugs verkopen.
Actief lidmaatschap. Dit houdt in dat onderzoekers mee doen aan de hoofdactiviteiten, hoewel ze proberen zichzelf niet te binden aan groepswaarden, doelen en houdingen.
Compleet lidmaatschap. Onderzoekers zijn actieve en verbonden leden van de groep. Zij pleiten vaak voor posities die aangenomen worden door een groep.
Taken van observatie onderzoek
Observatie technieken zijn geschikt voor onderzoek dat betrekking heeft op:
Specifieke setting: kerk, school, kantoorgebouw of winkelcentrum.
Gebeurtenissen: opvolging van meerdere activiteiten die langer duren en complexer zijn dan slechts één actie.
Demografische factoren: indicatoren van sociaaleconomische verschillen.
Vereiste kwaliteiten van een onderzoeker
Talenkennis
Expliciet bewustzijn/oplettendheid
Goed geheugen
Gecultiveerde naïviteit: niet bang zijn vragen duidelijk te stellen of voor waarheid aan te nemen.
Schrijf kwaliteiten.
Het proces van observatie onderzoek
Observatie onderzoek is een serie stappen die bouwen naar een goede definitie.
Selecteren van een plaats. Dit moet gekozen worden omdat het antwoord kan geven op een theoretische vraag of omdat het een kwestie representeert.
Toegang tot de plaats. Een site moet geselecteerd worden om entree te krijgen in de gemeenschap. In minder uitnodigende settings, moeten er aanpassingen gedaan worden en zal de ‘gatekeeper’ benaderd moeten worden om te helpen. Een voorbeeld van een gatekeeper is de politie.
Wanneer toegang verleent is voor de plaats, kan de individuele onderzoeker beginnen met observeren. Er kan een training vooraf gaan om zeker te weten dat iedereen doet wat hij/zij moet doen op de juiste manier. Hoe exotischer de locatie, hoe meer moeite de ondernemers hebben met de cultuur shock – door overweldigd te raken of nieuwe en onbekende dingen tegen te komen.
Wanneer een observatie gedaan wordt, kan de onderzoeker het handig vinden aantekeningen te maken van hij/zij hoort en ziet. Wanneer de observaties herhaald worden, krijgt de onderzoeker beter grip op wat wel en wat niet belangrijk is.
Observaties zullen uiteindelijk leiden tot waarneembare patronen, die suggereren dat verder onderzoek nodig is. Dit kan door nieuwe observaties of door ander soort onderzoek.
Observaties zullen doorgaan tot een zeker punt van verzadiging optreedt. De belangrijkste kenmerken van een verschijnsel zullen zich op dit punt telkens herhalen.
James Spradley (1980) stelt dat de verschillende fases van observatie een soort trechter vormen. De aandacht van de onderzoeker begint breed, en wordt daarna steeds smaller, steeds specifieker.
Betrouwbaarheid en validiteit
Kwalitatieve onderzoekers kunnen zowel validiteit (geldigheid) als betrouwbaarheid van hun gegevens uit statistisch onderzoek demonstreren. Betrouwbaarheid is de maatstaf van de mate waarin een waarneming consistent is met een algemeen patroon en niet met het resultaat van willekeurige veranderingen. Validiteit is de maatstaf van de mate waarin een observatie daadwerkelijke demonstreert wat het zou moeten verschijnen als het gedemonstreerd wordt.
Etnografische onderzoekers houden over het algemeen weinig rekening met betrouwbaarheid. Wanneer bijvoorbeeld een gemeenschap geobserveerd wordt op een bepaald tijdstip, kan een onderzoeker die op een andere tijdstip observeert iets compleet anders waarnemen. Hier tegenover staat dat een bioloog er wel vanuit mag gaan dat wanneer hij bepaalde cellen observeert, dezelfde standaard resultaten zijn wanneer hij ze op een ander tijdstip waarneemt. Wanneer er geen aanleiding is de observatie te vertrouwen, heeft het onderzoek geen enkele betekenis. Het is vaak lastig observaties te verifiëren. De beste manieren om validiteit te bereiken zijn:
Zichtbaar werken in teams bestaande uit meerdere observatoren. Op deze manier worden meerdere inzichten gerepresenteerd.
Het kan mogelijk zijn de methodologie van analytic induction te volgen. Het doel is beweringen te bewerkstellingen die als universeel aangenomen kunnen worden.
Wanneer resultaten opgeschreven worden, kan er gebruik worden gemaakt van versimilitude (waarschijnlijkheid). Dit is een schrijfstijl waarin het onderzoeksveld gedetailleerd beschreven wordt om een mate van herkenbaarheid op te roepen.
Er bestaan vijf categorieën die ons helpen kwalitatief onderzoek te beoordelen:
Objectiviteit/bevestiging (externe betrouwbaarheid): de mate waarin conclusies voortvloeien uit de informatie die is verzameld.
Betrouwbaarheid/zekerheid/controleerbaarheid: de mate waarin het onderzoeksproces consistent en redelijk stabiel is geweest over een bepaalde periode.
De interne validiteit/geloofwaardigheid/authenticiteit (echte waarde): de mate waarin de conclusies van een onderzoek zinvol zijn.
Externe validiteit/overdraagbaarheid/fittingness: de mate waarin conclusies van een onderzoek relevantie hebben voor zaken buiten het onderzoek zelf.
Gebruik/toepassingen/actiegerichtheid ('pragmatische geldigheid'): de mate waarin programma's of acties resulteren uit de bevindingen van een onderzoek en/of de mate waarin ethische kwesties zijn behandeld worden.
Observer bias
Etnografen worden over het algemeen bekritiseert in onderzoek dat gebaseerd is op observaties. Ze zouden te subjectief zijn wat invloed heeft op hun onderzoek. Het observeerder effect wordt gedefinieerd als de neiging die mensen hebben om hun gedrag te veranderen omdat ze weten dat ze geobserveerd worden. Er bestaan manieren om deze neiging te minimaliseren.
De natuurlijkheid van observaties zorgt voor ‘inenting’ tegen deze neiging.
Observatie onderzoek is opkomend: om vooraf geformuleerde vragen te vermijden, kan het onderzoek vragen verschuiven naar welke hij/zij wil volgen.
Combinatie van andere technieken om informatie te verzamelen. Het proces van triangulatie is een goede dekking tegen de neiging die resulteert uit pure observatie.
Observatie vindt meestal plaats in openbare gelegenheden. Het doen van observaties is een van de meest gebruikte en gewilde technieken in onderzoeken. Het scheelt veel tijd en geld, want deelnemers en interviewtijden hoeven niet geregeld te worden. Sommige openbare gelegenheden zijn duidelijk afgebakend, zoals een luchthaven. Andere plekken zijn niet zo duidelijk afgebakend, maar bieden een context voor onderzoeken waarbij het moreel, de interpersoonlijke relaties en normen voor het omgaan met verschillende categorieën individuen betrokken zijn. Door te observeren in publieke gelegenheden heeft de onderzoeker de mogelijk data te verzamelen van grote groepen mensen. Bovendien kan het groepsgedrag van deze mensen geïdentificeerd worden.
De ethische kant in observatie onderzoek
Aan de ene kant vermindert het relatief onopvallende karakter van observationeel onderzoek de kans op ongunstige interpersoonlijke ontmoetingen tussen de onderzoeker en de onderwerpen. Een onderzoeker kan strafbaar zijn wanneer hij bepaalde plekken binnengaan die privé zijn. Neem bijvoorbeeld een badkamer bij de geïnterviewde thuis of het binnen gaan van een pashokje in een winkel. Bovendien kan de onderzoeker een misvoorstelling van zichzelf of een onderwerp doen door iets verkeerd te verwoorden.
Tegenwoordig wordt vastgesteld dat:
Het onethisch is dat de onderzoeker zijn/haar identiteit verkeerd uitlegt met het doel een privé domein binnen te gaan.
Het onethisch is het karakter van het onderzoek verkeerd te vertellen waarin de onderzoeker geëngageerd is.
In dit hoofdstuk zal er beter gekeken worden naar observatie. Het hoofddoel van observatie in sociaal onderzoek is al langer geleden erkend. Ons menselijk vermogen om de wereld om ons heen te observeren vormt de basis voor onze mogelijkheid om een zinvol oordeel te geven over dingen. Veel van wat we weten komt voort uit levenslange observatie. Observatie in onderzoek is meer systematisch en formeel dan wanneer het gaat om observaties uit het dagelijks leven. Etnografisch onderzoek heeft betrekking op het voorspellen van gewone en herhaalde observaties van mensen en situaties. Observatie wordt als volgt gedefinieerd: ‘the act of noting a phenomenon, often with instruments and recoding it for scientific purposes’.
Welke benaderingen zijn er voor het analyseren van kwalitatieve data? - Chapter 9
Analyseren
Een analyse is een uitdagende en spannende fase in het kwalitatieve onderzoeksproces. Het vereist een mix van creativiteit en systematisch zoeken, een hoop inspiratie en ijverige bescherming.
In tegenstelling tot kwantitatief onderzoek bestaat er bij het analyseren van kwalitatieve data geen duidelijke vaste regels of procedures. Ze verschillen ook tussen verschillende tradities in termen van focus en doelstelling van het analytisch proces.
Etnografische accounts: gedetailleerde weergave van het leven van specifieke individuen, groepen of organisaties.
Levensgeschiedenis: kan geanalyseerd worden vanuit één perspectief, als een verzameling van verhalen.
Vertellende analyse: identificeert het basisverhaal wat verteld is.
Tevredenheidsanalyse: zowel de inhoud als de context wordt geanalyseerd.
Conversatie analyse: focust op de structuur van de conversatie.
Redevoering analyse: heeft betrekking op de manier waarop kennis geproduceerd is binnen een specifieke redevoering door het gebruik van kenmerkende taal.
Analytische inductie: het doel is regels en het essentiële karakter van het verschijnsel te identificeren, en de identificatie van relaties ertussen.
Grounded theorie: het heeft betrekking op het genereren van categorieën en hun dimensies. Het proces van gegevensverzameling is verzadigd wanneer er geen nieuwe categorieën en relaties ontstaat.
Beleids- en evaluatieanalyse: het doel van de analyse is het krijgen van antwoorden over contexten voor sociaal beleid en programma’s en de effectiviteit van de impact.
Kenmerken van verschillende benaderingen
De status van de gegevens. Gegevens worden gerefereerd aan een verschijnsel door gevoelens, percepties en gebeurtenissen. Deze bestaat apart van de setting waarin de gegevens bewaard blijven.
De primaire focus van een analyse. Analyses kunnen verschillende focussen hebben. Een redevoerings-, conversatie en vertellende analyse heeft betrekking op de taal. Constructie en structuur analyse focust zich op het praten, de tekst en de interactie. Content analyse, grounded theorie en policy analysis houden zich bezig met het interpreteren van gezond verstand en de inhoudelijke betekenis in de gegevens.
De manier waarop gegevens verminderd zijn. Dit is een centrale taak binnen kwalitatieve analyse, maar één welke op verschillende manieren gedaan kan worden: thematische samenvattingen, statements reduceren tot hun hoofddoel, collectieve analytische categorisatie etc.
De soorten concepten die gegenereerd zijn. Identificatie van de hoofdthema’s, concepten of categorieën. De aard van deze concepten en de manier waarop ze gegenereerd zijn variëren tussen benaderingen.
De manier waarop concepten toegepast zijn op de gegevens. Labels en categorieën kunnen gebruikt worden om kwalitatieve data te organiseren en te analyseren. Dit kan op twee manieren: cross sectional code and retrieve methoden en non-cross sectional. Bij cross-sectional verzint de onderzoeker een gemeenschappelijk systeem van categorieën welke toegepast worden op de hele data set. Deze benadering geeft een systematisch overzicht van de omvang van de gegevens. Bij non-cross sectional wordt gekeken naar bepaalde delen van de gegevens afzonderlijk. Deze vereisen elk een verschillende conceptualisering van de categorieën.
De mate waarin gegevens worden bewaard in een context. De benaderingen in kwalitatief data analyse variëren in hun behandeling van hun context en de belangrijkheid die gelegd wordt op de link met de originele data. Code and retrieve benaderingen worden soms bekritiseerd voor groeperingen en vergeleken met veel data buiten de context waarin ze plaatsvinden. Ze worden vaak bekritiseerd wanneer het geen volledig plaatje verschaft.
De manier waarop geanalyseerde data geopend en weergegeven is. Onderzoekers zijn niet altijd duidelijk hoe ze hun data bekijken en toegang hebben tot hun gegevens door het analytische proces. Onderzoekers benaderen hun geanalyseerde data op verschillende manieren. Code en retrieve methoden bekijken hun data in grote tekst brokken, gesorteerd per categorie. Andere methoden kunnen gebruik maken van ‘ruwe’ data.
De mate van abstractie. De manier waarop onderzoekers hun data en patronen beschrijven. De mate waarin dit gedetailleerd is varieert per benadering.
De status van categorieën en een logische verklaring. Sommige onderzoekers behandelen categorieën als variabelen die een causale relatie bevatten. Bijvoorbeeld gebeurtenis X leidt tot gebeurtenis Y. Andere onderzoekers stellen dat dit niet mogelijk is kwalitatieve data.
De plaats van de onderzoeker in de analyse. De mate waarin de onderzoeker overwogen is in de analyse. Sommige benaderingen stellen dat de onderzoeker het bewijs niet kan beïnvloeden terwijl andere onderzoekers tellen dat de onderzoeker een integraal deel van de interpretatie is.
Door de computer geassisteerde kwalitatieve methodes
Er zijn verschillende pogingen binnen de literatuur gedaan om de verschillende typen computer assisterende kwalitatieve data analyse software te classificeren. Miles (1995) stelt dat er vijf verschillende typen computer assisterende kwalitatieve data analyse software (CAQDAS) bestaat.
Text retrievers: doorzoeken grote hoeveelheden data voor woorden en zinnen.
Textbase managers: verzekeren een structuur voor de data en zijn zoekbaar zoals text retrievers.
Code and retrieve programs: deze staan het toe passages te labelen zodat het gemakkelijker is deze terug te vinden.
Code based theory builders: staat het toe een link te leggen tussen verschillende aspecten van data.
Conceptual network builders: faciliteert een grafische tentoonstelling van de data concepten.
Het is belangrijk te weten dat er niet één computerprogramma bestaat wat het beste is. De onderzoeker zou moeten zien hoe goed ieder programma past in hun behoeften. Het gebruik van CAQDAS methoden zorgen voor meer snelheid, consistentie en linkt gemakkelijk data aan elkaar. Een nadeel is dat deze programma’s ervoor zorgen dat onderzoekers er soms te snel doorheen gaat en pakt er slechts segmenten van tekstdelen uit.
De belangrijkste vereisten van een analytische tool
Het is belangrijk dat onderzoekers een tool of ‘analytisch support’ kiezen dat hun kwalitatieve analyse optimaliseert. Een tool moet een paar cruciale karakteristieken bevatten:
Blijft geaard in de gegevens. Begrippen moeten verankerd worden in de gegevens. Tools moeten ervoor zorgen dat patronen getoond worden in plaats van dat de onderzoeker ze moet bedenken.
Staat gevangen synthese toe. Ruwe gegevens moeten voorzichtig omgezet worden naar bruikbare concepten. Wanneer het omgezet is, is het belangrijk dat er altijd vergeleken kan worden met het originele materiaal.
Het faciliteren en toestaan van ordenen. Het bewijs moet zorgvuldig geordend worden op een dusdanige manier dat het bewijs op ieder moment tijdens het onderzoek bekeken of opgevraagd kan worden.
Het toestaan van zoeken in en tussen cases. Een onderzoeker moet in staat zijn gemakkelijk te zoeken naar gegevens om relaties te vinden. Dit vereist drie tools voor drie verschillende typen onderzoek. Dit zijn thematische categorieën en patronen in verschillende cases. Ten tweede associaties tussen verschijnselen binnen een case. Tot slot associaties in verschijnselen tussen groepen cases.
Het toestaan van systematisch en omvangrijke dekking van de data set. De analyse moet systematisch toegepast worden op alle gevallen. Hiermee wordt bedoeld dat alle cases op dezelfde manier geanalyseerd moeten worden.
Flexibiliteit. De methode moet ervoor zorgen dat wanneer nieuwe ideeën opkomen, het model vatbaar voor verbeteringen is.
Transparantie naar anderen. Inhoud moet toegankelijk zijn voor anderen om een follow-up onderzoek uit te voeren. Anderen zouden kunnen nagaan hoe de data geanalyseerd is.
De analytische hiërarchie
Van welke benadering ook wordt uitgegaan, er moet altijd een uitleg gegeven worden van de sociale wereld van de deelnemers. Hierbij moet de onderzoeker dicht bij de originele data blijven. De data set is over het algemeen enorm groot en rommelig, zodat het voor een onderzoeker moeilijk wordt dit te managen. Door gebruik te maken van een analytische hiërarchie wordt dit een stuk makkelijker.
De analytische hiërarchie is een gestructureerde conceptuele ‘stijger’. De stijger bestaat uit verschillende stappen die allemaal andere analytische taken hebben. Dit maakt het makkelijker voor de onderzoeker een overzicht te hebben en de data zinvol te maken.
Het iteratieve proces bestaat uit de volgende stappen:
Toewijzen van gegevens aan geraffineerde data om een betekenis te vormen.
De meer abstracte concepten verfijnen
Data toewijzen aan thema’s en concepten om een betekenis te vormen.
Een betekenis toewijzen.
Vaststellen van thema’s en concepten.
Er bestaan drie fases in de analytische hiërarchie.
Explanatory accounts
Descriptive accounts
Data management
Data management
Aan het begin van het analytische proces, heeft de onderzoeker te maken met een grote hoop data. De eerste taak is het sorteren en verminderen van de data om het gemakkelijker te managen. Deze fase heeft betrekking op het genereren van thema’s en concepten aan de hand van waaraan de data gekoppeld of gesorteerd is. Dit kan met de hand gedaan worden, maar ook door CAQDAS programma’s.
Descriptive accounts
De onderzoeker maakt gebruik van deze samengevoegde data om descriptive accounts samen te stellen. Hier worden de belangrijkste dimensies geïdentificeerd. Er staan twee kenmerken centraal in descriptive accounts. De eerste heeft betrekking op taal die een deelnemer gebruikt. Het gaat hier om de woorden die gebruikt worden door een deelnemer. Ten tweede de substantieve context van mensen, waarbij het gaat om de belangrijkheid van de inhoud. Beide aspecten moeten zorgvuldig bestudeerd worden om de bedoeling van de deelnemer goed te begrijpen. Wanneer de gegevens geclassificeerd zijn in categorieën, is het ook mogelijk typologieën te ontwikkelen. Dit zijn specifieke vormen van classificatie die helpen bij het uitleggen van de karakteristieken van een verschijnsel. Een typologie kan verdeeld worden in twee vormen: indigenous en analyst constructed. De eerste zijn classificatie systemen verzonnen door de deelnemers zelf. De tweede zijn gecreëerd tijdens het analytische proces en classificeren patronen die ontstaan zijn uit de gegevens.
Explanatory accounts
Explanatory accounts hebben de neiging om pas later te ontwikkelen in een latere fase van de analyse. Dit gebeurt wanneer het meeste van de descriptive en typological werk al gedaan is. Om te verschuiven van de descriptive account naar de explanatory account, zal de onderzoeker proberen patronen of associaties te vinden tussen de gegevens en vervolgens een poging doen te verklaren waarom deze patronen zich voordoen. Nadat de onderzoeker de hoofd concepten beschreven heeft, zal de onderzoeker patronen en relaties tussen deze concepten zoeken. De onderzoeker zal proberen deze vervolgens te verklaren. De mogelijkheid om uit te leggen en verklaringen op te stellen ligt in het hart van kwalitatief onderzoek.
Een analyse is een uitdagende en spannende fase in het kwalitatieve onderzoeksproces. Het vereist een mix van creativiteit en systematisch zoeken, een hoop inspiratie en ijverige bescherming.
In tegenstelling tot kwantitatief onderzoek bestaat er bij het analyseren van kwalitatieve data geen duidelijke vaste regels of procedures. Ze verschillen ook tussen verschillende tradities in termen van focus en doelstelling van het analytisch proces.
Wat is de Grounded Theory benadering? - Chapter 10
Wat is grounded theory?
Grounded theorie is een relatief nieuwe benadering in onderzoek en wordt oorsprokelijk gedefinieerd als: ‘de ontdekking van de theorie van data.’ Grounded theorie onderzoek is empirisch ontdekt, door inductie, niet door deductie.
Het wordt als volgt beschreven: “It is discovered, developed and provisionally verified through systematic data collection and analysis of data pertaining to that phenomenon. Data collection, analysis and theory stand in reciprocal relationship to one another.”
Grounded theorie focust zich op contextuele warden en niet de waarden van de onderzoeker. Dit kan leiden tot het hebben van invloed op contextuele factoren zoals tijd en cultuur. De introductie van grounded theorie onderzoek presenteerde mogelijkheden voor gegeneraliseerde resultaten. Het doel van grounded theorie om was om sociaal onderzoek op een heel andere en geavanceerde manier te verrichten met eigen kenmerkende doelen en methodologie. Glaser en Strauss (1967) stellen dat er geen gebruik gemaakt mag worden van ‘preconceived data’. Een algemeen begrip van een verschijnsel is genoeg. Bewijs kan vervolgens verzameld worden door de onderzoeker wat resulteert in een nieuwe theorie.
Theoretical sensitivity
Glaser en Strauss stellen dat er aandacht besteed moet worden aan ‘theoretical sensitivity’ van data, of de relevantie van de categorieën die ontstaan zijn uit de data vergelijking. Deze categorieën worden vergeleken met de al bestaande theorieën. Theoretical sensitivity heeft betrekking op herhalingen in dataverzameling en analyse. Aan het eind kunnen ontdekte concepten en hypotheses gecombineerd worden met de bestaande literatuur.
Proces van grounded theorie
De creatie van grounded theorie is niet een volledig lineair proces. Grounded theorie is over het algemeen geaccepteerd als holistisch, naturalistisch en inductief. Verschillende aannames over onderzoek zijn veel gedeeld.
Het doel van grounded theorie onderzoek is het genereren of ontdekken van een theorie.
De onderzoeker moet theoretische ideeën opzij zetten om een ‘substantieve theorie’ te laten ontstaan.
De theorie focust op hoe individuen interacteren in relatie met het fenomeen in een onderzoek.
De theorie verklaart een mogelijke relatie tussen concepten en sets of concepten.
De theorie is afgeleid van data verkregen door veldwerk, interviews, observaties en documenten.
Data analyse is systematisch en begint meteen wanneer de data beschikbaar is.
Data analyse verloopt via het identificeren van categorieën en hen verbinden.
Verdere data verzameling is gebaseerd op ontstane concepten.
Deze concepten zijn ontwikkeld door constante vergelijking met aanvullende gegevens.
Het verzamelen van gegevens kan stoppen wanneer nieuwe conceptualiseringen ontstaan.
Data analyse verloopt via open coding, naar axial coding, naar selective coding.
De resulterende theorie kan worden gerapporteerd in een narratief kader of als een set van proposities.
De volgende stappen schetsen het proces van grounded theorie onderzoek.
In eerste instantie vindt er een selectie van gebieden plaats waarin de onderzoeker geïnteresseerd is en geschikt is voor het onderzoek. Een gebied van interesse kan op betrekking hebben op verschillende niveaus, specifiek verschijnsel, een plaats of een bepaalde context. De onderzoeker moet percepties over een onderwerp vermijden. Hij/zij moet zich focussen op eerste observaties en een mate van theoretical sensitivity behouden. Daarna komt data selectie. Dit heeft betrekking op de locatie en de identificatie van potentiële databronnen. Er zal als eerst een brede, ongestructureerde benadering gebruikt worden om een steekproef te selecteren. De rest van de steekproeven zijn afhankelijk van de opkomende categorieën en de theorie. Andere steekproeven worden gekozen op basis van hun toegevoegde waarde aan variaties in vergelijkingen. Data verzameling en analyse beginnen steeds meer de omvang, locatie en personen te beïnvloeden door de onderzoeker. Glaser en Strauss hebben benadrukt dat het belangrijk is data te verzamelen van verschillende soorten bronnen en op deze manier een conceptueel kader op te stellen. Over het algemeen worden interviews het meest gebruikt om data te verzamelen. Sommige onderzoekers stellen dat een combinatie van methodes het best is. Observatie kan gecombineerd worden met documentaire bronnen of middelen. Data verzameling kan gecombineerd worden met data analyse totdat er een mate van verzadiging bereikt is.
Daarna vindt data analyse plaats. Data analyse heeft betrekking op een constante vergelijkingsmethode voor het genereren en analyseren van data. Er vinden negen substappen plaats. Deze negen stappen kunnen verdeeld worden in twee hoofd categorieën. De stappen a/b/c betreffen de eerste categorie en vindt plaats na het interview, wanneer het coderen begint. Het codeerproces bestaat uit naamgeving, vergelijking en memoing. Met memoing wordt bedoeld dat er aantekeningen gemaakt worden bij de uitwerking van het interview. Het tweede deel begint met zoeken naar nieuwe categorieën. Wanneer deze gevonden wordt, wordt dit georganiseerd in sets. Vervolgens wordt een naam gegeven aan de categorieën. Dit proces wordt ‘naming’ genoemd. Er moet vervolgens gekeken worden naar de mate waarin de categorieën uitgewerkt moeten worden. Wanneer de dataverzameling belangrijker wordt, worden de concepten die al gevonden zijn prioriteit. Property: een deel van een categorie. Dit is nog abstract. Het gaat hier om categorieën die niet representatief zijn voor de gegevens. Vervolgens komt het beëindigen van het onderzoek. Grounded theorie onderzoek wordt geëindigd wanneer de onderzoeker een bepaalde mate van verzadiging heeft bij de observaties. De onderzoeker heeft dan voldoende theorie verzameld over de data. Data verzadiging is bewijs wanneer dataverzameling niet langer bijdraagt aan de uitwerking van het onderzochte verschijnsel. Wanneer verzadiging het bewijs is, zal documentatie de enige focus van de onderzoeker zijn. Er wordt een structureel kader ontwikkeld door de classificatie van associaties tussen de centrale categorieën en de ondersteunende categorieën. Dit kader bevat relaties die kunnen leiden tot proposities.
Het gebruik van Grounded theorie
Dit model van grounded theorie bestaat uit vijf fases namelijk de ontwikkeling van een concept, operationalisatie, bevestiging of geen bevestiging, toepassing en constante verfijning en ontwikkeling. De fase ‘toepassing’ is het essentiële startpunt en de focus van de belangrijkste stappen in het grounded theorie onderzoeksproces.
De toepassingsfase bestaat uit:
Inleiding van het onderzoek
Data selectie
Inleiding data verzameling
Data analyse
Einde van het onderzoek
De evaluatie van grounded theorie
Strauss en Corbin (1998) identificeren vier belangrijke gebieden die in overweging genomen moeten worden bij de evaluatie van de grounded theorie wanneer deze toegepast is in onderzoek.
Een oordeel over de validiteit, betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van de gegevens.
Een oordeel over de theorie zelf.
Beslissingen met betrekking tot de adequaatheid van het onderzoeksproces.
Conclusies over de empirische aard van het onderzoek.
Strauss en Corbin (1998) stelden daarnaast dat er zeven criteria bestaan voor de evaluatie van het onderzoeksproces.
Motivering voor de keuze van de originele steekproef.
Uitwerkingen van de grootste categorieën die ontstaan zijn.
De gebeurtenissen, incidenten of acties met betrekking tot de grootste categorieën identificeren.
Een verklaring van hoe theoretische formuleringen beïnvloed zijn.
De uitwerkingen met betrekking tot de hypotheses en motivering voor het ontstaan van relaties tussen categorieën.
Het vaststellen van verschillen in de gegevens en de daaruit voortvloeiende theoretische aanpassingen/veranderingen.
De motivering voor de selectie van de hoofd categorieën.
Een gedetailleerde beschrijving van het proces van het ontstaan van de nieuwe theorie is net zo belangrijk als een theoretische uitwerking.
Er bestaan echter ook nog zeven andere criteria voor de beoordeling van de grondslag van het onderzoek.
Kwaliteit van de concepten
De systematische relaties tussen de concepten
De duidelijkheid en dichtheid van conceptuele verbindingen
Variatie in de theorie
Een duidelijke beschrijving van de condities
Verslag van het onderzoeksproces
Betekenis van theoretische resultaten
Grounded theorie onderzoek in HRD
Grounded theorie is belangrijk voor HRD omdat het een potentiële bijdrage kan leveren aan de algemene agenda die wordt opgesteld. De meest opvallende link is de verbinding tussen de theorie en de praktijk. HRD kan de krachten van grounded theorie onderzoek benutten om te praktijk te informeren en het lopende theorie ‘bouwproces’. De krachten van grounded theorie liggen in strategieën die een onderzoeker stap voor stap door een analytisch proces leiden. Grounded theorie kan ook gebruikt worden door positivisten en naturalisten in het proces van het ontwikkelen van een theorie. Deze benadering wordt een trans-disciplinaire benadering genoemd. Het doel is stilzwijgende kennis vast te leggen. Het is belangrijk het gebruik van de grounded theorie benadering in overweging te nemen bij HRD.
Uitdagingen en beperkingen
Er bestaat veel controverse over de grounded theorie benadering. Benoliel (1996) suggereerde in zijn onderzoek dat er slechts in een klein aantal wetenschappelijke artikelen daadwerkelijk gebruik gemaakt is van deze benadering. De reden hierachter is dat veel artikelen de sociale structurele invloed van deelnemers niet verklaart. Bovendien wordt de grounded theorie benadering vaak verward met andere onderzoeksmethoden, zoals fenomenologie. Een ander kritiekpunt is dat de grounded theorie benadering niet uitvoerbaar is, omdat de ruwe data die gebruikt is, eigenlijk feiten zijn afkomstig uit andere theorieën die niet van de onderzoeker zijn en herschikking is ongepast.
Grounded theorie is een relatief nieuwe benadering in onderzoek en wordt oorsprokelijk gedefinieerd als: ‘de ontdekking van de theorie van data.’ Grounded theorie onderzoek is empirisch ontdekt, door inductie, niet door deductie.
Hoe kun je de tijdens je kwalitatieve onderzoek gevonden data het beste analyseren? - Chapter 11
In dit hoofdstuk zullen de details over verschillende activiteiten met betrekking tot kwalitatieve analyse dieper bekeken worden. De processen worden door dit hoofdstuk uitgelegd aan de hand van voorbeelden. Een analyse is een continu en iteratief proces. Er zijn echter twee dingen die dit karakteriseren. De eerste heeft betrekking op het managen van data en de tweede heeft betrekking op het nuttig van maken van bewijs door het geven van een beschrijving of een verklaring.
Het nuttig maken van data steunt vooral op de methode om data te categoriseren en te ordenen. Het is vooral afhankelijk van de onderzoeker en de manier waarop hij denkt. De naam ‘framework’ komt van thematisch framework wat een centrale component is van de methode. Het thematisch framework wordt gebruikt om data te classificeren en te organiseren volgens de belangrijkste thema’s, concepten en opkomende categorieën.
Data management
Ruwe kwalitatieve data zit waarschijnlijk vol met details, maar zit onbeholpen en verstrengeld in de inhoud. Hierdoor zijn de stappen om data goed te managen essentieel.
Het identificeren van thema’s en concepten
Net zoals in de meest analytische benaderingen, data management heeft als eerst betrekking op het nemen van beslissingen wat betreft thema’s en concepten waarmee de data gelabeld, gesorteerd en vergeleken wordt. Om een thematisch framework te bouwen, moet de onderzoeker eerst bekend worden met de gegevens. Het bekend zijn met de gegevens mag niet onderschat worden, omdat het een belangrijke stap is het proces van het analyseren van data. Terwijl de onderzoeker bekend raakt met de data, moet de onderzoeker de onderzoeksobjecten in gedachten houden en al vergelijkingen maken.
Het is belangrijk zo veel mogelijk gediversifieerde data te verzamelen om de steekproef zoveel mogelijk te laten lijken op de populatie. Wanneer er wordt teruggeblikt op het gekozen materiaal, is de taak om terugkerende thema’s en ideeën te identificeren. Wanneer deze thema’s opgemerkt zijn, is de volgende stap een conceptueel framework te bedenken. Deze komt voort uit terugkerende thema’s en kwesties afkomstig uit interviews. Thema’s worden gesorteerd in categorieën en in het framework geplaatst.
Het labelen en markeren van data
Wanneer het eerste framework gemaakt is, zal dit toegepast moeten worden op de ruwe data. Het proces van het toepassen van het conceptuele framework op de ruwe data wordt ‘indexing’ genoemd. Er wordt niet gesproken van ‘coding’. Wanneer een index wordt toegepast, geeft het weer welk thema of concept genoemd is. Coding refereert meer naar een proces waarbij de inhoud al preciezer gedefinieerd en gelabeld is.Bij tekstuele gegevens betreft indexing het lezen van iedere zin, iedere paragraaf in detail en bekijkt waar het over gaat om vast te stellen welk deel van de index toegepast moet worden. Dit kan echter ook elektronisch gedaan worden. Een belangrijk kenmerk is da teen of twee index nummers vaak verspreid is. Dit is meestal een teken van onderlinge verbondenheid tussen thema’s of kwesties die genoteerd moeten worden voor latere analyse. Een ander kenmerk is dat een altijd focust op alle indexen. Er moet echter rekening gehouden worden met het feit dat het goed mogelijk is dat de eerste indexen toegepast moeten worden.
Het sorteren van data in thema’s en concepten
De volgende stap is het ordenen en sorteren van data op een dusdanige manier dat materiaal met dezelfde inhoud samen gelegd worden. Het doel van het sorteren is dat de onderzoeker de mogelijkheid heeft op ieder onderwerp te focussen zodat de details beter bekeken kunnen worden. Onderzoekers kunnen gebruik maken van verschillende manieren om data te sorteren. Dit is besproken in hoofdstuk 8. Het is belangrijk te herinneren de optie open te houden data toe te wijzen aan meerdere locaties. Hier zijn twee redenen voor. De eerste houdt in dat een passage relevant kan zijn voor verschillende onderwerpen. De passage in twee delen snijden zou de betekenis en samenhang verwoesten. Ten tweede kan het naast elkaar bestaan van twee ogenschijnlijk ongerelateerde zaken de eerste aanwijzingen zijn voor een later inzicht of uitleg.
Samenvatten van data
De laatste fase van data management heeft betrekking op het samenvatten of samenvoegen van de originele data. Dit heeft niet alleen betrekking op het verminderen van de hoeveelheid materiaal om het beter te managen, maar hier begint ook het proces van het afdruppelen van de essentie van bewijs voor latere representatie. Het zorgt er ook voor dat de onderzoeker ieder woord van het originele materiaal inspecteert om de betekenis en de relevantie voor het onderwerp in overweging te nemen.
Er zijn drie vereisten die essentieel zijn wanneer de originele data bewaard moet blijven.
De hoofdtermen, zinnen of expressies moeten zoveel mogelijk onthouden worden vanuit de eigen taal van de onderzoeker.
De interpretatie moet tot een laag niveau worden gehouden zodat altijd de mogelijkheid blijft om de originele expressie opnieuw te bekijken.
Materiaal mag niet als verworpen bestempeld worden omdat insluitsel niet meteen duidelijk is.
De stappen die betrokken zijn bij data management kunnen in verschillende volgorde plaatsvinden. Dit heeft te maken met de tool die gebruikt wordt.
Descriptive accounts
De eerste fase in descriptive analyse refereert naar het uitpakken van de inhoud en de aard van een bepaald verschijnsel of thema. De hoofdtaak is om de data op een zodanige manier weer te geven dat ze conceptueel puur zijn. Daarnaast moeten onderscheidingen worden gemaakt die betekenisvol zijn en een inhoud weergeven die verhelderend is. Hier zijn drie stappen bij betrokken.
Opsporen/ontdekking: de inhoud en dimensies van een verschijnsel worden geïdentificeerd.
Categorisatie: de categorieën worden verfijnd en descriptive data wordt aan de categorieën toegewezen.
Classificatie: in deze fase worden groepen categorieën ingedeeld op klassen, meestal op een hoger abstractieniveau.
Het vaststellen van typologieën
Typologieën hebben twee belangrijke karakteristieken. De eerste is dat typologieën meestal multidimensionaal of multifactoriële classificaties zijn. Twee of meer verschillende dimensies worden gecombineerd zodat een meer verfijnde of complexe afbeelding van een functie of kenmerk kan worden geïdentificeerd. Ten tweede bieden typologieën een classificatie aan waarin categorieën discreet en onafhankelijk van elkaar zijn. Een kenmerk of individu kan slechts aan één categorie worden toegevoegd.
Er zijn verschillende stappen die genomen moeten worden in het opsporen van een typologie. De eerste taak is het identificeren van de relevante dimensies van een typologie. Hierbij is het belangrijk dat een onderzoeker bekend is met de data set en de taken. Categorieën moeten verfijnd worden en elementen van een verschijnsel geïdentificeerd. Wanneer dit eerste gedeeld ontwikkeld is, moet de onderzoeker ervoor zorgen dat alle cases toegepast kunnen worden op iedere dimensie die gebruikt wordt in de typologie.
De kracht van een typologie ligt in het vermogen om alle cases te plaatsen in series gerelateerde maar onafhankelijke categorieën. Hoewel typologieën een machtig analytische tool zijn, is het belangrijk niet te vergeten dat ze niet altijd geschikt zijn.
Explanatory accounts
Associatieve analyse is een lucratieve vorm van kwalitatief data onderzoek omdat het bijna altijd leidt tot een diepere betekenis van het onderwerp onder herziening. Dit soort analyse zoekt links of connecties tussen twee of meer verschijnselen. Het is normaal in kwalitatieve analyse connecties te vinden die vaker voorkomen tussen verschijnselen. Dit wordt ook wel matched set linkages genoemd. Soms bestaat er een gemakkelijk te verklaren connectie tussen twee sets van verschijnselen.
In kwalitatief onderzoek is het vaak belangrijk te onderzoeken of er patronen zijn in de gegevens binnen een subgroep van de onderzoekspopulatie. Typologieën en andere groepsclassificaties kunnen extreme handig zijn in het tonen van assocations in kwalitatieve data door te laten zien hoe bepaalde inzichten en ervaringen beslag legt op een bepaalde subgroep of sector in een populatie.
Het is noodzakelijk te uit te zoeken waarom bepaalde connecties en associaties in de gegevens voorkomen. Dit gaat om het feit dat de relatie zelf (connectie tussen X en Y) niet controleerbaar is in smalle, doelgerichte steekproeven die gebruikt worden in kwalitatief onderzoek, tenzij de te verifiëren associaties hetzelfde zijn voor iedere type associatieve analyse. De eerste stap is controleren in hoeverre de mate van matching tussen de verschijnselen verspreid is over de hele data set. Dit is een van de weinige keren dat numerieke verdelingen worden gebruikt in kwalitatief onderzoek. De tweede stap is het ondervragen van de patronen van associatie. In tegenstelling tot grootschalige kwantitatieve enquêtes, wordt in kwalitatief onderzoek een patroon van associatie gebruikt als een pointer in de richting van verdere stadia van de analyse.
Er wordt niet alleen gekeken naar de cases die passen in de patronen, maar ook naar de cases die niet passen in het patroon. Dit wordt gedaan omdat kwalitatieve analyse niet compleet is totdat alle mogelijke scenario’s bekeken zijn.
Het ontwikkelen van verklaringen
De zoektocht naar verklaringen is een moeilijke om goed te beschrijven omdat het een mix van lezen door samengevoegde data is, het bestuderen van patronen, het soms opnieuw lezen van volledige transcripten en over het algemeen nadenken over de data. Hieronder een kort overzicht van het ontwikkelen van verklaringen.
Het gebruik van expliciete redenen en verklaringen
Een onderliggende logica concluderen
Gezond verstand gebruiken bij het zoeken naar verklaringen
Het ontwikkelen van verklarende concepten
Opstellen van andere empirische onderzoeken
Gebruik maken van een theoretisch kader
Het analyseren van groepsdata
Een aantal kenmerken die overwogen moeten worden wanneer gegevens verkregen worden uit groepsdiscussies in plaats van individuele interviews.
De aard van de groep
Groepsdynamiek
Interactie
Even of oneven bezetting van deelnemers
Kleine of grotere groep deelnemers
De invloed van andere inzichten.
In dit hoofdstuk zullen de details over verschillende activiteiten met betrekking tot kwalitatieve analyse dieper bekeken worden. De processen worden door dit hoofdstuk uitgelegd aan de hand van voorbeelden. Een analyse is een continu en iteratief proces. Er zijn echter twee dingen die dit karakteriseren. De eerste heeft betrekking op het managen van data en de tweede heeft betrekking op het nuttig van maken van bewijs door het geven van een beschrijving of een verklaring.
Hoe kun je de gevonden data generaliseren? - Chapter 12
Een belangrijke kwestie in kwalitatief onderzoek is generalisatie. De perspectieven op generalisatie zijn sterk beïnvloed door de epistemologische en ontologische oriëntaties van de medewerkers.
Generalisatie wordt vaak onderscheiden in twee vormen: empirische generalisatie en theoretische generalisatie. Empirische generalisatie heeft betrekking op toepassing van resultaten uit kwalitatieve onderzoeken op populaties op settings buiten de specifieke steekproef van het onderzoek. Dit wordt ook wel ‘overdraagbaarheid' of 'externe validiteit' genoemd. Theoretische generalisatie heeft betrekking op de generalisatie van theoretische concepten en stellingen die geacht worden van bredere of zelfs universele toepassing te zijn.
Generalisatie bestaat verder uit drie concepten.
Representatieve generalisatie. Hier wordt de vraag gesteld of wat gevonden wordt in een steekproef generaliseerd kan worden. Twee kwesties: zal het verschijnsel gevonden in de onderzoekssteekproef hetzelfde zijn als in de uitgangspopulatie? Of andere bijkomende verschijnselen gevonden kunnen worden in de uitgangssituatie die opgenomen zijn in de onderzoekssteekproef?
Afgeleide generalisatie. Kunnen de resultaten van een bepaald onderzoek generaliseerd worden met andere settings of contexten buiten de steekproef?
Het belangrijkste probleem van de afgeleide generalisatie is dat congruentie tussen de 'verzenden' en de 'ontvangende' contexten vereist is, en daarmee de onderzoeker kennis moet hebben van beide contexten. Theoretische generalisatie: trekt theoretische proposities, principes of statements van resultaten van een onderzoek aan voor een meer algemene benadering.
Benaderingen voor generalisatie
Theoretische generalisatie. Dit is het klassieke concept van generalisatie. Deze vorm van generalisatie betreft statements van causale relaties die universeel toegepast kunnen worden. Het wordt ook wel ‘nomic’ generalisatie genoemd. Hiermee wordt bedoeld dat generalisatie daadwerkelijk universeel en onbeperkt wat betreft tijd en ruimte zijn. Volgens Kaplan moet theoretische generalisatie formuleren wat altijd en overal het geval is. Een nieuwe of verfijnde theorie is relevant wanneer het gebruikt kan worden voor verdere empirisch onderzoek.
Inferential generalisatie. Dit wordt ook wel naturalistische generalisatie genoemd. Dit houdt in dat kennis gecreëerd is door het herkennen van overeenkomsten van objecten en kwesties binnen en buiten de context. Er moet begrepen worden dat overdraagbaarheid afhangt van de mate van congruentie tussen de zender en ontvanger context. Het onderzoek wordt uitgevoerd in de zender context en het onderzoek is toegepast op de ontvangers context.
Representatieve generalisatie. Generalisatie kan plaatsvinden op verschillende niveaus van categorieën, concepten en verklaringen. Een kwestie is de mate waarin resultaten afgeleid kunnen worden van de uitgangspopulatie die onderzocht is. daarnaast wordt er gekeken naar de accuraatheid waarmee een fenomeen geïnterpreteerd is in de steekproef.
Betrouwbaarheid
Betrouwbaarheid staat over het algemeen bekend als de reproduceerbaarheid van onderzoeksresultaten en de vraag of deze resultaten opnieuw ontstaan wanneer de onderzoeksmethoden in een ander onderzoek toegepast worden. De mate waarin reproductie kan voorkomen in kwalitatief onderzoek is ondervraagd in meerdere tellingen. Betrouwbaarheid kan ook refereren naar bevestiging, consistentie en zekerheid. Het is belangrijk een bepaalde zekerheid te hebben voordat het onderzoek plaatsvindt dat de interne elementen, dimensies en factoren zich zullen herhalen buiten de onderzoekspopulatie. De betrouwbaarheid van de resultaten is afhankelijk van de waarschijnlijkheid dat de originele data zich herhaalt en de manier waarop die is geïnterpreteerd.
Er wordt een duidelijk onderscheid gemaakt tussen interne en externe betrouwbaarheid. Externe betrouwbaarheid heeft betrekking op de mate van herhaling dat verwacht kan worden wanneer dezelfde onderzoeken plaatsvinden. Interne betrouwbaarheid is gerelateerd aan de mate waarin dezelfde conclusies of oordelen gevonden worden door verschillende onderzoekers. Interne betrouwbaarheid wordt ook wel inter-rater betrouwbaarheid genoemd.
Betrouwbaarheid in kwalitatief onderzoek heeft dus ook betrekking op de reproduceerbaarheid van onderzoeksresultaten en of ze wel of niet herhaald worden in andere onderzoeken. Er bestaan twee niveaus waarop reproduceerbaarheid verzekerd zou kunnen worden. Ten eerste bestaat er de behoefte dat het onderzoek zo robuust als het kan is door middel van interne controle van de kwaliteit van de data en de interpretatie daarvan. Ten tweede bestaat er de behoefte om de lezer van het onderzoek te verzekeren van informatie over het onderzoeksproces. Rond deze kwesties kan een aantal vragen opspelen die betrekking hebben op de steekproef, het veldwerk, de analyse, de interpretatie en de kans voor alle perspectieven. Voorbeelden van vragen:
Werd de steekproef selectie gedaan zonder vooroordelen?
Is het veldwerk consistent uitgevoerd?
Is de analyse systematisch en uitgebreid uitgevoerd?
Bood het onderzoek de kans alle perspectieven te behandelen?
Validiteit
Validiteit, ook wel geldigheid, van resultaten refereert naar de juistheid en nauwkeurigheid van het onderzoek. Validiteit wordt vaak beschreven als het concept met twee onderscheiden dimensies. De eerste is de interne validiteit. Dit begrip heeft betrekking op het feit of een onderzoeker onderzoekt wat hij/zij daadwerkelijk wil onderzoeken. De tweede is externe validiteit. Dit begrip heeft betrekking op de mate waarin de constructen gegenereerd in de populatie. Er bestaan verschillende typen validiteit: inhoud, aanzien, bouwen, voorspellende, overeenkomend en validiteit van een instrument. Deze verschillende typen worden verder nauwelijks besproken in het boek.
De hoofdvraag wat betreft validiteit zou moeten zijn: wordt er nauwkeurig een verschijnsel bestudeerd zoals is waargenomen door de onderzoekspopulatie? Wordt daadwerkelijk onderzocht wat de onderzoeker wil onderzoeken? Er worden vragen opgesteld welke betrekking hebben op de kracht van de onderzoeksmethodes en de kwaliteit en interpretatie van de analyse.
Om aan deze eis te voldoen kunnen de volgende checks uitgevoerd worden.
Steekproef dekking: zijn er genoeg criteria gebruikt voor de steekproef? Bestonden er geen vooroordelen?
‘Vangen’ van een verschijnsel: was de omgeving en de kwaliteit van de vragen voldoende effectief voor deelnemers om hun inzichten volledig te kunnen uiten?
Identificatie/labelling: zijn de verschijnselen geïdentificeerd, gecategoriseerd en benoemd?
Interpretatie: is er voldoende intern bewijs ontwikkeld voor de verklaring van een verschijnsel?
Tonen: zijn de resultaten zo afgebeeld op een manier die trouw blijft aan de oorspronkelijke gegevens?
Interne validiteit
Constante vergelijkingsmethode: hypotheses worden ontleent van het ene deel van de gegevens en getest op het andere deel van de gegevens.
Deviant case analysis: uitschieters moeten niet genegeerd worden, maar gebruikt worden als middel om begrip of onderzoek te ontwikkelen.
Beide methoden vormen een inherent en essentieel onderdeel van het ontwikkelen van beschrijvende en verklarende accounts.
Externe validiteit
Triangulatie: het gebruik van verschillende informatiebronnen zou kunnen helpen bij het bevestigen en verbeteren van de helderheid en precisie van een onderzoeksuitkomst.
Triangulatie van methoden: data vergelijken aan de hand van verschillende methodes, zoals kwalitatief en kwantitatief onderzoek.
Triangulatie van bronnen: data vergelijken door verschillende kwalitatieve methoden.
Triangulatie door verschillende analyses: het gebruik van verschillende observeerder, interviewers, analisten en vergelijkingsmateriaal.
Theorie triangulatie: kijken naar gegevens vanuit verschillende theoretische perspectieven.
Deelnemers validiteit: het bewijs van een onderzoek voorleggen aan de deelnemers van het onderzoek en vragen naar hun mening.
Documentatie
Moet zorgen voor transparantie of een ‘think description’. Dit is noodzakelijk voor de onderzoekers om zichzelf te verifiëren dat conclusies geldig zijn en eventueel naar andere settings getransporteerd kunnen worden.
Generalisatie van kwalitatieve data
Er bestaan een paar belangrijke principes wat betreft de generalisatie van kwalitatieve data. Deze kunnen samengevat worden in vier kern principes.
Volledig en passend gebruik maken van het bewijs.
Dit kan verzekerd worden door het gebruik van de originele data dat het verschijnsel ondersteunt.
Allesomvattende diversiteit. Dit heeft betrekking op het identificeren en tonen van de mate van diversiteit. Hierdoor wordt het voor onderzoekers makkelijker te begrijpen en te lezen.
Het nature not number concept is belangrijk. Dit houdt in dat de conclusie die getrokken kan worden uit kwalitatieve gegevens betrekking heeft op het onderzoek van de aard van het verschijnsel, maar het is geen prevalentie of statistische verdeling.
Het tonen van analytische routes en interpretatie
Het niveau van classificatie toegewezen aan een verschijnsel kan invloed hebben op de mate van generalisatie. Een hoger niveau van aggregatie van categorieën zijn waarschijnlijk meer verhandelbaar in representatieve termen dan in meer specifieke items.
Het proces van toevoeging van een bedoeling en interpretatie. Dit beïnvloed de generaliseerbaarheid. Hoe meer een onderzoeker zijn/haar eigen mening of interpretatie plaatst in een resultaat als basis voor generalisatie, hoe meer open het zal zijn bij de vraagstelling en terugblik door anderen.
Onderzoeksontwerp en gedrag
Controles op de onderzoeksopzet en gedrag. Deze controles zijn van belang om te voorkomen dat de aard of de macht van de conclusie gelimiteerd wordt.
Het laten zien van onderzoeksmethodes is belangrijk om andere toe te staan de onderzoeksmethodes te gebruiken.
Het is belangrijk beperkingen op te merken, omdat het de lezer zou kunnen helpen de grenzen van het onderzoek te begrijpen.
Bevestiging
Bevestiging van de conclusie. Controles van ander bewijsmateriaal en bevestiging uit andere bronnen zijn zeer wenselijk.
Een belangrijke kwestie in kwalitatief onderzoek is generalisatie. De perspectieven op generalisatie zijn sterk beïnvloed door de epistemologische en ontologische oriëntaties van de medewerkers.
Hoe kun je kwalitatieve data rapporteren en presenteren? - Chapter 13
In dit hoofdstuk komen we aan bij de laatste fase van het kwalitatieve onderzoeksproces. Dit betreft het rapporteren en presenteren van de resultaten afkomstig uit het onderzoek. De rapporteringsfase is cruciaal voor het succes van het onderzoek. De sociale wereld moet zo gerepresenteerd worden zoals deze is onderzocht. Het gaat dus niet alleen om het opschrijven van de conclusies maar heeft ook betrekking op het representeren van de vorm en de aard van het verschijnsel dat onderzocht is. Het rapporteringsproces is een hoogtepunt van het analyse proces. Het biedt namelijk een kans om verder te denken wanneer de gegevens allemaal zijn samengevoegd in een coherente structuur. Het is een belangrijke manier om na te denken over de data en om analytische ideeën te ontwikkelen.
Uitdagingen voor de reporter
Het doel van het rapporteren van data is om resultaten te presenteren in een toegankelijke vorm die zal voldoen aan de onderzoeksdoelstellingen en ervoor zorgen dat de lezers het kunnen begrijpen. Een belangrijke uitdaging is om de verschillende vormen van beschrijvende en verklarende analyses uit te beelden.
Het verklaren van de grenzen van kwalitatief onderzoek. De lezers van kwalitatief onderzoeksrapporten kunnen onbekend zijn met kwalitatief onderzoek, de methoden die gebruikt worden en het soort bewijs dat verzameld wordt. Het is daarom belangrijk er zeker van te zijn dat de lezers begrijpen wat kwalitatief onderzoek kan en niet kan doen.
Documentatie van de methoden. Schrijvers stellen dat bewijs ook een mate van geloofwaardigheid (credibility) moet hebben. Onderzoekers moeten niet alleen beschrijven hoe het onderzoek opgebouwd is, maar ook uitleggen waarom bepaalde methodes en benaderingen gebruikt zijn.
Het laten zien van de integriteit van de resultaten. Integriteit in rapporteren vereist een demonstratie dat de verklaringen en conclusies die gepresenteerd worden gegenereerd zijn van data.
Coherent zijn. De diepte en rijkheid van kwalitatieve data vormen een aanzienlijke uitdaging in het rapporteren. Data moet gepresenteerd worden op een manier dat een lezer effectief begeleid wordt door de belangrijkste resultaten.
Het tonen van diversiteit. Een deel van de kracht van kwalitatief onderzoek komt van de mogelijkheid om de omvang te verklaren en de diversiteit van verschijnselen die voorkomen. Wanneer een rapport zich alleen focust op het dominante bericht kan dit misleidend zijn omdat het alleen een deel van het bewijs weergeeft.
Verstandig gebruik van letterlijk passages. Het is verstandig alleen originele passages te gebruiken. Wanneer teveel overgenomen wordt, kan het lastig het rapport te lezen, het wordt enorm lang en het leidt af van de resultaten van het onderzoek.
Vormen van onderzoeksoutput
De meeste onderzoekers willen hun onderzoeksresultaten beschikbaar maken voor derden. Het is dan ook voor de onderzoekers meestal een spannend moment wanneer de resultaten na weken, maanden of soms jaren van intensief onderzoek worden onthuld. Dit wordt echter niet altijd gedaan door middel van een eind rapport. De resultaten kunnen ook aan anderen gepresenteerd worden aan de hand van mondelinge presentaties, tussentijds rapport, congressen, wetenschappelijke artikelen, boeken, een media debat of andere programma’s. Kwalitatieve data varieert in vorm. Het kan mondeling verkregen data betreffen, maar ook foto’s of video’s. het is belangrijk dat de gekozen output in overeenstemming is met deze vormen van data.
Kwalitatief onderzoek kan geclassificeerd worden in vier typen output:
Uitgebreide uitkomsten. Deze leveren een gedetailleerd en omvangrijke beeld van de resultaten uit het onderzoek. De resultaten worden meestal gepresenteerd in een geschreven rapport.
Samenvatting. Een samenvatting geeft een gecondenseerde informatie over de belangrijkste resultaten afkomstig uit het onderzoek. De informatie is uitgelegd in een minder uitgebreide vorm. Een samenvatting behoudt de mogelijkheid om de belangrijkste resultaten te beoordelen. Over het algemeen worden voornamelijk hoofdstukken uit boeken of tijdschriftartikelen samengevat.
Ontwikkeling. Deze output is het ontwikkeld om een discussie te genereren over nieuwe kwesties ontstaan uit het onderzoek. Daarnaast kunnen theorieën of ideeën voor een debat kunnen vastgesteld worden. Dit wordt meestal gepresenteerd in schriftelijke of mondelinge vorm.
Selectief. Dit kan verschillende vormen aannemen. Deze output focust zich op geselecteerde gebieden binnen het onderzoek voor een specifiek publiek.
Er bestaan vier factoren die de vorm van de output beïnvloeden.
Het origineel, het doel en de strategie van het onderzoek.
De contractuele verplichtingen.
Het identificeren van de doelgroep.
De beschikbare middelen.
Deze factoren kunnen de onderzoeksoutput limiteren door beperkingen met betrekking tot financiële, tijd en toegang.
Het schrijven van een kwalitatief onderzoeksrapport
Het proces van het rapporteren van kwalitatief onderzoek is een van de meest uitdagende fases van het onderzoek. Er bestaat een aantal kenmerken bij het schrijven van een rapport. Deze worden hieronder besproken.
Georganiseerd raken. Er komt een punt in ieder kwalitatief onderzoeksproject wanneer het moment komt dat er begonnen moet worden met schrijven. Hier komt zowel mentale als fysieke organisatie bij kijken. Het is belangrijk een mentale break te houden en belangrijke stappen en resultaten moet noteren. Bovendien moet al het materiaal dat nodig is voor het schrijven verzameld worden. Tot slot moet er plaats in de werktijd gemaakt worden om te kunnen schrijven.
Starten. Het beginnen met schrijven is waarschijnlijk het moeilijkste deel van het proces. Er wordt aangeraden zo snel mogelijk te beginnen met schrijven, omdat schrijven ‘denken’ is. Het is belangrijk te overwegen het verhaal te vertellen en hoe het verhaal het best verteld kan worden op een georganiseerde en geïnteresseerde manier.
Beslissingen over de vorm en de stijl worden beïnvloed door het onderzoeksobject.
Structuur en inhoud
De belangrijkste kern is gemaakt van resultaten en bewijs uit het onderzoek. Het is belangrijk goed te overwegen welk bewijs gepresenteerd zal worden. Hiervoor zijn drie modellen ontwikkeld.
Puzzel: naast de onderzoeker is ook de lezer betrokken bij het oplossen van de ‘puzzel’.
Samenvatting: hierin worden de belangrijkste resultaten en conclusies van het onderzoek opgesomd.
Analytische presentatie: resultaten uit het onderzoek worden georganiseerd in gebieden van al bestaande theorieën.
Het vertellen van het verhaal
Wanneer beslissingen gemaakt worden over de inhoud en de structuur van een onderzoek, moet verder nagedacht worden over op welke manier het onderzoek verteld moet worden. De manier waarop alle elementen gerelateerd zijn zodat de lezers de aandacht erbij houden en de resultaten willen weten. Voorbeelden van elementen zijn thema’s, hypotheses en conclusies. Het rapport moet in ieder geval de belangrijkste elementen bevatten: titelpagina, erkenningen, abstract (=kleine samenvatting), inhoudsopgave, samenvatting, introductie, literatuur overzicht, onderzoeksresultaten, bewijs, conclusies en technische bijlages.
Wanneer de onderzoeker een sterke typologie geïdentificeerd en ontwikkeld heeft, is het relevant deze aan het begin van het geschreven rapport te vermelden. Bovendien moet de dekking van de verschillende populaties besproken worden. Ook de lengte van het onderzoek moet vermeld worden wanneer het invloed heeft op de resultaten.
Rapporteringsstijl en taal
De rapporteringsstijl en taal is vastgesteld door de individuele stijl, de vereisten van de financiers en de doelgroep. Het zal variëren voor verschillende typen van output. Er moet gekeken worden of er vanuit de eerste persoon of de derde persoon verteld wordt. Daarnaast moet er gekeken worden naar actief of passief en verleden tijd of tegenwoordige tijd. Tot slot moeten er beslissingen gemaakt worden over de stijl. Wordt er een realistische stijl of een confessionele stijl gehanteerd? Realistisch houdt in dat verteld wordt wat er gevonden is. Confessioneel houdt in op welke manier het onderzoek is uitgevoerd. Onderzoekstaal en terminologie moet in het geschreven rapport vermeden worden.
Beschrijven van de context van het onderzoek
In ieder rapport moet informatie opgenomen worden over de achtergrond van het onderzoek. De mate waarin dit nodig is, is afhankelijk van de doelstellingen en de aard van het onderzoek.
Over het algemeen worden onderstaande punten opgenomen:
De oorsprong van het onderzoek
De doelstelling van het onderzoek
De theoretische context waarin het onderzoek plaatsvindt
Het ontwerp en de bouw van het onderzoek en de aard van het verzamelde bewijs
Verklaringen vanuit het perspectief van de auteurs op bepaalde onderwerpen
Er moeten voldoende details bekend zijn over het onderzoek zodat de lezer een geloofwaardig oordeel kan vellen over de onderzoeksresultaten. Audit trail houdt in dat een lezer een kijkje mag nemen in het onderzoeksproces en de hoofdfases van het onderzoek mag volgen. Om als lezer mee te kunnen discussiëren, is het belangrijk voor lezers kennis te hebben over de steekproeven, de selectie methoden, beperkingen, tools etc. Ook wordt aangeraden voorbeelden als bijlage op te nemen, namelijk de topic guide, het analytisch kader en de recruitment documenten.
Lengte
Onderzoekers hebben vaak de neiging bij kwalitatief onderzoek te veel informatie op te schrijven en niet voldoende selectief zijn wat betreft het rapporteren. Er moeten keuzes gemaakt worden, en bepaalde gegevens zullen uit het rapport worden gelaten. Het wordt voor de lezers anders veel leeswerk en te onduidelijk. De lengte van het onderzoeksrapport hangt af van het aantal en de dichtheid van gebieden die opgenomen moeten worden.
Integreren van kwalitatieve en kwantitatieve resultaten
Het integreren van kwalitatieve en kwantitatieve resultaten is een belangrijk deel van het onderzoeksrapport. Kwalitatief en kwantitatief bewijs geven verschillende soorten inzichten over het ‘kennen’ van de wereld. Hierdoor moet duidelijk gemaakt worden welk soort bewijs het ‘hoofdverhaal’ vertelt. Wanneer de focus in het onderzoek ligt op kwantitatieve data, dan moet de capaciteit van kwalitatieve data toch worden gebruikt. Wanneer kwalitatief en kwantitatief bewijs ontstaat in het onderzoek, zal er een andere ‘reading’ zijn voor de verschillende typen data. De oorzaken hiervan moeten uitzocht worden door de onderzoekers. Het mag geen ‘puzzel’ worden voor de lezer.
Samenvatting
Tot slot moet er een korte samenvatting gegeven worden die een kort overzicht geeft van de belangrijkste resultaten en de conclusies. Er moet ook een korte beschrijving van de methodes worden opgenomen.
Het tonen van kwalitatief bewijs
Een van de grootste uitdagingen in kwalitatief onderzoek is het vinden van een goede manier om het verhaal te vertellen. Er moet een juiste balans gevonden worden tussen de beschrijving en de interpretatie.
Descriptive accounts
Het definiëren van elementen, categorieën en classificaties. De aard van verschillende fenomenen, houdingen, geloof, gedrag, factoren, kenmerken, gebeurtenissen, procedures en processen moeten geshowd worden.
Voorbeelden van het originele materiaal waarop een beschrijving of classificatie gebaseerd is.
De reeks diversiteit en verschillende elementen en concepten die gevormd zijn.
Een duidelijke map met alle categorieën
De basis van iedere classificatie en hoe ze aan verschillende elementen en categorieën zijn toegewezen.
Typologieën. Deze geven een beschrijving weer van de verschillende sectoren en segmenten in de onderzoekspopulatie of van de verschillende manifestaties van een verschijnsel. Het is belangrijk dat de eigenschappen die geleid hebben tot de bouw van een typologie worden weergegeven. Het kan handig zijn een case illustratie te geven va iedere typologie groep. Soms kan een typologie ook gerelateerd zijn aan een sector in een populatie. In dit geval is het nuttig de distributie van de typologie in de steekproef te beschrijven. Deze distributies zijn niet statistisch significant.
Explanatory accounts
Associaties en verbindingen. In de rapporteringsfase is het essentieel bewijs te leveren dat zorgt voor begrip bij de onderzoeker over waarom twee of meer verschijnselen aan elkaar gelinkt zijn of waarom een bepaald verschijnsel gekoppeld is aan een subgroep. Ten eerste moet het bewijs beschreven worden dat deze verbindingen ondersteunt. Dit bewijs kan expliciet of impliciet overgebracht zijn in het rapport. Het kan ook een verklarende hypothese zijn of beschikbaar zijn voor verdere analyse. Ten tweede moeten de omstandigheden beschreven worden waarin de verbinding kan veranderen. Tot slot moeten de uitzonderingen vermeld worden.
Het tonen van de verklarende basis van bewijs. De bron van de verklaring is moeilijk te doorprikken. Dit is afhankelijk van de verschillende stukken data dat verkregen is door iteratieve analyse. Hiervoor bestaan verklaringen:
Expliciete redenen: het laten zien van alle redenen die gegeven zijn door deelnemers voor een bepaald verschijnsel.
Het presenteren van de onderliggende logica of gezond verstand: impliciete verbindingen tussen data tonen. Duidelijk maken dat het voortkomt uit het onderzoek, niet de deelnemer.
Relaying explanatory concepts: de ontwikkeling van een belangrijk concept wat nuttig is in het beschrijven van de aard van verschillende verschijnselen. De achtergrond van een definitie van een concept moet weergegeven worden.
Het aantrekken van ander theoretisch of empirisch bewijs: deze theorieën en bewijs kan helpen eigen resultaten te verklaringen. Het kan achtergrond informatie geven over hoe de gebruikte concepten en theorieën ontwikkeld zijn.
Bredere verklaringen: conclusies worden getrokken door de onderzoeker.
Het laten zien en verklaren van herhaling
Frequente of dominante verschijnselen treden over het algemeen op tijdens het onderzoeksproces. De mate waarin deze moeten worden vermeld in het rapport is e beslissing van de onderzoeker. Het is essentieel om te onthouden dat statistische conclusies over de bredere populaties over het algemeen bevooroordeeld zijn. Deze zijn niet van toepassing als gevolg van de doelbewuste keuze van de steekproef. Het aantal mensen dat aan het woord geweest is kan belangrijk zijn, maar het aantal mensen wordt in kwalitatief onderzoek anders geïnterpreteerd dan in kwalitatief onderzoek. In kwalitatief onderzoek moet de focus liggen op de analyse in plaats van de tellingen van mensen.Er bestaan een paar manieren waarop het gebruik van aantallen vermeden kan worden in de rapportering. Er kunnen echter situaties zijn waarbij het handig is een bepaalde mate van kracht of gewicht van de resultaten in de populatie te noemen. Dit gebeurt wanneer er steeds meer reacties komen op een bepaald onderwerp. In deze situatie kan beschreven worden als dominant, herhalend, consistent, gespreid etc. De aantallen van een steekproef worden alleen gebruikt bij de beschrijving van een typologie binnen een steekproef.
Het gebruik van een illustratief materiaal. Er bestaat een algemeen beeld dat verwoorde passages (citaten) voor een interview of discussie soms bijdraagt aan het bewijs van resultaten in kwalitatief onderzoek. De geschreven passages zijn essentieel, en worden vaak illustratief gebruikt. Deze citaten of andere typen van primaire data kunnen effectief worden gebruikt.
Om het type taal, termen of concepten te demonstreren die gebruikt worden door mensen om een bepaald onderwerp te bespreken.
Het illustreren van de mening van mensen bij een sociaal fenomeen.
Het illustreren van de uitdrukking van mensen bij hun inzichten en gedachten over een bepaald onderwerp en de verschillende factoren die van invloedzijn.
Het illustreren van verschillende posities in relatie met een model, proces of typologie.
Het demonstreren van kenmerken over een verschijnsel, zoals kracht, ambivalentie, aarzeling, verwarring of zelfs tegenstrijdige standpunten.
Het versterken van de manier waarop complexe verschijnselen beschreven en begrepen worden.
Het vaststellen van de algemene rijkdom van een individu of groep.
Deze citaten zouden nooit gebruikt moeten worden zonder te begrijpen commentaar. Bovendien moeten de letterlijk overgenomen passages niet de vertrouwelijkheid en anonimiteit van deelnemers in gevaar brengen en het verslag mag hier niet mee beladen worden.
Het gebruik van schematische en visuele representatie
Over het algemeen zorgen deze vormen ervoor dat complexe processen en relaties toegankelijk worden voor de lezer. Ze kunnen bijdragen aan:
Het vaststellen van de reeks en diversiteit van verschijnselen en typologieën
Het vaststellen van relaties tussen verschillende factoren
Het uitleggen van complexe processen en de hierbij betrokken verschillende niveaus en dimensies.
Zorgen voor effectieve middelen voor het samenvatten.
Het breken van de texted-base format
De inhoud van de mondelinge presentatie moet eigenlijk alleen bestaan uit de belangrijkste resultaten, conclusies en methodologische kwesties. Deze begrippen moeten niet teveel in detail besproken worden. Een mondelinge presentatie is het meest effectief wanneer het zich aanpast aan het publiek in de lengte en de tijd waarin de deelnemers in staat zijn effectief te luisteren. De structuur van de presentatie moet samenhangen met het onderzoeksrapport.
De stijl van de presentatie heeft betrekking op de volgende punten.
Gebruik maken van hand-outs.
Gebruik maken van visueel materiaal.
Er moet gelet worden op de taal die gesproken wordt.
De manier van presentatie en stem is belangrijk.
In dit hoofdstuk komen we aan bij de laatste fase van het kwalitatieve onderzoeksproces. Dit betreft het rapporteren en presenteren van de resultaten afkomstig uit het onderzoek. De rapporteringsfase is cruciaal voor het succes van het onderzoek. De sociale wereld moet zo gerepresenteerd worden zoals deze is onderzocht. Het gaat dus niet alleen om het opschrijven van de conclusies maar heeft ook betrekking op het representeren van de vorm en de aard van het verschijnsel dat onderzocht is. Het rapporteringsproces is een hoogtepunt van het analyse proces. Het biedt namelijk een kans om verder te denken wanneer de gegevens allemaal zijn samengevoegd in een coherente structuur. Het is een belangrijke manier om na te denken over de data en om analytische ideeën te ontwikkelen.
Hoe ontwikkelt men case studies? - Chapter 14
In de voorgaande hoofdstukken (met name hoofdstuk 1) is besproken wanneer je kunt kiezen voor het gebruiken van de case studie methode in plaats van andere methodes. De taak die daarna volgt, is het ontwerpen van je case studie. Hier heb je een research design voor nodig. Dit is een moeilijk onderdeel van case studies, omdat een catalogus voor een design van case studies (nog) ontwikkeld moet worden. Er zijn geen boeken geschreven bij case studies die gaan over het toeschrijven van proefpersonen in verschillende groepen, de identificatie van verschillende responsen en de selectie van verschillende experimentele condities. Een veelgemaakte fout die men maakt met betrekking tot case studies is dat men denkt dat case studies een onderdeel zijn van quasi-experimentele designs. Dat zijn ze dus niet. Een case studie is een onafhankelijke onderzoeksmethode die een eigen onderzoeksdesign heeft. In dit hoofdstuk zal beschreven worden hoe men enkele en meerdere case studies kan doen.
Wat zijn de componenten en definitie van research designs?
Elk type empirisch onderzoek heeft een impliciete, dan wel een expliciete research design. Een design geeft een logische volgorde weer en het verbindt de empirische data aan de originele onderzoeksvragen en uiteindelijk ook aan de conclusie. In feite kun je een research design zien als een plan om van A naar B te komen. A is de set van vragen en B is een set van conclusies over die vragen. Een research design gaat over vier problemen: welke vragen moet je onderzoeken, welke data is relevant, welke data moet je vergaren en hoe moet je de resultaten analyseren? Een research design is dus meer dan een werkplan. Voor een case studie zijn vijf componenten van een research design erg belangrijk:
De vragen van een studie
De units van analyse
De voorstellen/beweringen van een studie
De logica die de data en beweringen aan elkaar linkt
De criteria voor het interpreteren van de bevindingen
De vorm van de onderzoeksvraag (wie, wat, hoe, wanneer en waarom) is een belangrijke aanwijzing over de research methode die het best gebruikt kan worden. Het is vaak lastig om de substantie van de vraag te bedenken. Het is daarom belangrijk om het onderwerp van interesse te verkleinen tot een of twee hoofdonderwerpen. Daarna is het handig om een aantal studies over die hoofdonderwerpen te bestuderen. Identificeer de vragen in die studies en kijk of deze vragen concluderen met nieuwe vragen of dat het ophoudt voor vervolgonderzoek. Deze onderzoeksvragen kunnen je manier van denken stimuleren. Daarna is het ook handig om een andere set van studies over hetzelfde onderwerp te bestuderen. Je voorstellingen of beweringen over een onderwerp zullen je gericht naar het zoeken van antwoorden sturen. Unit van analyse kijkt wat er geanalyseerd wordt. Is de case een persoon, een gebeurtenis of een bedrijf? Wie of wat je ook bestudeert, je hebt onderzoeksvragen nodig. Een studie kan binnen een limiet van uitvoeringen liggen als de vragen specifiek zijn. Zonder specifieke vragen ga je al gauw zoeken naar te brede antwoorden. Als een richtlijn is het handig om aan te houden dat de unit van analyse gerelateerd moet zijn aan de manier waarop je je onderzoeksvraag gedefinieerd hebt. Wanneer een onderzoeksvraag specifiek is, dan zal je gemakkelijker een unit van analyse vinden. Je zou ook aan een collega je onderzoeksvraag en de unit van analyse voor kunnen leggen. Als deze collega denkt dat unit van analyse en onderzoeksvraag niet overeenkomen, dan moet je iets aanpassen. Wanneer je je unit van analyse hebt, is het belangrijk om te zien wie daar binnen valt. Als je een kleine groep uit de populatie wilt bestuderen, dan moet je goed controleren wie daar wel en niet toe behoren. Wanneer je case studie voortbouwt op bestaand onderzoek, dan kun je dezelfde unit van analyse gebruiken.
In hoofdstuk 5 is al uitgelegd op welke manieren data gelinkt kan worden aan voorspellingen. Wanneer je niet veel ervaring hebt met onderzoek doen, dan zal je waarschijnlijk de benodigde technieken van analyse niet optimaal gebruiken. Soms zal je te veel data verzamelen en andere keren zal je te weinig data verzamelen. Met de tijd leer je uiteraard hoeveel voldoende is. De bevindingen van een studie kunnen geïnterpreteerd worden met behulp van statistische analyses. Echter, veel case studies zullen niet vertrouwen op het gebruik van statistiek en er zal dan dus gebruik gemaakt moeten worden van andere criteria.
Wat is de rol van theorie in designs?
Voor case studies is het belangrijk dat de ontwikkeling van theorie, als onderdeel van de ontwikkelingsfase, essentieel is. Dit is zowel het geval wanneer het de bedoeling is om de theorie te ontwikkelen als om de theorie te testen. Een complete research design kan de theorie die bestudeerd wordt helemaal omvatten. Uiteraard hoef je niet in het begin een allesomvattende research design te ontwikkelen. Wat belangrijk is, is dat je een blauwdruk hebt voor je studie en deze moet bepaalde voorspellingen bevatten over een hypothetisch verhaal waarom bepaalde handelingen, gebeurtenissen en gedachten plaats vinden. Het ontwikkelen van een theorie kan moeilijk zijn en tijd kosten. Bepaalde onderwerpen kunnen een rijk theoretisch raamwerk bevatten voor het ontwikkelen van een specifieke case studie. Andere onderwerpen zullen een groot raamwerk bevatten en er zal niet veel kennis bekend zijn.
Om de barrières van theorieontwikkeling te voorkomen, kun je je voorbereiden op de case studie door de literatuur die gerelateerd is aan de studie te reviewen, door de onderwerpen met docenten en collega’s te overleggen en door jezelf moeilijke vragen te stellen over de studie. Het is belangrijk om te weten dat deze theorieën verschillende subjecten kunnen bestuderen. Een theorie hoeft niet per se te gaan over een groep, maar kan ook gaan over individuen (bijvoorbeeld persoonlijkheid, cognitief gedrag en individuele perceptie), organisaties (bijvoorbeeld organisatiestructuur en prestatie) en samenlevingen (bijvoorbeeld ontwikkeling van steden en internationaal gedrag). Sommige theorieën gaan over meerdere subjecten. Zo kan decision-making theory gaan over individuen, organisaties en/of sociale groepen.
Het is belangrijk om goed naar de generalisatie van de case studie naar theorie te kijken. Daarbij is het belangrijk (vooral voor case studies )om goed onderscheid te maken tussen analytische en statistische generalisatie. Statistische generalisatie is minder belangrijk voor case studies. Bij statistische generalisatie wordt een conclusie getrokken over een populatie op grond van empirische data die verzameld is van een steekproef van de wereld. Dit wordt ook wel een Level One interference genoemd. Deze manier van generalisatie wordt vaak gebruikt, omdat onderzoekers toegang hebben tot kwantitatieve formules voor het bepalen van de zekerheid waarmee generalisaties gemaakt kunnen worden. Dit hangt voornamelijk af van de grootte en interne variatie binnen de populatie en steekproef. Deze manier van generaliseren wordt het meest gebruikt bij het uitgeven van vragenlijsten. In case studies is het vaak zo dat het handiger is om geen statistische generalisaties te doen. Bij case studies wordt vaak een theorie die al eerder ontwikkeld is gebruikt als een werk waartegen de empirische resultaten van de case studie afgezet kunnen worden en mee vergeleken kunnen worden. Dit wordt analytische generalisatie genoemd. Wanneer twee of meer cases dezelfde theorie steunen, dan kan replicatie geclaimd worden. Wanneer twee of meer cases dezelfde theorie steunen, maar niet een even plausibele rivale theorie steunen, spreken we van een Leven Two inference. De empirische resultaten kunnen in dat geval als meer potent gezien worden. Analytische generalisatie kan gebruikt worden wanneer je case studie een of meerdere cases bevat.
Wat zijn de criteria voor het beoordelen van de kwaliteit van research designs?
Een research design representeert een logische set van statements en de kwaliteit van de gegeven designs kan beoordeeld worden volgens bepaalde logische tests. Bepaalde concepten die bij deze tests horen zijn betrouwbaarheid en data afhankelijkheid. Vier tests worden vaak gebruikt om de kwaliteit van elk empirisch sociale onderzoek vast te stellen. Deze tests zijn ook relevant bij case studies. De verschillende tests zijn:
Construct validiteit: Dit houdt het identificeren van correcte operationele metingen van de concepten in. Hierbij worden meerdere bewijsbronnen gebruikt, er moet een kettingreactie van bewijs plaats vinden en informanten moeten de kladversie van de studierapportage reviewen. Construct validiteit gebeurt vaak tijdens de collectie van data en de compositie van het onderzoek.
Interne validiteit: Hierbij wordt er getracht om een causale relatie op te zetten (dit is alleen voor causale en niet voor beschrijvende of explorerende onderzoeken). Hierbij moet er ook gekeken worden naar rivaliserende verklaringen en de patronen moeten gekoppeld worden. Deze test wordt vooral tijdens de data analyse gedaan.
Externe validiteit: Dit houdt het definiëren van het domein in waarbinnen de bevindingen van de studie gegeneraliseerd kunnen worden. Als je studie bepaalde resultaten over een wijk laat zien, is dit dan generaliseerbaar voor een andere wijk uit dezelfde stad? Dit wordt vooral tijdens de fase van de research design gedaan.
Reliability/ betrouwbaarheid: het aantonen dat de resultaten van de studie herhaald kunnen worden door dezelfde methoden te gebruiken. Dit wordt vooral uitgevoerd tijdens de data collectie.
Wat zijn de designs van case studies?
In dit hoofdstuk worden vier types designs behandeld. Single en multiple case studies hebben verschillende design situaties en binnen deze twee varianten kunnen er enkele of multipele units zijn voor analyse. De vier type designs voor case studies zijn (Type 1) single case (holistische) design, (Type 2) single case (embedded) design, (Type 3) multiple case (holistische) design en (Type 4) multiple case (embedded) design.
Wat zijn de single case designs?
Bij het ontwikkelen van een case studie, moet er een onderscheid gemaakt worden tussen single en multiple case designs. Voordat er dus data vergaard kan worden, moet men beslissen of er een of meerdere cases gebruikt gaan worden om de onderzoeksvraag aan te kaarten. Een single case studie lijkt erg op een single experiment en veel van de condities van een single experiment komen overeen met die van een single case studie. Een redenering om een single case studie te gebruiken is wanneer het een kritische case in het testen van een wel geformuleerde theorie gebruikt. De theorie bevat de voorspellingen en de omstandigheden waarin de voorspellingen waar lijken te zijn. Een case die alle condities voor het testen van de theorie tegemoet komt, kan de theorie bevestigen, tegenspreken of er iets aan toevoegen. De single case kan dan gebruikt worden om te bepalen of de voorspellingen van een theorie correct zijn of dat er alternatieve sets van verklaringen meer relevant zijn. Een andere redenering voor een single case is wanneer een case een extreem of unieke case bevat. Zo is het in de klinische psychologie belangrijk om zeldzame aandoeningen te bestuderen. Omdat sommige gevallen zo zeldzaam zijn, hebben wetenschappers niet een patroon kunnen ontdekken. Daarom zijn single case designs belangrijk. Een derde redenering om single case studies te gebruiken, is de representatieve of typische case. Hierbij is het objectief om de omstandigheden en condities van een alledaagse situatie vast te stellen. Een vierde redenering om single case studies uit te voeren, is de onthullende case. Deze doet zich voor wanneer een onderzoeker de kans krijgt om een fenomeen te bestuderen die voorheen niet toegankelijke was voor de sociale wetenschappen. De vijfde redenering voor een case studie is de longitudinale case. Dit betekent dat dezelfde single case op twee of meer verschillende momenten bestudeerd wordt. De theorie zou dan moeten specificeren hoe bepaalde condities met de tijd veranderen. Wat de reden ook is voor het uitvoeren van een single case studie, je moet er altijd op bedacht zijn dat een case anders blijkt dan je dacht dat het was. Het is daarom belangrijk dat je bij single case studies voorzichtig onderzoek doet naar de potentiele case om zo de kansen van misrepresentatie te verminderen.
Een single case studie kan meer dan een unit van analyse omvatten. In een case kan ook aandacht gegeven worden aan een sub-unit of meerdere sub-units. Een case studie kan over een organisatie gaan, zoals een school, maar de analyses kunnen uitkomsten bevatten over de diensten die de school biedt en over het personeel. De zogenaamde embedded units kunnen geselecteerd worden door cluster technieken of sampling. Hoe de units ook geselecteerd worden, de resulterende design wordt een embedded case study design genoemd. Als de case studie alleen de globale aard van een organisatie zou bestuderen, dan spreken we van een holistic design. Elk design heeft zijn voor- en nadelen. Zo kan een holistic design het best gebruikt worden wanneer er geen logische sub-units te vinden zijn. Het probleem van holistic designs is wel dat het onderzoek een abstracte aard kan krijgen. Een ander nadeel is dat zo’n aard van een case studie kan veranderen, zonder dat de onderzoeker dat door heeft. De studievragen waren wellicht op een oriëntatie gericht, maar zijn gedurende het onderzoek veranderd. Het onderzoek zal dan niet goed aansluiten op de onderzoeksvraag. Wanneer zoiets gebeurt, dan is het verstandig om opnieuw te starten en met een nieuw research design. Een nadeel van een embedded design is dat het zich soms alleen focust op de sub-unit levels en niet terug kijkt naar grotere unit van analyse.
Wat zijn de multiple case designs?
Een studie kan meer dan één single case design bevatten. Wanneer dit gebeurt, dan is er sprake van multiple case designs. In dit boek worden multiple en single case designs gezien als varianten binnen hetzelfde methodologische raamwerk en er wordt geen grote onderscheid gemaakt tussen deze twee. Multiple case designs hebben voordelen en nadelen in vergelijking met single case designs. Het bewijs van multiple cases wordt vaak gezien als meer dwingend en de studie wordt daarom als robuuster gezien. De redeneringen voor een single case designs kunnen niet bevredigd worden door multipele case studies. Het uitvoeren van een multiple case studie vergt soms extensieve bronnen en kan veel tijd kosten. Deze bronnen en tijd heeft een student of één onderzoeker vaak niet. Het is daarom belangrijk om goed na te denken alvorens een multipele case studie uit te voeren. Replicatie voor multipele cases is ook belangrijk. Elke case moet zo uitgekozen worden dat het (1) gelijke resultaten voorspelt of (2) contraresultaten voorspelt, maar voor anticipatieve redenen. Wanneer cases elkaar tegenspreken, dan moeten de eerste voorspellingen veranderd worden en opnieuw getest worden met een andere set van cases. Een belangrijke stap in deze procedures van replicatie is de ontwikkeling van een rijk, theoretisch raamwerk. Het raamwerk moet de condities waaronder een fenomeen gevonden kan worden stellen. Dit raamwerk zal dan gebruikt worden om andere cases mee te generaliseren en wanneer de cases niet als voorspeld werken, dan moet de theorie aangepast worden.
De benadering van replicatie van een multipele case studie houdt in dat als eerste stap in de ontwikkeling van het onderzoek een theorie ontwikkeld moet worden en dat daarna de selectie van cases en de definitie van bepaalde metingen bepaald moeten worden. Voor elke case moet er aangegeven worden waarom een bepaalde voorspelling gedaan (of niet gedaan) werd. Tussen cases moet er gerapporteerd worden waarom er voorspeld werd dat sommige cases bepaalde resultaten hadden. Zo’n case studie methode kan in een figuur uitgezet worden. Een voorbeeld hiervan is ook te vinden op bladzijde 391 van het boek. In figuur 2.5 is een gestippelde lijn/ feedback loop te zien. Deze laat zien dat er een belangrijke ontdekking is gedaan tijdens het uitvoeren van een van de individuele case studies. Zo’n ontdekking zou er zelfs toe kunnen leiden dat de theoretische voorspellingen aangepast moeten worden. Zo’n redesign moet plaats vinden voordat je verder gaat. De selectie van andere cases en veranderingen in de case studie zou hier bij kunnen horen. Zonder zo’n herdesign kun je er van beschuldigd worden dat je nieuwe ontdekkingen niet meeneemt om je originele design te accommoderen. Uiteindelijk kun je er ook van beschuldigd worden dat je selectief dingen rapporteert.
Een veelvoorkomende vraag bij multiple case designs is hoeveel cases er nodig zijn voor een studie. De typische criteria van steekproefgrootte zijn niet van toepassing op multipele case designs. Het hangt allemaal af van de mate van zekerheid die jij wilt dat jouw case studie heeft en het wordt ook op discreet gevoel gedaan. Het is dus niet gebaseerd op een formule.
De beredenering om een multipele case design te kiezen is afhankelijk van je begrip over de replicaties. De meest simpele vorm hiervan is het selecteren van twee of meer cases die volgens jou letterlijke replicaties van elkaar zijn. Er kan ook gekozen worden voor multipele case designs nadat er goed van tevoren nagedacht is over de verschillende condities en het verlangen om subgroepen van bepaalde cases te hebben. Elk gebruik van een multiple case design moet een replicatie volgen, niet een sampling logica.
Welk advies wordt er gegeven met betrekking tot het kiezen van case designs?
De schrijvers van het boek geven als advies mee dat, wanneer je de keuze hebt, je voor multipele case designs moet kiezen boven single case designs. Je kansen om een goede case studie te doen zijn op die manier groter. Single case studies zijn vrij gevoelig. Met twee cases heb je al de mogelijkheid van directe replicatie. De analytische conclusies die onafhankelijk van de twee cases genomen kunnen worden, zijn sterker dan de conclusies die getrokken worden uit één case. Daarnaast is het zo dat men sceptisch kan worden over jouw vermogen om empirisch werk uit te voeren als je alleen één case studie doet. Twee cases doet neemt al een groot deel van het scepticisme weg. De schrijvers raden je dan ook aan om als doel ten minste twee cases te hebben. Wat de schrijvers nog meer adviseren, is om flexibel te zijn. Nieuwe ontdekkingen tijdens het onderzoek kunnen erg belangrijk zijn en je moet dan ook welwillend zijn om veranderingen door te voeren in de originele onderzoeksdesign. In een mixed methods research combineert de onderzoeker kwantitatieve en kwalitatieve onderzoekstechnieken, onderzoeksmethoden, benaderingen en concepten in één studie. Verschillende methodes worden in verschillende onderzoeken uitgevoerd, maar de methoden bevatten wel dezelfde onderzoeksvraag. Door een mixed method research kunnen onderzoekers complexe vraagstukken bestuderen. Zo’n mixed method research kan heel breed zijn en hoeft niet alleen kwantitatieve en/of kwalitatieve onderzoeken te bevatten. Een case studie kan in een survey gedaan worden, maar een survey kan ook deel uitmaken van een case studie. Mixed methods zijn per definitie moeilijker uit te voeren dan studies met één methode, maar ze bieden een onderzoeker wel mogelijkheden tot het onderzoeken van bredere en meer gecompliceerde onderzoeksvragen. De schrijvers adviseren daarom ook om case studies te mixen met andere methodes.
In de voorgaande hoofdstukken (met name hoofdstuk 1) is besproken wanneer je kunt kiezen voor het gebruiken van de case studie methode in plaats van andere methodes. De taak die daarna volgt, is het ontwerpen van je case studie. Hier heb je een research design voor nodig. Dit is een moeilijk onderdeel van case studies, omdat een catalogus voor een design van case studies (nog) ontwikkeld moet worden. Er zijn geen boeken geschreven bij case studies die gaan over het toeschrijven van proefpersonen in verschillende groepen, de identificatie van verschillende responsen en de selectie van verschillende experimentele condities. Een veelgemaakte fout die men maakt met betrekking tot case studies is dat men denkt dat case studies een onderdeel zijn van quasi-experimentele designs. Dat zijn ze dus niet. Een case studie is een onafhankelijke onderzoeksmethode die een eigen onderzoeksdesign heeft. In dit hoofdstuk zal beschreven worden hoe men enkele en meerdere case studies kan doen.
Hoe bereid je het verzamelen van case studie bewijs voor? - Chapter 15
Veel onderzoekers denken dat case studies uitvoeren gemakkelijk is. Dat is dus niet zo, want de procedure voor het vergaren van data is niet geroutineerd, in tegenstelling tot case studies en dergelijke. Voor het uitvoeren van een goede case studie, is een goed opgeleide onderzoeker nodig. Er is echter geen lijst waarmee je kunt bekijken of iemand een goede case studie onderzoeker wordt. Bepaalde vaardigheden die wel nodig zijn, zijn:
Een goede case studie onderzoeker moet goede vragen kunnen stellen en de antwoorden interpreteren
Een goede case studie onderzoeker moet goed kunnen luisteren en niet gevangen zitten door zijn of haar ideologieën
De onderzoeker moet goed begrijpen wat er bestudeerd wordt
De onderzoeker moet flexibel zijn
De onderzoeker moet unbiased zijn
Het is voor case studie onderzoekers belangrijk om goede vragen te stellen. Maar daarbij is het ook van belang om in je achterhoofd te houden dat de meeste case studies gaan over kritische zaken van mensen. Daarom moet er voorzicht met zo´n case studie omgegaan worden. Hoe zou je voorzichtig te werk kunnen gaan? Onderzoekers hebben een informed consent (toestemmingsbrief) nodig van alle proefpersonen. Proefpersonen mag ook geen kwaad overkomen, dus ze zouden eigenlijk niet bedrogen mogen worden tijdens het onderzoek. Ook moet hun privacy gewaarborgd worden en de vertrouwelijkheid van de onderzoeker. Wanneer het gaat om kwetsbare groepen (zoals kinderen of gehandicapten), dan moeten er extra maatregelen getroffen worden om deze kwetsbare groepen te beschermen. Elk onderzoeksinstituut heeft tegenwoordig een commissie die goed naar het onderzoeksvoorstel kijkt en beoordeelt of het uitgevoerd mag worden. Een case studie mag pas gewonnen worden als je toestemming hebt gekregen van de commissie.
Een case studie onderzoeker moet ervaren zijn. In principe moet elke onderzoeker die een case studie uitvoert, handelen als een senior onderzoeker. Daarom worden er ook wel af en toe trainingen gegeven in het uitvoeren van een case studie. De training begint met de definitie van de vragen en ontwikkeling van het onderzoeksdesign. Vaak hangt een case studie ook af van een case studie team. Dit is om de volgende redenen:
Vaak is het nodig om tegelijkertijd intensief data te onderzoeken. Daar is dan een team van onderzoekers voor nodig.
Vaak zijn ook meerdere cases betrokken en er zijn dan ook meerdere personen nodig om elke setting/plaats te observeren
Ook kan een combinatie van de vorige twee genoemde dingen het geval zijn
Het doel van zo’n training is om alle team leden te laten begrijpen waarom zo’n studie gedaan wordt, welk bewijs er wordt gezocht, welke variaties er verwacht kunnen worden en wat ondersteunende dan wel tegenstrijdig bewijs zou kunnen zijn voor elk gegeven populatie.
Een training heeft ook als doel om problemen naar boven te halen. Zo’n training kan aantonen welke gebreken er zijn in een case studie design en op die manier weet men wat er aan gepast zou moeten worden. De training zou ook aan kunnen tonen waarin het team onverenigbaar is. Aan de teamleden zou ook verteld moeten worden dat bewijs dat tegensprekend is, gerespecteerd moet worden als het verifieerbaar is. Ook zou zo’n training onpraktische tijdsdeadlines en verwachtingen aan kunnen tonen. Aan de andere kant zou zo’n training ook positieve dingen uit kunnen wijzen. Zo zou het uit kunnen wijzen dat de teamleden goed met elkaar samen kunnen werken en dat hun vaardigheden bij elkaar passen.
Het case studie protocol
Een protocol is meer dan alleen een vragenlijst of een instrument. Het bevat ook de generale regels die gevolgd moeten worden en het is niet essentieel om een multiple case studie te doen, maar het is wel gewenst. Een protocol verhoogt de betrouwbaarheid van een case studie en begeleidt de onderzoeker in het uitvoeren van de data collectie. Het houdt je ook op het onderwerp van de case en het bereid je voor op het anticiperen van enkele problemen. Het zou handig kunnen zijn om het publiek te identificeren voordat je het onderzoek uitvoert.
In een case studie protocol zijn de volgende secties altijd betrokken:
Overzicht van het project. De achtergrond informatie moet besproken worden. Dat is een statement van het project dat je aan iedereen kan laten zien. Het moet ook belangrijke zaken bevatten met betrekking tot de dingen die onderzocht worden en de relevante lezingen over het onderwerp.
Veld procedure. Case studies worden in een real-life context uitgevoerd. Je moet leren om de gebeurtenissen van het echte leven te integreren met het plan van data collectie. In een laboratorium setting kunnen proefpersonen vaak niet afwijken van gedwongen keuzes en hun gedrag is ook beperkt door de regels van de onderzoeker. De veld procedures van het protocol moeten grote taken in het verzamelen van data benadrukken: krijg toegang tot belangrijke organisaties of kandidaten, zorg voor voldoende middelen in het veld (computer, schrijfgerei), ontwikkel een procedure voor het roepen om hulp wanneer het nodig is, bereid je voor op onverwachte gebeurtenissen, zoals veranderingen in beschikbaarheid en maak een duidelijke schema voor het verzamelen van data
Case studie vragen: de vragen in zo’n protocol zijn gesteld aan de onderzoeker, niet aan de proefpersoon. Dit houdt de onderzoeker op zijn hoede. Elke vraag moet ook een lijst met bronnen bevatten
Er zijn verschillende types vragen en deze vragen worden verdeeld over vier levels:
Level 1: vragen gesteld aan specifieke proefpersonen
Level 2: vragen over de individuele case
Level 3: vragen over het patroon van bevindingen over verschillende cases
Level 4: vragen over ene hele studie
Level 5: normatieve vragen over beleidsaanbevelingen en conclusies
Level 3 vragen kunnen pas beantwoord worden als alle data van alle cases bestudeerd worden.
Gids en screening
Het is handig om het formaat, publiek en outline te plannen. De meeste onderzoekers vergeten dat echter. De meeste case studies volgen het formaat van een experiment, wanneer de onderzoeksvragen en hypothesen opgesteld zijn: een omschrijving van het research design, het middelen, data collectie procedures, het presenteren van de data die verzameld is, analyse van de data en een discussie over de bevindingen en conclusies. Hou wel in gedachten, dat case studie plannen kunnen wijzigen en je als onderzoeker flexibel moet zijn.
Soms is het makkelijk om te kiezen wie je als onderzoeker aan gaat nemen, maar andere keren kan het lastig zijn, omdat er veel goede kandidaten aangemeld zijn. Als er te veel kandidaten zijn, dan wordt het aangeraden om een twee-fasen screening procedure te doen. Eerst moet relevante kwantitatieve data over de pool vergaard worden. Daarna moet je relevante criteria opstellen voor het reduceren van het aantal kandidaten. Het is handig om het aantal kandidaten terug te brengen naar 20.
De pilot case studie
Pilot cases kunnen uitgevoerd worden om de laatste case studie design te selecteren, maar een pilot case kan ook een gecompliceerde case weergeven, in vergelijking tot een echte case. Dit betekent dus dat vrijwel alle relevante data collecties tegengekomen zullen worden in de pilot case.
Een pilot test is niet een pre-test, omdat een pilot test formatief en assisterend is. Een pilot case studie kan zo belangrijk zijn, dat meer bronnen gericht zullen zijn tot deze fase dan tot het verkrijgen van data van de daadwerkelijke case. Het is daarom belangrijk om de volgende deelonderwerpen te bespreken: het selecteren van pilot cases, de aard van vergaren van die cases en de aard van rapportage van pilot cases. Gemak, geografische nabijheid en toegang kunnen belangrijke criteria zijn. Het is mogelijk om verschillende pilot cases voor verschillende types van technologie te proberen. Na een pilot case moet je feedback geven. Daartoe moet er ook een protocol ontwikkeld zijn voor een pilot case. Een pilot case moet niet gedaan worden voor een erg informeel of een erg gepersonaliseerd onderzoek.
Zo’n pilot case kan breder zijn dan de ultieme data collectie. Het kan zowel de substantieve als de methodologische issues dekken. Data van de pilot studie kan de issues laten zien die bestudeerd zijn. De rapportages hebben een hoge waarde en moeten duidelijk geschreven worden. Het verschil tussen zo’n pilot rapportage en echte rapportage is dat het pilot rapportage expliciet moet vermelden over de lessen die geleerd zijn met betrekking tot de veld procedures en research design.
Veel onderzoekers denken dat case studies uitvoeren gemakkelijk is. Dat is dus niet zo, want de procedure voor het vergaren van data is niet geroutineerd, in tegenstelling tot case studies en dergelijke. Voor het uitvoeren van een goede case studie, is een goed opgeleide onderzoeker nodig. Er is echter geen lijst waarmee je kunt bekijken of iemand een goede case studie onderzoeker wordt. Bepaalde vaardigheden die wel nodig zijn, zijn:
Een goede case studie onderzoeker moet goede vragen kunnen stellen en de antwoorden interpreteren
Een goede case studie onderzoeker moet goed kunnen luisteren en niet gevangen zitten door zijn of haar ideologieën
De onderzoeker moet goed begrijpen wat er bestudeerd wordt
De onderzoeker moet flexibel zijn
De onderzoeker moet unbiased zijn
Hoe verzamel je bewijs? - Chapter 16
Case studie bewijs kan van vele bronnen komen. Dit hoofdstuk zal zes van deze bronnen bespreken: documentatie, archief notities, interviews, directe observaties, proefpersoon observaties en fysieke artefacten.
Zes bronnen van bewijs
De bronnen hieronder besproken worden het vaakst gebruikt bij case studies. Hou echter wel in het achterhoofd dat er nog meer bronnen zijn. Geen enkele bron heeft een totale voorsprong op de andere en veel van die bronnen complimenteren elkaar. De bronnen zullen hieronder besproken worden.
Documentaire informatie is relevant voor vrijwel elk case studie onderwerp. Dit type informatie kan veel vormen aannemen en moet gebruikt worden voor expliciete data collectie plannen. Voor case studies is het belangrijk om documenten van verschillende bronnen te vergelijken en om documenten met andere soorten bronnen te vergelijken. Documenten kunnen ook andere bronnen ‘helpen.’ Zo kunnen documenten helpen met het verifiëren van de correcte spelling van namen en titels die in een interview genoemd zijn. Je kunt veel informatie halen uit documenten en je conclusies er uit trekken. Er moet systematisch gezocht worden naar relevante documenten. Je moet kritisch zijn, want niet alle documenten vertellen de waarheid. Daarom moet elk document gereviewed worden. Een nadeel van documenten is dat er soms te veel aan is, dat je door de bomen het bos niet meer ziet.
Archief records komen vaak in de vorm van computer bestanden voor. Dit type data kan gebruikt worden samen met andere bronnen van informatie voor een case studie. Echter, het belang van archief records varieert nogal. Er moet altijd gekeken worden hoe het bestand tot stand was gekomen en de nauwkeurigheid van het bestand moet onderzocht worden. De meeste records zijn ook niet met hetzelfde doel als een case studie gepubliceerd, en ook niet voor hetzelfde publiek. Daar moet rekening mee gehouden worden als je het gaat interpreteren. Interviews zijn een de belangrijkste bronnen voor case studie informatie. Interviews zijn geleide conversaties. Door het interview proces heen, heb je twee taken: het opvolgen van jouw onderzoeksvragen en het stellen van de daadwerkelijke vraag in een unbiased manier.
Een type van case studie interview is een in-depth interview. Je kunt daarbij proefpersonen vragen over feiten en hun meningen over gebeurtenissen. Je kunt een proefpersoon ook vragen om zelf zijn/haar inbreng over een onderwerp te geven. Daarom kan het interview over een langer tijdsbestek plaats vinden. Dat is de reden dat veel onderzoekers andere bewijsbronnen zoeken. Hoe meer een onderzoeker assisteert, hoe meer hij een informant wordt. Je moet als hoofdonderzoeker niet afhankelijk worden van je assistent. Je moet ook op andere bewijsbronnen vertrouwen en zoeken naar tegenstrijdig bewijs.
Een andere type case studie interview is een focused interview. Hierin wordt een persoon voor een korte periode geïnterviewd. In zulke gevallen, mogen de interviews open zijn en op een conversatie-achtige manier plaatsvinden. Waarschijnlijk zal een onderzoeker wel bezig zijn om een bepaalde set van vragen te volgen uit het case studie protocol. Wanneer je zulke interviews uitvoert, dan moeten je vragen voorzichtig geformuleerd zijn, zodat je naïef lijkt wat het onderwerp betreft en op die manier de geïnterviewde een verhaal laat vertellen.
Een derde type van case studie interviews bevat meer gestructureerde vragen. Dit is een survey. Zo’n survey kan kwantitatieve dat als deel van het bewijs van de case studie aanleveren.
Overall interviews zijn een essentiële bron van case studie bewijs. De reden is dat de meeste case studies over menselijke zaken of gedragsgebeurtenissen gaan. Welke vraag vaak naar voren komt bij het uitvoeren van interviews, is of het opgenomen moet worden. Dit is een persoonlijke voorkeur. Het geeft je wel meer zekerheid dat je dingen goed hebt begrepen. Echter, opnameapparatuur mag niet gebruikt worden wanneer een geïnterviewde weigert toestemming te geven of er oncomfortabel van wordt, wanneer er geen concrete plannen zijn voor het terug luisteren van de opnames, wanneer de onderzoeker onhandig is met de mechanische apparaten en voor ruis zorgt of wanneer de onderzoeker denkt dat het opnameapparatuur een vervanger is voor het aandachtig luisteren tijdens het interview. Dit laatste betekent dat een interviewer dus niet mag denken ‘ik liet niet echt op, want het wordt toch opgenomen.’
Directe observaties zijn andere bronnen van bewijs. Een case studie moet plaats vinden in de natuurlijke setting van een case en daardoor wordt ook een mogelijkheid voor directe observatie gecreëerd. Deze observaties dienen als andere bronnen van bewijs in case studies. De observaties kunnen lopen van formele naar casual data collectie activiteiten. Observationeel bewijs is vaak nuttig in het verschaffen van additionele informatie over het onderwerp dat bestudeerd is. Om de betrouwbaarheid van observationeel bewijs te verhogen, dienen er meerdere observanten te zijn.
Proefpersoon observatie is een andere bewijsbron. Dit is een speciale manier van observatie, waarin je niet een passieve observant bent. Je mag verschillende rollen aannemen in de case studie situatie en ook echt deelnemen aan de gebeurtenissen die bestudeerd worden. Dit wordt vaak gebruikt in antropologische studies naar verschillende culturen. Het kan ook gebruikt worden voor grote organisaties of kleine informele groepen. Proefpersoon observatie kan echter wel problemen met zich meebrengen. Zo kan een participant-onderzoeker kleine dingen manipuleren. Dit zou zowel goed als slecht voor het onderzoek kunnen zijn. Ook bekijkt zo’n onderzoeker het door de ogen van de onderzochte, wat ook positief en negatief kan zijn. Het grootste probleem is een bias. Soms moet een onderzoeker een ‘slechte’ rol aannemen. Ook kan het aannemen van een participant rol er voor zorgen dat de onderzoeker niet genoeg energie schenkt aan het observeren van de echte proefpersonen. Er moet dus goed een afweging worden gemaakt tussen de voor- en nadelen van zo’n onderzoeksmethode.
Fysieke artefacten zijn bewijsbronnen. Dit kunnen technische snufjes zijn, gereedschappen, instrumenten, kunst of ander fysiek bewijs. Deze worden voornamelijk gebruikt in antropologisch onderzoek.
Drie principes van data collectie
De voordelen van deze zes bronnen van bewijs kunnen gemaximaliseerd worden wanneer je drie principes opvolgt. Deze zouden eigenlijk altijd opgevolgd moeten worden en ze zijn relevant voor alle zes type bronnen. Ze kunnen namelijk helpen met het construeren van de construct validiteit en betrouwbaarheid van het case studie bewijs.
Het eerste principe is om meerdere bronnen van bewijs te gebruiken, traingulation. Bij case studies is het belangrijk om meerdere bronnen te gebruiken. Elk bevinding of conclusie uit een case studie zal meer overtuigend zijn als het gebaseerd is op verschillende bronnen van informatie. Volgens Patton zijn er vier typen triangulation- de triangulation
Van data bronnen
Tussen verschillende beoordelaars
Van perspectieven tot dezelfde data set
Van methoden
De meeste focus ligt op data bronnen. Aan het gebruik van meerdere bronnen voor bewijs zit echter wel een voorwaarde. Het vergaren van data door meerdere bronnen is duurder dan wanneer je een bron zou gebruiken. Wat ook belangrijk is, is dat elke onderzoeker moet weet hoe hij al die verschillende technieken voor het verzamelen van data moet gebruiken.
Het tweede principe is om een case studie database te creëren. Dit heeft te maken met de manier waarop de data collectie voor case studies georganiseerd en gedocumenteerd wordt. Dit bestaat uit twee aparte condities:
De data
Het rapportage van de onderzoeker
Een case studie database verhoogt de betrouwbaarheid van de gehele case studie. Het tekortkomen van zo’n formele database moet gecorrigeerd worden. Er zijn meerdere manieren om dit te bereiken, maar dan moeten jij en de andere onderzoekers wel even extra moeite doen. Tips voor het maken van zo’n database zijn:
Case studie notities. Deze notities moeten opgeslagen worden op zo’n manier, dat men het later ook terug kan vinden. Ze moeten dus georganiseerd, gecategoriseerd, compleet en toegankelijk zijn.
Case studie documenten. Het belangrijkste is om de documenten klaar te maken voor later gebruik.
Tabulaire materialen. De database kan ook (stenen) platen bevatten als bron. Dit moet ook opgeborgen worden
Vertelsels. Het beste is om open vragen te stellen, zodat de proefpersoon veel vertelt.
Het derde principe is om een keten van bewijs te bewaren. Dit principe verhoogt de betrouwbaarheid van de informatie in een case studie. Dit betekent dat een externe observant (die de case studie leest) alles van de eerste vorm van bewijs tot aan de conclusie leest. De externe observant zou de stappen zo op moeten kunnen volgen.
Case studie bewijs kan van vele bronnen komen. Dit hoofdstuk zal zes van deze bronnen bespreken: documentatie, archief notities, interviews, directe observaties, proefpersoon observaties en fysieke artefacten.
Hoe analyseer je de data? - Chapter 17
Het analyseren van case studie bewijs is een van de minst ontwikkelde en meest moeilijke aspecten van het uitvoeren van een case studie. Vaak beginnen onderzoekers aan een case studie, zonder vooraf na te denken hoe het bewijs geanalyseerd gaat worden. Tegenwoordig bestaat er veel computer software die je kan helpen met het analyseren van kwalitatieve data. Deze programma’s kunnen helpen met het categoriseren en coderen van grote lappen tekst. Hou wel in gedachten, dat deze programma’s helpen, ze voeren niet de analyse zelf voor je uit. Met een case studie, dient een verhaal verteld te worden. De analytische strategie helpt je om het verhaal in elkaar te zetten. Er kunnen vier strategieën gebruikt worden om het bewijs eerlijk te behandelen, analytische conclusies te trekken en het uitsluiten van alternatieve interpretaties:
Het vertrouwen op theoretische proposities. De eerste en meest geliefde strategie is het volgen van de theoretische proposities die je geleid hebben tot je case studie. Het originele design van de case studie was gebaseerd op die veronderstellingen en die hebben geleid tot het opstellen van onderzoeksvragen, reviews van de literatuur en nieuwe hypothesen.
Het ontwikkelen van een case omschrijving: een tweede strategie is om een omschrijvende framework voor de organisatie van de case studie te ontwikkelen.
Het gebruiken van zowel kwalitatieve als kwantitatieve data. Als je beide typen data kunt analyseren, dan is dat echt top (maar dan moet je wel gevorderd zijn in het uitvoeren van onderzoek).
Het onderzoeken van rivaliserende verklaringen. Probeer rivaliserende verklaringen te testen. Wellicht heb je een rivaliserende hypothese opgesteld, of heb je rivaliserende data binnen gekregen van verschillende groepen.
Pattern matching
Voor case studie analyses, wordt vaak pattern-matching logica gebruikt. Daarbij wordt een empirisch patroon vergeleken met de het voorspelde patroon. Als de patronen overeenkomen, dan kunnen de resultaten de case studie helpen om de interne validiteit te versterken. Als de case studie een exploratieve studie is, dan kunnen de patronen gerelateerd zijn aan de afhankelijke en onafhankelijke variabele. De non-equivalent dependent variable design houdt in dat wanneer er voor de initiële voorspelde waarden een patroon is gevonden en tegelijkertijd geen patroon is gevonden voor alternatieve verklaringen, dan kan er een sterke conclusie getrokken worden.
Het komen tot verklaringen
Als je een fenomeen wilt verklaren, dan moet je kijken of er een causal verband bestaat tussen de variabelen. Soms is het lastig om een patroon te vinden. Ook is het lastig om te zeggen of het een causaal verband is. Vaak begint het met het maken van een uitspraak over causaliteit. Daarna zal je de bevindingen van zo’n case tegen de statement testen. Vervolgens kun je je statement bijspijkeren. Ook kun je de andere details van de case veranderen. Daarna kan je de dingen die je veranderd hebt onderzoeken en het zo blijven herhalen voor zo lang het nodig is. Let er wel op dat je niet afdwaalt van je initiële doel door het uitvoeren van allemaal nieuwe onderzoeken en veranderingen.
Time-series analyse
Een derde analytische techniek is om een time-series analyse uit te voeren. Deze is hetzelfde als de time-series analyse die uitgevoerd wordt in experimenten en quasi-experimenten. Een time-series design kan simpeler zijn dan een pattern-matching: in een time-serie kan één afhankelijke of onafhankelijke variabele zitten. Dan is het vrij makkelijk om dingen te analyseren. Echter, wanneer trends veranderen tussen die time-series op een niet vaste manier (bijvoorbeeld eerst toenemen, dan afnemen, dan weer afnemen), dan kan zo’n time-series analyse erg lastig worden. Een complexere time-series creëert grotere problemen voor het verzamelen van data, maar het leidt ook tot het versterken van de analyse. Zo’n time-series kan case studies ook helpen met het vaststellen van causaliteit.
Causaliteit kan vastgesteld worden als:
Een gebeurtenis altijd voor een andere plaats vindt. Omgekeerd vindt het niet plaats
Sommige gebeurtenissen moeten altijd gevolgd worden door andere gebeurtenissen
Sommige gebeurtenissen kunnen alleen andere gebeurtenissen volgen na een bepaalde tijdsperiode
Sommige tijd periodes in case studies kunnen gemarkeerd worden door klassen van gebeurtenissen die verschillen van klassen van andere periodes
Logische modellen
Deze manier van onderzoeken is de laatste paar jaar erg nuttig gebleken voor case studies. Het logische model stippelt een ketting van gebeurtenissen uit over een bepaald tijdsbestek. De gebeurtenissen zijn in elkaar gezet als oorzaak-gevolg-oorzaak-gevolg patroon, waarbij de afhankelijke variabele (gebeurtenis) in een eerder stadium de onafhankelijke variabele (causale gebeurtenis) wordt voor de volgende stadium. Het gebruik van logische modellen bestaat uit het empirisch matchen van geobserveerde gebeurtenissen aan theoretisch voorspelde gebeurtenissen. Er kan naar verschillende types gekeken worden. zo kan er gekeken worden naar individuele modellen, organisationele modellen of hele programma modellen.
Cross-case synthese
Deze techniek is vooral relevant voor het analyseren van meerdere cases. Het is voornamelijk relevant als een case studie uit tenminste twee cases bestaat. Dan zal de analyse makkelijker zijn en de bevindingen zullen robuuster zijn dan alleen bij één case. Deze cross-case synthese kan ook uitgevoerd worden als de studies niet in eerste instantie samen uitgevoerd waren, maar echt als onafhankelijke onderzoeken gedaan werden.
Het maakt eigenlijk niet uit welke analytische strategie gekozen is. Jij moet als onderzoeker er altijd voor zorgen dat jouw analyse van de hoogste kwaliteit is. Je analyse moet altijd laten zien dat je naar alle bewijs hebt gekeken. Jouw analyse moet rivaliserende interpretaties langslopen. Ook moet je analyse het hebben over de meest significante aspect van je case studie. Tenslotte moet je je eigen voorkennis gebruiken in de case studie.
Het analyseren van case studie bewijs is een van de minst ontwikkelde en meest moeilijke aspecten van het uitvoeren van een case studie. Vaak beginnen onderzoekers aan een case studie, zonder vooraf na te denken hoe het bewijs geanalyseerd gaat worden. Tegenwoordig bestaat er veel computer software die je kan helpen met het analyseren van kwalitatieve data. Deze programma’s kunnen helpen met het categoriseren en coderen van grote lappen tekst. Hou wel in gedachten, dat deze programma’s helpen, ze voeren niet de analyse zelf voor je uit. Met een case studie, dient een verhaal verteld te worden. De analytische strategie helpt je om het verhaal in elkaar te zetten.
Qualitative Research Methods - Maruster & Gijsenberg - 1e druk - BulletPoints
Wat is de ontstaansgeschiedenis van kwalitatief onderzoek? - BulletPoints 1
Kwalitatief onderzoek heeft een aantal eigenschappen. Het is er op gericht om een heldere en geïnterpreteerde begrip van de sociale wereld van proefpersonen te weergeven, het bestaat uit kleine steekproeven, er is nauw contact tussen onderzoeker en proefpersoon en het is rijk aan data.
Empirisme is alle kennis over de wereld die ontstaat uit onze belevingen en het komt tot stand door onze zintuigen.
Het verschil tussen wetenschap en natuur is dat wetenschap er op gericht is om belangrijke ervaringen te begrijpen en natuur is er op gericht om voorspellingen die volgens bepaalde regels verlopen te produceren
Ontologie is de filosofie die probeert om alle bestaande dingen te categoriseren. Het debatteert er over of er een sociale realiteit is. Er wordt onderscheid gemaakt tussen realisme, materialisme en idealisme.
Realisme stelt dat er een verschil is tussen de manier waarop de wereld is en de betekenis en interpretatie van de wereld die individuen hebben. Materialisme stelt dat er een echte wereld is, maar dat alleen materiële kenmerken van de wereld de realiteit houden. Dit houdt in dat overtuigingen en ervaringen niet de wereld maken.
Idealisme stelt dat realiteit alleen gekend kan worden door de menselijke geest en door sociaal geconstrueerde betekenissen.
Epistemologie is de manier van het weten en leren over de sociale wereld. Er zijn twee vormen: positivsme (sociale wereld kan bestudeerd worden in termen van regels, natuur en statistiek kan gebruikt worden) en interpretivisme (feiten en waarden zijn niet afzonderlijk van elkaar, er zijn geen regeltjes en geen methodes van natuurlijke wetenschappen).
Volgens pragmatisme moeten kwalitatieve en kwantitatieve onderzoeken als complimenterende strategieën gezien worden.
Welke kwalitatieve onderzoeksmethodes voor sociaal onderzoek zijn er? - BulletPoints 2
Er zijn verschillende functies van kwalitatief onderzoek: contextueel (beschrijft de aard van wat bestaat), explanatory (onderzoekt de redenen voor wat bestaat), evaluative (het beoordeelt de effectiviteit van wat bestaat) en generative (het helpt de ontwikkeling van theorieën, strategieën en acties).
Formatieve evaluatie is ontwikkeld om informatie te geven die een programma of beleid verandert op helpt.
Summative evaluatie is de impact van een interventie of beleid in termen van effectiviteit en de verschillende uitkomsten die er uit zijn gekomen.
Kwalitatief onderzoek is handig wanneer de factoren niet goed begrepen worden, complex of gevoelig zijn.
Er zijn twee benaderingen voor het verzamelen van kwalitatieve data: natuurlijk voorkomende data (observaties, document analyse) en gegenereerde data door interventies en onderzoek (biografische methodes, interviews). Het is handig om ze te mixen.
Drie manieren om kwalitatief en kwantitatief onderzoek samen te gebruiken zijn preceding statistisch onderzoek, alongside statistisch onderzoek en follow-up statistisch onderzoek.
Welke afwegingen zijn er bij het opstellen van een onderzoeksontwerp? - BulletPoints 3
Een goed kwalitatief onderzoeksdesign heeft een goed gedefinieerd doel en genereert data dat betrouwbaar en valide is.
Er zijn vijf hoofdaspecten van research designs: (1) de ontwikkeling van onderzoeksvragen, (2) het bouwen van designs om een research setting en populatie heen, (3) het selecteren van de time frame voor data collectie, (4) de keuze van data collectie en (5) het onderhandelen over onderzoeksrelaties.
Soms is het handig om na te denken over de beloningen die proefpersonen kunnen krijgen (chocolade, geld). Zo zijn wellicht meer mensen bereid om mee te doen.
Er moet ook goed nagedacht worden over de risico’s die iemand kan lopen tijdens het onderzoek. Een proefpersoon mag geen slecht gevoel of trauma overhouden aan het onderzoek.
Hoe stel je een onderzoeksdesign op en selecteer je samples? - BulletPoints 4
Een grote onderscheiding tussen steekproeven is probability en niet-probability sampling.
De hoofd sampling benaderingen zijn criterion sampling, theoretical sampling en opportunistic sampling.
Criterion based sampling houdt in dat de sample units gekozen zijn omdat ze bepaalde kenmerken hebben die zullen helpen met het begrijpen van vragen die de onderzoeker heeft. Er zijn verschillende types: homogeneous (het geeft een gedetailleerd beeld van een bepaald fenomeen), heterogeneous (bevat fenomenen die erg van elkaar verschillen om de centrale thema’s te identificeren).
Extreme case deviant (cases zijn gekozen omdat ze speciaal of ongewoon zijn), intensity (extreme cases van specifieke fenomenen) en typische cases (cases die posities karakteriseren die normaal zijn), stratified purposive (het selecteren van groepen die variatie op bepaalde fenomenen laten zien, maar ze zijn vrij gomogeneous, dus de subgroepen kunnen vergeleken worden) en critical case sampling (cases zijn gekozen op basis dat ze een fenomeen demonstreren of dat ze dramatische posities hebben).
Theoretische sampling is een vorm van purposive sampling, waarin de onderzoeker incidenten, mensen of units op basis van hun potentiële contributie tot de ontwikkeling van theoretische constructen test.
Opportunistic sampling betekent dat de onderzoeker gebruik maakt van onvoorziene kansen. Convenience sampling heeft niet echt een strategie, de onderzoeker kiest de sample volgens het gemak.
De verschillende benaderingen hebben een aantal dingen gelijk: (1) het gebruik van beschreven sectie criteria, (2) steekproefgrootte en (3) additionele steekproeven.
Er zijn twee types van sample frames (1) bestaande bronnen (administratie, surveys) en (2) gegenereerde sampling frames (kosten meer tijd, onderzoek door organisatie, chain sampling).
Hoe kun je interview voor je onderzoek het beste opstellen en structureren? - BulletPoints 5
Er zijn drie hoofdtypes van kwalitatieve data vergaring: ongestructureerd (focus groep data collectie), semi-gestructureerd (interviews en evaluatie) en gestructureerd (antwoorden geven)
Een topic guide geeft informatie over onderwerpen die men kan onderzoeken. Het dient als een interview agenda
Het maken van een topic guide bestaat uit een aantal processen: (1) bedenken over welk onderwerp je het wil hebben, (2) de lengte van de guide, (3) taal en terminologie, (4) specificatie van follow-up vragen en (5) gids gebruiksvriendelijk maken
Je kunt in het begin van zo’n topic guide nog additionele onderzoeksinstrumenten toevoegen: het vergaren van data, voorbeelden gebruiken, veld notities bijhouden
Het is belangrijk om te reviewen of de topic guide proefpersonen de mogelijkheid geeft om een volwaardig en coherent antwoord te geven.
Hoe kun je interviews het beste uitvoeren? - BulletPoints 6
In-depth interviews zijn conversaties met een doel.
Er zijn zes kenmerken van in-depth interviews: (1) combinatie van structuur met flexibiliteit, (2) het interview is interactief, (3) de onderzoeker gebruikt een aantal technieken om diepte te verkrijgen (follow-up vragen), (4) het interview is generatief (nieuwe kennis), (5) interview data moet in de natuurlijke vorm gevangen worden en (6) kwalitatieve interviews zijn normaliter face-to-face gedaan.
De fasen van een interview zijn: aankomst, introduceren van het onderzoek, beginnen van het interview, tijdens het interview, het eindigen van het interview en na het interview.
Het is handig om het interview op te nemen, zodat de interviewer niet zo veel notities hoeft te maken. Vraag wel eerst om toestemming bij de proefpersoon.
Hoe kun je gebruik maken van focusgroepen binnen je onderzoek? - BulletPoints 7
Een focus groep kan als een groepsinterview gezien worden en heeft niet de diepte van individuele interviews.
De groepsinteractie wordt gebruikt om inzicht te krijgen over een onderwerp. Spontaniteit komt ook naar boven: mensen vertellen meer over het onderwerp door deel te nemen aan de groepsdiscussie.
De focus groep bestaat meestal uit 6-8 mensen. Ze hoeven niet altijd fysiek samen te komen.
Volgens Tuckman en Jenson zijn er vijf fasen van groepsontwikkeling: (1) forming, (2) storming, (3) norming, (4) performing en (5) adjourning.
Er zijn ook vijf fasen van een focus groep: (1) het zetten van de scene en maken van regels, (2) individuele introductie, (3) het begintopic, (4) discussie en (5) het beëindigen van de discussie.
Een onderzoeker zal zoveel mogelijk discussie toelaten, mits het relevant is. Het is goed om een diverse groep te hebben. In een te grote groep (>8), kan niet iedereen zijn zegje doen. In kleine groepen (
Hoe voer je een observatie onderzoek uit? - BulletPoints 8
Etnocentrische observatie wordt uitgevoerd in natuurlijke settings. Volgens Gold neemt de etnograaf vier rollen aan: complete observant, observant als proefpersoon, proefpersoon als observant en complete proefpersoon.
Een pheripheral lidmaatschap betekent dat de observant interacteert met de mensen die bestudeerd worden, maar hij doet niet actief mee met de activiteiten van die mensen. Bij actieve lidmaatschap doet de onderzoeker wel mee met groepsactiviteiten. Complete lidmaatschap houdt in dat onderzoekers heel actief zijn en deel uit lijken te maken van de groep.
Reliability is de mate waarin een observatie consistent is met een generaal patroon en niet resulteert door willekeurige verandering. Validiteit is de mate waarin een observatie aantoont wat het aan hoort te tonen.
De observer bias kan er voor zorgen dat mensen zich anders voor gaan doen, omdat ze weten dat ze bestudeerd worden.
De kwaliteit van onderzoek kan beoordeeld worden aan de hand van objectiviteit (de conclusies komen voort uit de informatie), betrouwbaarheid (het onderzoeksproces is stabiel en consistent gebleven), interne validiteit (de conclusies van het onderzoeken klinken logisch), externe validiteit (mate waarin de conclusies van het onderzoek relevant zijn buiten het onderzoek zelf) en utilisatie (mate waarin acties resulteren uit de bevindingen van een onderzoek).
Welke benaderingen zijn er voor het analyseren van kwalitatieve data? - BulletPoints 9
Er zijn vijf computer assisted qualitative data analysis software (CAQDAS): text retrievers (zoeken grote hoeveelheden data voor woorden), text base managers (geven structuur aan data), code programma’s (het labelen van berichten), code theory builders (het maken van links tussen verschillende data aspecten) en conceptuele netwerk bouwers (faciliteren grafische display).
Onderzoekers hebben bepaalde tools nodig om met hun data om te gaan en de data te kunnen bewerken en in te lezen.
Eerst komt er data management. De data moet gesorteerd worden. Vervolgens maakt de onderzoeker gebruik van de data om de belangrijkste patronen en dimensies te ontdekken. Nadat de patronen ontdekt zijn, worden verklaringen ontwikkeld.
Wat is de Grounded Theory benadering? - BulletPoints 10
Grounded theory is de ontdekking van theorie in sociaal onderzoek. De focus van Grounded theorie is bij de contextuele waarden.
Onderzoek moet aandacht besteden aan de theoretische sensitiviteit van de data
Het proces van Grounded theory bestaat uit (1) initiëren van onderzoek, (2) data selectie, (3) initiatie en data collectie, (4) data analyse en (5) afronden van het onderzoek.
Tijdens het analyseren van de data vindt coding plaats. Dit bevat de onderdelen naming (het conceptualiseren en ontwikkelen van abstracte meningen voor de observaties in de data), comparing (de ontwikkeling van een gezamenlijke categorie voor meerdere observaties) en memoing (het noteren).
Memoing heeft twee vormen: notities over inzichten die in het veld verkregen zijn en ideeën die later tijdens het onderzoeksproces gegenereerd zijn.
Wat lastig is aan Grounded theory, is dat maar een klein percentage dat zegt de benadering te hebben gebruikt, dat ook daadwerkelijk heeft gedaan.
Hoe kun je de tijdens je kwalitatieve onderzoek gevonden data het beste analyseren? - BulletPoints 11
Analyseren is een continue proces. Belangrijke kenmerken zijn het managen van de data en een logisch geheel maken van het bewijs. Dit laatste hangt af van de manier van denken van de onderzoeker en de methodes die gebruikt worden om de data te categoriseren.
In kwalitatief onderzoek is het belangrijk om te onderzoeken of er patronen zijn die voorkomen in de data binnen een bepaalde subgroep van de onderzochte populatie.
Het ontwikkelen van verklaringen: (1) het gebruiken van expliciete redenen, (2) het lastig vallen van logica, (3) het gebruiken van logica om naar verklaringen te zoeken, (4) het ontwikkelen van verklarende concepten en (5) dingen baseren op empirische studies en het gebruiken van theoretische frameworks.
Hoe kun je de gevonden data generaliseren? - BulletPoints 12
Een issue van kwalitatief onderzoek is generalisatie. Dat gaat over of de resultaten van een steekproef ook relevant zijn buiten deze steekproef en de context van het onderzoek om.
Er zijn twee types generalisatie: empirische (gaat over de applicatie van bevindingen van kwalitatief onderzoek studies naar populaties en settings buiten de desbetreffende steekproef om) en theoretische (gaat over de generalisatie naar meer universele concepten).
Er zijn drie concepten van generalisatie: representationeel, inferentieel en theoretisch. Theoretisch betekent dat het universeel moet zijn, inferentieel is naturalistisch (kennis wordt gecreëerd door het herkennen van overeenkomsten) en representationeel gaat over of de steekproef de diverse dimensies bevat.
Hoe kun je kwalitatieve data rapporteren en presenteren? - BulletPoints 13
Het rapporteren betekent niet alleen het vastleggen van de uitkomsten, maar ook de actieve constructie van de vorm en aard van het bestudeerde fenomeen.
Het doel van een rapportage is het presenteren van een bevinding in een aanvaardbare vorm, die de onderzoeksobjecten tevreden zal stellen en er voor zorgt dat het publiek het begrijpt.
Er zijn vier types onderzoeksoutput: (1) comprehensive outputs (uitgebreid), (2) summary (compact), (3) ontwikkelingsoutput (brengt ideeën voor debat naar voren) en (4) selectieve output (focus op geselecteerde gebied van onderzoeksbevindingen).
Er zijn vier factoren die een invloed hebben op de vorm van de output: (1) het origine, bedoeling en strategie van het onderzoek bepalen de lengte er van, (2) de conditie waar tegemoet aan moet worden gekomen, (3) de geïdentificeerde doelgroep en (4) de beschikbare bronnen.
In een rapportage zijn de volgende dingen belangrijk: schriftelijke omschrijvingen, verklaringen, het aantonen en uitleggen van patronen, gebruik van illustraties, diagrammen en visuele representaties.
Hoe ontwikkelt men case studies? - BulletPoints 14
Er zijn verschillende componenten van een onderzoeksdesign: (1) de studievragen, (2) de proposities, (3) de unit van analyse, (4) het linken van de data aan de proposities en (5) de criteria voor het interpreteren van de bevindingen.
Het dekken van deze vijf componenten zorgt er voor dat er een vroege theorie ontwikkeld wordt dat gerelateerd is aan de topic
Theorie ontwikkeling faciliteert data collectie niet, maar het kan generalisatie faciliteren.
Er zijn twee vormen generalisatie: analytische (eerder ontwikkelde theorie is gebruikt als een template waarmee de empirische resultaten van de case studie vergeleken kunnen worden) en statistische generalisatie (het gaat over het maken van inference over een populatie op basis van empirische data van een steekproef).
Hoe bereid je het verzamelen van case studie bewijs voor? - BulletPoints 15
Een goede voorbereiding van de case studie heeft het volgende nodig: benodigde skills van de onderzoeker (goede vragen stellen, goed luisteren), trainen voor een specifieke case studie, het ontwikkelen van een protocol, screening van kandidaten en het uitvoeren van een pilot studie.
De meeste case studies gaan over menselijke zaken. Dat betekent dat deze zaken specifieke aandacht nodig hebben en een onderzoeker moet daartoe wel een informed consent krijgen van al de proefpersonen, de proefpersonen tegen kwaad beschermen, de privacy en vertrouwelijkheid van de proefpersoon beschermen en als het nodig is (voor gevoelige groepen zoals kinderen), extra maatregelen te nemen.
Een case studie protocol is niet alleen maar een vragenlijst, maar het bevat ook regels die opgevolgd moeten worden. Een protocol verhoogt de betrouwbaarheid van een case studie en begeleidt en onderzoekers in het uitvoeren van de data collectie. Het houdt je op het onderwerp van de zaak en het bereid je voor om op problemen te anticiperen.
Het case studie protocol moet altijd een overzicht bevatten van het case studie project, veld procedures en case studie vragen.
Hoe verzamel je bewijs? - BulletPoints 16
Case studie bewijs kan van veel bronnen komen. Zes bronnen van bewijs zijn documentatie, archief records, overall interviews, directe observaties, participant observaties en fysieke artefacten.
Interviews zijn een van de belangrijkste bronnen van case studie informatie. Tijdens het interview proces heeft de interviewer twee banen: het opvolgen van zijn vragen zoals beschreven in het case studie protocol en om de actuele vragen op een unbiased manier te stellen.
Er zijn drie principes van data collectie: (1) gebruik meerdere bronnen van bewijs, (2) creëer een case studie database (organiseren en documenteren van de gecollecteerde data) en (3) behoud een keten van bewijs.
Elk case studie bevinding of conclusie is overtuigender en accurater als het is gebaseerd op verschillende bronnen van informatie, nadat deze bij elkaar genomen zijn.
Patton heeft het over drie typen van triangulation wat evaluaties betreft- de traingulatie van data bronnen, tussen verschillende beoordelaars, van perspectieven naar dezelfde data set en van methoden.
Hoe analyseer je de data? - BulletPoints 17
De analyse van case studie bewijs is een van de minst ontwikkelde en moeilijkste aspecten van het doen van case studies. Te vaak starten onderzoekers case studies zonder eerst na te denken hoe ze de data gaan analyseren.
De analytische strategie is om het te leiden naar een verhaal. Vier strategieën die beschreven zijn, zijn: (1) vertrouwen op theoretische proposities, (2) ontwikkelen van een case studie omschrijving, (3) het gebruik van zowel kwantitatieve en kwalitatieve data en (4) het onderzoeken van rivaliserende verklaringen.
De kwantitatieve data kan relevant zijn voor de case studie om twee redenen: de data kan het gedrag dekken dat de case studie probeert te verklaren en de data kan gerelateerd zijn aan een andere unit van analyse in de bredere zin van de case studie.
Er kunnen verschillende types van rivaliserende verklaringen zijn. Twee types zijn craft rivals (onderliggen alle sociaalwetenschappelijk onderzoek) en real-rivals (deze hebben geen aandacht gekregen van andere tekstboeken). Het zijn juist deze real-life rivals die je moet identificeren voordat je bezig gaat met je data,
Er zijn verschillende analytische technieken: pattern matching (logica vergelijkt een empirisch patroon met een voorspeld patroon), explanation building (een fenomeen wordt verondersteld een set van causale links te hebben), time series analyse (kijkt naar aparte tijdstukken) en logic models (stipuleren een complexe ketting aan gebeurtenissen over een bepaalde periode).
Wat is de ontstaansgeschiedenis van kwalitatief onderzoek? - BulletPoints 1
Kwalitatief onderzoek heeft een aantal eigenschappen. Het is er op gericht om een heldere en geïnterpreteerde begrip van de sociale wereld van proefpersonen te weergeven, het bestaat uit kleine steekproeven, er is nauw contact tussen onderzoeker en proefpersoon en het is rijk aan data.
Empirisme is alle kennis over de wereld die ontstaat uit onze belevingen en het komt tot stand door onze zintuigen.
Het verschil tussen wetenschap en natuur is dat wetenschap er op gericht is om belangrijke ervaringen te begrijpen en natuur is er op gericht om voorspellingen die volgens bepaalde regels verlopen te produceren
Ontologie is de filosofie die probeert om alle bestaande dingen te categoriseren. Het debatteert er over of er een sociale realiteit is. Er wordt onderscheid gemaakt tussen realisme, materialisme en idealisme.
Realisme stelt dat er een verschil is tussen de manier waarop de wereld is en de betekenis en interpretatie van de wereld die individuen hebben. Materialisme stelt dat er een echte wereld is, maar dat alleen materiële kenmerken van de wereld de realiteit houden. Dit houdt in dat overtuigingen en ervaringen niet de wereld maken.
Idealisme stelt dat realiteit alleen gekend kan worden door de menselijke geest en door sociaal geconstrueerde betekenissen.
Epistemologie is de manier van het weten en leren over de sociale wereld. Er zijn twee vormen: positivsme (sociale wereld kan bestudeerd worden in termen van regels, natuur en statistiek kan gebruikt worden) en interpretivisme (feiten en waarden zijn niet afzonderlijk van elkaar, er zijn geen regeltjes en geen methodes van natuurlijke wetenschappen).
Volgens pragmatisme moeten kwalitatieve en kwantitatieve onderzoeken als complimenterende strategieën gezien worden.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Contributions: posts
Spotlight: topics
Online access to all summaries, study notes en practice exams
- Check out: Register with JoHo WorldSupporter: starting page (EN)
- Check out: Aanmelden bij JoHo WorldSupporter - startpagina (NL)
How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?
- For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
- For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
- For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
- For compiling your own materials and contributions with relevant study help
- For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.
Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
- Use the summaries home pages for your study or field of study
- Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
- Use and follow your (study) organization
- by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
- this option is only available through partner organizations
- Check or follow authors or other WorldSupporters
- Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
- Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
- Check out: Why and how to add a WorldSupporter contributions
- JoHo members: JoHo WorldSupporter members can share content directly and have access to all content: Join JoHo and become a JoHo member
- Non-members: When you are not a member you do not have full access, but if you want to share your own content with others you can fill out the contact form
Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance
Main summaries home pages:
- Business organization and economics - Communication and marketing -International relations and international organizations - IT, logistics and technology - Law and administration - Leisure, sports and tourism - Medicine and healthcare - Pedagogy and educational science - Psychology and behavioral sciences - Society, culture and arts - Statistics and research
- Summaries: the best textbooks summarized per field of study
- Summaries: the best scientific articles summarized per field of study
- Summaries: the best definitions, descriptions and lists of terms per field of study
- Exams: home page for exams, exam tips and study tips
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
- Studies: Bedrijfskunde en economie, communicatie en marketing, geneeskunde en gezondheidszorg, internationale studies en betrekkingen, IT, Logistiek en technologie, maatschappij, cultuur en sociale studies, pedagogiek en onderwijskunde, rechten en bestuurskunde, statistiek, onderzoeksmethoden en SPSS
- Studie instellingen: Maatschappij: ISW in Utrecht - Pedagogiek: Groningen, Leiden , Utrecht - Psychologie: Amsterdam, Leiden, Nijmegen, Twente, Utrecht - Recht: Arresten en jurisprudentie, Groningen, Leiden
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
3070 |
Add new contribution