Beginselen Staatsrecht - VU - Hoorcollegaantekeningen

Hoorcollege week 1

Staatsrecht:
1. Wie mag regels opleggen?
2. Op welke wijze mag dmv dwang de naleving van de regels worden uitgevoerd?

> staatsrecht is geen strafrecht, bestraffingen staan al in het strafrecht, hoeft dus niet in die van elke staat.

Definitie van het staatsrecht in 3 onderdelen:
Recht dat ziet op - inhoud en functioneren van de instellingen van de staat
- bevoegdheden om regels vast te stellen en besluiten te nemen
(Het regelt wie wat mag doen. Voorbeelden = gemeente onderverdeeld in
verschillende organen : gemeenteraad (gekozen dmv stemmen , college van b&w
(uitvoerende macht), burgemeester (mag noodvorderingen vaststellen) etc.)
- regulering/beperking staatsmacht/gezag (gezaghebbende kan allerlei bevoegdheden
hebben maar daar kan altijd misbruik van worden gemaakt beperkingen

Politiestaat en een rechtsstaat
Het verschil: in een politiestaat bestaan geen grondrechten. Het wordt ook wel dictatuur genoemd, waar met keiharde hand geregeerd wordt, en waar er geen tegenmacht is. In een politiestaat geldt staatsrecht  ‘leider’ heeft veel macht maar heeft zijn bevoegdheden staatsrechtelijk goed geregeld. Dit geldt echter meer op papier dan in praktijk.

Rechtsstaatkenmerken (die het verschil maken met een politiestaat):
1. Legaliteitsbeginsel
Overheid mag alleen ingrijpende maatregelen nemen als er een wettelijke grondslag is. Dit is er om zo machtsmisbruik tegen te gaan want als het op papier staat moet de staat zich hier aan houden en het zorgt voor rechtszekerheid. volksvertegenwoordiging is erbij betrokken wat zorgt voor indirecte toestemming van het volk! VB: preventief fouilleren, fouilleren was illegaal want dit mag alleen als je verdachte bent, zijn mensen op straat niet – overheid doet dus iets wat eigenlijk niet mag.

2. Scheiding/spreiding van machten
Macht is verdeeld over verschillende organen zodat er geen vorst meer is met absoluut gezag (wetgevende macht- uitvoerende macht – rechtelijke macht van Montesquieu). Hiermee heeft de Koning dus altijd toestemming nodig voordat hij een besluit kan nemen.
VB Geen openbaar gebruik van alcohol  gemeenteraad maakt Algemene Plaatselijke Verordening – college van B&W doet de uitvoering – rechter bepaalt eventuele bestraffing bij overtreding.

3. Onafhankelijke rechterlijke macht
Voorbeeld: Saban B was een mensenhandelaar, kwam in de gevangenis, vroeg om vrijlating om zijn net geboren kind te kunnen zien, kreeg verlof, is toen gevlucht. Er werd schande gesproken over de rechters door deze wijze
van aanpak en het comité eiste ontslag. Kan dat?  Rechters kunnen niet zo maar ontslagen worden, Hoge Raad
bepaalt dit.

4. Grondrechten
Het hebben van grondrechten – fundamentele rechten voor alle burgers geldende zoals vrijheid van meningsuiting (binnen bepaalde grenzen  ivm racisme etc)

5. Democratiebeginsel
Bevolking heeft inspraak, burgers hebben inspraak bij de tot stand komen van de wetten.

 

Wat is een staat?
- Gemeenschap van mensen (vaak gemeenschappelijke cultuur en taal maar is niet noodzakelijk)
- Rechtsgemeenschap : regels zijn er en de mensen kunnen gedwongen worden om zich daaraan te houden
- Territoriale grenzen : objectief grondgebied bezitten met duidelijke grenzen
- Staat moet worden erkend door andere staten en onafhankelijk zijn (is geen vereiste)

Allerlei verschillende staten (presidentiële republieken, parlementaire constitutie (= NL, oftewel, gedecentraliseerde eenheidsstaat = hoogste gezag kunnen de wetten bepalen en dus niet alleen door 1 iemand, gedecentraliseerd omdat taken worden overgeheveld lagere overheden), constitutionele monarchie, absolute monarchie etc.)

Waar vinden we het staatsrecht?
Het Nederlandse staatsrecht is vastgelegd in de Grondwet voor het Koninkrijk der Nederlanden  een deel, niet allemaal (staatsrechtelijke wetten zijn ook opgenomen in andere wetten). Ook is de stelling onjuist omdat er ook ongeschreven staatsrecht bijv. vertrouwensregel = ministers mogen niet blijven wanneer het Parlement hen wantrouwt.

Indeling van het staatsrecht in disciplines
1. ‘Politiek’ staatsrecht
Hoofdrolspelers:

Parlement: Samenstelling parlement / kiesrecht

Bevoegdheden

Organisatie en werkwijze

Rechtspositie

Regering : Positie staatshoofd
Rol MP (Minister President)
Koninklijk huis  samenstelling en verantwoordelijkheid kabinet
Ministeriële verantwoordelijkheid, wat houdt het in, wie etc.
2. Decentralisatierecht

Rol van gemeentes en provincies
3. Grondrechten
Wat houden ze in en hoe liggen de grenzen?

 

Koninkrijk der Nederlanden = Niet alleen NL maar ook nog andere landen als ABC en SSS landen.
Vroeger: 3 landen: Aruba, Nederland en de Nederlandse Antillen (= Curaçao, Bonaire, Sint Maarten, St. Eustatius, Saba)
Nu: De Nederlandse Antillen bestaan niet meer. Curaçao en St. Maarten zijn nu ook landen zoals NL. De andere BES (Bonaire, St. Eustatius en Saba) wilden meer binding met Nederland en zij nu gemeenten (oftewel, zij vormen nu onderdelen van Nederland als ‘openbare lichamen’.)

Rol van Willem Alexander op Aruba : Koning op alle landen.

 

Bronnen van het staatsrecht:

1. Verdragen

2. Statuut

3. Grondwet

4. Organieke wetten (Grondwet verwijst naar organieke wetten die het grondrecht uitwerken)

5. Reglementen van Orde (Koninklijke besluiten)

6. Ongeschreven staatsrecht

 

 

Werkgroep week 1

 

Wat is staatsrecht?
Hoe staat de staat tegenover de burgers? En waar moet de staat zich aan houden?
Organen van de staat: Politiemacht, gemeenten, regering, Staten Generaal (Eerste Kamer en de Tweede
Kamer), ministers, ambtenaren, Belastingdienst, DUO, Jeugdzorg, de Koning, de rechterlijke macht
Staatsrecht regelt de verhouding en de wijze van bevoegdheidsverkrijging tussen deze organen

 

Hoe wordt gezag uitgeoefend? / wat is de verhouding met andere staten (internationaal gezag etc.)? / wat zijn de verschillende stappen in de procedure van de wetgeving van de staat

 

Grondrechten = vrijheden van de mensen (geen ingrijpen in de levens van mensen) en sociale (verplichting dat er goed onderwijs is/mensen helpen in de bijstand) rechten

 

VRAGEN

1a. Wanneer is sprake van een staat?

Een staat heeft 4 kenmerken, waarvan er 3 vereist zijn:
1. Een gemeenschap van mensen (de bevolking)

2. Rechtsgemeenschap (handhaving door middel van dwang)

3. Territoriale grenzen -> kan ook op verschillende plekken

4. Onafhankelijkheid van andere staten: deze erkenning is geen vereiste voor een staat.

 

1b. Geef van de onderstaande entiteiten aan of zij te kwalificeren zijn als een staat:

- Rusland: Ja, het voldoet aan de bovengenoemde vereisten van een staat.

- Palestina: Ja, het voldoet aan de bovengenoemde vereisten van een staat.

- Islamitische Staat: Nee, ook al is dit een lastige kwestie. Hier is geen sprake van een

gemeenschap van mensen en duidelijke territoriale grenzen wat het een staat zou maken.

- Europese Unie: Nee, de EU voldoet aan geen van de vereisten.

 

2 Lees het onderstaande nieuwsartikel en beantwoord de bijbehorende vraag.
20 augustus 2014 16:31
Risicobetogingen in Haagse woonwijken verboden
In alle Haagse woonwijken wordt voor de komende twee maanden geen enkele risicodemonstratie meer toegestaan. Dat schrijft burgemeester Jozias van Aartsen woensdag in een brief aan de gemeenteraad.
Bij vrees voor ongeregeldheden legt Van Aartsen een beperking op en wordt de betoging op een plaats gehouden die daar volgens hem wel geschikt voor is. Hij kijkt daarbij onder meer naar het risico op 'vermenging van groepen' en het kunnen waarborgen van de veiligheid van bewoners en demonstranten. Ook worden eerdere ervaringen met de organisatie meegewogen.
Van Aartsen wil ook niet dat actievoerders wijken of een deel daarvan afsluiten. Daar werd woensdag toe opgeroepen Volgens hem kan daar nimmer sprake van zijn. "Er is er maar één de baas op straat: dat is de politie."

Schilderswijk
De burgemeester verbood vorige week al alle demonstraties in de Haagse Schilderswijk vanwege een betoging die vorige week zondag uit de hand liep in de wijk. Bij een demonstratie tegen de Islamitische Staat ontstonden rellen, werden journalisten aangevallen en raakte een agent gewond.
Zeven groepen hadden tot nu toe aangegeven dat ze op 20 september in Den Haag willen demonstreren. Zo wilde Pro Patria een nieuwe 'mars voor de vrijheid' houden, deze keer in Transvaal. Dat ligt naast de Schilderswijk en kampt met dezelfde problemen. De Nederlandse Volksunie (NVU) wil naar de Schilderswijk lopen. De islamitische Muslim Defence League - Holland wil beide buurten juist blokkeren.

Reactie Pro Patria
In een reactie heeft Pro Patria laten weten zich te beraden op verdere stappen. Een gang naar de rechter behoort tot de mogelijkheden, maar wellicht wordt de 'Mars van de vrijheid' verplaatst naar oktober.
''We zijn in gesprek met advocaten en kijken naar de mogelijkheden om het verbod aan te vechten'', aldus een woordvoerster woensdagavond. Mocht dat niet lukken, dan gaat Pro Patria ervan uit dat het verbod voor twee maanden geldt en dat een dag rond 20 oktober wel een optie is. ''We gaan niet naar een industrieterrein of het Malieveld.''

Bron: nu.nl/Novum/ANP
 

2a Over welk kenmerk van de staat heeft burgemeester van Aartsen het in zijn reactie tegenover

de media?

Gezag, er wordt met dwang gesproken (zonder keuze) en Van Aartsen legt een beperking op. Hij

zegt dat de politie de enige is die jou mag straffen omdat er maar één de baas op straat is in dit

artikel.
 

2b. In welke in Nederland geldende wet- en regelgeving kun je het artikel vinden waarop de

woordvoerster van Pro Patria waarschijnlijk doelt?

Art. 9, lid 2 van de Grondwet
Art. 5, 6, 7 Wom (demonstratieverbod)
Art. 7 GW (vrijheid van meningsuiting)

 

Extra
De Grondwet is een bron van het staatsrecht. In welke andere bronnen kunt u staatsrechtelijke regels vinden?
- Verdragen
- Gewoonterecht
- Wetten informele zin

- Organieke wetten (werken de grondwet verder uit, gaat over staatsinrichting) bijv. Wom/ gemeentewet

- Lagere regelgeving

- Rechtspraak jurisprudentie

- Reglementen van orde

 

3. Beredeneer aan de hand van de inhoudsopgave van de Grondwet (zie wettenbundel) in
welk(e) artikel(en) iets wordt geregeld over:

 

a. De doodstraf; Rechtspraak (hoofdstuk 6) art. 114 / ontastbaarheid van het lichaam (hoofdstuk 1)

b. De burgemeester; Gemeenten (hoofdstuk 7) art. 125 lid 2 / art. 131

c. Het onderwijs; Recht op onderwijs is een grondrecht (hoofdstuk 1)  art. 23

d. De verkiezingen van de Tweede Kamer; Staten-Generaal (hoofdstuk 3)  art. 53 jo 54

e. De Europese Unie; Hoofdstuk 5 art. 90 ‘internationale rechtsorde’

 

4a. Geef in een schema weer hoe het Koninkrijk der Nederlanden eruit ziet. Uit welk artikel in het
Statuut volgt deze structuur?

Bonaire, St. Eustatius en Saba zijn hier gemeenten, oftewel ‘openbare lichamen’ conform art. 134 GW. Uit dit schema blijkt dat Nederland een gedecentraliseerde eenheid is.

Deze structuur volgt uit art. 1 lid 1 en art. 2 van het Statuut.

 

4b. Hoe blijkt uit het Statuut de verhouding tussen het Statuut van het Koninkrijk en de
Grondwet?

Deze verhouding volgt uit art. 5 Statuut: ‘De Grondwet neemt de bepaling van het Statuut in acht.’

 

5a. Hoe herkent u het idee van ‘checks and balances’ in de leer van de 'trias politica' van
Montesquieu?

Checks and balances = elkaar controleren en het verdelen van de macht. Dit is dus niet 1 persoon
te veel macht geven

Montesqieu: machten scheiden ineen wetgevende (parlement), uitvoerende (Koning) en
rechtsprekende (Rechter) macht scheiden

 

De Trias politica van Montesquieu is een uitwerking van checks and balances, gericht op de
staatsinrichting, waarin je elkaar letterlijk controleert en in balans houdt.

 

5b. In hoeverre komt de theorie van Montesquieu overeen met de tekst van art. 81 Gw?

De theorie van Montesquieu zegt dat de wetgevende macht bestaat uit het parlement, de
uitvoerende macht wordt vervult door de Koning, en dat de rechter de rechtsprekende macht vormt.
Artikel 81 vd Grondwet zegt juist dat de wetgevende macht het parlement (SG) en de regering
gezamenlijk is. Dit is dus een vorm van machtenspreiding terwijl Montesquieu juist een
machtenscheiding aanneemt.

6a. In hoofdstuk I van het boek van Belinfante & de Reede worden twee grondregels van een
staatsrechtelijke organisatie behandeld. Geef aan welke dit zijn.

1. (Legaliteitbeginsel): Geen bevoegdheid zonder wettelijke grondslag
2. (Verantwoording): Geen bevoegdheid zonder verantwoording (Dit gebeurt door middel van het
kiesrecht/de democratie en de controles die worden uitgevoerd)

 

6b. Welke grondrechten zijn noodzakelijk om te kunnen spreken van een democratische
rechtsstaat?

- Vrijheid van meningsuiting = art. 7 GW

- Gelijkheid voor een ieder = art. 1 GW
- Kiesrecht = art. 4 GW

 

6c. De kenmerken van de rechtsstaat kunnen op gespannen voet met elkaar staan. Geef aan bij
welke kenmerken dat het geval is in het onderstaande nieuwsbericht?

In dit bericht liggen Grondrechten (namelijk het recht op godsdienst: art. 6 GW) op gespannen voet
met het democratiebeginsel.

 

Tweede Kamer stemt voor verbod rituele slacht

Laatste update: 28 juni 2011 21:09
 

DEN HAAG – De Tweede Kamer heeft dinsdag het wetsvoorstel van de Partij voor de Dieren om het onverdoofd ritueel slachten te verbieden aangenomen. Een ruime meerderheid van 116 tegen 30 stemde voor het wetsvoorstel. Bij de hoofdelijke stemming bleken de fracties van PvdA en PVV verdeeld.

(…)

Ingrijpend

PvdA-Kamerlid Martijn van Dam liet in een stemverklaring weten dat het voor niemand een eenvoudige afweging is geweest. "We delen met zijn allen het belang van de zorg voor dierenwelzijn, ook bij de slacht", aldus Van Dam.

"Daarnaast realiseren we ons terdege dat dit wetsvoorstel ingrijpend is voor wie volgens de regels van zijn geloof wil leven."

Volgens de PvdA'er is de vrijheid om het leven naar eigen overtuiging in te richten een groot goed, maar is het aan de wetgever om grenzen te stellen als het algemeen belang gewaarborgd moet worden. 

Bron: nu.nl/ANP

 

 

Hoorcollege week 2

 

Politieke staatsrecht en zijn hoofdrolspelers:
- Regering
- De Koning

- Ministers

- Staatssecretarissen
- De Staten-Generaal

- De Raad van State

 

De regering:

Artikel 42 vd Grondwet: regering bestaat uit de Koning en de Ministers

De Koning:

Twee taken: 1. Staatshoofd  een staatshoofd is de persoon die het hoogste gezag vertegenwoordigt of
belichaamt in een land
2. Lid vd regering  - Benoeming en ontslag ministers (Artikel 42 Grondwet)
- Medeverantwoordelijk voor alle beslissingen van de regering (1. Indienen/
bekrachtiging van wetsvoorstellen / veel benoemingen van o.a.
burgemeesters, rechters en topambtenaren)

 

Kabinet der Koning:

Onthoud het onderscheid tussen de 2 Kabinetten 1. Kabinet-Rutte (=politiek) 2. Kabinet der Koning (niet-politiek)

Kabinet der Koning zorgt voor de ambtelijke ondersteuning van de Koning (dus alles wordt bijgehouden en geregeld voor de Koning). Dit Kabinet vormt de schakel tussen Koning en ministers.

(Kabinet-Rutte= de ministers en staatssecretarissen (bewindspersonen) )

 

Het Koninklijk Huis

Wie maken hier deel van uit? = waarom moet je dat weten? Ministeriele verantwoordelijkheid en de financiering aangezien zij betaald worden uit de staatskas.

Koning is nooit verantwoording schuldig aan het parlement (Eerste en Tweede Kamer) = dus wel aan de ministers want ministers zijn geen deel van het parlement. Ministers wel verantwoording schuldig aan het parlement.

Samenstelling van het Koninklijk Huis = art. 39 GW:
- de Koning

- Wettelijke opvolger van de Koning
- Echtgenoten, weduwen en wezenaars van de leden van het Koninklijk Huis

 

Ministers

Wie is hun baas? Koning en/of parlement?

De Koning benoemt en ontslaat de ministers, maar de ministers moeten dus wel verantwoording afleggen bij het Parlement. Het Parlement kan ook een minister op het matje roepen wanneer er iets is gebeurd (VB wanneer een minister heeft gereden met alcohol op)

 

De Minister-president

= De eerste onder zijn gelijken (hij is net zo minister als de anderen ministers)

= voorzitter van de ministerraad (bepaald de agenda vd ministerraad)

 

De minister zonder portefeuille

Meneer Blok: Staat niet aan het hoofd het departement (wat normale ministers wel zijn). Hij is verder wel een minister en heeft iets meer gezag dan een staatssecretaris.

Kan hij door het parlement rechtstreeks ter verantwoording worden geroepen? Ja, hij heeft dezelfde verantwoordingsplicht als alle andere ministers. (En de staatssecretarissen dan? Zij zijn verantwoordelijk voor hun eigen departement.)

Stapt een staatssecretaris op vanwege een blunder -> Minister gaat dan niet mee.

Stapt een minister op vanwege een blunder -> Staatssecretaris gaat dan mee

 

Ministerraad

Dit zijn de ministers (en dus niet de staatssecretarissen)

Hun taken staan in art. 45 GW (=formele wet) en art. 4 RvO ministerraad (= AMvB en dus geen formele wet)

1. Beraadslaging over en bevordering van algemeen regeringsbeleid (VB vluchtelingen)

2. Belangrijke kabinetsstandpunten (vaak in de vorm van een nota voor de Tweede Kamer)

3. Beraadslaging en besluiten over ontwerpen van wetten / goedkeuring van verdragen / benoemingsvoorstellen
Er is 1 vergaderdag per week maar dat is te weinig voor al die wetsvoorstellen. Daarom zijn er onderraden: mini-ministerraden/commissies uit de ministerraad (minister-president zit hier altijd bij) bespreken de wetsvoorstellen. De onderwerpen worden zo dus eerst besproken op een lager niveau zodat het tijd scheelt.

 

Staten-Generaal (ander woord voor het Parlement)

= Eerste en Tweede Kamer = de volksvertegenwoordiging

Verschillen tussen de kamers:

- Eerste kamer: 75 leden

Tweede kamer: 150 leden

- Eerste kamer: bijbaan voor ouderen – 1 vergaderdag

Tweede kamer: beroepspolitici (stellen kritische vragen aan regering)

- Eerste kamer: 1 vergaderdag in de week

Tweede kamer: 3 vergaderingen in de week

- Eerste kamer: verkozen door Provinciale Staten

Tweede kamer: 1 keer in de 4 jaar verkiezing

Centrale begrippen:

Fracties = Leden vd partijen die een zetel hebben en die samen een lichaam vormen (VB Tweede kamer)

Regeringspartijen = De fracties in de Tweede Kamer die het Kabinet steunen en daarmee de meerderheid vormen in het kabinet = Coalitiepartijen

Oppositiepartijen = De partijen die het kabinet niet steunen en het kabinet vaak om zeep wil helpen want ze willen hun eigen beleid graag doorvoeren

Gedoogpartijen = steunen het Kabinet niet maar stemmen het ook niet weg (dus ze ondersteunen het)

 

Werkgroep week 2

 

VRAGEN

1. Wat wordt verstaan onder de volgende organen? Vermeld bij uw antwoord de toepasselijke artikelen uit de Grondwet. Maak daarbij een organogram (een schematisch overzicht van een organisatiestructuur) waarin de samenstelling van de organen duidelijk wordt.

1a. Regering

Regering: Koning en ministers (Kabinet-Rutte) Artikel 42 Grondwet, uitvoerende en wetgevende taken. Er kan een wet gemaakt worden door de Koning en 1 minister (zie artikel 47), hiertoe horen ook staatssecretarissen volgens dit artikel, staat niet in art 42 want de ss’en zijn na het ontstaan van deze wet

1b. Koning

Artikel 24 t/m 41 Grondwet, benoemt de ministers en wetten maken gebeurt als onderdeel vd regering. Als staatshoofd knipt hij lintjes door en verwelkomt buitenlandse gasten in ons land  Artikel 24 is voor koning als individu, vanaf 42 gaat het over de koning en zijn rol in de regering

1c. Minister

Leider van een ministerie, artikel 44 Grondwet, hij is onderdeel van de regering en onderdeel van de ministerraad, ook deel van het Kabinet. Ook is de minister een eigen orgaan, hij heeft ministeriele regelingen, neemt uitvoerende besluiten

1d. Staatssecretaris

Artikel 46: ondergeschikt aan een minister, komt in de plaats van de minister wanneer deze niet aanwezig kan zijn; kan hij bij voormacht een stem uitbrengen maar dat gebeurt dan alsnog via de minister; Wat de staatssecretaris mag doen staat in RVO MR, heeft geen zelfstandig stemrecht in de ministerraad dus behoort niet tot die ministerraad. Hun taak is afgeleid van de minister maar moet wel gezien worden als een zelfstandig ambt

1e. Kabinet

De ministers + staatssecretarissen  Art 43 jo. 44 jo. 46 Grondwet

1f. Ministerraad

Minister tezamen: Artikel 45, geen staatssecretarissen

Staten-Generaal  Artikel 50 dat het bestaat uit 2 kamers, Artikel 57 lid 2 zegt dat er geen ministers etc in de kamers zitten

Regels wat betreft het kiesrecht:

Artikel 4 Grondwet  Nederlander zijn (ben je dat niet, wonend in NL? Dan wel gemeenteraad 130 GW jo. Kieswet)

Artikel 54 Grondwet  >18 jaar & niet ontzet zijn uit het kiesrecht(lid 2) = Actief kiesrecht

B1 Kieswet  Nederlanders wonend in ABC landen mogen niet stemmen op de Tweede kamer

Artikel 56 Grondwet = Passief kiesrecht

 

2. Hebben de volgende personen actief en passief kiesrecht voor het kiezen van de leden van de Tweede Kamer? Verwijs in uw antwoord naar de relevante wetgeving.

2a. Josephine Empereur, een 31-jarige journaliste met de Franse nationaliteit, die al 8 jaar in Den Haag woont en werkt.

Nee deze mevrouw is geen Nederlander en valt dus niet onder de Kieswet.  Artikel 4 Grondwet

Passief recht?  Art 56 GW: Geen Nederlandse nationaliteit dus geen passief kiesrecht

2b. Ronja de Rover, een 35-jarige modeontwerpster met de Nederlandse nationaliteit, die al bijna 11 jaar in Italië woont en werkt.

Ja, deze mevrouw is een Nederlander en heeft dus actief kiesrecht volgens art. 54 GW, en heeft ook passief kiesrecht omdat ze voldoet aan alle eisen van art 56 GW

 

2c. Lodewijk Keizer, een geslaagde 70-jarige supermarkteigenaar met de Nederlandse nationaliteit, die al sinds zijn 55ste levensjaar op Curaçao woont. Daarvoor leefde hij steeds in Rotterdam. Besteed voor deze casus ook aandacht aan de Kieswet.

Actief en passief kiesrecht. Volgens artikel B1 lid 2 sub a van de kieswet is er een uitzondereing voor mensen op Curacao wonen maar wel meer dan 10 jaar in Nederland gewoond hebben.

 

2d. Karel de Graaf, een 54-jarige ondernemer met de Nederlandse nationaliteit die is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 jaar en op het moment van de verkiezingen verblijft in de gevangenis in Scheveningen.

In artikel 54 lid 2 Grondwet is opgenomen dat je stemrecht wordt ontnomen door een rechter bij een bepaald delict én wanneer je langer dan 1 jaar gevangenisstraf hebt gekregen. Dan kan je stemrecht worden ontnomen maar in deze zaak weet je zijn zaak niet en hierbij kunnen we ervan uit gaan dat het een normale gevangenisstraf is (wanneer hij een delict heeft gepleegd op een kamerlid of minister kan zijn stemrecht worden ontnomen). Hij heeft dus gewoon actief stemrecht. Ook heeft hij in theorie passief strafrecht maar hij kan niet op de zetel gaan zitten wanneer hij in de gevangenis zit maar wanneer hij vrijkomt kan dat wel.

 

2d. Erik den Hertogh, een 56-jarige Nederlander die lid is van de Raad van State en woont in Den Bosch. (Alleen als hij in de ABC landen zou wonen zou het een probleem kunnen zijn)

Actief stemrecht heeft hij wel want voldoet aan alle eisen

Passief kiesrecht maar let op Art 57 GW: het zijn 2 onverenigbare functies dus mocht hij gekozen worden dan moet hij 1 van de 2 functies opgeven.

 

100 zetels: evenredige vert.w. meerderh. Stelsel

A 10 % 10 0

B 44 % 44 0

C 46 % 46 100

 

3a. Wat houdt een stelsel van evenredige vertegenwoordiging in?

Het aantal stemmen wordt gedeeld door het aantal zetels. Dan krijg je een aantal stemmen wat een partij moet krijgen om 1 zetel te krijgen. (Totaal aantal stemmen/totaal aantal zetels = kiesdeler=aantal stemmen voor 1 zetel= P5 /kiesdrempel=1 zetel = P7 lid2)

 

Districtenstelsel = 150 zetels -> 150 districten

3b. Wat is een belangrijk voordeel, en wat een belangrijk nadeel van het in Nederland gehanteerde stelsel van evenredige vertegenwoordiging?

Nadeel: Veel fracties; Meerderheidsstelsel zoals in US zijn veel minder partijen, in Nederland heb je veel meer partijen waardoor er meer discussies zijn en veel overleg nodig wat gezien kan worden als een nadeel.

Voordeel: Hele volk wordt vertegenwoordigt, ook de kleinere en zo zal niemand zich achtergesteld voelen. Ook gaan er niet zo veel stemmen verloren zoals bij het meerderheidsstelsel en het stelsel van meerderheidsdistricten stelsel (locaal verkozen).

 

4. Bekijk op Blackboard de Jurisprudentieclip over de Arubaanse Verkiezingsafspraak en beantwoord de volgende vragen.

Stel: Elbert Dijkgraaf vertrekt per direct als lid van de SGP-fractie in de Tweede Kamer. Zijn vertrek is het gevolg van ongenoegen binnen zijn partij over Dijkgraafs liberale opvattingen over het aanvaarden van vrouwen op de kandidatenlijsten van de SGP. Dijkgraaf steunde onmiddellijk de kandidatuur voor een vrouwelijke SGP-lijsttrekker bij de gemeenteraadsverkiezingen in de gemeente Vlissingen. De twee overige SGP-kamerleden vinden de Vlissingse nieuwigheid onverstandig.

4a. Kan Dijkgraaf als Kamerlid een ander standpunt innemen (en dus anders stemmen) dan zijn fractie? Is voor uw standpunt een aanknopingspunt te vinden in de Grondwet?

Ja dat kan, Het is de politieke praktijk om mee te stemmen met je partij. In artikel 67 lid 3 staat dat leden zonder last stemmen en dus hun eigen ideeën mogen volgen. -> mag wel eruit gezet worden

4b. Zou hij, als zijn partij zijn stellingname onaanvaardbaar acht en hem uit de SGP zet, gerechtigd zijn zijn kamerzetel te behouden?

Hij is gerechtigd zijn zetel te behouden volgens art 67 lid 3

 

5. Stel: tijdens een Kamerdebat over problemen die veroorzaakt zouden worden door Oost-Europese werknemers laat een Tweede Kamerlid zich discriminerend uit over Poolse werknemers.

5a. Kan het Kamerlid hiervoor strafrechtelijk worden vervolgd?

Nee want volgens artikel 71 van de grondwet kunnen ze niet worden vervolgd als dit is overlegd. Dit is zo omdat er anders geen discussies meer opkomen, vrijheid van meningsuiting en daarnaast is 71 een waarborg voor machtenspreiding: Het OM stelt achtervolging in, rechter legt uitvoerende macht een straf op wat bij de wetgevende macht is bepaald; om bemoeienis vd rechter tegen te gaan.

VB Geert Wilders zei het buiten de beraadslaging om dus kon wel vervolgd worden

5b. Welke mogelijkheden heeft de Voorzitter van de Tweede Kamer om in te grijpen? Besteed bij uw antwoord aandacht aan het Reglement van Orde van de Tweede Kamer (RvOTK).

Artikel 58, 59 en 60

 

6a. Welke zijn de twee belangrijkste functies die de Raad van State vervult? Beperk u tot in de Grondwet vermelde taken.

- Adviesorgaan, goedkeuring en advisering van de wetgeving

- Beslechten (ertussen komen) van geschillen van bestuur tussen overheden (Artikel 73 lid 2) = rechtsprekend

 

6b. Wat valt u op – vanuit het beginsel van machtenscheiding – aan de meerdere functies die de Raad van State vervult?

Raad van State is betrokken bij alle machten! Koninklijk gezag = uitvoerende macht. Advisering en goedkeuring = wetgevende macht.

Binnen RvS strikte scheiding mensen binnen deze RvS zijn wel gescheiden.
 

Voorzitter van RvS = Koning (hij heeft dus inspraak in alle machten)

 

7. Nederland is deel van het Koninkrijk. Welk orgaan is daarin het belangrijkste? Hoe is het samengesteld? Waar is dit geregeld?

Raad van ministers van het koninkrijk is het belangrijkste: art. 7 Statuut

Ministers mogen mening niet naar buiten brengen = art. 12 RvOMin. Dit RvOMin geeft hiervan verdere uitwerking.

 

 

Hoorcollege week 3

Wat als een volksvertegenwoordiger een misdrijf begaat? Zoals Wilders? Wordt hij dan de Kamer uitgezet?

Nee als ze eenmaal gekozen zijn blijven ze gewoon zitten, en blijft gewoon lid van de Kamer. Ook mag hij gewoon stemmen tenzij de rechter hem zijn kiesrecht ontneemt (strafbaar feit tegenover het koninklijk huis = art. 108 Sr).

Uitsluiting van dit kiesrecht: Art. 56 GW + art. 28 lid 1 Sr.

 

Ministers wel verantwoording schuldig aan het Parlement. Minister stapt dronken achter het stuur en rijdt iemand aan, moet hij verantwoording afleggen in de Kamer, doet hij dit niet naar behoren dan kan het vertrouwen worden opgezegd. Doet de staatssecretaris dit, dan moet de ss en de minister verantwoording afleggen.

 

Motie van wantrouwen/motie van vertrouwen = enkel voor de ministers en ss’en -> aangegeven door een Kamerlid -> zij kan zelf dus niet een motie van wantrouwen krijgen, zij wordt gekozen door het volk. Gaat ze echt te ver (Mevr. Thieme) dan kan de voorzitter haar het woord ontnemen bijvoorbeeld.

= ongeschreven recht - algemeen erkend als norm + vaststaand in de praktijk

- overtuiging dat er naar moet worden gehandeld

 

Hebben Kamerleden een fractiediscipline? Hebben ze een mandaat om op hun fractie te stemmen?

Nee Artikel 67 lid 3 vd Grondwet zegt dat ze stemmen zonder last en dus niet per se voor hun eigen fractie hoeven te stemmen. Niemand kan je door dit artikel je lidmaatschap afnemen, je bent gekozen door het volk.

 

Bij een Tweede Kamer bijeenkomst geldt het quorumvereiste: op het uur van bijeenkomst moet meer dan de helft (is dus 75 + 1) aanwezig zijn op papier om het debat te openen (meestal gaan er velen weer weg nadat ze hebben aangegeven er te zijn geweest). Vergaderen met minder mensen zou in strijd zijn met de Grondwet. De oplossing hiervoor staat in art. 48 RvO vd Tweede Kamer: Dit artikel regelt alles over de manier hoe de vergaderingen plaatsvinden, de consequenties voor wanneer een minister de grenzen overschrijdt, onschendbaarheid van de Kamerleden tijdens de vergaderingen en de mogelijkheden van de voorzitter om in te grijpen.

 

Raad van State = 2 functies

- Adviserende functie: zij geven advies aan de regering over de wetsvoorstellen

- Rechtsprekende functie

 

Ontwikkeling van het parlementaire stelsel

1814-1840: Willem I, wilde alles zelf doen en geen controle. Zijn ministers waren slaafjes die zijn besluiten moesten uitvoeren, zij waren alleen verantwoording schuldig aan de koning en niet aan het volk. Willem I deed ongecontroleerde uitgaven aan bijvoorbeeld defensie. Parlement was dit beu  leidde tot het parlementaire stelsel  1840: macht brokkelde van de koning af door strafrechtelijke verantwoordelijkheid, voortaan konden ministers zelf strafrechtelijk aangesproken worden voor besluiten vd koning die de ministers ook hadden ondertekend. Het contrasein: de ministers hadden de verplichting om ook een handtekening onder de besluiten te zetten zodat het een goed doordachte besluit zal zijn.

1848: Koning kreeg minder macht, het volk kreeg meer = begin van de democratie

 

Belangrijkste data:

1815 Koning heeft veel macht, minister waren ondergeschikt aan de Koning (moesten verantwoording afleggen aan de koning ipv het parlement. Koning benoemde en ontsloeg de ministers zelf. Het parlement had de bevoegdheid om de begrotingen af te keuren/goed te keuren, begrotingen stonden echter wel 10 jaar vast (is dus hun inspraak).

1840 Contraseign en strafrechtelijke ministeriële verantwoordelijkheid -> Koning moet dus overleggen met de ministers, Koning levert macht in want doordat de ministers verantwoordelijk waren voor de besluiten die zij dus ook ondertekenden. Ze keken dus met een kritischere houding naar de besluiten. Is er tegenwoordig nog steeds strafrechtelijke verantwoordelijkheid? -> Ja staat in het Wetboek van Strafrecht, art. 355 Sr, als ze iets ondertekenen waarvan ze weten dat dat in strijd is met de GW). Parlement heeft hier nog steeds niet heel veel macht.

1848 Art. 42: Koning is onschendbaar, ministers worden politiek(e ministeriële) verantwoordelijk. Ministers zijn dus verantwoordelijk voor de publieke taken als Koning (staatshoofd en onderdeel van de regering). Art.64: ontbinding van de Kamers. (Niet per se beide kamers) Wanneer er een conflict is worden de kamers ontbonden en komt er een nieuw parlement. Koning heeft hiermee dus nog minder macht, ministers steeds belangrijker. En de macht het parlement? -> conflict, kamer ontbonden, nieuwe verkiezingen, nieuwe kamer, veel zeggenschap dus.

Ze hebben 3 maanden te tijd voor een nieuwe kamer te kiezen. 3 maanden zonder kamers? Nee, lid 3 van art 64: oude kamer blijft zitten totdat de nieuwe kamer is gekozen.

Hoe worden ministers benoemd? Hoe komt een kabinet tot stand?

Eerst een ‘demissionair’ kabinet = een kabinet wat half levend is = ontstaat wanneer de tweede kamer verkozen moet worden en de oude ministers dus in feite uit de kamer zijn gezet en moeten wachten wat de uitslag zal zijn van de verkiezingen (misschien worden ze wel weer terugverkozen), demissionair kabinet ‘past op de winkel’.

 

Wanneer wordt het kabinet demissionair?: - Bij aanbieding ontslag aan de Koning de dag voorafgaand aan
periodieke verkiezingen

- Na aanneming van motie van wantrouwen door parlement  dan
moet het kabinet opstappen

- Na interne crisis in kabinet  ontslag wordt aangeboden aan de
koning

Kabinetsformatie vroeger:
Koning moet een informateur hebben, verschillende mensen komen naar de koning om hem te voorzien van adviezen wat de opdracht van de informateur zou moeten zijn. Koning kiest dus de informateur

Tegenwoordig:

 Tweede Kamer benoemt de informateur

 

Formateur: om de ministerploeg oftewel de Kabinet de vormen (belt in principe de mensen op of ze minister willen worden)

Informateur: gaat bij verschillende partijen langs (de fractievoorzitters) en gaat vragen stellen -> hij peilt dus hoe het gaat worden = hij gaat informeren

 

Werkgroep week 3

 

1. Eén van de belangrijkste ministersposten in de 19de eeuw was die van Koloniën, onder meer vanwege de hoge inkomsten die de kolonie Nederlandsch-Indië voortbracht.

1814 begin koninkrijk der Nederlanden, 1815 België erbij dus kwam er een wetswijziging

1a. Kon het parlement onder de Grondwet van 1815 de Minister van Koloniën dwingen tot
wijziging van zijn beleid?

Nee dat kon niet want de ministers waren ondergeschikt aan de Koning (blz 103 en 104) en de
Koning zelf besliste alles. Zijn wil was in deze periode dus het belangrijkste. Daarnaast had het
parlement in deze tijd maar twee beperkte bevoegdheden. Ten eerste had het parlement een taak
als medewetgever samen met de koning (art. 105 GW van 1815), en ten tweede konden zij
begrotingen goedkeuren (art. 121 GW van 1815).  Zij waren enkel medewetgever wanneer hier een
grondwettige grondslag aan lag.

 

1b. In 1840 werden de strafrechtelijke ministeriële verantwoordelijkheid en het contraseign
ingevoerd. Welke veranderingen in de verhouding tussen de minister en de Koning enerzijds,
Ministers moesten dus de besluiten van de koning ondertekenen en er moest dus overlegd worden.
De minister kon strafrechtelijk vervolgd worden wanneer hij een wet ondertekende die in strijd was
met de Grondwet.
en tussen de minister en het parlement anderzijds waren daarvan het gevolg?

Voor het parlement veranderde er nauwelijks iets.

 

1c. In 1848 werden de (voorlopers van de huidige) artikelen 42 en 64 Grondwet ingevoerd.

Wat betekenden deze bepalingen voor de verhoudingen tussen Koning, ministers en parlement?

Art. 42 GW: Koning werd onschendbaar en kreeg minder macht aangezien hij alles moest
overleggen met ministers. Hij moest zich dus meer aanpassen aan het volk. Art. 64 GW betreft de
Kamerontbinding die enkel plaats kan vinden bij een KB (Koninklijk Besluit)

 

2a. De Koning heeft in het staatsrecht meerdere hoedanigheden (zie week/werkgroep 2). Hij is
staatshoofd, maar ook onderdeel van de regering.

In welke hoedanigheid leest Koning Willem-Alexander deze week, op Prinsjesdag, de
troonrede voor?

Artikel 65: Als deel van de regering. Hierin geeft hij het regeringsbeleid van de regering.

 

2b. Bestaat er politieke ministeriële verantwoordelijkheid voor het voorlezen van de troonrede?

Ja, door de ministeriele verantwoordelijkheid die in 1848 is ingesteld kan een koning niet zelf meer

besluiten naar buiten brengen zonder toestemming/handtekening van de ministers. Verantwoording

afleggen = uitleg kunnen geven over de beslissingen van de Koning

 

De 2 dagen na Prinsjesdag = algemene beschouwingen. De dagen dat de ministers verantwoordelijk worden gehouden voor wat de Koning heeft gezegd -> Hierin kunnen ze verdedigen met waar ze mee hebben ingestemd.

 

2c. Stel, RTL Boulevard brengt naar buiten dat Koning Willem-Alexander in augustus 2015

tijdens een besloten privéfeestje begrip getoond heeft voor het vroegere politieke optreden

van zijn schoonvader, Jorge Zorreguieta, tijdens de militaire dictatuur in Argentinië.

Zorreguita was lid van de militaire regering van generaal Videla.

Hierover ontstaat in de Tweede Kamer grote verontwaardiging.

Kan de Tweede Kamer de minister-president hiervoor ter verantwoording roepen?

Het is voor heel Nederland naar buiten gebracht. Het begon als privézaak maar is nu een publieke

zaak. Dan zijn de ministers verantwoordelijk voor wat de Koning heeft gezegd. Regering is

verantwoordelijk voor het Koninklijk Huis maar hoe verder de persoon van de Koning/Kroon staat,

hoe minder verantwoordelijk.

 

3 In literatuur en hoorcollege is aandacht besteed aan de ministeriële verantwoordelijkheid én

aan de vertrouwensregel. Beide zijn van belang voor de verhouding tussen ministers (en

staatssecretarissen) en parlement.

3a. Voor welke aangelegenheden is de minister politiek verantwoordelijk?

- ambtenaren van zijn departement (art 44 GW)

- staatssecretarissen (art 46 lid 2 GW)

- Koning, koninklijk huis (art 42 lid 2 GW)

- de minister zelf -> in zijn taken als minister + het handelen van zijn voorganger (alle mensen die

zijn ambt hebben gehad) !!

- algemeen regeringsbeleid, die gemaakt is door de ministerraad (iedereen is hierin is

verantwoordelijk, in praktijk de MP of degene van het ambt)

 

3b. In welke omstandigheden / op welke grond mag de Tweede Kamer het vertrouwen in een

minister opzeggen?

Dit kan op alle gronden.

 

3c. Hoe luidt de vertrouwensregel (of vertrouwensnorm)?

Als de meerderheid het eens is met de motie van wantrouwen moet de minister opstappen.=

negatief geformuleerd -> Dus er is vertrouwen totdat het tegendeel aangegeven wordt. Elke minister

kan een motie indienen en dan moeten ze de helft van de kamer mee krijgen.

 

4. Voor de kabinetsformatie die startte na de Tweede Kamerverkiezingen van 12 september

2012 gold een andere werkwijze dan bij de eerdere formaties (zie in uw wettenbundel het in maart 2012 gewijzigde art. 139a van het Reglement van Orde van de Tweede Kamer; vergelijk met de literatuur in Belinfante & de Reede).

4a Wat is de ingrijpendste procedurele wijziging (als u de situatie voor en na 2012 vergelijkt)?

Niet de koning maar de tweede kamer benoemt in kamerdebat de (in)formateurs (art. 139a RvOTK)

-> ze beslissen tevens weer in meerderheid = art. 67 lid 2 GW

 

4b Welk gevolg heeft de gewijzigde procedure op het vlak van de politieke ministeriële

verantwoordelijkheid voor de benoeming van de informateur?

Proces is democratischer. Het parlement pakt weer meer verantwoordelijkheid en staatshoofd

minder. Het politieke ministeriële verantwoordelijkheid valt weg omdat het staatshoofd ook is

weggevallen aangezien het parlement het zelf is gaan doen.

 

5. Stel, het kabinet-Rutte wil fors ingrijpen in het vastlopende pensioenstelsel en wil

onmiddellijk wetgeving invoeren die ertoe leidt dat de pensioengerechtigde leeftijd al per 1

januari 2016 naar 67 jaar wordt opgetrokken.

In een debat in de Tweede Kamer over deze maatregel, die veel oudere werknemers overvalt,

lopen de gemoederen hoog op. De Tweede Kamer eist (Dit kan dmv een motie of door een

amendement ) dat er een langere overgangsperiode wordt gehanteerd, zodat de maatregel

pas ingaat in 2020. De minister-president wijst erop dat in het regeerakkoord juist een snelle

toepassing van deze bezuinigingsmaatregel per 2015 voorziet, en dat de Tweede Kamer

daaraan gebonden is.

5a. Wat is een regeerakkoord?

De afspraken tussen de fracties in de Tweede Kamer. De coalitiepartijen sluiten een akkoord hoe ze

het gaan regelen als zij het voor het zeggen hebben.

 

5b. Geef aan in hoeverre de Tweede Kamer gebonden is aan het regeerakkoord; is de door de

minister-president weergegeven positie van de Tweede Kamer correct?

Andere fracties (dus de niet-coalitiepartijen) zijn hier niet aan gebonden (geen juridische binding).

Politiek is er wel binding voor de coalitiepartijen (Eerste kamer niet) -> gesloten tussen tweede

Kamerleden.

 

 

Hoorcollege week 4

 

Wetgeving

Wie maakt het wetboek Sr? = de regering en het Parlement/Staten-Generaal (Eerste en Tweede Kamer)

Deze wet is hiermee een wet in formele zin

 

Ander voorbeeld: art. 81 Tramwegreglement. Door wie is deze gemaakt?

Aan het begin van een wet kun je altijd zien welke vorm van wet het is. Dit stuk tekst begin altijd met de woorden: ‘Wij, Beatrix ……’ enzovoorts. In de tekst van het Tramwegreglement zie je dat de Raad van State is gehoord maar staat er niks over de Staten-Generaal. Dit maakt deze wet een AMvB. Deze is dus gemaakt door de Koning, ministers en advies van de RvS.

 

Ander voorbeeld: het ‘verboden voor honden’-bord. Deze is gemaakt door de gemeente(raad). Deze regels zijn gegeven op locaal niveau.

 

Ander voorbeeld: regels wat betreft woonboten, wie maakt die? = gemeente van de stad waar de woonboot ligt + waterschappen, aangezien een woonboot zich in beide raakvlakken bevindt.

Grote wetten = Burgerlijk Wetboek, Algemene wet Bestuursrecht, Wetboek van Strafrecht

Later meer specialistische wetten = regels op terrein van de ruimtelijke ordening van de gemeenten

 

Waarom zijn er wetten?

Grondregel: Legaliteitsbeginsel -> Wetten zorgen voor rechtszekerheid en duidelijkheid. Echter is dit geen zekerheid dat alle wetten goede regels zijn. Daarom vinden we democratische legitimatie noodzakelijk door middel van volksvertegenwoordiging.

 

Wetten in formele zin = totstandkoming door de regering + SG

Wetten in materiële zin = wetten waarbij het gaat om de inhoud: het is een algemeen verbinden voorschrift (dus niet voor 1 concreet/specifiek geval): kan vaker gebruikt worden en voor een onbepaald aantal mensen.

-> Hun verhouding: meeste wetten zijn formeel en tevens materieel.

 

 

 

Wet in formele zin

 

Geen Wet in formele zin

 

Wet in materiele zin

Wet tijdelijk huisverbod

Burgerlijk Wetboek

Wetboek v Sr

Algemene Plaatselijke Verordening

AMvB met a.v.v.

 

 

Geen Wet in materiele zin

Toestemmingswet

Begrotingswetten

Goedkeuring huwelijken K

 

Benoeming min (KB)

 

Wetten in verhouding tot elkaar: (Op volgorde hoe belangrijk ze zijn)

 

1.Internationaal/Europees recht (verdragen)

2. Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden

3. Grondwet

4. Wet in formele zin

5. Algemene Maatregel van Bestuur

6. Ministeriële regeling

7. Provinciale verordening

8. Gemeentelijke verordening

 

Waar vinden we de regels over deze rangorde? = Dit is vooral ongeschreven recht

Grondwet zegt er weinig over maar voorbeelden zijn: art. 93 GW en art. 121 en 122 Gemeentewet welke aangeeft dat lagere wetgeving wijkt voor hogere wetgeving.

Waar komt de wetgevende bevoegdheid vandaan?

- De grondwetgevende bevoegdheid = de basis

- Wet in formele zin = art. 81 GW

- AMvB = art. 89 GW

 

Attributie = bevoegdheid wordt gecreëerd (art. 81 GW)

Delegatie = overdracht van bestaande bevoegdheid naar een lagere eenheid (AMvB)

 

Hoe komt een wet in formele zin tot stand?

Voorbeeld: Voetbalwet (wat betreft de handhaving van de hooligans)

De KNVB wilde deze wet graag tegen het geweld van deze hooligans. De KNVB werd gehoord en minister ging ermee aan de slag. De procedure gaat als volgt:

 

Er wordt een wet ontworpen door een minister en geeft opdracht aan de ambtenaren van het departement. De minister voert het vervolgens door naar de ministerraad die erover gaan beraadslagen en uiteindelijk een besluit nemen. Zij hebben hier een geheimhoudingsplicht. Daarna gaat het voorstel naar de Raad van State. Zij geven advies. Mocht dit negatief advies zijn, dan hoeft dat geen gevolgen te hebben. Vervolgens wordt het wetsvoorstel ingediend bij de Tweede Kamer (art. 83 GW). Dit wordt gedaan door of wegens de koning. Als het is ingediend kunnen er eventueel amendementen worden aangegeven door de Tweede Kamer of vanwege de regering. Daarover moet dan nog weer gedebatteerd worden. Dan komen de stemmingen. Eerst naar de Tweede Kamer, daarna naar de Eerste Kamer. Aanwezig moeten zijn: meer dan de helft (genomen van 150 leden bij de TK en 75 leden bij de EK). Besluiten kunnen worden genomen bij meerderheid van de stemmen. Als erover gestemd is moet het worden bekrachtigd door de Koning (art. 87 GW) of door een vd ministers of staatssecretarissen (art. 47 GW). Daarna moet het worden bekendgemaakt in het Staatsblad en treedt het wetsvoorstel in werking.

 

 

Werkgroep week 4

 

1a. In het proces van de totstandkoming van een wet in formele zin worden verschillende (staatsrechtelijke) handelingen verricht. Hieronder treft u deze in willekeurige volgorde aan.

Het betreft een wetsvoorstel op initiatief van de regering. Plaats deze handelingen in de juiste chronologische volgorde en vermeld daarbij de relevante wetgeving.

 

-A- indiening bij Tweede Kamer der Staten-Generaal: Art. 82 +83 GW/ Art. 26 Wet op de RvS

-B- advisering door de Raad van State: Art. 73 GW / Art. 17 Wet op de Raad van State

-C- bespreking en vaststelling in de ministerraad: Art. 4 RvO MR / Art. 45 lid 3 GW

-D- stemming in de Tweede Kamer: Art. 67 GW, meerderheid bepaalt wat er met het voorstel gedaan

wordt

-E- eventueel amenderen: Art. 84 lid 1 GW  Tweede kamer wijzigt het zelf, op voorstel van 1 van de

leden en vervolgens in stemming gebracht en bepaalt door de meerderheid

-F- bekrachtiging door de Koning: Art. 87 jo. 47 GW, ondertekent door de koning/ministers/

staatssecretarissen

-G- verzending en stemming in de Eerste Kamer  Art. 85 GW, tweede kamer stuurt het naar de eerste

kamer

-H- voorontwerp schrijven  Minister geeft opdracht om voorontwerp te schrijven, geschreven door

ambtenaren van het departement.

-I- bekendmaken in Staatsblad  Artikel 88 GW j. art 3 sub a Bekendmakingwet

-J- inwerkingtreding  Artikel 7 GW / Artikel 88 GW

De juiste volgorde= H—C—B—A—E— D—G—F—I—J

 

2. In het Koninkrijk behartigen de landen de gemeenschappelijke belangen “op voet van gelijkwaardigheid” (preambule Statuut). Beschrijf de rol van de volksvertegenwoordigingen van de Caraïbische landen van het Koninkrijk in het tot stand brengen van een rijkswet. Verwijs naar de relevante wetgevingsbepalingen. Wat leidt u uit deze rol af met betrekking tot de gelijkwaardige verhouding van de verschillende delen van het Koninkrijk?

Art. 15 Statuut = ontwerp van rijkswet -> lid 1 : eerst naar de TK gezonden, daarna naar vertegenwoordigende lichamen. Gevolmachtigde ministers van die lichamen kunnen alleen voorstellen, en vervolgens een schriftelijk verslag uitbrengen. Daarna mag de GM de mondelinge behandeling bijwonen en voorlichting verstrekken. (= art 16 en 17 Statuut). Zij kunnen amendementen voorstellen bij die TK die er vervolgens over zullen debatteren. Is de GM tegen? Art. 18 Statuut: hij kan het voorstel aanhouden maar als de SG met meer dan drie vijfde voor het voorstel zijn dan heeft de GM niet veel meer te zeggen -> SG heeft dus het laatste woord -> is niet heel gelijkwaardig.

 

3a. Op welke drie punten verschilt de wijze van herziening van de Grondwet van de
totstandkoming van een gewone wet in formele zin en waarom is er verschil? Noem de

relevante wetsartikelen.

Hoofdstuk 8 vd Grondwet: herziening van de Grondwet

- Tussentijdse verkiezingen  Tweede kamer wordt ontbonden Artikel 137 lid 3 jo. 64 GW

- Formele wet: 1 lezing

GW: 2 lezingen: 2e lezing geen recht tot amendement. 1e lezing = ‘de wet (jo. art 81 e.v. GW)

verklaart’ art. 137 lid 1 GW, meerderheid

- Speciale meerderheid nodig 2/3e. Artikel 137 lid 4 (vanaf lid 4 gaat het dus over de 2e lezing, lid
1,2,3 over de 1e)

 

3b. Waarom wordt de Nederlandse Grondwet een ‘rigid constitution’ genoemd? Noem een voordeel en een nadeel van een rigid constitution.

Rigid constitution: voor grondwetswijziging is een zwaardere procedure voorgeschreven dan voor

gewone wetgeving. Dit is het geval omdat dit rechtszekerheid geeft en het is ter bescherming van de minderheden.

Waarom is dit zo moeilijk te wijzigen? -> Deze rechten zijn fundamenteel. Het moet dus niet makkelijk te wijzigen zijn aangezien het de basis van het recht is.

 

4a. Definieer de volgende begrippen. In de definitie besteedt u aandacht aan de vraag welke ‘hoofdrolspelers’ nodig zijn bij de totstandkoming van een:

(1) wet in formele zin
Een gezamenlijk besluit van de regering en Staten-Generaal + RvS volgens een grondwettelijke
procedure. Artikel 81 GW jo. 73 lid 1 GW. Bekendmaking geschied in het Staatsblad: art 3 sub a
Bekendmakingwet

 

(2) algemene maatregel van bestuur = ‘groot’ Koninklijk Besluit

Een besluit van de regering (=Kroon = koning + ministers)) + RvS waarin de inhoud van een wet
nader is uitgewerkt.
Artikel 89 GW jo. 47 jo. 73 (regering = Koning + Ministers) lid 1 GW. Geen Staten-Generaal.

Gepubliceerd in het Staatsblad: art 3 sub b Bekendmakingwet

(3) ‘klein’ koninklijk besluit (benoemingen/geen regels/ontbinding TK = Staatscourant, regels = Staatsblad)

Een koninklijk besluit van de regering dat zonder medewerking van de SG wordt genomen.
Artikel 4. Bekendmaking in Staatsblad: art 3 sub c Bekendmakingwet

(4) ministeriële regeling

Dit is een regeling die gemaakt wordt door één of meer ministers, GW kent die regeling niet.

Bekendmaking in Staatscourant: art 4 sub a

(5) provinciale verordening

 wordt opgesteld door de provinciale staten en bevat regels die binnen een bepaalde provincie geldig zijn: Artikel 127 GW. Bekendmaking is locaal en staat in de Provinciewet

(6) gemeentelijke verordening

Wordt opgesteld door de gemeenteraad en bevat regels die binnen een bepaalde gemeente
geldig zijn: Artikel 127 GW. Bekendmaking is locaal en staat in de Gemeentewet

Wifz = min + K + RvS + SG

AMvB/Groot KB = min + K + RvS

Klein KB = min + K

Min. Reg. = min

(Een wifz kan dus niet tegelijk een klein KB zijn)

 

4b. Wat wordt bedoeld met een wet in materiële zin ? VB Wetboek van Strafrecht

Met een wet in materiële zin worden alle bepalingen bedoeld die naar hun inhoud als een wet gezien kunnen worden, oftewel alle algemeen verbindende voorschriften. = ‘een ieder die….’

- De aanduiding materieel duidt erop dat de bepaling naar inhoud als wet kan worden beschouwd.

- Gaat hierbij om een onbepaalde groep, niet iedereen maar bijvoorbeeld de wet van studiefinanciering: alle studenten, komen studenten bij en gaan weg, is dus een onbepaalde groep.= wet in materiele zin.

- Gemaakt door een bevoegd orgaan = herleidbaar wifz/GW

- Bindt de burgers (aan de overheid)

- Buiten de administratie, het heeft externe werking, heeft ook belangen voor de burgers

- Herhaalde toepassing vatbaar: niet voor 1 zaak maar moet vaker gebruikt kunnen worden

 

 

 

Wet in formele zin

 

Geen Wet in formele zin

 

Wet in materiele zin

Wet tijdelijk huisverbod

Burgerlijk Wetboek

Wetboek v Sr

Algemene Plaatselijke Verordening

AMvB met a.v.v.

 

 

Geen Wet in materiele zin

Toestemmingswet

Begrotingswetten

Goedkeuring huwelijken K

 

Benoeming min (KB)

 

5. In 2008 is de Wet tijdelijk huisverbod in werking getreden. Op grond van deze wet kan de burgemeester tijdelijk verbieden dat een persoon in zijn/haar woning mag komen, omdat hij/zij een ernstig gevaar oplevert voor anderen die in die woning wonen.

Zoek de Wet tijdelijk huisverbod (Wth) in uw wettenbundel op en beantwoord de volgende vragen. Beargumenteer telkens uw antwoord. Pagina 3980

5a. Is de Wth een wet in formele zin?

Ja, staat in de preambule/aanhef : SG is erbij betrokken = wifz. Ook staat er ‘Wij Beatrix, ---‘,
waarbij Wij staat voor ministers en de Koning

5b. Is de Wth een wet in materiële zin?

Ja, onbepaald: alle meerderjarige. Dit bindt de burgers.

5c. Welk orgaan mag op grond van Art. 2, eerste lid Wth regels vaststellen over de aard van de
feiten en omstandigheden die aanleiding kunnen geven om een huisverbod op te leggen?

In lid 1:

De burgermeester heeft een bevoegdheid die niet regelgevend is. Dat is dus geen algemeen
verbindend voorschrift want hij mag dat voor 1 persoon doen. Algemene maatregel van bestuur
staat er in lid 1: dat is dus de regering die advies moet vragen aan RvS.

5d. Waar in de Wth wordt aan de minister een regelgevende bevoegdheid toegekend?

Artikel 2 lid 5 Wth

 

6. Lees de volgende bepalingen uit de Grondwet:
Beantwoord voor elk van deze bepalingen de volgende drie vragen:

(1) Welke bevoegdheid of bevoegdheden wordt hier gegeven?

(2) Aan welke regelgever wordt deze bevoegdheid (bevoegdheden) dan toegekend?

(3) Mag deze bevoegdheid worden overgedragen (gedelegeerd) aan een lagere regelgever?

 

a. Art. 8 Gw
Bevoegdheid: recht op vereniging stichten. Bevoegdheid van de overheid is dus: beperking recht van de vereniging en heeft hiertoe de bevoegdheid. Delegatie is niet mogelijk want er staat bij de wet. Dan mag je niet delegeren. Je mag wel delegeren wanneer er staat: Bij of krachtens de wet. Artikel 8 = verenigingen. BW bepaalt alles over vereniging. = Attributie

b. Art. 10, eerste lid, Gw

Bevoegdheid vd overheid: privacy beperking. Delegatie kan hier wel want er staat bij of krachtens
de wet

c. Art. 20, derde lid, Gw

Bevoegdheid: aanspraak op sociale zekerheid, bevoegdheid wordt toegekend aan de formele wetgever. Mag hij delegeren? ‘Bij de wet’ (is eigenlijk nee) & ‘regelen’ (gaat voor)= mag dus wel delegeren want ‘regelen’ gaat voor.

d. Art. 109 Gw

Bevoegdheid: regels maken over de rechtspositie van ambtenaren. Bevoegdheid toegekend aan

formele wetgever want er staat dat ‘de wet’ het regelt. Wél delegeren want er staat ‘regelt’.

e. Art. 117, derde lid, Gw.

Bevoegdheid: de wet (dus de formele wetgever) bepaalt gevallen van ontslag/schorsing en wijst gerecht aan wie dat mogen doen. Geen delegatie want er staat ‘Bij de wet’.

 

Attributie delegeren

GW --------> regelgever X --------> lagere regelgever

 

Delegatie GW? Bij de wet = nee

Bij of krachtens de wet = ja

Regelen/regels/regelt = ja

 

VB: Art. 81 GW -> hier wordt niks geregeld over delegatie: mogen ze dus zelf weten.

Wet in de GW = altijd WIFZ -> dus delegatie naar de ‘wet’ = naar de formele wetgevers

6b. Één van de grondregels van de rechtsstaat is het legaliteitsbeginsel (zie week 1). Leg uit hoe
in de bepalingen uit de voorgaande vraag 6b het legaliteitsbeginsel tot uitdrukking komt.

Je moet steeds naar hogere regelgeving kijken om te zien of je mag delegeren.

Hoorcollege week 5

Dit hoorcollege bevat de rechtspraak en rechtsbescherming

Drie onderwerpen: - Soorten rechters

- Rechterlijke onafhankelijkheid

- Normencontrole

3 Soorten rechters

De strafrechter:

Casus Ridderkerkse katten: 70 verwaarloosde katten in illegaal kattenpension, ernstige overlast bij de omwonenden waarna er schimmels kwamen en buren overspannen raakten. ‘Het is verboden dieren te houden op een wijze die hinderlijk is voor de omgeving’. Dat was volgens de buren hier dus het geval en zij dienden een klacht in bij de politie, vervolgens stelt OvJ dagvaarding op, rechter legt de uiteindelijke boete op. Vrouw werkte niet mee, vervolg:

Burgerlijke rechter: Art. 6:162 BW: onrechtmatige daad gepleegd door deze mevrouw. Er werd een dwangsom opgelegd maar dat hielp ook niet. Buurtbewoners kunnen een kortgeding instellen, maar is heel duur.

Bestuursrechter: taak van de gemeente om een eind te maken aan de illegale situatie. Buurtbewoners vragen dat dus aan bij de gemeente. Gemeente werkt niet mee (Waarschijnlijk omdat ze niet wisten wat ze met die katten aan moesten). Buurtbewoners procederen bij de bestuursrechter tegen de gemeente die niet mee wil werken. Deze onafhankelijke rechter gaf opdracht aan de gemeente om er een eind aan te maken

Hoe moet tegenwoordig zo’n burenconflict worden opgelost? Mediation: samen tot een overeenkomst komen.

De gewone rechter en de bijzondere rechter:

De gewone rechter = Hoge Raad –> Hof –> Rechtbank
 

--> Rechtbank: 3 sectoren = - Sector Civiel (Burgerlijke rechter)

- Sector Straf (Strafrechter)

- Sector Bestuur (Bestuursrechter)

De bijzondere rechter = 1. De afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
--> oordeelt in hoger beroep over bestuursrechtelijke zaken van rechtbank
--> oordeelt in eerste en laatste instantie over milieugeschillen

2. Centrale Raad van Beroep
--> oordeelt in hoger beroep over sociale zekerheidszaken, ambtenarenzaken en
studiefinanciering (waarom dit niet bij de Raad van State = historische reden)

3. College van Beroep voor het Bedrijfsleven

--> oordeelt in eerste aanleg over besluiten op het gebied van sociaaleconomisch
bestuursrecht

--> VB beroepszaak van KPN en Orange tegen OPTA (over verlaging
gesprekstarieven) / boze orthodontisten over verlaging vergoedingen

Rechterlijke onafhankelijkheid

Stelling:
De rechtbank doet een onjuiste rechterlijke uitspraak: in onze huidige parlementaire democratie zou de regering de bevoegdheid moeten hebben om onjuiste rechterlijke uitspraken te corrigeren, bv als de meerderheid van de TK daarom vraagt.

Verhouding rechter tot de overheid: de macht van de rechter, hebben heel veel macht.

- Burgerlijke rechter kan overheden tot schadevergoeding veroordelen

- Bestuursrechter kan besluiten van bestuursorganen vernietigen (VB vergunningen, subsidies etc.)

- Rechters kunnen wetten onverbindend verklaren --> uitzondering = toetsingsverbod van art. 120 GW

Grondwettelijke waarborgen

- Benoemingsprocedure  Speciale procedure voor leden van Hoge Raad (Art. 118 lid 1 GW)

 Andere rechters worden benoemd door de regering (Art. 117 lid 1 GW)

- Eenmaal benoemt als rechter, voor het leven benoemt = 70 jaar (Art. 117 lid 1 GW)

- Ontslag van rechters (Art. 117 lid 3 GW)
- Rechtspositie (salaris e.d.): bij wet

Normencontrole, de rechter is belast met de rechtmatigheid van de normen

Wat als de rechter vooringenomen is?(familielid bijvoorbeeld)

-> Procedure van wraking en verschoning:

- Strafrecht = art. 512 Sr

- Civiel recht = art. 36 Rv

- Bestuursrecht = art. 8:15 Awb

Mocht je dit vermoeden hebben, dan moet je aangeven dat de rechter onpartijdig zou zijn: 1. voorafgaand van de zitting, 2. mondeling ter zitting, of 3. schriftelijk na de zitting.

Wie controleert de wetgevers?

Primair de rechter. VB: De strafrechter toetst de lagere regelgeving aan de hogere: Schiermonnikoog zaak: Compleet autoverbod in de APV is in strijd met de Wegenverkeerswet. Zij konden dus niet zomaar een APV maken, die werd gecontroleerd door de strafrechter.

Hoe beoordeelt een rechter de verbondenheid van een wettelijk voorschrift?

1.De wet moet afkomstig zijn van bevoegd orgaan (krachtens attributie of delegatie)

2.In overeenstemming zijn met de vormvereisten

3.Mag n iet in strijd zijn met hogere regelgeving

4. In overeenstemming met algemene rechtsbeginselen als rechtszekerheidbeginselen en het lex-certa beginsel (er moet duidelijk zijn wat wel en niet mag)

Monisme: De nationale rechtsorde is onderdeel van volkenrechtelijke rechtsorde = één geheel. De volkenrechtelijke norm richt zich rechtstreeks tot de ambten en/of de burgers

Dualisme: Nationale rechtsorde en volkenrechtelijke rechtsorde zijn gescheiden. Volkenrechtelijke normen
binden de staten.

Werkgroep week 5

1a. Eerder in dit vak bent u de begrippen monisme en dualisme tegengekomen. Het ging in dat verband
om de verhouding tussen het parlement en de regering. In het boek Belinfante & De Reede
worden deze begrippen op pagina 194 in een andere context gebruikt.

Wat betekenen deze begrippen?

Parlement en regering verhouding

Dualisme = los van elkaar -> regering en parlement zijn twee aparte organen

Monisme = één geheel, of twee organen waarbij de ene ondergeschikt is aan de andere.

Internationaal vs nationaal recht omzetting

Dualistisch = Scheiding tussen de nationale en de internationale rechtsorde INT ----------> NAT

Monistisch = Internationale en nationale rechtsorde 1 geheel -> de internationale wetten gelden direct voor het nationale recht.

NEDERLAND IS GEMATIGD MONISTISCH : Grenstraktaat Aken: de boer kon gewoon beroep doen op de internationale rechtsorde volgens de Hoge Raad, = monistisch (gematigd want het geldt alleen voor een ieder verbindende bepalingen).

 

1b. In het arrest ‘Grenstractaat Aken’ uit 1919 oordeelde de Hoge Raad dat het Grenstractaat (oftewel: Verdrag) van Aken van 26 juni 1816 gelding heeft in de Nederlandse rechtsorde en dat zij rechten en verplichtingen in het leven kan roepen voor particulieren, voor zover de inhoud hiertoe aanleiding geeft (Hoge Raad, 3 maart 1919, NJ 1919, p. 371).

Wijst dit ten aanzien van de doorwerking van internationaal recht in de Nederlandse rechtsorde op een monistische of dualistische opvatting?

Citeren: “26 Juni 1816 eenmaal wettig tot stand gekomen en bekrachtigd, had de dubbele werking, dat Nederland tegenover de vreemdheid was gebonden “ -> ‘wettig tot stand gekomen en bekrachtigd’

Er is hier dus geen omzetting nodig naar het nationaal recht, zodra het tot stand was gekomen en bekrachtigd was had het een dubbele werking.

 

1c. Bekijk artikel 93 van de Grondwet.

Wat wordt bedoeld met de ‘verbindende kracht’ van verdragsbepalingen en onder welke voorwaarden heeft een verdragsbepaling deze verbindende kracht?

= dan werkt het door in de Nederlandse rechtsorde

Artikel 93: verbindende kracht: Dat burgers het in kunnen roepen bij een rechter

Vereisten:

- Een ieder verbindende bepaling (= of een artikel een ieder verbinden is blijkt uit het artikel
zelf, zo niet, dan bepaalt de rechter dat. EIV zijn zo duidelijk zijn opgeschreven zodat burgers
direct weten waar ze recht op hebben.  GEEN EIV Klassieke grondrechten zijn de onthoudingsverplichtingen voor de staat -> staat moet zich onthouden van inmenging bij vrijheid van meningsuiting/ godsdienst etc. Veel EVRM bepalingen zijn EIV

Direct getoetst kan worden door de rechter = EIV -> EIV is dus niet voor onthoudingsplichten van de staat -> dat is niet te toetsen door de rechter.)

- Bekendmaking in traktatenblad (dit vindt je niet in Bekendmakingwet -> die is voor wetten
AmvB’s etc., voor verdragen vindt je dit in de wet erna: dit is een rijkswet -> art. 16 van deze
Rgbv (VII. 13 vd Kluwer). De bekendmaking moet worden goedgekeurd door de Staten-

Generaal = art. 2 jo. 3 Rgbv.)

1d. Bekijk artikel 94 van de Grondwet.

Wat zegt dit artikel over de verhouding tussen nationaal en internationaal recht in Nederland?

En aan wie is deze bepaling vooral gericht?

Artikel 94: Gericht op de rechterlijke macht want het gaat hier om de toetsing van het recht, (indirect een boodschap naar de regelgevende macht) -> geldt dus bij monistisch stelsel want dan zijn ze een geheel en moet het Internationale recht voor

Gematigd monistisch -> Niet al het internationale recht geldt door in het nationale -> de een ieder verbindende alleen.

--> hiërarchie, internationale rechtsorde gaat voor als ze niet verenigbaar zijn.

1e. In welk opzicht wijkt de doorwerking van het recht van de Europese Unie naar Nederlands
staatsrecht af van andere, ‘gewone’ internationale verdragen?

EU-recht: -> heeft een eigen rechtsorde doorgewerkt -> voor de EU maakt het dus niet uit of je monistisch of dualistisch bent.

Dus al het recht van de EU gelden door -> en niet alleen de EIV -> dus omdat zij een eigen rechtsorde hebben ingeroepen. ( en niet op basis van art 93 en 94 GW)

--> Verdrag

--> Verordeningen

--> Richtlijnen

Normale verdragen zijn monistisch. EU-recht dat zij maken, hoeft niet omgezet te worden in

formele wetten per staat ook want die staat boven de rechtsorde van de staten. De lidstaten geven

een deel van hun soevereiniteit op voor het EU-recht omdat dat in elk geval geldt.

2a. Onafhankelijke rechtspraak is één van de kenmerken van een rechtsstaat. Hoe wordt in Nederland de onafhankelijkheid van de rechter gewaarborgd? Noem in uw antwoord de relevante artikelen uit de Grondwet.

Art. 117 lid 1 GW: De rechterlijke macht worden bij KB voor het leven benoemd. Wie hoort er bij de Rechterlijke macht , welke gerechten horen erbij = Rechtbanken, gerechtshoven en de Hoge Raad. -> Raad van State dus niet terwijl die wel een rechtsprekende taak hebben maar behoren niet tot rechterlijke macht (Art. 73 GW). OM ook niet, zij zijn wel rechterlijke macht maar zij zijn niet met rechtspraak belast -> worden dus ook niet voor het leven benoemd zoals in art 117.

2b. Welk orgaan is op grond van de Grondwet bevoegd om het ontslag van rechters te regelen? Kan dit gedelegeerd worden?

Formele wetgever mag ze niet ontslaan, maar ze mogen wel bepalen wie dat wel mag doen: Dit doen zij in art. 117 lid 3 (Procureur- generaal bij de Hoge Raad)

Bevoegdheid = 1. Regelen wanneer ontslag mag worden -> mag dit gedelegeerd worden? -> Nee,
want er staat ‘bij de wet’.

2. Regelen wie ze mag ontslaan - >Mag dit gedelegeerd worden? -> Nee, want er

staat ‘bij de wet’

2c. Noem drie situaties waarin een rechter kan worden ontslagen. Verwijs in uw antwoord naar de relevante bepalingen in de toepasselijke wet in formele zin. Deze kunt u vinden op www.wetten.nl.

Ga naar WRRA -> Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren

Art. 46i -> bij ziekte: ‘wegens ziekte ongeschikt tot het verrichten van zijn arbeid = 2 jaar ononderbroken

Art. 46m -> wegens misdrijf, onder curatele gesteld

46l -> als hij het Nederlanderschap verliest

Art 46h -> Leeftijd van 70 jaren bereikt heeft

Hierin worden de gevallen geregeld dat ze ontslagen kunnen worden, ontslag gebeurt dan bij de Hoge Raad. Art. 46h (van de leeftijd) is een uitzondering, want hier legt de minister het voor en worden ze op Koninklijk besluit ontslagen = dus de regering. Of natuurlijk op eigen verzoek.

2d. Stelling: bij de samenstelling van de Hoge Raad is sprake van ‘checks and balances’ tussen het parlement en regering.

Is deze stelling juist of onjuist? Beargumenteer uw antwoord.

Hoge raad geeft een lijst met 6 mensen (art. 5c lid 6 WRRA) waarna de Tweede kamer er 3 kiest = Art 118 lid 1 GW stuurt deze door naar de regering, die benoemen dan 1 persoon.

Dit is dus een geval van checks and balances want de regering kan het niet in zijn eentje bepalen wie er mag maar moeten dit in overleg doen.

3 Begin 2012 maakte de (toenmalige) regering bij de Tweede Kamer een wetsvoorstel aanhangig (regering dient hem in, tweede kamer maakt het aanhangig = art. 82 lid3 GW) dat strekt tot het invoeren van een algemeen verbod op het dragen van gelaatsbedekkende kleding op openbare plaatsen, in voor publiek toegankelijke gebouwen, bij onderwijsinstellingen en in het openbaar vervoer (Tweede Kamer, vergaderjaar 2011-2012, 33 165, nr. 3). Dit wordt ook wel ‘het boerkaverbod’ genoemd.

Stel, het wetsvoorstel wordt aangenomen en treedt in werking. Op overtreding van het verbodwordt bovendien een boete van 100 euro vastgesteld. Omdat Farida el Amrani toch met een
boerka een gemeentehuis binnen gaat, krijgt zij deze boete opgelegd. Farida vecht boete aan bij
de rechter en doet daarbij een beroep op haar geloofsovertuiging. Zij stelt dat het verbod in strijd
is met artikel 6 van de Grondwet.

3a. Hoe moet de rechter omgaan met het argument dat Farida naar voren brengt?

Je mag niet toetsen aan de Grondwet, Artikel 120 GW.

Wetten in formele zin (is dit, want het is ingediend door de regering en tweede kamer) en
verdragen mogen niet getoetst worden aan de Grondwet. -> ze moet dus gewoon de boete betalen

Waarom mag je niet toetsen aan de GW? -> RvS moet al kijken of het in overeenstemming is met de

GW -> als de minister een voorstel ondertekend dat in strijd is met GW krijgt hij strafrechtelijke

vervolging. Grondwet wordt al voldoende beschermd door andere organen. Rechter hoeft dat dus

weer te doen. -> (Dus gaan naar art. 9 EVRM.)

 

3b. Zou uw antwoord anders luiden indien de regering besluit om dergelijk verbod bij algemene

maatregel van bestuur (AMvB) in te stellen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?

AMvB is lager dan de Grondwet, het is geen wet in formele zin of verdrag dus AMvB mag wel worden getoetst aan de Grondwet. Dus als het een AMvB blijkt te zijn kan ze die toetsen aan artikel 6 en mocht die in strijd zijn met die AMvB dan kan ze daarmee naar de rechter gaan die die AMvB kan vernietigen waardoor het verbod dus niet meer geldt en zij haar boerka gewoon mag dragen.

-> AmvB - > worden gemaakt bij koninklijk besluit = de regering. De hoogte van de straf moet bij wet gegeven zijn. = art. 89 lid 2 GW.

3c. Op dit moment ligt er bij de Tweede Kamer een voorstel tot wijziging van de Grondwet (Kamerstuk 32 334). Voorgesteld wordt om artikel 120 Grondwet te wijzigen. Het voorstel is reeds in eerste lezing

aangenomen door de Tweede en de Eerste Kamer. Nu wordt het voorstel dus in tweede lezing opnieuw behandeld.

Zie hieronder de tekst van het voorstel:

Artikel 120 wordt als volgt gewijzigd:

A

Voor de [huidige] tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

 

B

Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

2. Wetten vinden evenwel geen toepassing indien deze toepassing niet verenigbaar is met de artikelen 1, 2, derde en vierde lid, 3 tot en met 9, 10, eerste lid, 11 tot en met 17, 18, eerste lid, 19, derde lid, 23, tweede, derde, vijfde, zesde en zevende lid, 54, 56, 99, 113, derde lid, 114, 121 en 129, eerste lid.

Wat is hiervan het gevolg, indien het voorstel de eindstreep haalt?

Nu niet toetsen aan de grondwet, na deze wet zou de rechter mogen toetsen aan de genoemde artikelen.

(Klassieke grondrechten zijn gemakkelijker voor de rechter om te toetsen, sociale grondrechten zijn vaag geregeld.)

4. Bestudeer het bij deze werkgroep voorgeschreven Harmonisatiewet-arrest (zie bijlage), dat is uitgelegd in de jurisprudentieclip (gepubliceerd op Blackboard).

Antje Bouwman is met haar 85 jaar een oude maar kwieke vrouw die nog altijd zelfstandig in een eengezinswoning woont in de gemeente Raalte. Zij woonde daar ooit met haar gezin, maar nu woont zij daar alleen. Op een dag valt zij van de trap en ze moet enige tijd in een revalidatiehuis blijven. Antje wil graag verhuizen naar een verzorgingstehuis, want ze heeft na haar val meer zorg nodig. Ze komt ook in aanmerking voor opname in een verzorgingstehuis op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ), maar de arts adviseert haar het toch nog even thuis te proberen. Ze kan altijd nog naar een verzorgingstehuis als het niet gaat, zo zegt de dokter. Antje keert in het najaar van 2014 terug naar huis.

In februari 2015 is het opnieuw raak: Antje valt opnieuw van de trap. De gevolgen zijn minder ernstig, wat blauwe plekken, maar ze is bang geworden en wil echt weg. Echter, per 1 januari 2015 is de Wet langdurige zorg (Wlz) in werking getreden en is de AWBZ vervallen. De Wlz is een wet in formele zin. De eisen voor een indicatie langdurige zorg zijn veel strenger en Antje komt niet meer in aanmerking voor een plaats in het verzorgingstehuis.

Antje vindt het oneerlijk wat hier gebeurt. Als ze eerder had geweten dat de voorwaarden zouden veranderen, dan had ze in het najaar van 2014 een andere keus gemaakt. Ze stapt naar de rechter en haar advocaat voert aan dat hier strijd bestaat met het ongeschreven fundamentele rechtszekerheidsbeginsel. Secundair wordt een beroep gedaan op artikel 43 van het Statuut.

Stel u bent rechter in deze zaak. Wat is uw beslissing? Motiveer uw ‘vonnis’ aan de hand van de Grondwet en verwijs in uw uitleg naar toepasselijke passages in het Harmonisatiewetarrest.

Hoofdregel: rechters mogen niet toetsen aan de GW. Maar: ook aan het statuut en rechtsbeginselen?

-> Er mag niet worden getoetst aan het statuut en rechtsbeginselen: in Harmonisatiewetarrest: 3.5 en 3.6: Daarin gaat de rechter kijken naar de ongeschreven rechtsbeginselen, wat is de geachte grond van art. 120 GW? VROEGER in de GW: wifz zijn onschendbaar: nu n iet meer, want ze kunnen worden getoetst aan de verdragen, oftewel de EIV bepalingen. Dus ze zijn niet meer onschendbaar: welke formulering is gekozen? = art. 120 GW. -> Eerst een wethistorische interpretatie bekijken. Nu een theologische interpretatie: wat was het doel? Doel was om de wetten onschendbaar te maken, behalve bij internationale verdragen.

Nu in harmonisatiewet: 3.5 ongeveer in het midden, 3.6 is conclusie: Hij zegt hier: als we kijken naar geschiedenis en doel, dan mag je toetsing uitsluiten als het gaat om ongeschreven beginselen. -> je kan dus geen beroep doen op de beginselen.

Wet is dus gewoon voor haar van toepassing.

4.3 gaat over het Statuut: kijken we naar de geschiedenis van art. 6 Statuut : Statuut is later geschreven dan de Grondwet. Was het bedoeling om toetsing van wifz mogelijk te maken.

Harmonisatie wet -> was niet de bedoeling - > toetsing aan statuut dus niet.

Harmonisatiewet lezen!!

5a. Er is sprake van normenhiërarchie. Lagere regelgeving moet in overeenstemming zijn met hogere regelgeving. Zet onderstaande regelingen onder elkaar in de juiste volgorde van hoog naar laag.

-Algemene maatregel van bestuur

-Grondwet

-Provinciale verordening

-Verdragsbepaling

-Gemeentelijke verordening

-Statuut

-Wet in formele zin

-Ministeriële regeling

--> 1. Verdragbepalingen: zoals. EVRM -> blijkt uit art. 93 en 94

2. Statuut -> art. 94: ‘Binnen het Koninkrijk geldende wettelijke voorschriften…’

3. Grondwet -> art. 5 lid 2 Statuut

4. Wet in formele zin

5. AMvB

6. Ministeriële regeling (minder organen bij betrokken dan bij AMvB)

7. Provinciale verordening

8. Gemeentelijke verordening

Hiërarchie is niet hetzelfde als de toetsing. Toetsen mag alleen maar naar boven, dit geldt voor nummer 5, 6, 7 en 8. Bij nummer 4 WIFZ mag je niet toetsen aan grondwet en aan het statuut. Wel mag je wifz toetsen aan EIV bepalingen bij verdragen. Je mag hier dus niet toetsen aan een niet-een ieder verbindende bepalingen. Wel mag je dus toetsen aan het EU-recht. Die valt gewoon onder Verdragsbepalingen maar is een eigen rechtsorde dus dat beperkt wat de rechter ermee kan doen.

5b. Geef bij de onderstaande voorbeelden gemotiveerd aan of de rechter het ene product van

regelgeving mag toetsen aan het andere:

A. Mag een gemeentelijke verordening worden getoetst aan artikel 8 EVRM?
Ja dat mag. Het EVRM artikel 8 is een EIV bepaling van een verdragsbepaling en staat volgens de
hiërarchie hoger van een gemeentelijke verordening.

B. Mag een provinciale verordening worden getoetst aan een gemeentelijke verordening?
Nee gezien de hiërarchie staat een gemeentelijke verordening lager dan een provinciale .

C. Mag een wet in formele zin getoetst worden aan artikel 8 EVRM?
Ja aangezien art. 8 een EIV bepaling is.

D. Mag artikel 8 EVRM getoetst worden aan artikel 10 Grondwet?

Nee volgens art. 120 GW

E. Mag artikel 10 Grondwet getoetst worden aan artikel 8 EVRM?

Ja gezien de hiërarchie, art. 8 is een ieder verbindende bepaling

F. Mag een wet in formele zin getoetst worden aan de Grondwet?

Nee, dit is geregeld in art. 120 GW.

BIJLAGE HARMONISATIEWET

3.6 Het onder 3.5 overwogene is doorslaggevend en noopt tot de conclusie dat, al valt niet te ontkennen dat de rechtsontwikkeling sedert het tot stand komen van de Grondwet van 1983 het gewicht van de voor restrictieve interpretatie van dat verbod pleitende argumenten heeft doen toenemen, moet worden geoordeeld dat de rechter de hem gestelde grenzen zou overschrijden door te oordelen dat art. 120 Gr.w zich niet (ook) tegen toetsing van de wet aan fundamentele rechtsbeginselen verzet.

3.7 Ter ondersteuning van het eerste onderdeel van het middel heeft LSVB nog een beroep gedaan op art. 6 EVRM: in deze verdragsbepaling ligt besloten, aldus dit betoog, dat de rechter tot wie een ieder voor het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde strafvervolging toegang dient te hebben, alle relevante aspecten van de zaak moet kunnen beslissen, daaronder begrepen de vraag of de ingeroepen wetsbepaling in strijd is met een fundamenteel rechtsbeginsel of een andere norm van hogere orde dan de wet. Dit betoog kan niet als juist worden aanvaard. Gegeven het feit dat de bevoegdheid van de rechterlijke macht om de wet aan hogere normen te toetsen in het nationale recht van de lidstaten van de Raad van Europa ten tijde van het tot stand komen van het EVRM zeer verschillend was, en ook thans nog zeer verschillend is geregeld, kan niet worden aangenomen dat de verdragsluitende partijen de verplichting hebben willen aanvaarden hun rechters in volle omvang tot zulk een toetsing bevoegd te maken.

(… )

3.9 Het tweede onderdeel van het middel beroept zich op de in 3.4 vermelde leer dat strikte toepassing van de wet onder omstandigheden zozeer in strijd kan komen met fundamentele rechtsbeginselen dat zij achterwege moet blijven en betoogt dat de gewraakte bepalingen van de Harmonisatiewet het rechtszekerheidsbeginsel in die mate geweld aandoen dat die leer te dezen toepassing moet vinden.

Dit betoog miskent het wezenlijke verschil tussen enerzijds: het in bepaalde (groepen van) gevallen buiten toepassing laten van een wetsbepaling op de grond dat toepassing van die bepaling in verband met daarin niet verdisconteerde omstandigheden (in de regel: de wijze waarop de overheid is opgetreden) in strijd zou komen met een fundamenteel rechtsbeginsel, en anderzijds: het wegens zulk een strijd buiten toepassing laten van een wetsbepaling op grond van omstandigheden welke bij haar tot stand komen in de afweging zijn betrokken, dus in gevallen waarvoor zij nu juist is geschreven. Het eerste raakt niet aan de verbindende kracht van de betrokken bepaling en staat de rechter ingevolge voormelde jurisprudentie vrij; het tweede ontneemt echter aan die bepaling haar verbindende kracht en is de rechter ingevolge art. 120 Gr.w verboden. Hier doet zich de tweede figuur voor. Bij het tot stand brengen van de gewraakte bepalingen van de Harmonisatiewet zijn immers de verwachtingen welke bij de daardoor getroffen studenten waren gewekt door de voorheen geldende regelingen, in de afweging betrokken.

Ten aanzien van de mogelijkheid van toetsing van formele wetten aan artikel 49 van het Statuut voor het Koninkrijk overweegt de HR:

4.3 (…) De tekst van art. 49 en de op die bepaling gegeven (in het bestreden vonnis onder 8.1 geciteerde) officiële toelichting laten zowel 1e. de conclusie toe dat men, anders dan in het Nederlandse recht, in het Koninkrijksrecht rechterlijke toetsing van de wet (in formele zin) niet van meet af aan heeft willen uitsluiten, maar de vraag of een dergelijk toetsingsrecht al dan niet zou worden ingevoerd, heeft willen overlaten aan de rijkswetgever, aan wie door deze bepaling de bevoegdheid wordt gedelegeerd het toetsingsvraagstuk te regelen, als 2e. de conclusie dat de in deze bepaling vervatte delegatie aan de rijkswetgever slechts de bevoegdheid geeft een de rechter in beginsel toekomend toetsingsrecht zo nodig nader te regelen.

(…)

4.6 Uit het voorgaande volgt dat de vraag of de rechter de wet mag toetsen aan het Statuut voor het Koninkrijk , anders dan de Pres. heeft geoordeeld, ontkennend moet worden beantwoord, zodat onderdeel 1 van het in het principaal cassatieberoep voorgedragen middel doel treft en de overige onderdelen van dat middel geen behandeling behoeven.

Hoorcollege week 6

Grondrechten/Mensenrechten = fundamentele rechten ter bescherming vd burger ten opzichte van de overheid

Voorbeelden van arresten in verband met deze grondrechten:

- Rasti Rostelli: De gemeente Rijssen weigert verhuur voor zaalruimte van zijn hypnoseshow. Zij gaven hierbij aan dat het niet in overeenstemming zou zijn met de Bijbel.

- De wietpas: De coffeeshops mogen buitenlanders niet meer toelaten in heel Limburg

- Het gesloten drugspand: Hoe zit het met de privacy wanneer een drugsteelt wordt ontdekt in iemands huis en dat
huis wordt dichtgetimmerd?

Het ontstaan van de grondrechten:

1. Magna Charta 1215
Dit verdrag werd opgesteld door Engelse baronnen (niet door burgers dus) die vonden dat de Koning zijn absolute macht misbruikte en die macht werd in dit verdrag beperkt. De Engelse koning werd hiertoe namelijk gedwongen door deze baronnen, hij misbruikte zijn macht en er waren geen politieke vrijheden. Door deze Magna Charta wel. Het leidde tot meer macht voor de kerk, hervorming van de wetgeving en rechtspraak en de Koninklijke ambtenaren kregen minder macht, want zij werden in het vervolg gecontroleerd.

2. Habeas Corpus Act 1679

Einde machtsmisbruik Karel II. Grote verandering: De Konink kon niet zomaar iemand van zijn vrijheid beroven, hier ging een rechterlijke procedure aan vooraf want de mensen kregen recht op onafhankelijke rechter.

3. Unanimous Declaration of Independence 1776

= ‘All men are created equal with certain unalieniable rights.’
= ‘Right to live, of equality, of freedom.’
Deze verklaring zette aan tot nummer 4:

4. Declaration des droits de l’Homme 1789

= Liberté, equalité, fraternité.

Zette aan tot nummer 5:

5. Burgerlijke Staatkundige Grondregels 1789

Dit waren grondrechten, maar wel bedoeld om de vaderlandsliefde te beschermen.

Het speelde zich af in de tijd na de Franse revoluties = belangrijk omdat er toen nieuw strafrecht en burgerlijk recht ontstond. In het document ontstonden artikelen als 18 en 16 (GW) die zorgden voor nieuwe vrijheden maar de wetgever was tegelijkertijd bang voor misbruik van deze grondrechten na de revoluties. (Revoluties eindigden in 1815)

6. Grondrechten in onze Grondwet

- 1815: Eerste GW van Koninkrijk der Nederlanden bijvoorbeeld vrijheid van drukpers

- 1848: Aanvulling: vrijheid van onderwijs, vereniging en vergadering (deze GW geeft grondslag van huidendaagse

Grondwet). In deze aanvulling ontstond ook parlementaire verantwoordelijkheid etc. maar dat heeft geen
betrekking op de Grondwet.

- 1983: Integrale herziening: nieuw was het demonstratierecht in artikel 9, recht op privacy in artikel 10 en de

lichamelijke integriteit

7. Internationale Grondrechten:

Verdragen voor deze mensenrechten zijn:

- IVBPR (Internationaal Verdrag Burgerlijke en Politieke Rechten) in het kader van de VN

- EVRM (Europees Verdrag van de Rechten van de Mens) in het kader van de Raad van Europa

Deze verdragen zijn een ieder verbindend: Je kunt erover aanspraak doen bij een rechter.

Aanleiding voor beide verdragen was de WOII, de geallieerden hebben toen al afspraken gemaakt om nog een WO te voorkomen, toen is de Universele Verklaring van de Rechten van de mens (VN) in 1948 ontstaan. (Dit is een plechtig document, geen verdrag maar was de aanleiding tot IVBPR en EVRM.

Het EVRM is door de Raad van Europa opgericht in 1979. Het verdrag wil grondrechten bevorderen in geheel Europa. Klachten over grondrechten gaan naar het Europees Hof voor de rechten van de Mens (EHRM). Inmiddels zijn daar zoveel klachten waarvan de meeste onzinnig zijn. De klachten moeten erover gaan wanneer de overheid een grondrecht verwaarloost. Hoe los je die overbelasting van het EHRM op? Betalen om een klacht te kunnen doen? Geen goed plan, dan zou namelijk het verschil tussen rijk en arm enkel groter worden omdat het lastiger zou zijn voor de arme landen. Tot op heden is dit probleem nog niet opgelost.

Betekenis grondrechte/fundamentele rechten

1. Onderscheid maken tussen vrijheidsrechten en sociale rechten

Vrijheidsrechten = regels om de overheid op afstand te houden (oftewel klassieke rechten)

Het zou ook geen optie zijn als de overheid zich altijd afzijdig zou houden. Zij hebben daarom een inspanningsplicht door middel van sociale rechten: de overheid moet zich inspannen om de rechten van de bevolking te bevorderen.

Deze hebben minder ingrijpende rechten, het zijn namelijk symbolische rechten aangezien de inspanning van de overheid niet af te dwingen is. Bij klassieke rechten kan dit wel.

 

2. Voor wie zijn ze bedoeld?

Voor burgers tegenover de overheid. Een minister dus niet in zijn hoedanigheid als minister. In zijn privésfeer uiteraard wel.

3. In privaatrechtelijke verhoudingen moet de overheid zich houden aan de grondrechten

VB Rostelli-zaak: de overheid mag deze niet afwijzen op grond van de inhoud van de show. De gemeente is eigenaar maar mag het niet weigeren omdat er grondrechten in het geding zijn (van Rostelli) die ze niet mogen negeren.

Horizontale werking van de grondrechten :

Grondrechten zijn in beginsel bedoeld om de burgers te beschermen voor de overheid. Dit is een verticale werking. Maar er kunnen meerdere problemen ontstaan. Huurders: mogen die posters ophangen? = vrijheid van meningsuiting vs. eigendomsrecht = 1983: Ze hebben het probleem verschoven naar de rechter. Burgers zijn namelijk allemaal gelijk maar hebben beide rechten. Maar wat nou als die rechten met elkaar botsen? Dan gaat de rechter de belangen afwegen. Dit is echter vaak een lastige kwestie. VB: Een meneer werkt bij de overheid en ziet dat zijn buurvrouw een uitkering heeft. Ze woont wel samen en hoort dus de uitkering niet te krijgen. Hij maakt hier een verslag van en de overheid gaat langs bij de mevrouw. Dit lijkt een horizontale kwestie maar dit is echter een schending van het recht op privacy.

VB botsing van de grondrechten

Een Siamese tweeling moest een operatie ondergaan zodat er een grote kans was dat 1 het zou overleven. Zou deze operatie er niet zijn, dan zouden beiden overlijden. Echter, de ouders wilden niet dat deze operatie er zou komen vanwege godsdienstige overtuiging. De arts wil een van de kinderen het recht op leven bieden. Hier zie je dus dat 2 grondrechten botsen en moet de rechter het beslissen. (Rechter vond hier het recht op leven zwaarder wegen)

Systeem volgens de Grondwet:

Eerst: is er sprake van een inbreuk op een grondrecht?

1. Valt het binnen de reikwijdte van het grondrecht? Ja, naar 2.

2. Is de overheidsgedraging werkelijk een inbreuk/beperking op een grondrecht? Dit toets je door middel van een ‘redelijke interpretatie’: hoe/waarvoor is het grondrecht bedoeld?

VB: het sluiten van een drukkerij is dus geen beperking van het recht op drukpers: Zo is de vrijheid van drukpers niet bedoeld.

(Herhaling)
Als er sprake is van een inbreuk, dan moet die voldoen aan beperkingsystemiek van Grondwet en Verdragen (EVRM). Beiden hanteren zogenaamde competentievoorschriften.

Competentiecriteria GW:

- Geen delegatie mogelijk bij:

Behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet…

Bij de wet…

- Delegatie mogelijk

Bij of krachtens de wet…

De wet stelt regels…

‘Regelen’

Werkgroep week 6

1. Lees de uitspraak van de Hoge Raad d.d. 31 oktober 1986 (Zusters van Walburga).

1a. Waartoe strekt de vordering van Sint Walburga in de Satanskerk-zaak, met andere woorden, wat wil Sint Walburga bereiken? Noem de relevante rechtsoverweging.

Begon als kort geding bij de president van de rechtbank in Den Haag, RO 1, niet meer routinematig binnenvallen, alleen als er vermoeden is. Wordt door de president als niet ontvankelijk verklaart, gaat niet inhoudelijk beoordelen. Vervolgens naar het Hof, RO 1, hier ontvankelijk verklaard maar alsnog afgewezen

1b. Waarom moet de rechter (zowel het Hof als de Hoge Raad) de vraag beantwoorden of de activiteiten van Sint Walburga onder godsdienstuitoefening vallen? Met andere woorden: wat is het belang van het begrip ‘godsdienst’ in deze zaak?

Art 123, godsdienst is belangrijk en is een toepassingscriterium

1c. Is er sprake van godsdienstuitoefening volgens het Hof? Noem de relevante rechtsoverweging.

Rechtsoverweging (RO) 5, 6 en 7 geen kerk maar een rechtspersoon

Vervolgens inhoudelijke beoordeling in RO 8

Je kunt het niet onderscheiden van een gewone sex-club: - onderscheiden van een niet-religieuze act

- geen religieuze ervaring waarneembaar

1d. Is er sprake van godsdienstuitoefening volgens de Hoge Raad? Noem de relevante rechtsoverweging.

RO 3: Hof heeft goed gehandeld volgens de Hoge Raad

2. Lees voor het beantwoorden van deze vraag de uitspraak van Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State
(ABRvS) d.d. 28 augustus 1995 (Drugspand Venlo).

2a. In het pand zouden drugs worden verhandeld. Met welke redenering oordeelde de Afdeling Bestuursrechtspraak dat de geslotenverklaring van het pand in Venlo wel onder de reikwijdte van artikel 10, eerste lid, van de Grondwet viel?

Argument van de gemeente = het is helemaal geen woning, het is een drugshuis -> er is helemaal geen privésfeer. Dan is de vraag: ‘Wat is de reikwijdte van privésfeer?’
RO 2.4: een woning als zodanig gebruikt, heb je persoonlijke levenssfeer als je er ook echt in woont.

2b. Welke regelgevers zijn bevoegd het in artikel 10, eerste lid, van de Grondwet gegarandeerde recht te beperken?

Art. 10 lid 1 GW: wet heeft de bevoegdheid = formele wetgever = SG en de regering

-> ‘bij of krachtens wet’- dus deze formele wetgever mag delegeren aan lagere regelgevers

2c. Op grond van welke redenering oordeelde de Afdeling Bestuursrechtspraak dat de geslotenverklaring van de woning een ongeoorloofde beperking was van artikel 10, eerste lid, van de Grondwet?

Het vormt een beperking van het recht. Het is slechts toegestaan op basis van een formele zin, deze grondslag ontbreekt RO2.4 -> legaliteitsbeginsel

3. Het recht op eerbieding van privéleven (‘privacy’) is niet alleen in artikel 10 Grondwet te vinden, maar ook in het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM). Zie artikel 8 EVRM. Net als artikel 10 Grondwet kunnen ook aan dit grondrecht beperkingen worden gesteld.

Door welke regelgevers kan het grondrecht, neergelegd in artikel 8 EVRM, worden beperkt?

Wat valt onder ‘wet’ in het EVRM = het recht (zo zelfs het ongeschreven recht)

‘Wet in de Grondwet’ = de formele wetgevers (wifz)

EVRM = algemene regels: - die voorzienbaar zijn (duidelijk en specifiek genoeg)

- ze moeten toegankelijk zijn zodat een advocaat alle regels kan vinden die voor

jou van toepassing zijn.

4. In de Santo Daime kerk in Amsterdam, waar de van oorsprong Braziliaanse Santo Daime-religie aangehangen wordt, is het gebruik van de ayahuasca-thee een zeer belangrijk onderdeel bij de dienst. De religieuze ervaring van ayahuasca-thee hangt samen met het hallucinerend effect; de thee bevat namelijk DMT-bestanddelen, die op grond van artikel 2 van de Opiumwet verboden zijn. De Officier van Justitie wil de leider van de kerk vervolgen op grond van het bezit van verboden middelen.

4a. De leider van de St. Daime kerk beroept zich op het EVRM. Waarom is hiervoor gekozen en niet voor art. 6 Gw?

Art 9 EVRM: formele wet mag je namelijk niet toetsen aan de grondwet (=art. 120 GW), EVRM wel (= art. 94 GW, dus voor een ieder verbindende bepalingen). Artikel 9 is ruimer en grotere kans van slagen.

Art. 6 GW: delegatie mogelijk in lid 2, maar dat geldt enkel voor uitoefening van dit recht buiten gebouwen en besloten plaatsen -> is dus een beperking dmv delegatie maar goed lezen, want het geld dus niet voor uitoefening van het recht binnen de gebouwen.

4b. De rechter oordeelt dat het drinken van de hallucinerende thee onder de reikwijdte van de vrijheid van godsdienst valt. Aan de hand van welke criteria toetst de rechter vervolgens of art. 2 Opiumwet een gerechtvaardigde beperking van de vrijheid van godsdienst is? Gebruik voor de beantwoording van deze vraag de relevante EVRM-bepaling.

1. Is het wel ‘bij de wet’ voorzien? --> ja (voorzienbaar en toegankelijkheid)

2.Is het een legitiem doel? --> criteria opgesomd in art. 9 EVRM als gezondheid en openbare orde goed houden, doet de

Opiumwet dat? --> ja

3. Is het noodzakelijk in de democratische samenleving? --> hoe toets je dit?

1. een dringende maatschappelijke behoefte.

2. Is de beperking proportioneel/evenredig aan het te dienen legitieme doel?

3. Het moet gepast zijn. (wat we ermee willen bereiken moeten relevant en toereikend zijn om
het legitieme doel te behalen)= Pagina 258!!

5a. Een extreem-rechtse organisatie wil een demonstratie organiseren in het centrum van Amsterdam. Op welke twee grondrechten kan zij zich in dat verband beroepen?

- Demonstratierecht art 9, vrijheid van betoging --> formele wetgevers (WOM: Wet Openbare Manifestatie) mogen

beperken en kunnen delegeren naar lagere regelgevers.

- Vrijheid van meningstuiting art 7

5b. De Amsterdamse gemeenteraad heeft in de algemene plaatselijke verordening bepaalde voorwaarden opgenomen ten aanzien van demonstraties. Was de gemeenteraad op grond van de WOM daartoe bevoegd?

Ja maar alleen over de kennisgeving en niet over de inhoud (art lid 2 en 3)

5c. Burgemeester Van der Laan verbiedt de demonstratie omdat hij de ideeën van extreem-rechts verwerpelijk vindt.
De organisatie houdt niettemin vast aan haar voornemen en stapt naar de rechter. Stel, u bent rechter bij de rechtbank Amsterdam, hoe zou dan uw oordeel in deze luiden?

Nee art 5 lid 2 en 3, mag niet gebaseerd zijn op de inhoud van de demonstratie.

6a. Xavier de la Cruz is portier van het Hiltonhotel in Amsterdam. Hij is een overtuigd katholiek. Hij vindt het belangrijk dat hij zijn geloofsovertuiging voluit kan beleven en wil daarom vrij nemen op Onze Lieve Vrouw Hemelvaart, 15 augustus. Zijn werkgever staat hem dat niet toe, omdat het in augustus een voor het hotelbedrijf een te drukke periode is. Op 15 augustus verschijnt Xavier niet op zijn werk. De werkgever beëindigt daarop met onmiddellijke ingang de arbeidsovereenkomst. De zaak komt voor de rechter. Hilton stelt dat het zonder toestemming wegblijven van het werk een dringende reden is om tot ontslag over te gaan (opzeggen arbeidsovereenkomst om dringende redenen - art. 7:677 Burgerlijk Wetboek). Xavier beroept zich op zijn vrijheid van godsdienst (art. 6 Gw). Kan Xavier een beroep doen op art. 6 Gw tegenover Hilton, zijn werkgever, en hoe moet de rechter omgaan met de claim van Xavier?

Het betreft hier de horizontale werking van grondrechten. Wat moet de rechter hier dan doen?
Een beslissing maken met behulp van het stappenplan voor grondrechten:

1. Wat is de reikwijdte van het grondrecht?

2. Is er sprake van een beperking van dit grondrecht?

3. Belangen afwegen -> Wegen de belangen van het hotel zwaarder dan die van de godsdienst voor Xavier?

6b. Gesteld dat Xavier niet in dienst was van het Hiltonhotel, maar receptionist is van “Ams!”, een door de gemeente opgezette privaatrechtelijke organisatie die instaat voor de culturele exploitatie van een aantal pakhuizen, eigendom van de gemeente Amsterdam. “Ams!” wordt daartoe, in het kader van het stedelijk cultuurbeleid, gesubsidieerd door de Gemeente Amsterdam.

Zou deze casuspositie voor u in juridisch opzicht andere aanknopingspunten bieden voor het door u uit te werkenjuridische betoog? Betrek hierbij hetgeen u geleerd hebt uit Hoge Raad Rasti Rostelli.

Rasti Rostelli: als de gemeente alleen maar met privaatrechtelijke dingen bezighoudt, zelfs dan hebben zij zich te houden aan de grondrechten van burger -> geen horizontale werking maar je houdt die verticale werking. Ze blijven als gemeente werken. Dus niet alleen als zij als gemeente optreden, maar ook al zij als privaatrechtelijke cultuur bezig zijn. Ten alle tijden moeten zij dus de grondrechten van de burgers respecteren.

___________________________________________________________________________________

BIJLAGEN

HR 31 oktober 1986 (Zusters van Sint Walburga)

"De Kloosterorde der Zusters van Sint Walburga, Sectie Nederland'', te Amsterdam, eiseres tot cassatie, adv. Mr. J. Groen,
tegen
De Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie), te 's-Gravenhage, verweerder in cassatie, adv. Mr. H.A. Groen.

 Hoge Raad:
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiseres tot cassatie - verder te noemen Sint Walburga - heeft bij exploot van 25 juli 1984 verweerder in cassatie - verder te noemen de Staat - in k.g. gedagvaard voor de Pres. van de Rb. te 's-Gravenhage en gevorderd de Staat te veroordelen om bij vonnis, zich te onthouden van het geven van opdrachten aan ambtenaren van politie tot regelmatig routinematig onderzoek in het klooster van Sint Walburga zonder dat er ernstig concreet vermoeden van misdrijf is gerezen, alles totdat een voorlopig getuigenverhoor is gehouden om de vraag te beslechten of de publieke ceremonieën in voormeld klooster al dan niet religieuze rituelen zijn, dan wel - mocht voordien een datum voor voorlopig getuigenverhoor niet zijn bepaald - uiterlijk tot 20 maart 1985.
Nadat de Staat tegen die vordering verweer had gevoerd, heeft de Pres. bij vonnis van 31 aug. 1984 Sint Walburga niet ontvankelijk verklaard in haar vordering.
Tegen dit vonnis heeft Sint Walburga hoger beroep ingesteld bij het Hof te 's-Gravenhage.
Bij arrest van 13 dec. 1984 heeft het hof het vonnis van de Pres. vernietigd, Sint Walburga ontvankelijk verklaard in haar vordering en de vordering alsnog afgewezen.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft Sint Walburga beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.De Staat heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.De zaak is voor pp. bepleit door hun advocaten.
De conclusie van de A-G Franx strekt tot verwerping van het beroep.

 3. Beoordeling van het middel
Het middel komt in zijn geheel neer op de klacht (cassatiemiddel van de satanskerk) dat het hof heeft blijk gegeven van een te beperkte opvatting van het begrip "godsdienst'' en daarmee van het begrip "godsdienstoefening'' in de zin van art. 123 onder 2e Sv. De klacht faalt. Het hof heeft uit de door de Staat overgelegde processen-verbaal van politie afgeleid dat de activiteiten van Sint Walburga zich niet onderscheiden van die van een gewone sexclub en dat noch bij de betalende bezoekers noch bij de door Sint Walburga als "zusters'' aangeduide optredende vrouwen enigerlei religieuze ervaring is waar te nemen, zulks na te hebben vastgesteld dat Sint Walburga die processen-verbaal slechts op detailpunten heeft weersproken en in hoger beroep op dit punt slechts heeft betoogd dat haar rituelen zijn ontleend aan een lange traditie van satanisme, vruchtbaarheidscultus, zwarte magie en zwarte misvieringen, heksendom en soortgelijke verschijnselen. Door op grond hiervan te oordelen dat art. 123 aanhef en onder 2e, hier toepassing mist, heeft het hof geen blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. 's Hofs oordeel behoefde in het licht van wat in de feitelijke instanties was aangevoerd ook geen nadere motivering. (Hof heeft volgens de HR dus goed gehandeld)

4. Beslissing
De HR:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Sint Walburga in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Staat begroot op f 456,30 aan verschotten en f 1700 voor salaris.

Gerechtshof:
O. ten aanzien van het recht:
1. Nu de Staat niet op de door de wet voorgeschreven wijze bezwaar heeft gemaakt tegen de wijziging van eis in hoger beroep, geldt de aldus gewijzigde eis als grondslag voor de procedure.

2. De uitvoerige memorie van grieven van Sint Walburga bevat in feite slechts een grief, en wel dat zij ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard, en dat haar (gewijzigde) vordering alsnog behoort te worden toegewezen.

3. Blijkens de inleidende dagvaarding heeft Sint Walburga gesteld een zelfstandig onderdeel te zijn van het kerkgenootschap de Kerk van Satan. De niet-ontvankelijkverklaring van Sint Walburga door de Pres. is blijkens het in het vonnis onder 3.5 overwogene uitsluitend gebaseerd op de commerciele aspecten van de activiteiten van Sint Walburga (aan een beoordeling van de aard van de activiteiten is de Pres. niet toegekomen) en de mening van de Pres. dat als zelfstandig onderdeel van een kerkgenootschap alleen die lichamen in aanmerking komen, waarin activiteiten met een uitsluitend, althans nagenoeg uitsluitend religieus karakter plaatsvinden.

4. Naar het voorlopig oordeel van het hof is de Pres. hier van een te beperkt criterium voor zelfstandige onderdelen van kerkgenootschappen uitgegaan. Het is van algemene bekendheid dat tal van rooms-katholieke kloosterorden op commerciele wijze het boerenbedrijf en andere economische activiteiten uitoefenen, terwijl dit in de protestantse wereld ook voorkomt. Van kerkelijke zijde heeft men voorts vanouds scholen, bejaardentehuizen, ziekenhuizen en andere sociale en culturele activiteiten ondernomen, waarvoor soms de privaatrechtelijke vorm van een stichting of vereniging gebruikt wordt, doch ook die van zelfstandig onderdeel, zonder dat de rechtsgeldigheid van een optreden in de laatste vorm ooit aangevochten is.

5. Naar 's hofs voorlopig oordeel stuit de ontvankelijkheid van Sint Walburga als zelfstandig onderdeel echter af op andere punten. Blijkens art. 2:2 lid 1 BW bezitten kerkgenootschappen alsmede hun zelfstandige onderdelen rechtspersoonlijkheid. De eerste vraag is of de Kerk van Satan als een kerkgenootschap in de zin van dit artikel kan gelden. In de rechtsliteratuur wordt wel aangenomen dat de wetgever hier alleen aan de christelijke en joodse kerkgenootschappen gedacht heeft, zodat alleen deze een beroep op voormeld artikel kunnen doen. Vaststaat blijkens de overgelegde producties dat de Kerk van Satan ondanks het gebruik van kennelijk aan de rooms katholieke kerk ontleende woorden als kerkprovincie, zusters, moeder-overste en abdis niet tot de christelijke of joodse godsdienst behoort. Het hof is voorshands van oordeel dat gezien de huidige multiculturele samenleving van ons land en de in art. 6 Gr.w en diverse internationale verdragen verankerde gelijkheid van alle godsdiensten tegenover de Staat ook aan de aanhangers van andere dan de christelijke en joodse godsdienst het recht toekomt zich op voormeld artikel te beroepen. Hieraan dient dan echter wel de eis gesteld te worden dat het om godsdienst gaat en dat de aanhangers een gestructureerde organisatie hebben. Beide zijn voorshands onvoldoende komen vast te staan.

 6. Behalve het ontbreken van een kerkgenootschap in de zin van de wet dat Sint Walburga als zelfstandig onderdeel zou kunnen instellen, en toezicht houdt op haar activiteiten en financien, kan Sint Walburga naar 's hofs voorlopig oordeel ook niet als zelfstandig onderdeel van een kerkgenootschap gelden gezien de aard van haar activiteiten. Blijkens de door de Staat overgelegde processen-verbaal van politie vinden in het klooster van Sint Walburga tegen betaling door de bezoekers sexuele shows en andere verrichtingen plaats, worden er pornofilms vertoond en wordt er op ruime schaal alcohol geconsumeerd. Sint Walburga heeft deze processen-verbaal op detailpunten aangevochten, doch niet wezenlijk bestreden. In haar memorie van grieven beroept zij zich thans op een lange traditie van satanisme, vruchtbaarheidscultus, zwarte magie en zwarte misvieringen, heksendom en andere verschijnselen uit het verleden waaraan haar rituelen ontleend zouden zijn, doch blijkens voormelde processen-verbaal onderscheiden haar activiteiten zich niet van die van een gewone sexclub, en noch bij de betalende bezoekers noch bij de door Sint Walburga als "zusters'' aangeduide optredende vrouwen is enigerlei religieuze ervaring waar te nemen.

7. Afwijzing van de stelling van Sint Walburga, dat zij zelfstandig onderdeel van een kerkgenootschap is, brengt nog niet automatisch mee dat zij niet-ontvankelijk is in haar vordering. Blijkens haar memorie van grieven gaat onder haar naam een samenwerkingsverband schuil van in totaal 41 personen. Nu de betrokkenen kennelijk, volgens regels en voor een doel door hen gesteld willen samenwerken en deze samenwerking niet ten doel heeft de winst onder hen te verdelen ook al ontvangen zij een uitkering voor levensonderhoud, kan dit samenwerkingsverband, gelet op de art. 2: 26 en 30 BW, als een vereniging met beperkte rechtsbevoegdheid worden gekwalificeerd. Weliswaar heeft de Pres. in het vonnis onder 3.7 overwogen dat Sint Walburga ter zitting uitdrukkelijk heeft gesteld dat zij geen vereniging is, doch de vraag of een bepaald samenwerkingsverband in de maatschappij een rechtspersoon is staat ter beoordeling van de rechter en niet van de pp., zodat de Pres. dit zelf had dienen te onderzoeken en beslissen. Nu Sint Walburga zoals hiervoor overwogen naar het voorlopig oordeel van het hof als vereniging kan worden gekwalificeerd en zij in rechte wil optreden is haar vordering mitsdien ontvankelijk.
 

 8. De vordering van Sint Walburga strekt ertoe gevrijwaard te worden van regelmatige politiecontrole. Zij stelt hiertoe dat geregeld politieonderzoek zeer storend is ten opzichte van haar satanisch ritueel, en beroept zich op het bepaalde in art. 123 onder 2e Sv, waarin is bepaald dat lokalen voor de godsdiensten gedurende de godsdienstoefening niet worden betreden behoudens geval van ontdekking op heterdaad. Naar het voorlopig oordeel van het hof kan het beroep op voormeld artikel echter niet slagen omdat de activiteiten van Sint Walburga - zoals hiervoor overwogen jo. RO 6- het karakter van een sexinrichting hebben en niet van godsdienstoefening, terwijl de betreffende lokaliteiten ook niet kunnen worden aangemerkt als bestemd voor de godsdienst.

 9. Voor wat betreft de algemene vraag of aan het OM en de politie door de burgerlijke rechter bevelen kunnen worden gegeven ten aanzien van hun wijze van taakuitoefening is het hof voorshands van oordeel dat het OM en de politie een zeer grote vrijheid behoren te genieten, waaraan geen andere beperkingen kunnen worden gesteld dan opgenomen in het Wetboek van Strafvordering en de regel dat geen politiecontrole of opsporingsonderzoek mag worden verricht op een wijze, waartoe geen redelijk denkend politie- of justitieambtenaar zou kunnen komen. Het een noch het ander is door Sint Walburga gesteld of in het geding komen vast te staan, terwijl het van algemene bekendheid is dat sexinrichtingen zowel door het publiek dat zij aantrekken als de personen die daar werken tot tal van maatschappelijk ongewenste en strafwaardige handelingen aanleiding kunnen geven. Geregelde politiecontrole is daarom onontbeerlijk en de vordering van Sint Walburga politiecontrole te verbieden totdat een door haar verder niet nader gespecificeerd deskundigenonderzoek heeft plaatsgevonden dient te worden afgewezen.
 

Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 28 augustus 1995 (APV-Venlo)

AB 1996, 204

Essentie

Geslotenverklaring woning ontoelaatbare beperking grondwettelijk recht op eerbiediging van persoonlijke levenssfeer; ontbreken formeelwettelijke grondslag.

Samenvatting

B en W van Venlo hebben met toepassing van art. 35b eerste lid APV gemeente Venlo 1984, de woning Vennestraat 73 met onmiddellijke ingang gesloten verklaard. Zij zijn daartoe overgegaan nadat was geconstateerd dat vanaf 1993 een ernstige toename van de handel in (hard)drugs vanuit de woning plaatsvond, waardoor veel overlast voor de onmiddellijke woonomgeving ontstond.

De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd wegens strijdigheid met het in art. 10 eerste lid Gr.w gestelde vereiste van een formeel-wettelijke grondslag.

Zij heeft daartoe overwogen dat ingeval er op aanzienlijke schaal drugshandel vanuit een woning plaatsvindt weliswaar aanmerkelijk afbreuk wordt gedaan aan het besloten karakter van die woning en er een direct verband bestaat met de openbare orde, doch dat dit niet betekent dat de woning in kwestie helemaal aan de persoonlijke levenssfeer van de bewoners is onttrokken.[…]

De Afdeling is van oordeel dat een woning die als zodanig in gebruik is naar haar aard behoort tot de persoonlijke levenssfeer van haar bewoners. Hieraan kan niet afdoen de omstandigheid dat die woning daarnaast nog een andere functie vervult.

Een geslotenverklaring van een woning als bedoeld in art. 35b eerste lid van de verordening vormt een beperking van het recht, bedoeld in art. 10 eerste lid Gr.w.

Een dergelijke beperking is volgens art 10 eerste lid voornoemd slechts toegestaan op basis van een wet in formele zin. Zulk een grondslag ontbreekt. […]

De aangevallen uitspraak dient derhalve te worden bevestigd.

Partijen

B en W van Venlo, appellanten, tegen de uitspraak van Rb. te Roermond van 3 jan. 1995 in het geschil tussen: M.H. Voeten te Venlo, en appellanten.

B en W van Venlo, appellanten, tegen de uitspraak van Rb. te Roermond van 3 jan. 1995 in het geschil tussen: M.H. Voeten te Venlo, en appellanten.

1 Procesverloop

Bij besluit van 5 nov. 1993 hebben appellanten met toepassing van art. 35b eerste lid Algemene Plaatselijke Verordening (APV) gemeente Venlo 1984 de woning Veestraat 73 te Venlo met onmiddellijke ingang voor de duur van drie maanden gesloten verklaard.

Tegen dit besluit heeft M.H. Voeten bij schrijven van 23 nov. 1993 bij appellanten een bezwaarschrift ingediend.

Bij besluit van 24 jan. 1994 hebben appellanten de bezwaren van M.H. Voeten ongegrond verklaard.

Dit besluit is aan deze uitspraak gehecht (niet opgenomen, red.).

Tegen dit besluit heeft M.H. Voeten bij schrijven van 7 maart 1994 beroep ingesteld bij de Rb. te Roermond.

Bij uitspraak van 3 jan. 1995, reg.nr. 94/373 GEMWT R2 ROJ, heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en het besluit van appellanten van 24 jan. 1994 vernietigd.

Deze uitspraak is aangehecht (niet opgenomen).

Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij schrijven van 17 febr. 1995 hoger beroep ingesteld bij de Afd. bestuursrechtspraak RvS. Het hoger-beroepschrift is aan deze uitspraak gehecht (niet opgenomen, red.).

Het hoger beroep is op 15 juni 1995 behandeld in een openbare vergadering van een Meervoudige Kamer van de Afdeling. Daarin zijn verschenen appellanten, vertegenwoordigd door J.M.G. Vincken, ambtenaar der gemeente, en M.H. Voeten, vertegenwoordigd door mr Z.M.K.J. Berger, advocaat te Venlo.

2. Overwegingen

2.1 Ingevolge art. 35b eerste lid APV gemeente Venlo 1984 — (de verordening) — kunnen burgemeester en wethouders indien de eigenaar, beheerder, houder of gebruiker van een inrichting, een perceel of perceelsgedeelte of enige andere ruimte waarover hij de beschikking heeft, en welke inrichting, perceel, perceelsgedeelte of andere ruimte niet voor het publiek toegankelijk is, gedoogt, dat anderen daarin middelen als bedoeld in de art. 2 en 3 Opiumwet, zonder dat daartoe op grond van die wet vereiste verloven zijn verstrekt gebruiken, bereiden, bewerken, verweren, verkopen, afleveren, verstrekken, aanwezig hebben, of vervaardigen, de inrichting, het perceel of perceelsgedeelte of die ruimte, voor ten hoogste drie maanden gesloten verklaren, indien zulks naar het oordeel van burgemeester en wethouders in het belang van het woon- en leefklimaat in de naaste omgeving is vereist.

In art. 35b tweede lid van de verordening, voor zover hier van belang, is bepaald dat tot sluiting niet wordt overgegaan, behoudens dringende gevallen, alvorens degene te wiens aanzien het besluit wordt genomen is gewaarschuwd.

Ingevolge art. 10 eerste lid Gr.w heeft ieder, behoudens bij of krachtens de wet te stellen beperkingen, recht op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer.

Bij het primaire besluit van 5 nov. 1993 hebben appellanten met toepassing van art. 35b eerste lid van de verordening de woning Venestraat 73 met onmiddellijke ingang, derhalve zonder waarschuwing als bedoeld in art. 35b tweede lid voornoemd, gesloten verklaard voor de duur van drie maanden. Appellanten zijn hiertoe overgegaan nadat was geconstateerd dat vanaf 1993 een ernstige toename van de handel in (hard)drugs vanuit de woning plaatsvond, waardoor veel overlast voor de onmiddellijke woonomgeving ontstond.

2.2 De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd wegens strijdigheid met het in art. 10 eerste lid Gr.w gestelde vereiste van een formeel-wettelijke grondslag.

Zij heeft daartoe overwogen dat in geval er op aanzienlijke schaal drugshandel vanuit een woning plaatsvindt weliswaar aanmerkelijk afbreuk wordt gedaan aan het besloten karakter van die woning en er een direct verband bestaat met de openbare orde, doch dat dit niet betekent dat de woning in kwestie helemaal aan de persoonlijke levenssfeer van de bewoners is onttrokken.

De rechtbank is daarom van oordeel dat een geslotenverklaring van een woning onder de bescherming van art. 10 Gr.w valt.

Dit betekent, naar het oordeel van de rechtbank, dat een maatregel als die van art. 35b van de verordening slechts dan geoorloofd is als daarvoor een basis is te vinden in een wet in formele zin, hetgeen echter niet het geval is.

2.3 Appellanten hebben aangevoerd dat uit art. 35b van de verordening blijkt dat de bevoegdheid tot geslotenverklaring van niet voor het publiek toegankelijke ruimten slechts dan mag worden gebruikt, indien uit feiten en omstandigheden blijkt dat het gebruik van die ruimten ten behoeve van in het artikel omschreven activiteiten een zozeer naar buiten uitstralend effect (een voor de omgeving belastende werking) heeft, dat daardoor de openbare orde (in het bijzonder het woon- en leefklimaat in de naaste omgeving) in die mate wordt aangetast, dat ingrijpen is vereist. Zij stellen zich op het standpunt dat indien de stringente omstandigheden, zoals omschreven in art. 35b van de verordening, zich voordoen, de woning steeds in die mate aan de beslotenheid is onttrokken, dat een geslotenverklaring niet tot gevolg heeft dat de persoonlijke levenssfeer niet wordt geëerbiedigd.

2.4 De Afdeling is van oordeel dat een woning die als zodanig in gebruik is naar haar aard behoort tot de persoonlijke levenssfeer van haar bewoners. Hieraan kan niet afdoen de omstandigheid dat die woning daarnaast nog een andere functie vervult.

Een geslotenverklaring van een woning als bedoeld in art. 35b eerste lid van de verordening vormt een beperking van het recht, bedoeld in art. 10 eerste lid Gr.w.

Een dergelijke beperking is volgens art. 10 eerste lid voornoemd slechts toegestaan op basis van een wet in formele zin. Zulk een grondslag ontbreekt.

Uit het vooroverwegende volgt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het bestreden besluit in strijd is met art. 10 Gr.w. De aangevallen uitspraak dient derhalve te worden bevestigd.

De Afdeling acht termen aanwezig appellanten te veroordelen in de proceskosten in hoger beroep van M.H. Voeten.

3. Beslissing

De Afd. bestuursrechtspraak RvS; recht doende:

Dit bedrag dient aan M.H. Voeten te worden vergoed door de gemeente Venlo.

 

Hoorcollege week 7

Nederland is een ‘gedecentraliseerde eenheidsstaat’.

Deze benaming staat op gespannen voet. De territoriale onderdelen (bijvoorbeeld waterschappen, gemeenteraad etc.) zijn zelfstandig en niet in algemene zin ondergeschikt, maar: de centrale overheid heeft wel bevoegdheden om ze aan te sturen en in te grijpen waar dat nodig is.

Decentralisatie = een deel van de wetgevende en bestuurlijke taak wordt opgedragen aan organen van
naast het centrale overheidsverband functionerende, zelfstandige lichamen.

2 vormen van decentralisatie:

1. Autonomie: het naar eigen inzicht regelen besturen van de eigen aangelegenheden. Daarvan is sprake als regeling en bestuur plaatsvinden zonder dat de hogere bijzondere wet dat vraagt.

Maar: daarvan is ook sprake als de Provinciewet of de Gemeentewet dat vraagt

Autonomie is dus op eigen initiatief van bijv. de gemeente of provincie zoals o.a. locale

strafvoorschriften. Dit is te vinden in art. 124 lid 1 GW.

2. Medebewind: regeling en bestuur worden door een hogere regeling gevorderd. Daarvan is

sprake als een bijzondere wet nadere regeling of bestuur door het gemeente- of provinciebestuur
eist. Medebewind is dus wanneer een gemeente of provincie wordt uitgenodigd om iets aan te gaan

pakken en is te vinden in art. 124 lid 2 GW.

Op dit moment is er een ontwikkeling van autonomie naar steeds meer medebewind.

De middelen om in te grijpen: interbestuurlijk toezicht. -> art. 132 lid 4 GW = het vernietigingsrecht: wanneer een besluit van bestuur in strijd is met het algemeen belang of in strijd is met het recht dan kan deze bij Koninklijk Besluit worden vernietigd.

VB: vloekverbod in bepaalde gemeenten: deze werd bijvoorbeeld vernietigd door de eenheidsstaat (het was in strijd met de vrijheid van uiting van de gevoelens). Dit vernietigen gebeurt eigenlijk nooit.

Dit toezicht kan preventief (art. 132 lid 3 GW) en repressief (art. 132 lid 4).

Organen van provincie en gemeenten

Nederland bestaat uit verschillende lichamen die taken uitvoeren. Maar onder die lichamen vallen weer bepaalde organen.

Lichaam = Provincie / Gemeenten

Orgaan = Provinciale Staten / Gemeenteraad

Deze organen zijn: - Volksvertegenwoordiging van de P en G door middel van verkiezingen, eens in de 4
jaar (art. 129 GW)

- Hoofd van de gemeente / provincie (art. 125 GW)

- Aantal leden hangt af van inwoneraantal (art. 8 Provw / Gemw)

Hun taken: - Controleren van het gemeentelijke bestuur, gemeenteraad kan wethouders ontslaan
wanneer ze niet tevreden zijn over hun functioneren

- Gemeenteraad maakt lokale verordeningen; waar ligt de grens met wat de

Gemeenteraad mag doen?

- Gemeenteraad stelt de begrotingen vast = budgetrecht: waar gaan de lokale

belastingen heen?

Bevoegdheid van de gemeenteraad? Zij stellen verordeningen vast, zij hebben autonome bevoegdheid zoals bijvoorbeeld het blowverbod.

Het is dus heel belangrijk dat deze organen democratisch verkozen worden.

Lichaam = Provincie / Gemeente

Orgaan = Gedeputeerde Staten / College van B&W (Burgemeester & Wethouders)

- Het dagelijks bestuur

- Een samengesteld ambt van wethouders en de burgemeester. De burgemeester is de
voorzitter en tevens lid van het college. Heeft hij hierin nou veel te zeggen? Hij wordt door
de regering benoemd, verdere taken verschillen per gemeente. (Wethouders worden door
de raad benoemd en door hen ontslagen = art. 35 GW)

Burgemeester wordt bij Koninklijk Besluit benoemd voor 6 jaar en is tevens voorzitter van

de gemeenteraad maar is hier géén lid van!!

- College heeft een verantwoordingsplicht aan de raad over het bestuur dat zij instellen (art.
169 Gemw)

Provincie = Commissaris vd Koning + gedeputeerden

- CdK wordt door de regering benoemd en is voorzitter

- Gedeputeerden worden door de Provinciale Staten benoemd

Gedeputeerden hebben, net als wethouders, zelfstandig niks te zeggen/geen bevoegdheden. Dit is altijd alleen het college als geheel = het collegialiteitbeginsel

Grenzen van de regelgevende autonome bevoegdheid van de gemeenteraad

1. Territoriale grens: enkel hun eigen gebied

2. Benedengrens = verhouding gemeenteraad tot de privésfeer van de burger

‘De bijzondere belangen der ingezetenen’: reikt het toch de privésfeer van de burger? Dan wordt het

onverbindend verklaard.

VB: Wilnisse Visser: De gemeente Wilnisse gaf aan dat er niet meer op zondag gevist mocht

worden. Deze regeling werd onverbindend verklaard door de Hoge Raad. De verordening gold namelijk voor als plekken terwijl enkel openbare plekken bedoeld werden (was dus een formuleringsfout). Hierdoor reikte de bepaling de privésfeer van de individuen.

3. Bovengrens = de verhouding van de gemeenteraad ten opzichte van de hogere regelgeving

Gemeenteraad moet rekening houden met de hogere wetten (zoals de Opiumwet)

Onder die bovengrens bestaan 2 situaties:

1. De hogere wet bestaat; Dan mag de gemeente die aanvullen. = posterieure verordening (art. 121 GW)

Die posterieure verordening kan enkel wanneer:

- ze hetzelfde onderwerp hebben: het object en motief moeten gelijk zijn. De grenzen hiervan blijken
uit het arrest Emmense baliekluivers: Emmen had last van hangjongeren die altijd op de brug
bleven hangen. Er volgde een verordening die zei ‘je mag niet stilstaan op bruggen’. Toen kwam

de Wegenverkeerswet die aangaf ‘je mag niet zonder noodzaak stilstaan op bruggen’. Er kwam
een rechtszaak en de hangjongeren krijgen de verordening tegen zich. Advocaat geeft aan dat de

verordening is komen te vervallen door de hogere regelgeving i.v.m. hetzelfde onderwerp dus dat

de hangjongeren moeten worden vrijgesproken van alle rechtsvervolging. Nee, zegt de Hoge

Raad: het is hier niet hetzelfde onderwerp. Het object is gelijk maar het motief is anders bedoeld.

(Gemeente doelde op de hangjongeren en Wegenverkeerswet wilde het verkeer bevorderen)

- Het mag dus aangevuld worden door gemeenten. Uitzonderingen hierop zijn:

- Wanneer de hogere regelgeving uitputtend is bedoeld (VB: de verordening van het
blowverbod; de Opiumwet heeft het blowen al geregeld en die wet is uitputtend bedoeld.
Het is dus niet de bedoeling dat hier nog verordeningen over komen en die werd dan ook
onverbindend verklaard)

- Wanneer de verordening de hogere regelgeving doorkruist

2. De verordening bestaat; De hogere regelgeving ontstaat over hetzelfde onderwerp = anterieure

verordening (art. 122 Gemw).

Wanneer dit gebeurt, dan komt de verordening altijd te vervallen van rechtswege (maakt dus ook

niet uit of deze uitputtend bedoeld was). Wil de gemeente de verordening nog steeds, dan moeten

zij die opnieuw vaststellen en dan wordt het dus weer een posterieure verordening.

In het belang van de ‘eenheidsstaat’ beschikt de centrale overheid over bepaalde instrumenten om in te grijpen als decentrale overheden dat eenheidsbelang schaden. We noemen dat interbestuurlijk toezicht: toezicht van de ene bestuurslaag op de andere. Toezicht kan vooraf of achteraf plaatsvinden.

- Vooraf: preventief toezicht, bijv. goedkeuring

- Achteraf: repressief toezicht, bijv. vernietiging

De burgemeester

Hij heeft steeds meer bevoegdheden gekregen de laatste jaren. Voorbeelden hiervan zijn:

1. Woningsluiting (Drugspand Venlo, art. 174a Gemeentewet)

2. Wet bestuurlijke ophouding = mogelijkheid om hooligans tijdelijk vast te houden = art. 154a en 176a
Gemeentewet)

3. Preventief fouilleren = art. 151b Gemeentewet

4. Cameratoezicht 2005 = art. 151c Gemeentewet

5. Voetbalwet 2010 = Gebeidsontzegging, groepsverbod (je mag niet meer met meer dan 3 anderen samen
op straat zijn ‘zonder redelijk doel.

6. WOM (Wet openbare manifestaties) = Er is een kennisgevingsplicht, de gemeenteraad kan hier regels
over stellen en het eventueel tegenhouden, maar: niet over de inhoud!!

Werkgroep week 7

Aantekening vooraf:

Eenheidsstaat = het landelijke bestuur heeft alle bevoegdheden en verdelen die onder.

Federale staat = de staat heeft geen bevoegdheden maar de deelstaten kunnen die aan hen geven.

Nederland is dus een eenheidsstaat met veel bevoegdheden voor de gemeenten, provincies en waterschappen. Vandaar dat Nederland een gedecentraliseerde eenheidsstaat is.

 

1. Welke organen staan aan het hoofd van de provincie en de gemeente?

Aan het hoofd van de provincie staan de provinciale staten. = art. 125 lid 1 GW

Het provinciaal bestuur bestaat uit provinciale staten, gedeputeerde staten en de commissaris van

de Koning zoals aangegeven is in art. 125 lid 2

Aan het hoofd van de gemeente staat de gemeenteraad. = art. 125 GW.

Verder maken het college van burgemeester en wethouders en de burgemeester deel uit van het

bestuur van de gemeente.

Art. 7 Gemw/Provw = Provinciale staten en raad vertegenwoordigen de bevolking  De gemeentewet en de provinciewet komen bijna geheel met elkaar overeen.

 

2. Waaruit blijkt de sterke positie van de burgemeester?

De burgemeester is voorzitter van de raad, dus geen lid en heeft geen stemrecht. art. 9 Gemeentewet

Ook voorzitter en tevens lid van het college van burgemeester en wethouders (en dus een stem in de besluitvorming) --> art. 34 Gemeentewet.

Zie verdere taken --> art. 170 Gemeentewet.= hoofdstuk 11. Ook hoofdstuk 4 gaat over de burgermeester als orgaan (ontslag, benoeming etc)

De burgemeester wordt bij koninklijk besluit benoemd voor 6 jaar. --> Art. 61 Gemeentewet.

Hij heeft dus een sterke positie omdat hij niet enkel de uitvoerende macht is, terwijl hij wel lid is, maar ook ‘wetgevende macht’ aangezien hij voorzitter is -> Zijn bevoegdheden staan in hoofdstuk 11 vd Gemeentewet. Verdere informatie over de burgemeester staat in hoofdstuk 4 Gemeentewet.

Dus gemeente(bestuur) bestaat uit: Gemeenteraad, College B&W en burgemeester Art. 125 Gemeentewet

Provincie bestaat uit: Provinciale Staten, Gedeputeerde Staten en de Commissaris van de Koning

CdK vergelijkbaar met de burgemeester maar dan voor de provincie.

Dus:

Wie zit er in? Gemeenteraad = hoofdstuk 2 || College B&W = hoofdstuk 3 || burgemeester = hoofdstuk 4

Wat mogen ze doen? GR = hoofdstuk 9 || College B&W = hoofdstuk 10 || burgemeester = hoofdstuk 11

Burgemeester heeft dus een rol in de gemeenteraad, college B&W, of als burgemeester zelf (noodverordeningen bijv.)

 

3. Stel, Joram en Geert gaan samenwonen. Ze hebben samen een nieuw huis gekocht in Tulpendam. Ze zijn erg blij met deze nieuwe stap in hun relatie. Helaas ondervinden ze snel problemen in de wijk. Hun auto’s worden bekrast, de voortuin wordt vernield en er worden eieren tegen het huis gegooid. De treiterijen zorgen er al voor dat Joram en Geert zich niet fijn voelen in de buurt, maar dan wordt Geert als hij na een dag werken thuiskomt opgewacht door drie mannen met bivakmutsen; ze slaan hem in elkaar, ze schelden hem uit om zijn seksuele geaardheid en roepen dat hij met zijn “homovriendje” maar ergens anders moet gaan wonen. Voor Geert en Joram is de maat vol en zij doen aangifte bij de politie van de vernielingen en de mishandeling, maar de politie kan weinig doen. Zij kan niet achterhalen wie erachter zit. De mannen gaan zelfs op bezoek bij burgemeester Schaapsen, maar die zegt ook dat hij de gang van zaken betreurt, maar dat het nu eenmaal lastig is om hier iets aan te doen. Hij wenst ze verder veel sterkte.

Geert en Joram zijn zeer ontevreden over de gang van zaken. Ze zoeken de media op en de gemeenteraad van Tulpendam raakt van alles op de hoogte. Er zijn al eerder twijfels ontstaan over de daadkracht van burgemeester Schaapsen en het komt aan op een stevig debat bij de eerstvolgende raadsvergadering over de aanpak van homogeweld in de gemeente.

 

3a. Kan de gemeenteraad de burgemeester ontslaan? Verwijs naar de relevante artikelen in de Gemeentewet.

Art. 61b lid 1 Gemeentewet: bij koninklijk besluit = de regering. (Wordt de RvS gehoord, dan zou het een AmvB zijn = Groot KB) Rvs hoeft niet gehoord te worden want in het artikel wordt enkel een Koninklijk besluit gegeven.

Het artikel zegt dat hij te allen tijde bij KB kan worden ontslagen, lid 2 geeft de redenen: Indien…..

Het verklaren van een verstoorde verhouding -> Hij kan dus niet door de raad ontslagen worden. De raad kan wel in geval van een verstoorde verhouding tussen de burgemeester en de raad een aanbeveling tot ontslag zenden aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninklijke relaties --> Art. 61b lid 2. Daartoe moet de raad eerst overleg voeren met de commissaris van de Koning en vervolgens verklaren dat van een verstoorde verhouding sprake is -->Art. 61b lid 3.

Daarna kan over een aanbeveling tot ontslag besloten worden, waarbij de wet een zekere ‘bezinningstermijn’ geeft (tussen 2 weken en 3 maanden) voordat de aanbeveling kan worden vastgesteld = Art. 61b lid 4.

Advies wordt verleend aan de minister door de CvK over de zogenoemde ‘verstoorde verhouding’ die aangegeven was. = lid 6 -> Negatief advies dan zal de minister de burgemeester haast wel moeten ontslaan. = lid 7: De minister mag in zijn voordracht aan de Koning alleen van de aanbeveling van de raad afwijken op gronden ontleend aan het advies dat de commissaris aan hem heeft uitgebracht, dan wel op andere zwaarwegende gronden. (dus ontslag tenzij zwaarwegende gronden)

Minister heeft dus beperkte vrijheid. Als de gemeenteraad vindt dat er sprake is van een verstoorde verhouding, dan moet de raad minimaal 2 weken wachten, voordat ze een aanbeveling tot ontslag zenden.

Dus de gemeenteraad kan hier de burgemeester niet ontslaan.

 

3b. Na uitleg van burgemeester Schaapsen besluit de gemeenteraad dat daarmee de kous af is. De Tweede Kamerfractie van de Vrijzinnige Partij Nederland (VPN) neemt met verbazing kennis van deze uitkomst. Leden van deze fractie willen de bevoegdheid tot ontslag van een burgemeester uit te breiden en werken daartoe een wetsvoorstel uit. Op grond van het voorstel kan de Minister van BZK een burgemeester ontslaan, zonder betrokkenheid van de gemeenteraad, als er ernstige bezwaren zijn ontstaan over diens geschiktheid voor de functie van burgemeester.

Hoe verhoudt de door de VPN voorgestelde wijziging zich tot de uitgangspunten van decentralisatie?

Een of meerdere leden van de Tweede Kamer kan een voorstel aanhangig maken.

Wie kan indiener zijn van een wetsvoorstel? = regering en de Tweede kamer = art 82 lid 1.-> hij kan dit intrekken wanneer het nog niet door Eerste kamer heen is .

Art 86 lid 2 gaat over het aanhangig maken (een lid legt zijn voorstel voor aan de TK) - > die kunnen hem vervolgens dan indienen.

Minister kan zonder tussenkomst van de raad een burgemeester ontslaan. Dat kan nu niet. In dit geval is de gemeenteraad tevreden met burgemeester maar de minister niet. De invloed van de gemeenteraad valt dus weg en dit is in strijd met decentralisatie. -> De burgemeester zou anders werken naar de wil van de minister

 

4a. Welke bevoegdheden heeft een wethouder?

Wethouders hebben zelfstandig geen bevoegdheden, alleen als orgaan College van B&W. = Art. 160 Gemeentewet

- Het college kan een of meer leden van het college machtigen tot uitoefening van een of meer van zijn bevoegdheden, tenzij de regeling waarop de bevoegdheid steunt zich daartegen verzet. = art. 168 lid 1 Gemeentewet.

- Een krachtens machtiging uitgeoefende bevoegdheid wordt uit naam en onder verantwoordelijkheid van het college uitgeoefend. = art. 168 lid 2 Gemeentewet

Taken die horen bij het dagelijks bestuur van de gemeente + uitoefening van bestuursdwang. --> Art. 125 Gemeentewet.

 

4b. Kan een wethouder door de raad ter verantwoording worden geroepen?

‘Het college en elk van zijn leden afzonderlijk zijn aan de raad verantwoording schuldig over het door het college gevoerde bestuur.’ Art. 169 lid 1 Gemeentewet

Wethouders op basis van machtiging: kan het hele college ter verantwoording worden geroepen. Elk besluit wordt namelijk als college genomen. Ook al heeft hij er eigenlijk niks mee te maken, dan ben je mede verantwoordelijk voor het besluit.
Wethouders lijken in dit geval dus op de ministers.

 

4c. Geldt ten aanzien van de wethouder in zijn verhouding tot de gemeenteraad de vertrouwensregel op dezelfde manier waarop die geldt in de relatie tussen een minister en het parlement? Of zijn er verschillen?

Tussen raad en wethouder geldt, net als tussen Tweede Kamer en minister, de vertrouwensregel. Verliest de wethouder het vertrouwen, dan moet hij aftreden. Art. 49 Gemeentewet (Voor provincie is het dus art. 49 van de provinciewet).

Verschil:

Minister is bij motie van wantrouwen verplicht om zijn ontslag in te dienen in het ongeschreven recht.

Bij de wethouder is hij niet verplicht zijn ontslag aan te bieden, maar de raad kan dan de

wethouder wel ontslaan. Het is dus een sanctie als een wethouder niet opstaat uit zichzelf (Verschil is dus dat de gemeenteraad wel kan ontslaan maar de Staten-Generaal kan dat niet bij een minister)

Bij motie van wantrouwen tegen de burgemeester, is de burgemeester niet verplicht om op te stappen. Er geldt enkel een speciale procedure, namelijk de aanbeveling etc. --> Art. 61b Gemeentewet.

Nog een verschil:

Gemeenteniveau is geschreven recht

Op rijksniveau is het ongeschreven, gewoonterecht

 

5. Stel, de gemeente Tulpendam heeft te kampen met straatroven, vooral na zonsondergang. Inmiddels zijn op verschillende plekken in het dorp camera’s opgehangen, maar omdat de overvallers capuchons met bontkragen dragen is het onmogelijk om de daders te pakken. In de gemeenteraad dringt raadslid Davids erop aan dat de volgende bepaling aan de APV wordt toegevoegd:

Het is verboden om tussen 19.00 uur ’s avonds en 6.00 uur ’s ochtends een hoofddeksel te dragen.”

 

5a. Welk orgaan is in beginsel bevoegd om dergelijke algemeen verbindende voorschriften te maken?

De gemeenteraad (Art. 127 GW en art. 147 jo. 149 Gemeentewet) mag worden gezien als een wet in materiële zin en dus een algemeen verbindend voorschrift.
 

APV = algemene verordening, soort van wetboek voor de Gemeente (elke gemeente heeft zijn eigen). Hiernaast mag de gemeente ook losse verordeningen vaststellen.

 

5b. Is bij het opnemen van de nieuwe bepaling in de APV sprake van autonomie of medebewind?

= Autonomie want de gemeentewet is gemaakt door de formele wetgever: art. 124 GW: autonomie is huishouding van de gemeente als het gevorderd wordt. Ze kunnen zelf bepalen wat zij noodzakelijk vinden in de gemeente.

(Zegt een bijzondere wet dat de gemeenteraad of de burgemeester iets moet doen? Dan is dat medebewind.)

 

5c. Lees het Wilnisse Visser-arrest van de Hoge Raad (bijlage bij de werkgroepvragen) en bekijk de bijbehorende jurisprudentieclip op Blackboard. Beredeneer of het gemeentelijk verbod, genoemd in de casus, geoorloofd is. Citeer de relevante passage van het arrest ter onderbouwing.

Hij was aan het vissen op openbaar water op zondag. Zijn advocaat voerde aan dat de hele verordening niet mocht omdat de bepaling te algemeen was. (Zie bijlage). De bepaling van Tulpendam is daarmee ook te ruim geformuleerd. Dit is de ondergrens van de bevoegdheid van de gemeente.

Bovengrens: art. 121 en 122 Gemw: anterieur en posterieur.

1. De hogere wet bestaat; Dan mag de gemeente die aanvullen. = posterieure verordening (art. 121 GW)

Die posterieure verordening kan enkel wanneer:

- ze hetzelfde onderwerp hebben: het object en motief moeten gelijk zijn. De grenzen hiervan blijken
uit het arrest Emmense baliekluivers: Emmen had last van hangjongeren die altijd op de brug
bleven hangen. Er volgde een verordening die zei ‘je mag niet stilstaan op bruggen’. Toen kwam

de Wegenverkeerswet die aangaf ‘je mag niet zonder noodzaak stilstaan op bruggen’. Er kwam
een rechtszaak en de hangjongeren krijgen de verordening tegen zich. Advocaat geeft aan dat de

verordening is komen te vervallen door de hogere regelgeving i.v.m. hetzelfde onderwerp dus dat

de hangjongeren moeten worden vrijgesproken van alle rechtsvervolging. Nee, zegt de Hoge

Raad: het is hier niet hetzelfde onderwerp. Het object is gelijk maar het motief is anders bedoeld.

(Gemeente doelde op de hangjongeren en Wegenverkeerswet wilde het verkeer bevorderen)

- Het mag dus aangevuld worden door gemeenten. Uitzonderingen hierop zijn:

- Wanneer de hogere regelgeving uitputtend is bedoeld (VB: de verordening van het
blowverbod; de Opiumwet heeft het blowen al geregeld en die wet is uitputtend bedoeld.
Het is dus niet de bedoeling dat hier nog verordeningen over komen en die werd dan ook
onverbindend verklaard)

- Wanneer de verordening de hogere regelgeving doorkruist

2. De verordening bestaat; De hogere regelgeving ontstaat over hetzelfde onderwerp = anterieure

verordening (art. 122 Gemw).

Wanneer dit gebeurt, dan komt de verordening altijd te vervallen van rechtswege (maakt dus ook

niet uit of deze uitputtend bedoeld was). Wil de gemeente de verordening nog steeds, dan moeten

zij die opnieuw vaststellen en dan wordt het dus weer een posterieure verordening.

 

 

[toc:menu]

Hoorcollege week 1

Staatsrecht:
1. Wie mag regels opleggen?
2. Op welke wijze mag dmv dwang de naleving van de regels worden uitgevoerd?

> staatsrecht is geen strafrecht, bestraffingen staan al in het strafrecht, hoeft dus niet in die van elke staat.

Definitie van het staatsrecht in 3 onderdelen:
Recht dat ziet op - inhoud en functioneren van de instellingen van de staat
- bevoegdheden om regels vast te stellen en besluiten te nemen
(Het regelt wie wat mag doen. Voorbeelden = gemeente onderverdeeld in
verschillende organen : gemeenteraad (gekozen dmv stemmen , college van b&w
(uitvoerende macht), burgemeester (mag noodvorderingen vaststellen) etc.)
- regulering/beperking staatsmacht/gezag (gezaghebbende kan allerlei bevoegdheden
hebben maar daar kan altijd misbruik van worden gemaakt beperkingen

Politiestaat en een rechtsstaat
Het verschil: in een politiestaat bestaan geen grondrechten. Het wordt ook wel dictatuur genoemd, waar met keiharde hand geregeerd wordt, en waar er geen tegenmacht is. In een politiestaat geldt staatsrecht  ‘leider’ heeft veel macht maar heeft zijn bevoegdheden staatsrechtelijk goed geregeld. Dit geldt echter meer op papier dan in praktijk.

Rechtsstaatkenmerken (die het verschil maken met een politiestaat):
1. Legaliteitsbeginsel
Overheid mag alleen ingrijpende maatregelen nemen als er een wettelijke grondslag is. Dit is er om zo machtsmisbruik tegen te gaan want als het op papier staat moet de staat zich hier aan houden en het zorgt voor rechtszekerheid. volksvertegenwoordiging is erbij betrokken wat zorgt voor indirecte toestemming van het volk! VB: preventief fouilleren, fouilleren was illegaal want dit mag alleen als je verdachte bent, zijn mensen op straat niet – overheid doet dus iets wat eigenlijk niet mag.

2. Scheiding/spreiding van machten
Macht is verdeeld over verschillende organen zodat er geen vorst meer is met absoluut gezag (wetgevende macht- uitvoerende macht – rechtelijke macht van Montesquieu). Hiermee heeft de Koning dus altijd toestemming nodig voordat hij een besluit kan nemen.
VB Geen openbaar gebruik van alcohol  gemeenteraad maakt Algemene Plaatselijke Verordening – college van B&W doet de uitvoering – rechter bepaalt eventuele bestraffing bij overtreding.

3. Onafhankelijke rechterlijke macht
Voorbeeld: Saban B was een mensenhandelaar, kwam in de gevangenis, vroeg om vrijlating om zijn net geboren kind te kunnen zien, kreeg verlof, is toen gevlucht. Er werd schande gesproken over de rechters door deze wijze
van aanpak en het comité eiste ontslag. Kan dat?  Rechters kunnen niet zo maar ontslagen worden, Hoge Raad
bepaalt dit.

4. Grondrechten
Het hebben van grondrechten – fundamentele rechten voor alle burgers geldende zoals vrijheid van meningsuiting (binnen bepaalde grenzen  ivm racisme etc)

5. Democratiebeginsel
Bevolking heeft inspraak, burgers hebben inspraak bij de tot stand komen van de wetten.

 

Wat is een staat?
- Gemeenschap van mensen (vaak gemeenschappelijke cultuur en taal maar is niet noodzakelijk)
- Rechtsgemeenschap : regels zijn er en de mensen kunnen gedwongen worden om zich daaraan te houden
- Territoriale grenzen : objectief grondgebied bezitten met duidelijke grenzen
- Staat moet worden erkend door andere staten en onafhankelijk zijn (is geen vereiste)

Allerlei verschillende staten (presidentiële republieken, parlementaire constitutie (= NL, oftewel, gedecentraliseerde eenheidsstaat = hoogste gezag kunnen de wetten bepalen en dus niet alleen door 1 iemand, gedecentraliseerd omdat taken worden overgeheveld lagere overheden), constitutionele monarchie, absolute monarchie etc.)

Waar vinden we het staatsrecht?
Het Nederlandse staatsrecht is vastgelegd in de Grondwet voor het Koninkrijk der Nederlanden  een deel, niet allemaal (staatsrechtelijke wetten zijn ook opgenomen in andere wetten). Ook is de stelling onjuist omdat er ook ongeschreven staatsrecht bijv. vertrouwensregel = ministers mogen niet blijven wanneer het Parlement hen wantrouwt.

Indeling van het staatsrecht in disciplines
1. ‘Politiek’ staatsrecht
Hoofdrolspelers:

Parlement: Samenstelling parlement / kiesrecht

Bevoegdheden

Organisatie en werkwijze

Rechtspositie

Regering : Positie staatshoofd
Rol MP (Minister President)
Koninklijk huis  samenstelling en verantwoordelijkheid kabinet
Ministeriële verantwoordelijkheid, wat houdt het in, wie etc.
2. Decentralisatierecht

Rol van gemeentes en provincies
3. Grondrechten
Wat houden ze in en hoe liggen de grenzen?

 

Koninkrijk der Nederlanden = Niet alleen NL maar ook nog andere landen als ABC en SSS landen.
Vroeger: 3 landen: Aruba, Nederland en de Nederlandse Antillen (= Curaçao, Bonaire, Sint Maarten, St. Eustatius, Saba)
Nu: De Nederlandse Antillen bestaan niet meer. Curaçao en St. Maarten zijn nu ook landen zoals NL. De andere BES (Bonaire, St. Eustatius en Saba) wilden meer binding met Nederland en zij nu gemeenten (oftewel, zij vormen nu onderdelen van Nederland als ‘openbare lichamen’.)

Rol van Willem Alexander op Aruba : Koning op alle landen.

 

Bronnen van het staatsrecht:

1. Verdragen

2. Statuut

3. Grondwet

4. Organieke wetten (Grondwet verwijst naar organieke wetten die het grondrecht uitwerken)

5. Reglementen van Orde (Koninklijke besluiten)

6. Ongeschreven staatsrecht

 

 

Werkgroep week 1

 

Wat is staatsrecht?
Hoe staat de staat tegenover de burgers? En waar moet de staat zich aan houden?
Organen van de staat: Politiemacht, gemeenten, regering, Staten Generaal (Eerste Kamer en de Tweede
Kamer), ministers, ambtenaren, Belastingdienst, DUO, Jeugdzorg, de Koning, de rechterlijke macht
Staatsrecht regelt de verhouding en de wijze van bevoegdheidsverkrijging tussen deze organen

 

Hoe wordt gezag uitgeoefend? / wat is de verhouding met andere staten (internationaal gezag etc.)? / wat zijn de verschillende stappen in de procedure van de wetgeving van de staat

 

Grondrechten = vrijheden van de mensen (geen ingrijpen in de levens van mensen) en sociale (verplichting dat er goed onderwijs is/mensen helpen in de bijstand) rechten

 

VRAGEN

1a. Wanneer is sprake van een staat?

Een staat heeft 4 kenmerken, waarvan er 3 vereist zijn:
1. Een gemeenschap van mensen (de bevolking)

2. Rechtsgemeenschap (handhaving door middel van dwang)

3. Territoriale grenzen -> kan ook op verschillende plekken

4. Onafhankelijkheid van andere staten: deze erkenning is geen vereiste voor een staat.

 

1b. Geef van de onderstaande entiteiten aan of zij te kwalificeren zijn als een staat:

- Rusland: Ja, het voldoet aan de bovengenoemde vereisten van een staat.

- Palestina: Ja, het voldoet aan de bovengenoemde vereisten van een staat.

- Islamitische Staat: Nee, ook al is dit een lastige kwestie. Hier is geen sprake van een

gemeenschap van mensen en duidelijke territoriale grenzen wat het een staat zou maken.

- Europese Unie: Nee, de EU voldoet aan geen van de vereisten.

 

2 Lees het onderstaande nieuwsartikel en beantwoord de bijbehorende vraag.
20 augustus 2014 16:31
Risicobetogingen in Haagse woonwijken verboden
In alle Haagse woonwijken wordt voor de komende twee maanden geen enkele risicodemonstratie meer toegestaan. Dat schrijft burgemeester Jozias van Aartsen woensdag in een brief aan de gemeenteraad.
Bij vrees voor ongeregeldheden legt Van Aartsen een beperking op en wordt de betoging op een plaats gehouden die daar volgens hem wel geschikt voor is. Hij kijkt daarbij onder meer naar het risico op 'vermenging van groepen' en het kunnen waarborgen van de veiligheid van bewoners en demonstranten. Ook worden eerdere ervaringen met de organisatie meegewogen.
Van Aartsen wil ook niet dat actievoerders wijken of een deel daarvan afsluiten. Daar werd woensdag toe opgeroepen Volgens hem kan daar nimmer sprake van zijn. "Er is er maar één de baas op straat: dat is de politie."

Schilderswijk
De burgemeester verbood vorige week al alle demonstraties in de Haagse Schilderswijk vanwege een betoging die vorige week zondag uit de hand liep in de wijk. Bij een demonstratie tegen de Islamitische Staat ontstonden rellen, werden journalisten aangevallen en raakte een agent gewond.
Zeven groepen hadden tot nu toe aangegeven dat ze op 20 september in Den Haag willen demonstreren. Zo wilde Pro Patria een nieuwe 'mars voor de vrijheid' houden, deze keer in Transvaal. Dat ligt naast de Schilderswijk en kampt met dezelfde problemen. De Nederlandse Volksunie (NVU) wil naar de Schilderswijk lopen. De islamitische Muslim Defence League - Holland wil beide buurten juist blokkeren.

Reactie Pro Patria
In een reactie heeft Pro Patria laten weten zich te beraden op verdere stappen. Een gang naar de rechter behoort tot de mogelijkheden, maar wellicht wordt de 'Mars van de vrijheid' verplaatst naar oktober.
''We zijn in gesprek met advocaten en kijken naar de mogelijkheden om het verbod aan te vechten'', aldus een woordvoerster woensdagavond. Mocht dat niet lukken, dan gaat Pro Patria ervan uit dat het verbod voor twee maanden geldt en dat een dag rond 20 oktober wel een optie is. ''We gaan niet naar een industrieterrein of het Malieveld.''

Bron: nu.nl/Novum/ANP
 

2a Over welk kenmerk van de staat heeft burgemeester van Aartsen het in zijn reactie tegenover

de media?

Gezag, er wordt met dwang gesproken (zonder keuze) en Van Aartsen legt een beperking op. Hij

zegt dat de politie de enige is die jou mag straffen omdat er maar één de baas op straat is in dit

artikel.
 

2b. In welke in Nederland geldende wet- en regelgeving kun je het artikel vinden waarop de

woordvoerster van Pro Patria waarschijnlijk doelt?

Art. 9, lid 2 van de Grondwet
Art. 5, 6, 7 Wom (demonstratieverbod)
Art. 7 GW (vrijheid van meningsuiting)

 

Extra
De Grondwet is een bron van het staatsrecht. In welke andere bronnen kunt u staatsrechtelijke regels vinden?
- Verdragen
- Gewoonterecht
- Wetten informele zin

- Organieke wetten (werken de grondwet verder uit, gaat over staatsinrichting) bijv. Wom/ gemeentewet

- Lagere regelgeving

- Rechtspraak jurisprudentie

- Reglementen van orde

 

3. Beredeneer aan de hand van de inhoudsopgave van de Grondwet (zie wettenbundel) in
welk(e) artikel(en) iets wordt geregeld over:

 

a. De doodstraf; Rechtspraak (hoofdstuk 6) art. 114 / ontastbaarheid van het lichaam (hoofdstuk 1)

b. De burgemeester; Gemeenten (hoofdstuk 7) art. 125 lid 2 / art. 131

c. Het onderwijs; Recht op onderwijs is een grondrecht (hoofdstuk 1)  art. 23

d. De verkiezingen van de Tweede Kamer; Staten-Generaal (hoofdstuk 3)  art. 53 jo 54

e. De Europese Unie; Hoofdstuk 5 art. 90 ‘internationale rechtsorde’

 

4a. Geef in een schema weer hoe het Koninkrijk der Nederlanden eruit ziet. Uit welk artikel in het
Statuut volgt deze structuur?

Bonaire, St. Eustatius en Saba zijn hier gemeenten, oftewel ‘openbare lichamen’ conform art. 134 GW. Uit dit schema blijkt dat Nederland een gedecentraliseerde eenheid is.

Deze structuur volgt uit art. 1 lid 1 en art. 2 van het Statuut.

 

4b. Hoe blijkt uit het Statuut de verhouding tussen het Statuut van het Koninkrijk en de
Grondwet?

Deze verhouding volgt uit art. 5 Statuut: ‘De Grondwet neemt de bepaling van het Statuut in acht.’

 

5a. Hoe herkent u het idee van ‘checks and balances’ in de leer van de 'trias politica' van
Montesquieu?

Checks and balances = elkaar controleren en het verdelen van de macht. Dit is dus niet 1 persoon
te veel macht geven

Montesqieu: machten scheiden ineen wetgevende (parlement), uitvoerende (Koning) en
rechtsprekende (Rechter) macht scheiden

 

De Trias politica van Montesquieu is een uitwerking van checks and balances, gericht op de
staatsinrichting, waarin je elkaar letterlijk controleert en in balans houdt.

 

5b. In hoeverre komt de theorie van Montesquieu overeen met de tekst van art. 81 Gw?

De theorie van Montesquieu zegt dat de wetgevende macht bestaat uit het parlement, de
uitvoerende macht wordt vervult door de Koning, en dat de rechter de rechtsprekende macht vormt.
Artikel 81 vd Grondwet zegt juist dat de wetgevende macht het parlement (SG) en de regering
gezamenlijk is. Dit is dus een vorm van machtenspreiding terwijl Montesquieu juist een
machtenscheiding aanneemt.

6a. In hoofdstuk I van het boek van Belinfante & de Reede worden twee grondregels van een
staatsrechtelijke organisatie behandeld. Geef aan welke dit zijn.

1. (Legaliteitbeginsel): Geen bevoegdheid zonder wettelijke grondslag
2. (Verantwoording): Geen bevoegdheid zonder verantwoording (Dit gebeurt door middel van het
kiesrecht/de democratie en de controles die worden uitgevoerd)

 

6b. Welke grondrechten zijn noodzakelijk om te kunnen spreken van een democratische
rechtsstaat?

- Vrijheid van meningsuiting = art. 7 GW

- Gelijkheid voor een ieder = art. 1 GW
- Kiesrecht = art. 4 GW

 

6c. De kenmerken van de rechtsstaat kunnen op gespannen voet met elkaar staan. Geef aan bij
welke kenmerken dat het geval is in het onderstaande nieuwsbericht?

In dit bericht liggen Grondrechten (namelijk het recht op godsdienst: art. 6 GW) op gespannen voet
met het democratiebeginsel.

 

Tweede Kamer stemt voor verbod rituele slacht

Laatste update: 28 juni 2011 21:09
 

DEN HAAG – De Tweede Kamer heeft dinsdag het wetsvoorstel van de Partij voor de Dieren om het onverdoofd ritueel slachten te verbieden aangenomen. Een ruime meerderheid van 116 tegen 30 stemde voor het wetsvoorstel. Bij de hoofdelijke stemming bleken de fracties van PvdA en PVV verdeeld.

(…)

Ingrijpend

PvdA-Kamerlid Martijn van Dam liet in een stemverklaring weten dat het voor niemand een eenvoudige afweging is geweest. "We delen met zijn allen het belang van de zorg voor dierenwelzijn, ook bij de slacht", aldus Van Dam.

"Daarnaast realiseren we ons terdege dat dit wetsvoorstel ingrijpend is voor wie volgens de regels van zijn geloof wil leven."

Volgens de PvdA'er is de vrijheid om het leven naar eigen overtuiging in te richten een groot goed, maar is het aan de wetgever om grenzen te stellen als het algemeen belang gewaarborgd moet worden. 

Bron: nu.nl/ANP

 

 

Hoorcollege week 2

 

Politieke staatsrecht en zijn hoofdrolspelers:
- Regering
- De Koning

- Ministers

- Staatssecretarissen
- De Staten-Generaal

- De Raad van State

 

De regering:

Artikel 42 vd Grondwet: regering bestaat uit de Koning en de Ministers

De Koning:

Twee taken: 1. Staatshoofd  een staatshoofd is de persoon die het hoogste gezag vertegenwoordigt of
belichaamt in een land
2. Lid vd regering  - Benoeming en ontslag ministers (Artikel 42 Grondwet)
- Medeverantwoordelijk voor alle beslissingen van de regering (1. Indienen/
bekrachtiging van wetsvoorstellen / veel benoemingen van o.a.
burgemeesters, rechters en topambtenaren)

 

Kabinet der Koning:

Onthoud het onderscheid tussen de 2 Kabinetten 1. Kabinet-Rutte (=politiek) 2. Kabinet der Koning (niet-politiek)

Kabinet der Koning zorgt voor de ambtelijke ondersteuning van de Koning (dus alles wordt bijgehouden en geregeld voor de Koning). Dit Kabinet vormt de schakel tussen Koning en ministers.

(Kabinet-Rutte= de ministers en staatssecretarissen (bewindspersonen) )

 

Het Koninklijk Huis

Wie maken hier deel van uit? = waarom moet je dat weten? Ministeriele verantwoordelijkheid en de financiering aangezien zij betaald worden uit de staatskas.

Koning is nooit verantwoording schuldig aan het parlement (Eerste en Tweede Kamer) = dus wel aan de ministers want ministers zijn geen deel van het parlement. Ministers wel verantwoording schuldig aan het parlement.

Samenstelling van het Koninklijk Huis = art. 39 GW:
- de Koning

- Wettelijke opvolger van de Koning
- Echtgenoten, weduwen en wezenaars van de leden van het Koninklijk Huis

 

Ministers

Wie is hun baas? Koning en/of parlement?

De Koning benoemt en ontslaat de ministers, maar de ministers moeten dus wel verantwoording afleggen bij het Parlement. Het Parlement kan ook een minister op het matje roepen wanneer er iets is gebeurd (VB wanneer een minister heeft gereden met alcohol op)

 

De Minister-president

= De eerste onder zijn gelijken (hij is net zo minister als de anderen ministers)

= voorzitter van de ministerraad (bepaald de agenda vd ministerraad)

 

De minister zonder portefeuille

Meneer Blok: Staat niet aan het hoofd het departement (wat normale ministers wel zijn). Hij is verder wel een minister en heeft iets meer gezag dan een staatssecretaris.

Kan hij door het parlement rechtstreeks ter verantwoording worden geroepen? Ja, hij heeft dezelfde verantwoordingsplicht als alle andere ministers. (En de staatssecretarissen dan? Zij zijn verantwoordelijk voor hun eigen departement.)

Stapt een staatssecretaris op vanwege een blunder -> Minister gaat dan niet mee.

Stapt een minister op vanwege een blunder -> Staatssecretaris gaat dan mee

 

Ministerraad

Dit zijn de ministers (en dus niet de staatssecretarissen)

Hun taken staan in art. 45 GW (=formele wet) en art. 4 RvO ministerraad (= AMvB en dus geen formele wet)

1. Beraadslaging over en bevordering van algemeen regeringsbeleid (VB vluchtelingen)

2. Belangrijke kabinetsstandpunten (vaak in de vorm van een nota voor de Tweede Kamer)

3. Beraadslaging en besluiten over ontwerpen van wetten / goedkeuring van verdragen / benoemingsvoorstellen
Er is 1 vergaderdag per week maar dat is te weinig voor al die wetsvoorstellen. Daarom zijn er onderraden: mini-ministerraden/commissies uit de ministerraad (minister-president zit hier altijd bij) bespreken de wetsvoorstellen. De onderwerpen worden zo dus eerst besproken op een lager niveau zodat het tijd scheelt.

 

Staten-Generaal (ander woord voor het Parlement)

= Eerste en Tweede Kamer = de volksvertegenwoordiging

Verschillen tussen de kamers:

- Eerste kamer: 75 leden

Tweede kamer: 150 leden

- Eerste kamer: bijbaan voor ouderen – 1 vergaderdag

Tweede kamer: beroepspolitici (stellen kritische vragen aan regering)

- Eerste kamer: 1 vergaderdag in de week

Tweede kamer: 3 vergaderingen in de week

- Eerste kamer: verkozen door Provinciale Staten

Tweede kamer: 1 keer in de 4 jaar verkiezing

Centrale begrippen:

Fracties = Leden vd partijen die een zetel hebben en die samen een lichaam vormen (VB Tweede kamer)

Regeringspartijen = De fracties in de Tweede Kamer die het Kabinet steunen en daarmee de meerderheid vormen in het kabinet = Coalitiepartijen

Oppositiepartijen = De partijen die het kabinet niet steunen en het kabinet vaak om zeep wil helpen want ze willen hun eigen beleid graag doorvoeren

Gedoogpartijen = steunen het Kabinet niet maar stemmen het ook niet weg (dus ze ondersteunen het)

 

Werkgroep week 2

 

VRAGEN

1. Wat wordt verstaan onder de volgende organen? Vermeld bij uw antwoord de toepasselijke artikelen uit de Grondwet. Maak daarbij een organogram (een schematisch overzicht van een organisatiestructuur) waarin de samenstelling van de organen duidelijk wordt.

1a. Regering

Regering: Koning en ministers (Kabinet-Rutte) Artikel 42 Grondwet, uitvoerende en wetgevende taken. Er kan een wet gemaakt worden door de Koning en 1 minister (zie artikel 47), hiertoe horen ook staatssecretarissen volgens dit artikel, staat niet in art 42 want de ss’en zijn na het ontstaan van deze wet

1b. Koning

Artikel 24 t/m 41 Grondwet, benoemt de ministers en wetten maken gebeurt als onderdeel vd regering. Als staatshoofd knipt hij lintjes door en verwelkomt buitenlandse gasten in ons land  Artikel 24 is voor koning als individu, vanaf 42 gaat het over de koning en zijn rol in de regering

1c. Minister

Leider van een ministerie, artikel 44 Grondwet, hij is onderdeel van de regering en onderdeel van de ministerraad, ook deel van het Kabinet. Ook is de minister een eigen orgaan, hij heeft ministeriele regelingen, neemt uitvoerende besluiten

1d. Staatssecretaris

Artikel 46: ondergeschikt aan een minister, komt in de plaats van de minister wanneer deze niet aanwezig kan zijn; kan hij bij voormacht een stem uitbrengen maar dat gebeurt dan alsnog via de minister; Wat de staatssecretaris mag doen staat in RVO MR, heeft geen zelfstandig stemrecht in de ministerraad dus behoort niet tot die ministerraad. Hun taak is afgeleid van de minister maar moet wel gezien worden als een zelfstandig ambt

1e. Kabinet

De ministers + staatssecretarissen  Art 43 jo. 44 jo. 46 Grondwet

1f. Ministerraad

Minister tezamen: Artikel 45, geen staatssecretarissen

Staten-Generaal  Artikel 50 dat het bestaat uit 2 kamers, Artikel 57 lid 2 zegt dat er geen ministers etc in de kamers zitten

Regels wat betreft het kiesrecht:

Artikel 4 Grondwet  Nederlander zijn (ben je dat niet, wonend in NL? Dan wel gemeenteraad 130 GW jo. Kieswet)

Artikel 54 Grondwet  >18 jaar & niet ontzet zijn uit het kiesrecht(lid 2) = Actief kiesrecht

B1 Kieswet  Nederlanders wonend in ABC landen mogen niet stemmen op de Tweede kamer

Artikel 56 Grondwet = Passief kiesrecht

 

2. Hebben de volgende personen actief en passief kiesrecht voor het kiezen van de leden van de Tweede Kamer? Verwijs in uw antwoord naar de relevante wetgeving.

2a. Josephine Empereur, een 31-jarige journaliste met de Franse nationaliteit, die al 8 jaar in Den Haag woont en werkt.

Nee deze mevrouw is geen Nederlander en valt dus niet onder de Kieswet.  Artikel 4 Grondwet

Passief recht?  Art 56 GW: Geen Nederlandse nationaliteit dus geen passief kiesrecht

2b. Ronja de Rover, een 35-jarige modeontwerpster met de Nederlandse nationaliteit, die al bijna 11 jaar in Italië woont en werkt.

Ja, deze mevrouw is een Nederlander en heeft dus actief kiesrecht volgens art. 54 GW, en heeft ook passief kiesrecht omdat ze voldoet aan alle eisen van art 56 GW

 

2c. Lodewijk Keizer, een geslaagde 70-jarige supermarkteigenaar met de Nederlandse nationaliteit, die al sinds zijn 55ste levensjaar op Curaçao woont. Daarvoor leefde hij steeds in Rotterdam. Besteed voor deze casus ook aandacht aan de Kieswet.

Actief en passief kiesrecht. Volgens artikel B1 lid 2 sub a van de kieswet is er een uitzondereing voor mensen op Curacao wonen maar wel meer dan 10 jaar in Nederland gewoond hebben.

 

2d. Karel de Graaf, een 54-jarige ondernemer met de Nederlandse nationaliteit die is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 jaar en op het moment van de verkiezingen verblijft in de gevangenis in Scheveningen.

In artikel 54 lid 2 Grondwet is opgenomen dat je stemrecht wordt ontnomen door een rechter bij een bepaald delict én wanneer je langer dan 1 jaar gevangenisstraf hebt gekregen. Dan kan je stemrecht worden ontnomen maar in deze zaak weet je zijn zaak niet en hierbij kunnen we ervan uit gaan dat het een normale gevangenisstraf is (wanneer hij een delict heeft gepleegd op een kamerlid of minister kan zijn stemrecht worden ontnomen). Hij heeft dus gewoon actief stemrecht. Ook heeft hij in theorie passief strafrecht maar hij kan niet op de zetel gaan zitten wanneer hij in de gevangenis zit maar wanneer hij vrijkomt kan dat wel.

 

2d. Erik den Hertogh, een 56-jarige Nederlander die lid is van de Raad van State en woont in Den Bosch. (Alleen als hij in de ABC landen zou wonen zou het een probleem kunnen zijn)

Actief stemrecht heeft hij wel want voldoet aan alle eisen

Passief kiesrecht maar let op Art 57 GW: het zijn 2 onverenigbare functies dus mocht hij gekozen worden dan moet hij 1 van de 2 functies opgeven.

 

100 zetels: evenredige vert.w. meerderh. Stelsel

A 10 % 10 0

B 44 % 44 0

C 46 % 46 100

 

3a. Wat houdt een stelsel van evenredige vertegenwoordiging in?

Het aantal stemmen wordt gedeeld door het aantal zetels. Dan krijg je een aantal stemmen wat een partij moet krijgen om 1 zetel te krijgen. (Totaal aantal stemmen/totaal aantal zetels = kiesdeler=aantal stemmen voor 1 zetel= P5 /kiesdrempel=1 zetel = P7 lid2)

 

Districtenstelsel = 150 zetels -> 150 districten

3b. Wat is een belangrijk voordeel, en wat een belangrijk nadeel van het in Nederland gehanteerde stelsel van evenredige vertegenwoordiging?

Nadeel: Veel fracties; Meerderheidsstelsel zoals in US zijn veel minder partijen, in Nederland heb je veel meer partijen waardoor er meer discussies zijn en veel overleg nodig wat gezien kan worden als een nadeel.

Voordeel: Hele volk wordt vertegenwoordigt, ook de kleinere en zo zal niemand zich achtergesteld voelen. Ook gaan er niet zo veel stemmen verloren zoals bij het meerderheidsstelsel en het stelsel van meerderheidsdistricten stelsel (locaal verkozen).

 

4. Bekijk op Blackboard de Jurisprudentieclip over de Arubaanse Verkiezingsafspraak en beantwoord de volgende vragen.

Stel: Elbert Dijkgraaf vertrekt per direct als lid van de SGP-fractie in de Tweede Kamer. Zijn vertrek is het gevolg van ongenoegen binnen zijn partij over Dijkgraafs liberale opvattingen over het aanvaarden van vrouwen op de kandidatenlijsten van de SGP. Dijkgraaf steunde onmiddellijk de kandidatuur voor een vrouwelijke SGP-lijsttrekker bij de gemeenteraadsverkiezingen in de gemeente Vlissingen. De twee overige SGP-kamerleden vinden de Vlissingse nieuwigheid onverstandig.

4a. Kan Dijkgraaf als Kamerlid een ander standpunt innemen (en dus anders stemmen) dan zijn fractie? Is voor uw standpunt een aanknopingspunt te vinden in de Grondwet?

Ja dat kan, Het is de politieke praktijk om mee te stemmen met je partij. In artikel 67 lid 3 staat dat leden zonder last stemmen en dus hun eigen ideeën mogen volgen. -> mag wel eruit gezet worden

4b. Zou hij, als zijn partij zijn stellingname onaanvaardbaar acht en hem uit de SGP zet, gerechtigd zijn zijn kamerzetel te behouden?

Hij is gerechtigd zijn zetel te behouden volgens art 67 lid 3

 

5. Stel: tijdens een Kamerdebat over problemen die veroorzaakt zouden worden door Oost-Europese werknemers laat een Tweede Kamerlid zich discriminerend uit over Poolse werknemers.

5a. Kan het Kamerlid hiervoor strafrechtelijk worden vervolgd?

Nee want volgens artikel 71 van de grondwet kunnen ze niet worden vervolgd als dit is overlegd. Dit is zo omdat er anders geen discussies meer opkomen, vrijheid van meningsuiting en daarnaast is 71 een waarborg voor machtenspreiding: Het OM stelt achtervolging in, rechter legt uitvoerende macht een straf op wat bij de wetgevende macht is bepaald; om bemoeienis vd rechter tegen te gaan.

VB Geert Wilders zei het buiten de beraadslaging om dus kon wel vervolgd worden

5b. Welke mogelijkheden heeft de Voorzitter van de Tweede Kamer om in te grijpen? Besteed bij uw antwoord aandacht aan het Reglement van Orde van de Tweede Kamer (RvOTK).

Artikel 58, 59 en 60

 

6a. Welke zijn de twee belangrijkste functies die de Raad van State vervult? Beperk u tot in de Grondwet vermelde taken.

- Adviesorgaan, goedkeuring en advisering van de wetgeving

- Beslechten (ertussen komen) van geschillen van bestuur tussen overheden (Artikel 73 lid 2) = rechtsprekend

 

6b. Wat valt u op – vanuit het beginsel van machtenscheiding – aan de meerdere functies die de Raad van State vervult?

Raad van State is betrokken bij alle machten! Koninklijk gezag = uitvoerende macht. Advisering en goedkeuring = wetgevende macht.

Binnen RvS strikte scheiding mensen binnen deze RvS zijn wel gescheiden.
 

Voorzitter van RvS = Koning (hij heeft dus inspraak in alle machten)

 

7. Nederland is deel van het Koninkrijk. Welk orgaan is daarin het belangrijkste? Hoe is het samengesteld? Waar is dit geregeld?

Raad van ministers van het koninkrijk is het belangrijkste: art. 7 Statuut

Ministers mogen mening niet naar buiten brengen = art. 12 RvOMin. Dit RvOMin geeft hiervan verdere uitwerking.

 

 

Hoorcollege week 3

Wat als een volksvertegenwoordiger een misdrijf begaat? Zoals Wilders? Wordt hij dan de Kamer uitgezet?

Nee als ze eenmaal gekozen zijn blijven ze gewoon zitten, en blijft gewoon lid van de Kamer. Ook mag hij gewoon stemmen tenzij de rechter hem zijn kiesrecht ontneemt (strafbaar feit tegenover het koninklijk huis = art. 108 Sr).

Uitsluiting van dit kiesrecht: Art. 56 GW + art. 28 lid 1 Sr.

 

Ministers wel verantwoording schuldig aan het Parlement. Minister stapt dronken achter het stuur en rijdt iemand aan, moet hij verantwoording afleggen in de Kamer, doet hij dit niet naar behoren dan kan het vertrouwen worden opgezegd. Doet de staatssecretaris dit, dan moet de ss en de minister verantwoording afleggen.

 

Motie van wantrouwen/motie van vertrouwen = enkel voor de ministers en ss’en -> aangegeven door een Kamerlid -> zij kan zelf dus niet een motie van wantrouwen krijgen, zij wordt gekozen door het volk. Gaat ze echt te ver (Mevr. Thieme) dan kan de voorzitter haar het woord ontnemen bijvoorbeeld.

= ongeschreven recht - algemeen erkend als norm + vaststaand in de praktijk

- overtuiging dat er naar moet worden gehandeld

 

Hebben Kamerleden een fractiediscipline? Hebben ze een mandaat om op hun fractie te stemmen?

Nee Artikel 67 lid 3 vd Grondwet zegt dat ze stemmen zonder last en dus niet per se voor hun eigen fractie hoeven te stemmen. Niemand kan je door dit artikel je lidmaatschap afnemen, je bent gekozen door het volk.

 

Bij een Tweede Kamer bijeenkomst geldt het quorumvereiste: op het uur van bijeenkomst moet meer dan de helft (is dus 75 + 1) aanwezig zijn op papier om het debat te openen (meestal gaan er velen weer weg nadat ze hebben aangegeven er te zijn geweest). Vergaderen met minder mensen zou in strijd zijn met de Grondwet. De oplossing hiervoor staat in art. 48 RvO vd Tweede Kamer: Dit artikel regelt alles over de manier hoe de vergaderingen plaatsvinden, de consequenties voor wanneer een minister de grenzen overschrijdt, onschendbaarheid van de Kamerleden tijdens de vergaderingen en de mogelijkheden van de voorzitter om in te grijpen.

 

Raad van State = 2 functies

- Adviserende functie: zij geven advies aan de regering over de wetsvoorstellen

- Rechtsprekende functie

 

Ontwikkeling van het parlementaire stelsel

1814-1840: Willem I, wilde alles zelf doen en geen controle. Zijn ministers waren slaafjes die zijn besluiten moesten uitvoeren, zij waren alleen verantwoording schuldig aan de koning en niet aan het volk. Willem I deed ongecontroleerde uitgaven aan bijvoorbeeld defensie. Parlement was dit beu  leidde tot het parlementaire stelsel  1840: macht brokkelde van de koning af door strafrechtelijke verantwoordelijkheid, voortaan konden ministers zelf strafrechtelijk aangesproken worden voor besluiten vd koning die de ministers ook hadden ondertekend. Het contrasein: de ministers hadden de verplichting om ook een handtekening onder de besluiten te zetten zodat het een goed doordachte besluit zal zijn.

1848: Koning kreeg minder macht, het volk kreeg meer = begin van de democratie

 

Belangrijkste data:

1815 Koning heeft veel macht, minister waren ondergeschikt aan de Koning (moesten verantwoording afleggen aan de koning ipv het parlement. Koning benoemde en ontsloeg de ministers zelf. Het parlement had de bevoegdheid om de begrotingen af te keuren/goed te keuren, begrotingen stonden echter wel 10 jaar vast (is dus hun inspraak).

1840 Contraseign en strafrechtelijke ministeriële verantwoordelijkheid -> Koning moet dus overleggen met de ministers, Koning levert macht in want doordat de ministers verantwoordelijk waren voor de besluiten die zij dus ook ondertekenden. Ze keken dus met een kritischere houding naar de besluiten. Is er tegenwoordig nog steeds strafrechtelijke verantwoordelijkheid? -> Ja staat in het Wetboek van Strafrecht, art. 355 Sr, als ze iets ondertekenen waarvan ze weten dat dat in strijd is met de GW). Parlement heeft hier nog steeds niet heel veel macht.

1848 Art. 42: Koning is onschendbaar, ministers worden politiek(e ministeriële) verantwoordelijk. Ministers zijn dus verantwoordelijk voor de publieke taken als Koning (staatshoofd en onderdeel van de regering). Art.64: ontbinding van de Kamers. (Niet per se beide kamers) Wanneer er een conflict is worden de kamers ontbonden en komt er een nieuw parlement. Koning heeft hiermee dus nog minder macht, ministers steeds belangrijker. En de macht het parlement? -> conflict, kamer ontbonden, nieuwe verkiezingen, nieuwe kamer, veel zeggenschap dus.

Ze hebben 3 maanden te tijd voor een nieuwe kamer te kiezen. 3 maanden zonder kamers? Nee, lid 3 van art 64: oude kamer blijft zitten totdat de nieuwe kamer is gekozen.

Hoe worden ministers benoemd? Hoe komt een kabinet tot stand?

Eerst een ‘demissionair’ kabinet = een kabinet wat half levend is = ontstaat wanneer de tweede kamer verkozen moet worden en de oude ministers dus in feite uit de kamer zijn gezet en moeten wachten wat de uitslag zal zijn van de verkiezingen (misschien worden ze wel weer terugverkozen), demissionair kabinet ‘past op de winkel’.

 

Wanneer wordt het kabinet demissionair?: - Bij aanbieding ontslag aan de Koning de dag voorafgaand aan
periodieke verkiezingen

- Na aanneming van motie van wantrouwen door parlement  dan
moet het kabinet opstappen

- Na interne crisis in kabinet  ontslag wordt aangeboden aan de
koning

Kabinetsformatie vroeger:
Koning moet een informateur hebben, verschillende mensen komen naar de koning om hem te voorzien van adviezen wat de opdracht van de informateur zou moeten zijn. Koning kiest dus de informateur

Tegenwoordig:

 Tweede Kamer benoemt de informateur

 

Formateur: om de ministerploeg oftewel de Kabinet de vormen (belt in principe de mensen op of ze minister willen worden)

Informateur: gaat bij verschillende partijen langs (de fractievoorzitters) en gaat vragen stellen -> hij peilt dus hoe het gaat worden = hij gaat informeren

 

Werkgroep week 3

 

1. Eén van de belangrijkste ministersposten in de 19de eeuw was die van Koloniën, onder meer vanwege de hoge inkomsten die de kolonie Nederlandsch-Indië voortbracht.

1814 begin koninkrijk der Nederlanden, 1815 België erbij dus kwam er een wetswijziging

1a. Kon het parlement onder de Grondwet van 1815 de Minister van Koloniën dwingen tot
wijziging van zijn beleid?

Nee dat kon niet want de ministers waren ondergeschikt aan de Koning (blz 103 en 104) en de
Koning zelf besliste alles. Zijn wil was in deze periode dus het belangrijkste. Daarnaast had het
parlement in deze tijd maar twee beperkte bevoegdheden. Ten eerste had het parlement een taak
als medewetgever samen met de koning (art. 105 GW van 1815), en ten tweede konden zij
begrotingen goedkeuren (art. 121 GW van 1815).  Zij waren enkel medewetgever wanneer hier een
grondwettige grondslag aan lag.

 

1b. In 1840 werden de strafrechtelijke ministeriële verantwoordelijkheid en het contraseign
ingevoerd. Welke veranderingen in de verhouding tussen de minister en de Koning enerzijds,
Ministers moesten dus de besluiten van de koning ondertekenen en er moest dus overlegd worden.
De minister kon strafrechtelijk vervolgd worden wanneer hij een wet ondertekende die in strijd was
met de Grondwet.
en tussen de minister en het parlement anderzijds waren daarvan het gevolg?

Voor het parlement veranderde er nauwelijks iets.

 

1c. In 1848 werden de (voorlopers van de huidige) artikelen 42 en 64 Grondwet ingevoerd.

Wat betekenden deze bepalingen voor de verhoudingen tussen Koning, ministers en parlement?

Art. 42 GW: Koning werd onschendbaar en kreeg minder macht aangezien hij alles moest
overleggen met ministers. Hij moest zich dus meer aanpassen aan het volk. Art. 64 GW betreft de
Kamerontbinding die enkel plaats kan vinden bij een KB (Koninklijk Besluit)

 

2a. De Koning heeft in het staatsrecht meerdere hoedanigheden (zie week/werkgroep 2). Hij is
staatshoofd, maar ook onderdeel van de regering.

In welke hoedanigheid leest Koning Willem-Alexander deze week, op Prinsjesdag, de
troonrede voor?

Artikel 65: Als deel van de regering. Hierin geeft hij het regeringsbeleid van de regering.

 

2b. Bestaat er politieke ministeriële verantwoordelijkheid voor het voorlezen van de troonrede?

Ja, door de ministeriele verantwoordelijkheid die in 1848 is ingesteld kan een koning niet zelf meer

besluiten naar buiten brengen zonder toestemming/handtekening van de ministers. Verantwoording

afleggen = uitleg kunnen geven over de beslissingen van de Koning

 

De 2 dagen na Prinsjesdag = algemene beschouwingen. De dagen dat de ministers verantwoordelijk worden gehouden voor wat de Koning heeft gezegd -> Hierin kunnen ze verdedigen met waar ze mee hebben ingestemd.

 

2c. Stel, RTL Boulevard brengt naar buiten dat Koning Willem-Alexander in augustus 2015

tijdens een besloten privéfeestje begrip getoond heeft voor het vroegere politieke optreden

van zijn schoonvader, Jorge Zorreguieta, tijdens de militaire dictatuur in Argentinië.

Zorreguita was lid van de militaire regering van generaal Videla.

Hierover ontstaat in de Tweede Kamer grote verontwaardiging.

Kan de Tweede Kamer de minister-president hiervoor ter verantwoording roepen?

Het is voor heel Nederland naar buiten gebracht. Het begon als privézaak maar is nu een publieke

zaak. Dan zijn de ministers verantwoordelijk voor wat de Koning heeft gezegd. Regering is

verantwoordelijk voor het Koninklijk Huis maar hoe verder de persoon van de Koning/Kroon staat,

hoe minder verantwoordelijk.

 

3 In literatuur en hoorcollege is aandacht besteed aan de ministeriële verantwoordelijkheid én

aan de vertrouwensregel. Beide zijn van belang voor de verhouding tussen ministers (en

staatssecretarissen) en parlement.

3a. Voor welke aangelegenheden is de minister politiek verantwoordelijk?

- ambtenaren van zijn departement (art 44 GW)

- staatssecretarissen (art 46 lid 2 GW)

- Koning, koninklijk huis (art 42 lid 2 GW)

- de minister zelf -> in zijn taken als minister + het handelen van zijn voorganger (alle mensen die

zijn ambt hebben gehad) !!

- algemeen regeringsbeleid, die gemaakt is door de ministerraad (iedereen is hierin is

verantwoordelijk, in praktijk de MP of degene van het ambt)

 

3b. In welke omstandigheden / op welke grond mag de Tweede Kamer het vertrouwen in een

minister opzeggen?

Dit kan op alle gronden.

 

3c. Hoe luidt de vertrouwensregel (of vertrouwensnorm)?

Als de meerderheid het eens is met de motie van wantrouwen moet de minister opstappen.=

negatief geformuleerd -> Dus er is vertrouwen totdat het tegendeel aangegeven wordt. Elke minister

kan een motie indienen en dan moeten ze de helft van de kamer mee krijgen.

 

4. Voor de kabinetsformatie die startte na de Tweede Kamerverkiezingen van 12 september

2012 gold een andere werkwijze dan bij de eerdere formaties (zie in uw wettenbundel het in maart 2012 gewijzigde art. 139a van het Reglement van Orde van de Tweede Kamer; vergelijk met de literatuur in Belinfante & de Reede).

4a Wat is de ingrijpendste procedurele wijziging (als u de situatie voor en na 2012 vergelijkt)?

Niet de koning maar de tweede kamer benoemt in kamerdebat de (in)formateurs (art. 139a RvOTK)

-> ze beslissen tevens weer in meerderheid = art. 67 lid 2 GW

 

4b Welk gevolg heeft de gewijzigde procedure op het vlak van de politieke ministeriële

verantwoordelijkheid voor de benoeming van de informateur?

Proces is democratischer. Het parlement pakt weer meer verantwoordelijkheid en staatshoofd

minder. Het politieke ministeriële verantwoordelijkheid valt weg omdat het staatshoofd ook is

weggevallen aangezien het parlement het zelf is gaan doen.

 

5. Stel, het kabinet-Rutte wil fors ingrijpen in het vastlopende pensioenstelsel en wil

onmiddellijk wetgeving invoeren die ertoe leidt dat de pensioengerechtigde leeftijd al per 1

januari 2016 naar 67 jaar wordt opgetrokken.

In een debat in de Tweede Kamer over deze maatregel, die veel oudere werknemers overvalt,

lopen de gemoederen hoog op. De Tweede Kamer eist (Dit kan dmv een motie of door een

amendement ) dat er een langere overgangsperiode wordt gehanteerd, zodat de maatregel

pas ingaat in 2020. De minister-president wijst erop dat in het regeerakkoord juist een snelle

toepassing van deze bezuinigingsmaatregel per 2015 voorziet, en dat de Tweede Kamer

daaraan gebonden is.

5a. Wat is een regeerakkoord?

De afspraken tussen de fracties in de Tweede Kamer. De coalitiepartijen sluiten een akkoord hoe ze

het gaan regelen als zij het voor het zeggen hebben.

 

5b. Geef aan in hoeverre de Tweede Kamer gebonden is aan het regeerakkoord; is de door de

minister-president weergegeven positie van de Tweede Kamer correct?

Andere fracties (dus de niet-coalitiepartijen) zijn hier niet aan gebonden (geen juridische binding).

Politiek is er wel binding voor de coalitiepartijen (Eerste kamer niet) -> gesloten tussen tweede

Kamerleden.

 

 

Hoorcollege week 4

 

Wetgeving

Wie maakt het wetboek Sr? = de regering en het Parlement/Staten-Generaal (Eerste en Tweede Kamer)

Deze wet is hiermee een wet in formele zin

 

Ander voorbeeld: art. 81 Tramwegreglement. Door wie is deze gemaakt?

Aan het begin van een wet kun je altijd zien welke vorm van wet het is. Dit stuk tekst begin altijd met de woorden: ‘Wij, Beatrix ……’ enzovoorts. In de tekst van het Tramwegreglement zie je dat de Raad van State is gehoord maar staat er niks over de Staten-Generaal. Dit maakt deze wet een AMvB. Deze is dus gemaakt door de Koning, ministers en advies van de RvS.

 

Ander voorbeeld: het ‘verboden voor honden’-bord. Deze is gemaakt door de gemeente(raad). Deze regels zijn gegeven op locaal niveau.

 

Ander voorbeeld: regels wat betreft woonboten, wie maakt die? = gemeente van de stad waar de woonboot ligt + waterschappen, aangezien een woonboot zich in beide raakvlakken bevindt.

Grote wetten = Burgerlijk Wetboek, Algemene wet Bestuursrecht, Wetboek van Strafrecht

Later meer specialistische wetten = regels op terrein van de ruimtelijke ordening van de gemeenten

 

Waarom zijn er wetten?

Grondregel: Legaliteitsbeginsel -> Wetten zorgen voor rechtszekerheid en duidelijkheid. Echter is dit geen zekerheid dat alle wetten goede regels zijn. Daarom vinden we democratische legitimatie noodzakelijk door middel van volksvertegenwoordiging.

 

Wetten in formele zin = totstandkoming door de regering + SG

Wetten in materiële zin = wetten waarbij het gaat om de inhoud: het is een algemeen verbinden voorschrift (dus niet voor 1 concreet/specifiek geval): kan vaker gebruikt worden en voor een onbepaald aantal mensen.

-> Hun verhouding: meeste wetten zijn formeel en tevens materieel.

 

 

 

Wet in formele zin

 

Geen Wet in formele zin

 

Wet in materiele zin

Wet tijdelijk huisverbod

Burgerlijk Wetboek

Wetboek v Sr

Algemene Plaatselijke Verordening

AMvB met a.v.v.

 

 

Geen Wet in materiele zin

Toestemmingswet

Begrotingswetten

Goedkeuring huwelijken K

 

Benoeming min (KB)

 

Wetten in verhouding tot elkaar: (Op volgorde hoe belangrijk ze zijn)

 

1.Internationaal/Europees recht (verdragen)

2. Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden

3. Grondwet

4. Wet in formele zin

5. Algemene Maatregel van Bestuur

6. Ministeriële regeling

7. Provinciale verordening

8. Gemeentelijke verordening

 

Waar vinden we de regels over deze rangorde? = Dit is vooral ongeschreven recht

Grondwet zegt er weinig over maar voorbeelden zijn: art. 93 GW en art. 121 en 122 Gemeentewet welke aangeeft dat lagere wetgeving wijkt voor hogere wetgeving.

Waar komt de wetgevende bevoegdheid vandaan?

- De grondwetgevende bevoegdheid = de basis

- Wet in formele zin = art. 81 GW

- AMvB = art. 89 GW

 

Attributie = bevoegdheid wordt gecreëerd (art. 81 GW)

Delegatie = overdracht van bestaande bevoegdheid naar een lagere eenheid (AMvB)

 

Hoe komt een wet in formele zin tot stand?

Voorbeeld: Voetbalwet (wat betreft de handhaving van de hooligans)

De KNVB wilde deze wet graag tegen het geweld van deze hooligans. De KNVB werd gehoord en minister ging ermee aan de slag. De procedure gaat als volgt:

 

Er wordt een wet ontworpen door een minister en geeft opdracht aan de ambtenaren van het departement. De minister voert het vervolgens door naar de ministerraad die erover gaan beraadslagen en uiteindelijk een besluit nemen. Zij hebben hier een geheimhoudingsplicht. Daarna gaat het voorstel naar de Raad van State. Zij geven advies. Mocht dit negatief advies zijn, dan hoeft dat geen gevolgen te hebben. Vervolgens wordt het wetsvoorstel ingediend bij de Tweede Kamer (art. 83 GW). Dit wordt gedaan door of wegens de koning. Als het is ingediend kunnen er eventueel amendementen worden aangegeven door de Tweede Kamer of vanwege de regering. Daarover moet dan nog weer gedebatteerd worden. Dan komen de stemmingen. Eerst naar de Tweede Kamer, daarna naar de Eerste Kamer. Aanwezig moeten zijn: meer dan de helft (genomen van 150 leden bij de TK en 75 leden bij de EK). Besluiten kunnen worden genomen bij meerderheid van de stemmen. Als erover gestemd is moet het worden bekrachtigd door de Koning (art. 87 GW) of door een vd ministers of staatssecretarissen (art. 47 GW). Daarna moet het worden bekendgemaakt in het Staatsblad en treedt het wetsvoorstel in werking.

 

 

Werkgroep week 4

 

1a. In het proces van de totstandkoming van een wet in formele zin worden verschillende (staatsrechtelijke) handelingen verricht. Hieronder treft u deze in willekeurige volgorde aan.

Het betreft een wetsvoorstel op initiatief van de regering. Plaats deze handelingen in de juiste chronologische volgorde en vermeld daarbij de relevante wetgeving.

 

-A- indiening bij Tweede Kamer der Staten-Generaal: Art. 82 +83 GW/ Art. 26 Wet op de RvS

-B- advisering door de Raad van State: Art. 73 GW / Art. 17 Wet op de Raad van State

-C- bespreking en vaststelling in de ministerraad: Art. 4 RvO MR / Art. 45 lid 3 GW

-D- stemming in de Tweede Kamer: Art. 67 GW, meerderheid bepaalt wat er met het voorstel gedaan

wordt

-E- eventueel amenderen: Art. 84 lid 1 GW  Tweede kamer wijzigt het zelf, op voorstel van 1 van de

leden en vervolgens in stemming gebracht en bepaalt door de meerderheid

-F- bekrachtiging door de Koning: Art. 87 jo. 47 GW, ondertekent door de koning/ministers/

staatssecretarissen

-G- verzending en stemming in de Eerste Kamer  Art. 85 GW, tweede kamer stuurt het naar de eerste

kamer

-H- voorontwerp schrijven  Minister geeft opdracht om voorontwerp te schrijven, geschreven door

ambtenaren van het departement.

-I- bekendmaken in Staatsblad  Artikel 88 GW j. art 3 sub a Bekendmakingwet

-J- inwerkingtreding  Artikel 7 GW / Artikel 88 GW

De juiste volgorde= H—C—B—A—E— D—G—F—I—J

 

2. In het Koninkrijk behartigen de landen de gemeenschappelijke belangen “op voet van gelijkwaardigheid” (preambule Statuut). Beschrijf de rol van de volksvertegenwoordigingen van de Caraïbische landen van het Koninkrijk in het tot stand brengen van een rijkswet. Verwijs naar de relevante wetgevingsbepalingen. Wat leidt u uit deze rol af met betrekking tot de gelijkwaardige verhouding van de verschillende delen van het Koninkrijk?

Art. 15 Statuut = ontwerp van rijkswet -> lid 1 : eerst naar de TK gezonden, daarna naar vertegenwoordigende lichamen. Gevolmachtigde ministers van die lichamen kunnen alleen voorstellen, en vervolgens een schriftelijk verslag uitbrengen. Daarna mag de GM de mondelinge behandeling bijwonen en voorlichting verstrekken. (= art 16 en 17 Statuut). Zij kunnen amendementen voorstellen bij die TK die er vervolgens over zullen debatteren. Is de GM tegen? Art. 18 Statuut: hij kan het voorstel aanhouden maar als de SG met meer dan drie vijfde voor het voorstel zijn dan heeft de GM niet veel meer te zeggen -> SG heeft dus het laatste woord -> is niet heel gelijkwaardig.

 

3a. Op welke drie punten verschilt de wijze van herziening van de Grondwet van de
totstandkoming van een gewone wet in formele zin en waarom is er verschil? Noem de

relevante wetsartikelen.

Hoofdstuk 8 vd Grondwet: herziening van de Grondwet

- Tussentijdse verkiezingen  Tweede kamer wordt ontbonden Artikel 137 lid 3 jo. 64 GW

- Formele wet: 1 lezing

GW: 2 lezingen: 2e lezing geen recht tot amendement. 1e lezing = ‘de wet (jo. art 81 e.v. GW)

verklaart’ art. 137 lid 1 GW, meerderheid

- Speciale meerderheid nodig 2/3e. Artikel 137 lid 4 (vanaf lid 4 gaat het dus over de 2e lezing, lid
1,2,3 over de 1e)

 

3b. Waarom wordt de Nederlandse Grondwet een ‘rigid constitution’ genoemd? Noem een voordeel en een nadeel van een rigid constitution.

Rigid constitution: voor grondwetswijziging is een zwaardere procedure voorgeschreven dan voor

gewone wetgeving. Dit is het geval omdat dit rechtszekerheid geeft en het is ter bescherming van de minderheden.

Waarom is dit zo moeilijk te wijzigen? -> Deze rechten zijn fundamenteel. Het moet dus niet makkelijk te wijzigen zijn aangezien het de basis van het recht is.

 

4a. Definieer de volgende begrippen. In de definitie besteedt u aandacht aan de vraag welke ‘hoofdrolspelers’ nodig zijn bij de totstandkoming van een:

(1) wet in formele zin
Een gezamenlijk besluit van de regering en Staten-Generaal + RvS volgens een grondwettelijke
procedure. Artikel 81 GW jo. 73 lid 1 GW. Bekendmaking geschied in het Staatsblad: art 3 sub a
Bekendmakingwet

 

(2) algemene maatregel van bestuur = ‘groot’ Koninklijk Besluit

Een besluit van de regering (=Kroon = koning + ministers)) + RvS waarin de inhoud van een wet
nader is uitgewerkt.
Artikel 89 GW jo. 47 jo. 73 (regering = Koning + Ministers) lid 1 GW. Geen Staten-Generaal.

Gepubliceerd in het Staatsblad: art 3 sub b Bekendmakingwet

(3) ‘klein’ koninklijk besluit (benoemingen/geen regels/ontbinding TK = Staatscourant, regels = Staatsblad)

Een koninklijk besluit van de regering dat zonder medewerking van de SG wordt genomen.
Artikel 4. Bekendmaking in Staatsblad: art 3 sub c Bekendmakingwet

(4) ministeriële regeling

Dit is een regeling die gemaakt wordt door één of meer ministers, GW kent die regeling niet.

Bekendmaking in Staatscourant: art 4 sub a

(5) provinciale verordening

 wordt opgesteld door de provinciale staten en bevat regels die binnen een bepaalde provincie geldig zijn: Artikel 127 GW. Bekendmaking is locaal en staat in de Provinciewet

(6) gemeentelijke verordening

Wordt opgesteld door de gemeenteraad en bevat regels die binnen een bepaalde gemeente
geldig zijn: Artikel 127 GW. Bekendmaking is locaal en staat in de Gemeentewet

Wifz = min + K + RvS + SG

AMvB/Groot KB = min + K + RvS

Klein KB = min + K

Min. Reg. = min

(Een wifz kan dus niet tegelijk een klein KB zijn)

 

4b. Wat wordt bedoeld met een wet in materiële zin ? VB Wetboek van Strafrecht

Met een wet in materiële zin worden alle bepalingen bedoeld die naar hun inhoud als een wet gezien kunnen worden, oftewel alle algemeen verbindende voorschriften. = ‘een ieder die….’

- De aanduiding materieel duidt erop dat de bepaling naar inhoud als wet kan worden beschouwd.

- Gaat hierbij om een onbepaalde groep, niet iedereen maar bijvoorbeeld de wet van studiefinanciering: alle studenten, komen studenten bij en gaan weg, is dus een onbepaalde groep.= wet in materiele zin.

- Gemaakt door een bevoegd orgaan = herleidbaar wifz/GW

- Bindt de burgers (aan de overheid)

- Buiten de administratie, het heeft externe werking, heeft ook belangen voor de burgers

- Herhaalde toepassing vatbaar: niet voor 1 zaak maar moet vaker gebruikt kunnen worden

 

 

 

Wet in formele zin

 

Geen Wet in formele zin

 

Wet in materiele zin

Wet tijdelijk huisverbod

Burgerlijk Wetboek

Wetboek v Sr

Algemene Plaatselijke Verordening

AMvB met a.v.v.

 

 

Geen Wet in materiele zin

Toestemmingswet

Begrotingswetten

Goedkeuring huwelijken K

 

Benoeming min (KB)

 

5. In 2008 is de Wet tijdelijk huisverbod in werking getreden. Op grond van deze wet kan de burgemeester tijdelijk verbieden dat een persoon in zijn/haar woning mag komen, omdat hij/zij een ernstig gevaar oplevert voor anderen die in die woning wonen.

Zoek de Wet tijdelijk huisverbod (Wth) in uw wettenbundel op en beantwoord de volgende vragen. Beargumenteer telkens uw antwoord. Pagina 3980

5a. Is de Wth een wet in formele zin?

Ja, staat in de preambule/aanhef : SG is erbij betrokken = wifz. Ook staat er ‘Wij Beatrix, ---‘,
waarbij Wij staat voor ministers en de Koning

5b. Is de Wth een wet in materiële zin?

Ja, onbepaald: alle meerderjarige. Dit bindt de burgers.

5c. Welk orgaan mag op grond van Art. 2, eerste lid Wth regels vaststellen over de aard van de
feiten en omstandigheden die aanleiding kunnen geven om een huisverbod op te leggen?

In lid 1:

De burgermeester heeft een bevoegdheid die niet regelgevend is. Dat is dus geen algemeen
verbindend voorschrift want hij mag dat voor 1 persoon doen. Algemene maatregel van bestuur
staat er in lid 1: dat is dus de regering die advies moet vragen aan RvS.

5d. Waar in de Wth wordt aan de minister een regelgevende bevoegdheid toegekend?

Artikel 2 lid 5 Wth

 

6. Lees de volgende bepalingen uit de Grondwet:
Beantwoord voor elk van deze bepalingen de volgende drie vragen:

(1) Welke bevoegdheid of bevoegdheden wordt hier gegeven?

(2) Aan welke regelgever wordt deze bevoegdheid (bevoegdheden) dan toegekend?

(3) Mag deze bevoegdheid worden overgedragen (gedelegeerd) aan een lagere regelgever?

 

a. Art. 8 Gw
Bevoegdheid: recht op vereniging stichten. Bevoegdheid van de overheid is dus: beperking recht van de vereniging en heeft hiertoe de bevoegdheid. Delegatie is niet mogelijk want er staat bij de wet. Dan mag je niet delegeren. Je mag wel delegeren wanneer er staat: Bij of krachtens de wet. Artikel 8 = verenigingen. BW bepaalt alles over vereniging. = Attributie

b. Art. 10, eerste lid, Gw

Bevoegdheid vd overheid: privacy beperking. Delegatie kan hier wel want er staat bij of krachtens
de wet

c. Art. 20, derde lid, Gw

Bevoegdheid: aanspraak op sociale zekerheid, bevoegdheid wordt toegekend aan de formele wetgever. Mag hij delegeren? ‘Bij de wet’ (is eigenlijk nee) & ‘regelen’ (gaat voor)= mag dus wel delegeren want ‘regelen’ gaat voor.

d. Art. 109 Gw

Bevoegdheid: regels maken over de rechtspositie van ambtenaren. Bevoegdheid toegekend aan

formele wetgever want er staat dat ‘de wet’ het regelt. Wél delegeren want er staat ‘regelt’.

e. Art. 117, derde lid, Gw.

Bevoegdheid: de wet (dus de formele wetgever) bepaalt gevallen van ontslag/schorsing en wijst gerecht aan wie dat mogen doen. Geen delegatie want er staat ‘Bij de wet’.

 

Attributie delegeren

GW --------> regelgever X --------> lagere regelgever

 

Delegatie GW? Bij de wet = nee

Bij of krachtens de wet = ja

Regelen/regels/regelt = ja

 

VB: Art. 81 GW -> hier wordt niks geregeld over delegatie: mogen ze dus zelf weten.

Wet in de GW = altijd WIFZ -> dus delegatie naar de ‘wet’ = naar de formele wetgevers

6b. Één van de grondregels van de rechtsstaat is het legaliteitsbeginsel (zie week 1). Leg uit hoe
in de bepalingen uit de voorgaande vraag 6b het legaliteitsbeginsel tot uitdrukking komt.

Je moet steeds naar hogere regelgeving kijken om te zien of je mag delegeren.

Hoorcollege week 5

Dit hoorcollege bevat de rechtspraak en rechtsbescherming

Drie onderwerpen: - Soorten rechters

- Rechterlijke onafhankelijkheid

- Normencontrole

3 Soorten rechters

De strafrechter:

Casus Ridderkerkse katten: 70 verwaarloosde katten in illegaal kattenpension, ernstige overlast bij de omwonenden waarna er schimmels kwamen en buren overspannen raakten. ‘Het is verboden dieren te houden op een wijze die hinderlijk is voor de omgeving’. Dat was volgens de buren hier dus het geval en zij dienden een klacht in bij de politie, vervolgens stelt OvJ dagvaarding op, rechter legt de uiteindelijke boete op. Vrouw werkte niet mee, vervolg:

Burgerlijke rechter: Art. 6:162 BW: onrechtmatige daad gepleegd door deze mevrouw. Er werd een dwangsom opgelegd maar dat hielp ook niet. Buurtbewoners kunnen een kortgeding instellen, maar is heel duur.

Bestuursrechter: taak van de gemeente om een eind te maken aan de illegale situatie. Buurtbewoners vragen dat dus aan bij de gemeente. Gemeente werkt niet mee (Waarschijnlijk omdat ze niet wisten wat ze met die katten aan moesten). Buurtbewoners procederen bij de bestuursrechter tegen de gemeente die niet mee wil werken. Deze onafhankelijke rechter gaf opdracht aan de gemeente om er een eind aan te maken

Hoe moet tegenwoordig zo’n burenconflict worden opgelost? Mediation: samen tot een overeenkomst komen.

De gewone rechter en de bijzondere rechter:

De gewone rechter = Hoge Raad –> Hof –> Rechtbank
 

--> Rechtbank: 3 sectoren = - Sector Civiel (Burgerlijke rechter)

- Sector Straf (Strafrechter)

- Sector Bestuur (Bestuursrechter)

De bijzondere rechter = 1. De afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
--> oordeelt in hoger beroep over bestuursrechtelijke zaken van rechtbank
--> oordeelt in eerste en laatste instantie over milieugeschillen

2. Centrale Raad van Beroep
--> oordeelt in hoger beroep over sociale zekerheidszaken, ambtenarenzaken en
studiefinanciering (waarom dit niet bij de Raad van State = historische reden)

3. College van Beroep voor het Bedrijfsleven

--> oordeelt in eerste aanleg over besluiten op het gebied van sociaaleconomisch
bestuursrecht

--> VB beroepszaak van KPN en Orange tegen OPTA (over verlaging
gesprekstarieven) / boze orthodontisten over verlaging vergoedingen

Rechterlijke onafhankelijkheid

Stelling:
De rechtbank doet een onjuiste rechterlijke uitspraak: in onze huidige parlementaire democratie zou de regering de bevoegdheid moeten hebben om onjuiste rechterlijke uitspraken te corrigeren, bv als de meerderheid van de TK daarom vraagt.

Verhouding rechter tot de overheid: de macht van de rechter, hebben heel veel macht.

- Burgerlijke rechter kan overheden tot schadevergoeding veroordelen

- Bestuursrechter kan besluiten van bestuursorganen vernietigen (VB vergunningen, subsidies etc.)

- Rechters kunnen wetten onverbindend verklaren --> uitzondering = toetsingsverbod van art. 120 GW

Grondwettelijke waarborgen

- Benoemingsprocedure  Speciale procedure voor leden van Hoge Raad (Art. 118 lid 1 GW)

 Andere rechters worden benoemd door de regering (Art. 117 lid 1 GW)

- Eenmaal benoemt als rechter, voor het leven benoemt = 70 jaar (Art. 117 lid 1 GW)

- Ontslag van rechters (Art. 117 lid 3 GW)
- Rechtspositie (salaris e.d.): bij wet

Normencontrole, de rechter is belast met de rechtmatigheid van de normen

Wat als de rechter vooringenomen is?(familielid bijvoorbeeld)

-> Procedure van wraking en verschoning:

- Strafrecht = art. 512 Sr

- Civiel recht = art. 36 Rv

- Bestuursrecht = art. 8:15 Awb

Mocht je dit vermoeden hebben, dan moet je aangeven dat de rechter onpartijdig zou zijn: 1. voorafgaand van de zitting, 2. mondeling ter zitting, of 3. schriftelijk na de zitting.

Wie controleert de wetgevers?

Primair de rechter. VB: De strafrechter toetst de lagere regelgeving aan de hogere: Schiermonnikoog zaak: Compleet autoverbod in de APV is in strijd met de Wegenverkeerswet. Zij konden dus niet zomaar een APV maken, die werd gecontroleerd door de strafrechter.

Hoe beoordeelt een rechter de verbondenheid van een wettelijk voorschrift?

1.De wet moet afkomstig zijn van bevoegd orgaan (krachtens attributie of delegatie)

2.In overeenstemming zijn met de vormvereisten

3.Mag n iet in strijd zijn met hogere regelgeving

4. In overeenstemming met algemene rechtsbeginselen als rechtszekerheidbeginselen en het lex-certa beginsel (er moet duidelijk zijn wat wel en niet mag)

Monisme: De nationale rechtsorde is onderdeel van volkenrechtelijke rechtsorde = één geheel. De volkenrechtelijke norm richt zich rechtstreeks tot de ambten en/of de burgers

Dualisme: Nationale rechtsorde en volkenrechtelijke rechtsorde zijn gescheiden. Volkenrechtelijke normen
binden de staten.

Werkgroep week 5

1a. Eerder in dit vak bent u de begrippen monisme en dualisme tegengekomen. Het ging in dat verband
om de verhouding tussen het parlement en de regering. In het boek Belinfante & De Reede
worden deze begrippen op pagina 194 in een andere context gebruikt.

Wat betekenen deze begrippen?

Parlement en regering verhouding

Dualisme = los van elkaar -> regering en parlement zijn twee aparte organen

Monisme = één geheel, of twee organen waarbij de ene ondergeschikt is aan de andere.

Internationaal vs nationaal recht omzetting

Dualistisch = Scheiding tussen de nationale en de internationale rechtsorde INT ----------> NAT

Monistisch = Internationale en nationale rechtsorde 1 geheel -> de internationale wetten gelden direct voor het nationale recht.

NEDERLAND IS GEMATIGD MONISTISCH : Grenstraktaat Aken: de boer kon gewoon beroep doen op de internationale rechtsorde volgens de Hoge Raad, = monistisch (gematigd want het geldt alleen voor een ieder verbindende bepalingen).

 

1b. In het arrest ‘Grenstractaat Aken’ uit 1919 oordeelde de Hoge Raad dat het Grenstractaat (oftewel: Verdrag) van Aken van 26 juni 1816 gelding heeft in de Nederlandse rechtsorde en dat zij rechten en verplichtingen in het leven kan roepen voor particulieren, voor zover de inhoud hiertoe aanleiding geeft (Hoge Raad, 3 maart 1919, NJ 1919, p. 371).

Wijst dit ten aanzien van de doorwerking van internationaal recht in de Nederlandse rechtsorde op een monistische of dualistische opvatting?

Citeren: “26 Juni 1816 eenmaal wettig tot stand gekomen en bekrachtigd, had de dubbele werking, dat Nederland tegenover de vreemdheid was gebonden “ -> ‘wettig tot stand gekomen en bekrachtigd’

Er is hier dus geen omzetting nodig naar het nationaal recht, zodra het tot stand was gekomen en bekrachtigd was had het een dubbele werking.

 

1c. Bekijk artikel 93 van de Grondwet.

Wat wordt bedoeld met de ‘verbindende kracht’ van verdragsbepalingen en onder welke voorwaarden heeft een verdragsbepaling deze verbindende kracht?

= dan werkt het door in de Nederlandse rechtsorde

Artikel 93: verbindende kracht: Dat burgers het in kunnen roepen bij een rechter

Vereisten:

- Een ieder verbindende bepaling (= of een artikel een ieder verbinden is blijkt uit het artikel
zelf, zo niet, dan bepaalt de rechter dat. EIV zijn zo duidelijk zijn opgeschreven zodat burgers
direct weten waar ze recht op hebben.  GEEN EIV Klassieke grondrechten zijn de onthoudingsverplichtingen voor de staat -> staat moet zich onthouden van inmenging bij vrijheid van meningsuiting/ godsdienst etc. Veel EVRM bepalingen zijn EIV

Direct getoetst kan worden door de rechter = EIV -> EIV is dus niet voor onthoudingsplichten van de staat -> dat is niet te toetsen door de rechter.)

- Bekendmaking in traktatenblad (dit vindt je niet in Bekendmakingwet -> die is voor wetten
AmvB’s etc., voor verdragen vindt je dit in de wet erna: dit is een rijkswet -> art. 16 van deze
Rgbv (VII. 13 vd Kluwer). De bekendmaking moet worden goedgekeurd door de Staten-

Generaal = art. 2 jo. 3 Rgbv.)

1d. Bekijk artikel 94 van de Grondwet.

Wat zegt dit artikel over de verhouding tussen nationaal en internationaal recht in Nederland?

En aan wie is deze bepaling vooral gericht?

Artikel 94: Gericht op de rechterlijke macht want het gaat hier om de toetsing van het recht, (indirect een boodschap naar de regelgevende macht) -> geldt dus bij monistisch stelsel want dan zijn ze een geheel en moet het Internationale recht voor

Gematigd monistisch -> Niet al het internationale recht geldt door in het nationale -> de een ieder verbindende alleen.

--> hiërarchie, internationale rechtsorde gaat voor als ze niet verenigbaar zijn.

1e. In welk opzicht wijkt de doorwerking van het recht van de Europese Unie naar Nederlands
staatsrecht af van andere, ‘gewone’ internationale verdragen?

EU-recht: -> heeft een eigen rechtsorde doorgewerkt -> voor de EU maakt het dus niet uit of je monistisch of dualistisch bent.

Dus al het recht van de EU gelden door -> en niet alleen de EIV -> dus omdat zij een eigen rechtsorde hebben ingeroepen. ( en niet op basis van art 93 en 94 GW)

--> Verdrag

--> Verordeningen

--> Richtlijnen

Normale verdragen zijn monistisch. EU-recht dat zij maken, hoeft niet omgezet te worden in

formele wetten per staat ook want die staat boven de rechtsorde van de staten. De lidstaten geven

een deel van hun soevereiniteit op voor het EU-recht omdat dat in elk geval geldt.

2a. Onafhankelijke rechtspraak is één van de kenmerken van een rechtsstaat. Hoe wordt in Nederland de onafhankelijkheid van de rechter gewaarborgd? Noem in uw antwoord de relevante artikelen uit de Grondwet.

Art. 117 lid 1 GW: De rechterlijke macht worden bij KB voor het leven benoemd. Wie hoort er bij de Rechterlijke macht , welke gerechten horen erbij = Rechtbanken, gerechtshoven en de Hoge Raad. -> Raad van State dus niet terwijl die wel een rechtsprekende taak hebben maar behoren niet tot rechterlijke macht (Art. 73 GW). OM ook niet, zij zijn wel rechterlijke macht maar zij zijn niet met rechtspraak belast -> worden dus ook niet voor het leven benoemd zoals in art 117.

2b. Welk orgaan is op grond van de Grondwet bevoegd om het ontslag van rechters te regelen? Kan dit gedelegeerd worden?

Formele wetgever mag ze niet ontslaan, maar ze mogen wel bepalen wie dat wel mag doen: Dit doen zij in art. 117 lid 3 (Procureur- generaal bij de Hoge Raad)

Bevoegdheid = 1. Regelen wanneer ontslag mag worden -> mag dit gedelegeerd worden? -> Nee,
want er staat ‘bij de wet’.

2. Regelen wie ze mag ontslaan - >Mag dit gedelegeerd worden? -> Nee, want er

staat ‘bij de wet’

2c. Noem drie situaties waarin een rechter kan worden ontslagen. Verwijs in uw antwoord naar de relevante bepalingen in de toepasselijke wet in formele zin. Deze kunt u vinden op www.wetten.nl.

Ga naar WRRA -> Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren

Art. 46i -> bij ziekte: ‘wegens ziekte ongeschikt tot het verrichten van zijn arbeid = 2 jaar ononderbroken

Art. 46m -> wegens misdrijf, onder curatele gesteld

46l -> als hij het Nederlanderschap verliest

Art 46h -> Leeftijd van 70 jaren bereikt heeft

Hierin worden de gevallen geregeld dat ze ontslagen kunnen worden, ontslag gebeurt dan bij de Hoge Raad. Art. 46h (van de leeftijd) is een uitzondering, want hier legt de minister het voor en worden ze op Koninklijk besluit ontslagen = dus de regering. Of natuurlijk op eigen verzoek.

2d. Stelling: bij de samenstelling van de Hoge Raad is sprake van ‘checks and balances’ tussen het parlement en regering.

Is deze stelling juist of onjuist? Beargumenteer uw antwoord.

Hoge raad geeft een lijst met 6 mensen (art. 5c lid 6 WRRA) waarna de Tweede kamer er 3 kiest = Art 118 lid 1 GW stuurt deze door naar de regering, die benoemen dan 1 persoon.

Dit is dus een geval van checks and balances want de regering kan het niet in zijn eentje bepalen wie er mag maar moeten dit in overleg doen.

3 Begin 2012 maakte de (toenmalige) regering bij de Tweede Kamer een wetsvoorstel aanhangig (regering dient hem in, tweede kamer maakt het aanhangig = art. 82 lid3 GW) dat strekt tot het invoeren van een algemeen verbod op het dragen van gelaatsbedekkende kleding op openbare plaatsen, in voor publiek toegankelijke gebouwen, bij onderwijsinstellingen en in het openbaar vervoer (Tweede Kamer, vergaderjaar 2011-2012, 33 165, nr. 3). Dit wordt ook wel ‘het boerkaverbod’ genoemd.

Stel, het wetsvoorstel wordt aangenomen en treedt in werking. Op overtreding van het verbodwordt bovendien een boete van 100 euro vastgesteld. Omdat Farida el Amrani toch met een
boerka een gemeentehuis binnen gaat, krijgt zij deze boete opgelegd. Farida vecht boete aan bij
de rechter en doet daarbij een beroep op haar geloofsovertuiging. Zij stelt dat het verbod in strijd
is met artikel 6 van de Grondwet.

3a. Hoe moet de rechter omgaan met het argument dat Farida naar voren brengt?

Je mag niet toetsen aan de Grondwet, Artikel 120 GW.

Wetten in formele zin (is dit, want het is ingediend door de regering en tweede kamer) en
verdragen mogen niet getoetst worden aan de Grondwet. -> ze moet dus gewoon de boete betalen

Waarom mag je niet toetsen aan de GW? -> RvS moet al kijken of het in overeenstemming is met de

GW -> als de minister een voorstel ondertekend dat in strijd is met GW krijgt hij strafrechtelijke

vervolging. Grondwet wordt al voldoende beschermd door andere organen. Rechter hoeft dat dus

weer te doen. -> (Dus gaan naar art. 9 EVRM.)

 

3b. Zou uw antwoord anders luiden indien de regering besluit om dergelijk verbod bij algemene

maatregel van bestuur (AMvB) in te stellen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?

AMvB is lager dan de Grondwet, het is geen wet in formele zin of verdrag dus AMvB mag wel worden getoetst aan de Grondwet. Dus als het een AMvB blijkt te zijn kan ze die toetsen aan artikel 6 en mocht die in strijd zijn met die AMvB dan kan ze daarmee naar de rechter gaan die die AMvB kan vernietigen waardoor het verbod dus niet meer geldt en zij haar boerka gewoon mag dragen.

-> AmvB - > worden gemaakt bij koninklijk besluit = de regering. De hoogte van de straf moet bij wet gegeven zijn. = art. 89 lid 2 GW.

3c. Op dit moment ligt er bij de Tweede Kamer een voorstel tot wijziging van de Grondwet (Kamerstuk 32 334). Voorgesteld wordt om artikel 120 Grondwet te wijzigen. Het voorstel is reeds in eerste lezing

aangenomen door de Tweede en de Eerste Kamer. Nu wordt het voorstel dus in tweede lezing opnieuw behandeld.

Zie hieronder de tekst van het voorstel:

Artikel 120 wordt als volgt gewijzigd:

A

Voor de [huidige] tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

 

B

Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

2. Wetten vinden evenwel geen toepassing indien deze toepassing niet verenigbaar is met de artikelen 1, 2, derde en vierde lid, 3 tot en met 9, 10, eerste lid, 11 tot en met 17, 18, eerste lid, 19, derde lid, 23, tweede, derde, vijfde, zesde en zevende lid, 54, 56, 99, 113, derde lid, 114, 121 en 129, eerste lid.

Wat is hiervan het gevolg, indien het voorstel de eindstreep haalt?

Nu niet toetsen aan de grondwet, na deze wet zou de rechter mogen toetsen aan de genoemde artikelen.

(Klassieke grondrechten zijn gemakkelijker voor de rechter om te toetsen, sociale grondrechten zijn vaag geregeld.)

4. Bestudeer het bij deze werkgroep voorgeschreven Harmonisatiewet-arrest (zie bijlage), dat is uitgelegd in de jurisprudentieclip (gepubliceerd op Blackboard).

Antje Bouwman is met haar 85 jaar een oude maar kwieke vrouw die nog altijd zelfstandig in een eengezinswoning woont in de gemeente Raalte. Zij woonde daar ooit met haar gezin, maar nu woont zij daar alleen. Op een dag valt zij van de trap en ze moet enige tijd in een revalidatiehuis blijven. Antje wil graag verhuizen naar een verzorgingstehuis, want ze heeft na haar val meer zorg nodig. Ze komt ook in aanmerking voor opname in een verzorgingstehuis op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ), maar de arts adviseert haar het toch nog even thuis te proberen. Ze kan altijd nog naar een verzorgingstehuis als het niet gaat, zo zegt de dokter. Antje keert in het najaar van 2014 terug naar huis.

In februari 2015 is het opnieuw raak: Antje valt opnieuw van de trap. De gevolgen zijn minder ernstig, wat blauwe plekken, maar ze is bang geworden en wil echt weg. Echter, per 1 januari 2015 is de Wet langdurige zorg (Wlz) in werking getreden en is de AWBZ vervallen. De Wlz is een wet in formele zin. De eisen voor een indicatie langdurige zorg zijn veel strenger en Antje komt niet meer in aanmerking voor een plaats in het verzorgingstehuis.

Antje vindt het oneerlijk wat hier gebeurt. Als ze eerder had geweten dat de voorwaarden zouden veranderen, dan had ze in het najaar van 2014 een andere keus gemaakt. Ze stapt naar de rechter en haar advocaat voert aan dat hier strijd bestaat met het ongeschreven fundamentele rechtszekerheidsbeginsel. Secundair wordt een beroep gedaan op artikel 43 van het Statuut.

Stel u bent rechter in deze zaak. Wat is uw beslissing? Motiveer uw ‘vonnis’ aan de hand van de Grondwet en verwijs in uw uitleg naar toepasselijke passages in het Harmonisatiewetarrest.

Hoofdregel: rechters mogen niet toetsen aan de GW. Maar: ook aan het statuut en rechtsbeginselen?

-> Er mag niet worden getoetst aan het statuut en rechtsbeginselen: in Harmonisatiewetarrest: 3.5 en 3.6: Daarin gaat de rechter kijken naar de ongeschreven rechtsbeginselen, wat is de geachte grond van art. 120 GW? VROEGER in de GW: wifz zijn onschendbaar: nu n iet meer, want ze kunnen worden getoetst aan de verdragen, oftewel de EIV bepalingen. Dus ze zijn niet meer onschendbaar: welke formulering is gekozen? = art. 120 GW. -> Eerst een wethistorische interpretatie bekijken. Nu een theologische interpretatie: wat was het doel? Doel was om de wetten onschendbaar te maken, behalve bij internationale verdragen.

Nu in harmonisatiewet: 3.5 ongeveer in het midden, 3.6 is conclusie: Hij zegt hier: als we kijken naar geschiedenis en doel, dan mag je toetsing uitsluiten als het gaat om ongeschreven beginselen. -> je kan dus geen beroep doen op de beginselen.

Wet is dus gewoon voor haar van toepassing.

4.3 gaat over het Statuut: kijken we naar de geschiedenis van art. 6 Statuut : Statuut is later geschreven dan de Grondwet. Was het bedoeling om toetsing van wifz mogelijk te maken.

Harmonisatie wet -> was niet de bedoeling - > toetsing aan statuut dus niet.

Harmonisatiewet lezen!!

5a. Er is sprake van normenhiërarchie. Lagere regelgeving moet in overeenstemming zijn met hogere regelgeving. Zet onderstaande regelingen onder elkaar in de juiste volgorde van hoog naar laag.

-Algemene maatregel van bestuur

-Grondwet

-Provinciale verordening

-Verdragsbepaling

-Gemeentelijke verordening

-Statuut

-Wet in formele zin

-Ministeriële regeling

--> 1. Verdragbepalingen: zoals. EVRM -> blijkt uit art. 93 en 94

2. Statuut -> art. 94: ‘Binnen het Koninkrijk geldende wettelijke voorschriften…’

3. Grondwet -> art. 5 lid 2 Statuut

4. Wet in formele zin

5. AMvB

6. Ministeriële regeling (minder organen bij betrokken dan bij AMvB)

7. Provinciale verordening

8. Gemeentelijke verordening

Hiërarchie is niet hetzelfde als de toetsing. Toetsen mag alleen maar naar boven, dit geldt voor nummer 5, 6, 7 en 8. Bij nummer 4 WIFZ mag je niet toetsen aan grondwet en aan het statuut. Wel mag je wifz toetsen aan EIV bepalingen bij verdragen. Je mag hier dus niet toetsen aan een niet-een ieder verbindende bepalingen. Wel mag je dus toetsen aan het EU-recht. Die valt gewoon onder Verdragsbepalingen maar is een eigen rechtsorde dus dat beperkt wat de rechter ermee kan doen.

5b. Geef bij de onderstaande voorbeelden gemotiveerd aan of de rechter het ene product van

regelgeving mag toetsen aan het andere:

A. Mag een gemeentelijke verordening worden getoetst aan artikel 8 EVRM?
Ja dat mag. Het EVRM artikel 8 is een EIV bepaling van een verdragsbepaling en staat volgens de
hiërarchie hoger van een gemeentelijke verordening.

B. Mag een provinciale verordening worden getoetst aan een gemeentelijke verordening?
Nee gezien de hiërarchie staat een gemeentelijke verordening lager dan een provinciale .

C. Mag een wet in formele zin getoetst worden aan artikel 8 EVRM?
Ja aangezien art. 8 een EIV bepaling is.

D. Mag artikel 8 EVRM getoetst worden aan artikel 10 Grondwet?

Nee volgens art. 120 GW

E. Mag artikel 10 Grondwet getoetst worden aan artikel 8 EVRM?

Ja gezien de hiërarchie, art. 8 is een ieder verbindende bepaling

F. Mag een wet in formele zin getoetst worden aan de Grondwet?

Nee, dit is geregeld in art. 120 GW.

BIJLAGE HARMONISATIEWET

3.6 Het onder 3.5 overwogene is doorslaggevend en noopt tot de conclusie dat, al valt niet te ontkennen dat de rechtsontwikkeling sedert het tot stand komen van de Grondwet van 1983 het gewicht van de voor restrictieve interpretatie van dat verbod pleitende argumenten heeft doen toenemen, moet worden geoordeeld dat de rechter de hem gestelde grenzen zou overschrijden door te oordelen dat art. 120 Gr.w zich niet (ook) tegen toetsing van de wet aan fundamentele rechtsbeginselen verzet.

3.7 Ter ondersteuning van het eerste onderdeel van het middel heeft LSVB nog een beroep gedaan op art. 6 EVRM: in deze verdragsbepaling ligt besloten, aldus dit betoog, dat de rechter tot wie een ieder voor het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde strafvervolging toegang dient te hebben, alle relevante aspecten van de zaak moet kunnen beslissen, daaronder begrepen de vraag of de ingeroepen wetsbepaling in strijd is met een fundamenteel rechtsbeginsel of een andere norm van hogere orde dan de wet. Dit betoog kan niet als juist worden aanvaard. Gegeven het feit dat de bevoegdheid van de rechterlijke macht om de wet aan hogere normen te toetsen in het nationale recht van de lidstaten van de Raad van Europa ten tijde van het tot stand komen van het EVRM zeer verschillend was, en ook thans nog zeer verschillend is geregeld, kan niet worden aangenomen dat de verdragsluitende partijen de verplichting hebben willen aanvaarden hun rechters in volle omvang tot zulk een toetsing bevoegd te maken.

(… )

3.9 Het tweede onderdeel van het middel beroept zich op de in 3.4 vermelde leer dat strikte toepassing van de wet onder omstandigheden zozeer in strijd kan komen met fundamentele rechtsbeginselen dat zij achterwege moet blijven en betoogt dat de gewraakte bepalingen van de Harmonisatiewet het rechtszekerheidsbeginsel in die mate geweld aandoen dat die leer te dezen toepassing moet vinden.

Dit betoog miskent het wezenlijke verschil tussen enerzijds: het in bepaalde (groepen van) gevallen buiten toepassing laten van een wetsbepaling op de grond dat toepassing van die bepaling in verband met daarin niet verdisconteerde omstandigheden (in de regel: de wijze waarop de overheid is opgetreden) in strijd zou komen met een fundamenteel rechtsbeginsel, en anderzijds: het wegens zulk een strijd buiten toepassing laten van een wetsbepaling op grond van omstandigheden welke bij haar tot stand komen in de afweging zijn betrokken, dus in gevallen waarvoor zij nu juist is geschreven. Het eerste raakt niet aan de verbindende kracht van de betrokken bepaling en staat de rechter ingevolge voormelde jurisprudentie vrij; het tweede ontneemt echter aan die bepaling haar verbindende kracht en is de rechter ingevolge art. 120 Gr.w verboden. Hier doet zich de tweede figuur voor. Bij het tot stand brengen van de gewraakte bepalingen van de Harmonisatiewet zijn immers de verwachtingen welke bij de daardoor getroffen studenten waren gewekt door de voorheen geldende regelingen, in de afweging betrokken.

Ten aanzien van de mogelijkheid van toetsing van formele wetten aan artikel 49 van het Statuut voor het Koninkrijk overweegt de HR:

4.3 (…) De tekst van art. 49 en de op die bepaling gegeven (in het bestreden vonnis onder 8.1 geciteerde) officiële toelichting laten zowel 1e. de conclusie toe dat men, anders dan in het Nederlandse recht, in het Koninkrijksrecht rechterlijke toetsing van de wet (in formele zin) niet van meet af aan heeft willen uitsluiten, maar de vraag of een dergelijk toetsingsrecht al dan niet zou worden ingevoerd, heeft willen overlaten aan de rijkswetgever, aan wie door deze bepaling de bevoegdheid wordt gedelegeerd het toetsingsvraagstuk te regelen, als 2e. de conclusie dat de in deze bepaling vervatte delegatie aan de rijkswetgever slechts de bevoegdheid geeft een de rechter in beginsel toekomend toetsingsrecht zo nodig nader te regelen.

(…)

4.6 Uit het voorgaande volgt dat de vraag of de rechter de wet mag toetsen aan het Statuut voor het Koninkrijk , anders dan de Pres. heeft geoordeeld, ontkennend moet worden beantwoord, zodat onderdeel 1 van het in het principaal cassatieberoep voorgedragen middel doel treft en de overige onderdelen van dat middel geen behandeling behoeven.

Hoorcollege week 6

Grondrechten/Mensenrechten = fundamentele rechten ter bescherming vd burger ten opzichte van de overheid

Voorbeelden van arresten in verband met deze grondrechten:

- Rasti Rostelli: De gemeente Rijssen weigert verhuur voor zaalruimte van zijn hypnoseshow. Zij gaven hierbij aan dat het niet in overeenstemming zou zijn met de Bijbel.

- De wietpas: De coffeeshops mogen buitenlanders niet meer toelaten in heel Limburg

- Het gesloten drugspand: Hoe zit het met de privacy wanneer een drugsteelt wordt ontdekt in iemands huis en dat
huis wordt dichtgetimmerd?

Het ontstaan van de grondrechten:

1. Magna Charta 1215
Dit verdrag werd opgesteld door Engelse baronnen (niet door burgers dus) die vonden dat de Koning zijn absolute macht misbruikte en die macht werd in dit verdrag beperkt. De Engelse koning werd hiertoe namelijk gedwongen door deze baronnen, hij misbruikte zijn macht en er waren geen politieke vrijheden. Door deze Magna Charta wel. Het leidde tot meer macht voor de kerk, hervorming van de wetgeving en rechtspraak en de Koninklijke ambtenaren kregen minder macht, want zij werden in het vervolg gecontroleerd.

2. Habeas Corpus Act 1679

Einde machtsmisbruik Karel II. Grote verandering: De Konink kon niet zomaar iemand van zijn vrijheid beroven, hier ging een rechterlijke procedure aan vooraf want de mensen kregen recht op onafhankelijke rechter.

3. Unanimous Declaration of Independence 1776

= ‘All men are created equal with certain unalieniable rights.’
= ‘Right to live, of equality, of freedom.’
Deze verklaring zette aan tot nummer 4:

4. Declaration des droits de l’Homme 1789

= Liberté, equalité, fraternité.

Zette aan tot nummer 5:

5. Burgerlijke Staatkundige Grondregels 1789

Dit waren grondrechten, maar wel bedoeld om de vaderlandsliefde te beschermen.

Het speelde zich af in de tijd na de Franse revoluties = belangrijk omdat er toen nieuw strafrecht en burgerlijk recht ontstond. In het document ontstonden artikelen als 18 en 16 (GW) die zorgden voor nieuwe vrijheden maar de wetgever was tegelijkertijd bang voor misbruik van deze grondrechten na de revoluties. (Revoluties eindigden in 1815)

6. Grondrechten in onze Grondwet

- 1815: Eerste GW van Koninkrijk der Nederlanden bijvoorbeeld vrijheid van drukpers

- 1848: Aanvulling: vrijheid van onderwijs, vereniging en vergadering (deze GW geeft grondslag van huidendaagse

Grondwet). In deze aanvulling ontstond ook parlementaire verantwoordelijkheid etc. maar dat heeft geen
betrekking op de Grondwet.

- 1983: Integrale herziening: nieuw was het demonstratierecht in artikel 9, recht op privacy in artikel 10 en de

lichamelijke integriteit

7. Internationale Grondrechten:

Verdragen voor deze mensenrechten zijn:

- IVBPR (Internationaal Verdrag Burgerlijke en Politieke Rechten) in het kader van de VN

- EVRM (Europees Verdrag van de Rechten van de Mens) in het kader van de Raad van Europa

Deze verdragen zijn een ieder verbindend: Je kunt erover aanspraak doen bij een rechter.

Aanleiding voor beide verdragen was de WOII, de geallieerden hebben toen al afspraken gemaakt om nog een WO te voorkomen, toen is de Universele Verklaring van de Rechten van de mens (VN) in 1948 ontstaan. (Dit is een plechtig document, geen verdrag maar was de aanleiding tot IVBPR en EVRM.

Het EVRM is door de Raad van Europa opgericht in 1979. Het verdrag wil grondrechten bevorderen in geheel Europa. Klachten over grondrechten gaan naar het Europees Hof voor de rechten van de Mens (EHRM). Inmiddels zijn daar zoveel klachten waarvan de meeste onzinnig zijn. De klachten moeten erover gaan wanneer de overheid een grondrecht verwaarloost. Hoe los je die overbelasting van het EHRM op? Betalen om een klacht te kunnen doen? Geen goed plan, dan zou namelijk het verschil tussen rijk en arm enkel groter worden omdat het lastiger zou zijn voor de arme landen. Tot op heden is dit probleem nog niet opgelost.

Betekenis grondrechte/fundamentele rechten

1. Onderscheid maken tussen vrijheidsrechten en sociale rechten

Vrijheidsrechten = regels om de overheid op afstand te houden (oftewel klassieke rechten)

Het zou ook geen optie zijn als de overheid zich altijd afzijdig zou houden. Zij hebben daarom een inspanningsplicht door middel van sociale rechten: de overheid moet zich inspannen om de rechten van de bevolking te bevorderen.

Deze hebben minder ingrijpende rechten, het zijn namelijk symbolische rechten aangezien de inspanning van de overheid niet af te dwingen is. Bij klassieke rechten kan dit wel.

 

2. Voor wie zijn ze bedoeld?

Voor burgers tegenover de overheid. Een minister dus niet in zijn hoedanigheid als minister. In zijn privésfeer uiteraard wel.

3. In privaatrechtelijke verhoudingen moet de overheid zich houden aan de grondrechten

VB Rostelli-zaak: de overheid mag deze niet afwijzen op grond van de inhoud van de show. De gemeente is eigenaar maar mag het niet weigeren omdat er grondrechten in het geding zijn (van Rostelli) die ze niet mogen negeren.

Horizontale werking van de grondrechten :

Grondrechten zijn in beginsel bedoeld om de burgers te beschermen voor de overheid. Dit is een verticale werking. Maar er kunnen meerdere problemen ontstaan. Huurders: mogen die posters ophangen? = vrijheid van meningsuiting vs. eigendomsrecht = 1983: Ze hebben het probleem verschoven naar de rechter. Burgers zijn namelijk allemaal gelijk maar hebben beide rechten. Maar wat nou als die rechten met elkaar botsen? Dan gaat de rechter de belangen afwegen. Dit is echter vaak een lastige kwestie. VB: Een meneer werkt bij de overheid en ziet dat zijn buurvrouw een uitkering heeft. Ze woont wel samen en hoort dus de uitkering niet te krijgen. Hij maakt hier een verslag van en de overheid gaat langs bij de mevrouw. Dit lijkt een horizontale kwestie maar dit is echter een schending van het recht op privacy.

VB botsing van de grondrechten

Een Siamese tweeling moest een operatie ondergaan zodat er een grote kans was dat 1 het zou overleven. Zou deze operatie er niet zijn, dan zouden beiden overlijden. Echter, de ouders wilden niet dat deze operatie er zou komen vanwege godsdienstige overtuiging. De arts wil een van de kinderen het recht op leven bieden. Hier zie je dus dat 2 grondrechten botsen en moet de rechter het beslissen. (Rechter vond hier het recht op leven zwaarder wegen)

Systeem volgens de Grondwet:

Eerst: is er sprake van een inbreuk op een grondrecht?

1. Valt het binnen de reikwijdte van het grondrecht? Ja, naar 2.

2. Is de overheidsgedraging werkelijk een inbreuk/beperking op een grondrecht? Dit toets je door middel van een ‘redelijke interpretatie’: hoe/waarvoor is het grondrecht bedoeld?

VB: het sluiten van een drukkerij is dus geen beperking van het recht op drukpers: Zo is de vrijheid van drukpers niet bedoeld.

(Herhaling)
Als er sprake is van een inbreuk, dan moet die voldoen aan beperkingsystemiek van Grondwet en Verdragen (EVRM). Beiden hanteren zogenaamde competentievoorschriften.

Competentiecriteria GW:

- Geen delegatie mogelijk bij:

Behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet…

Bij de wet…

- Delegatie mogelijk

Bij of krachtens de wet…

De wet stelt regels…

‘Regelen’

Werkgroep week 6

1. Lees de uitspraak van de Hoge Raad d.d. 31 oktober 1986 (Zusters van Walburga).

1a. Waartoe strekt de vordering van Sint Walburga in de Satanskerk-zaak, met andere woorden, wat wil Sint Walburga bereiken? Noem de relevante rechtsoverweging.

Begon als kort geding bij de president van de rechtbank in Den Haag, RO 1, niet meer routinematig binnenvallen, alleen als er vermoeden is. Wordt door de president als niet ontvankelijk verklaart, gaat niet inhoudelijk beoordelen. Vervolgens naar het Hof, RO 1, hier ontvankelijk verklaard maar alsnog afgewezen

1b. Waarom moet de rechter (zowel het Hof als de Hoge Raad) de vraag beantwoorden of de activiteiten van Sint Walburga onder godsdienstuitoefening vallen? Met andere woorden: wat is het belang van het begrip ‘godsdienst’ in deze zaak?

Art 123, godsdienst is belangrijk en is een toepassingscriterium

1c. Is er sprake van godsdienstuitoefening volgens het Hof? Noem de relevante rechtsoverweging.

Rechtsoverweging (RO) 5, 6 en 7 geen kerk maar een rechtspersoon

Vervolgens inhoudelijke beoordeling in RO 8

Je kunt het niet onderscheiden van een gewone sex-club: - onderscheiden van een niet-religieuze act

- geen religieuze ervaring waarneembaar

1d. Is er sprake van godsdienstuitoefening volgens de Hoge Raad? Noem de relevante rechtsoverweging.

RO 3: Hof heeft goed gehandeld volgens de Hoge Raad

2. Lees voor het beantwoorden van deze vraag de uitspraak van Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State
(ABRvS) d.d. 28 augustus 1995 (Drugspand Venlo).

2a. In het pand zouden drugs worden verhandeld. Met welke redenering oordeelde de Afdeling Bestuursrechtspraak dat de geslotenverklaring van het pand in Venlo wel onder de reikwijdte van artikel 10, eerste lid, van de Grondwet viel?

Argument van de gemeente = het is helemaal geen woning, het is een drugshuis -> er is helemaal geen privésfeer. Dan is de vraag: ‘Wat is de reikwijdte van privésfeer?’
RO 2.4: een woning als zodanig gebruikt, heb je persoonlijke levenssfeer als je er ook echt in woont.

2b. Welke regelgevers zijn bevoegd het in artikel 10, eerste lid, van de Grondwet gegarandeerde recht te beperken?

Art. 10 lid 1 GW: wet heeft de bevoegdheid = formele wetgever = SG en de regering

-> ‘bij of krachtens wet’- dus deze formele wetgever mag delegeren aan lagere regelgevers

2c. Op grond van welke redenering oordeelde de Afdeling Bestuursrechtspraak dat de geslotenverklaring van de woning een ongeoorloofde beperking was van artikel 10, eerste lid, van de Grondwet?

Het vormt een beperking van het recht. Het is slechts toegestaan op basis van een formele zin, deze grondslag ontbreekt RO2.4 -> legaliteitsbeginsel

3. Het recht op eerbieding van privéleven (‘privacy’) is niet alleen in artikel 10 Grondwet te vinden, maar ook in het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM). Zie artikel 8 EVRM. Net als artikel 10 Grondwet kunnen ook aan dit grondrecht beperkingen worden gesteld.

Door welke regelgevers kan het grondrecht, neergelegd in artikel 8 EVRM, worden beperkt?

Wat valt onder ‘wet’ in het EVRM = het recht (zo zelfs het ongeschreven recht)

‘Wet in de Grondwet’ = de formele wetgevers (wifz)

EVRM = algemene regels: - die voorzienbaar zijn (duidelijk en specifiek genoeg)

- ze moeten toegankelijk zijn zodat een advocaat alle regels kan vinden die voor

jou van toepassing zijn.

4. In de Santo Daime kerk in Amsterdam, waar de van oorsprong Braziliaanse Santo Daime-religie aangehangen wordt, is het gebruik van de ayahuasca-thee een zeer belangrijk onderdeel bij de dienst. De religieuze ervaring van ayahuasca-thee hangt samen met het hallucinerend effect; de thee bevat namelijk DMT-bestanddelen, die op grond van artikel 2 van de Opiumwet verboden zijn. De Officier van Justitie wil de leider van de kerk vervolgen op grond van het bezit van verboden middelen.

4a. De leider van de St. Daime kerk beroept zich op het EVRM. Waarom is hiervoor gekozen en niet voor art. 6 Gw?

Art 9 EVRM: formele wet mag je namelijk niet toetsen aan de grondwet (=art. 120 GW), EVRM wel (= art. 94 GW, dus voor een ieder verbindende bepalingen). Artikel 9 is ruimer en grotere kans van slagen.

Art. 6 GW: delegatie mogelijk in lid 2, maar dat geldt enkel voor uitoefening van dit recht buiten gebouwen en besloten plaatsen -> is dus een beperking dmv delegatie maar goed lezen, want het geld dus niet voor uitoefening van het recht binnen de gebouwen.

4b. De rechter oordeelt dat het drinken van de hallucinerende thee onder de reikwijdte van de vrijheid van godsdienst valt. Aan de hand van welke criteria toetst de rechter vervolgens of art. 2 Opiumwet een gerechtvaardigde beperking van de vrijheid van godsdienst is? Gebruik voor de beantwoording van deze vraag de relevante EVRM-bepaling.

1. Is het wel ‘bij de wet’ voorzien? --> ja (voorzienbaar en toegankelijkheid)

2.Is het een legitiem doel? --> criteria opgesomd in art. 9 EVRM als gezondheid en openbare orde goed houden, doet de

Opiumwet dat? --> ja

3. Is het noodzakelijk in de democratische samenleving? --> hoe toets je dit?

1. een dringende maatschappelijke behoefte.

2. Is de beperking proportioneel/evenredig aan het te dienen legitieme doel?

3. Het moet gepast zijn. (wat we ermee willen bereiken moeten relevant en toereikend zijn om
het legitieme doel te behalen)= Pagina 258!!

5a. Een extreem-rechtse organisatie wil een demonstratie organiseren in het centrum van Amsterdam. Op welke twee grondrechten kan zij zich in dat verband beroepen?

- Demonstratierecht art 9, vrijheid van betoging --> formele wetgevers (WOM: Wet Openbare Manifestatie) mogen

beperken en kunnen delegeren naar lagere regelgevers.

- Vrijheid van meningstuiting art 7

5b. De Amsterdamse gemeenteraad heeft in de algemene plaatselijke verordening bepaalde voorwaarden opgenomen ten aanzien van demonstraties. Was de gemeenteraad op grond van de WOM daartoe bevoegd?

Ja maar alleen over de kennisgeving en niet over de inhoud (art lid 2 en 3)

5c. Burgemeester Van der Laan verbiedt de demonstratie omdat hij de ideeën van extreem-rechts verwerpelijk vindt.
De organisatie houdt niettemin vast aan haar voornemen en stapt naar de rechter. Stel, u bent rechter bij de rechtbank Amsterdam, hoe zou dan uw oordeel in deze luiden?

Nee art 5 lid 2 en 3, mag niet gebaseerd zijn op de inhoud van de demonstratie.

6a. Xavier de la Cruz is portier van het Hiltonhotel in Amsterdam. Hij is een overtuigd katholiek. Hij vindt het belangrijk dat hij zijn geloofsovertuiging voluit kan beleven en wil daarom vrij nemen op Onze Lieve Vrouw Hemelvaart, 15 augustus. Zijn werkgever staat hem dat niet toe, omdat het in augustus een voor het hotelbedrijf een te drukke periode is. Op 15 augustus verschijnt Xavier niet op zijn werk. De werkgever beëindigt daarop met onmiddellijke ingang de arbeidsovereenkomst. De zaak komt voor de rechter. Hilton stelt dat het zonder toestemming wegblijven van het werk een dringende reden is om tot ontslag over te gaan (opzeggen arbeidsovereenkomst om dringende redenen - art. 7:677 Burgerlijk Wetboek). Xavier beroept zich op zijn vrijheid van godsdienst (art. 6 Gw). Kan Xavier een beroep doen op art. 6 Gw tegenover Hilton, zijn werkgever, en hoe moet de rechter omgaan met de claim van Xavier?

Het betreft hier de horizontale werking van grondrechten. Wat moet de rechter hier dan doen?
Een beslissing maken met behulp van het stappenplan voor grondrechten:

1. Wat is de reikwijdte van het grondrecht?

2. Is er sprake van een beperking van dit grondrecht?

3. Belangen afwegen -> Wegen de belangen van het hotel zwaarder dan die van de godsdienst voor Xavier?

6b. Gesteld dat Xavier niet in dienst was van het Hiltonhotel, maar receptionist is van “Ams!”, een door de gemeente opgezette privaatrechtelijke organisatie die instaat voor de culturele exploitatie van een aantal pakhuizen, eigendom van de gemeente Amsterdam. “Ams!” wordt daartoe, in het kader van het stedelijk cultuurbeleid, gesubsidieerd door de Gemeente Amsterdam.

Zou deze casuspositie voor u in juridisch opzicht andere aanknopingspunten bieden voor het door u uit te werkenjuridische betoog? Betrek hierbij hetgeen u geleerd hebt uit Hoge Raad Rasti Rostelli.

Rasti Rostelli: als de gemeente alleen maar met privaatrechtelijke dingen bezighoudt, zelfs dan hebben zij zich te houden aan de grondrechten van burger -> geen horizontale werking maar je houdt die verticale werking. Ze blijven als gemeente werken. Dus niet alleen als zij als gemeente optreden, maar ook al zij als privaatrechtelijke cultuur bezig zijn. Ten alle tijden moeten zij dus de grondrechten van de burgers respecteren.

___________________________________________________________________________________

BIJLAGEN

HR 31 oktober 1986 (Zusters van Sint Walburga)

"De Kloosterorde der Zusters van Sint Walburga, Sectie Nederland'', te Amsterdam, eiseres tot cassatie, adv. Mr. J. Groen,
tegen
De Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie), te 's-Gravenhage, verweerder in cassatie, adv. Mr. H.A. Groen.

 Hoge Raad:
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiseres tot cassatie - verder te noemen Sint Walburga - heeft bij exploot van 25 juli 1984 verweerder in cassatie - verder te noemen de Staat - in k.g. gedagvaard voor de Pres. van de Rb. te 's-Gravenhage en gevorderd de Staat te veroordelen om bij vonnis, zich te onthouden van het geven van opdrachten aan ambtenaren van politie tot regelmatig routinematig onderzoek in het klooster van Sint Walburga zonder dat er ernstig concreet vermoeden van misdrijf is gerezen, alles totdat een voorlopig getuigenverhoor is gehouden om de vraag te beslechten of de publieke ceremonieën in voormeld klooster al dan niet religieuze rituelen zijn, dan wel - mocht voordien een datum voor voorlopig getuigenverhoor niet zijn bepaald - uiterlijk tot 20 maart 1985.
Nadat de Staat tegen die vordering verweer had gevoerd, heeft de Pres. bij vonnis van 31 aug. 1984 Sint Walburga niet ontvankelijk verklaard in haar vordering.
Tegen dit vonnis heeft Sint Walburga hoger beroep ingesteld bij het Hof te 's-Gravenhage.
Bij arrest van 13 dec. 1984 heeft het hof het vonnis van de Pres. vernietigd, Sint Walburga ontvankelijk verklaard in haar vordering en de vordering alsnog afgewezen.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft Sint Walburga beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.De Staat heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.De zaak is voor pp. bepleit door hun advocaten.
De conclusie van de A-G Franx strekt tot verwerping van het beroep.

 3. Beoordeling van het middel
Het middel komt in zijn geheel neer op de klacht (cassatiemiddel van de satanskerk) dat het hof heeft blijk gegeven van een te beperkte opvatting van het begrip "godsdienst'' en daarmee van het begrip "godsdienstoefening'' in de zin van art. 123 onder 2e Sv. De klacht faalt. Het hof heeft uit de door de Staat overgelegde processen-verbaal van politie afgeleid dat de activiteiten van Sint Walburga zich niet onderscheiden van die van een gewone sexclub en dat noch bij de betalende bezoekers noch bij de door Sint Walburga als "zusters'' aangeduide optredende vrouwen enigerlei religieuze ervaring is waar te nemen, zulks na te hebben vastgesteld dat Sint Walburga die processen-verbaal slechts op detailpunten heeft weersproken en in hoger beroep op dit punt slechts heeft betoogd dat haar rituelen zijn ontleend aan een lange traditie van satanisme, vruchtbaarheidscultus, zwarte magie en zwarte misvieringen, heksendom en soortgelijke verschijnselen. Door op grond hiervan te oordelen dat art. 123 aanhef en onder 2e, hier toepassing mist, heeft het hof geen blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. 's Hofs oordeel behoefde in het licht van wat in de feitelijke instanties was aangevoerd ook geen nadere motivering. (Hof heeft volgens de HR dus goed gehandeld)

4. Beslissing
De HR:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Sint Walburga in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Staat begroot op f 456,30 aan verschotten en f 1700 voor salaris.

Gerechtshof:
O. ten aanzien van het recht:
1. Nu de Staat niet op de door de wet voorgeschreven wijze bezwaar heeft gemaakt tegen de wijziging van eis in hoger beroep, geldt de aldus gewijzigde eis als grondslag voor de procedure.

2. De uitvoerige memorie van grieven van Sint Walburga bevat in feite slechts een grief, en wel dat zij ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard, en dat haar (gewijzigde) vordering alsnog behoort te worden toegewezen.

3. Blijkens de inleidende dagvaarding heeft Sint Walburga gesteld een zelfstandig onderdeel te zijn van het kerkgenootschap de Kerk van Satan. De niet-ontvankelijkverklaring van Sint Walburga door de Pres. is blijkens het in het vonnis onder 3.5 overwogene uitsluitend gebaseerd op de commerciele aspecten van de activiteiten van Sint Walburga (aan een beoordeling van de aard van de activiteiten is de Pres. niet toegekomen) en de mening van de Pres. dat als zelfstandig onderdeel van een kerkgenootschap alleen die lichamen in aanmerking komen, waarin activiteiten met een uitsluitend, althans nagenoeg uitsluitend religieus karakter plaatsvinden.

4. Naar het voorlopig oordeel van het hof is de Pres. hier van een te beperkt criterium voor zelfstandige onderdelen van kerkgenootschappen uitgegaan. Het is van algemene bekendheid dat tal van rooms-katholieke kloosterorden op commerciele wijze het boerenbedrijf en andere economische activiteiten uitoefenen, terwijl dit in de protestantse wereld ook voorkomt. Van kerkelijke zijde heeft men voorts vanouds scholen, bejaardentehuizen, ziekenhuizen en andere sociale en culturele activiteiten ondernomen, waarvoor soms de privaatrechtelijke vorm van een stichting of vereniging gebruikt wordt, doch ook die van zelfstandig onderdeel, zonder dat de rechtsgeldigheid van een optreden in de laatste vorm ooit aangevochten is.

5. Naar 's hofs voorlopig oordeel stuit de ontvankelijkheid van Sint Walburga als zelfstandig onderdeel echter af op andere punten. Blijkens art. 2:2 lid 1 BW bezitten kerkgenootschappen alsmede hun zelfstandige onderdelen rechtspersoonlijkheid. De eerste vraag is of de Kerk van Satan als een kerkgenootschap in de zin van dit artikel kan gelden. In de rechtsliteratuur wordt wel aangenomen dat de wetgever hier alleen aan de christelijke en joodse kerkgenootschappen gedacht heeft, zodat alleen deze een beroep op voormeld artikel kunnen doen. Vaststaat blijkens de overgelegde producties dat de Kerk van Satan ondanks het gebruik van kennelijk aan de rooms katholieke kerk ontleende woorden als kerkprovincie, zusters, moeder-overste en abdis niet tot de christelijke of joodse godsdienst behoort. Het hof is voorshands van oordeel dat gezien de huidige multiculturele samenleving van ons land en de in art. 6 Gr.w en diverse internationale verdragen verankerde gelijkheid van alle godsdiensten tegenover de Staat ook aan de aanhangers van andere dan de christelijke en joodse godsdienst het recht toekomt zich op voormeld artikel te beroepen. Hieraan dient dan echter wel de eis gesteld te worden dat het om godsdienst gaat en dat de aanhangers een gestructureerde organisatie hebben. Beide zijn voorshands onvoldoende komen vast te staan.

 6. Behalve het ontbreken van een kerkgenootschap in de zin van de wet dat Sint Walburga als zelfstandig onderdeel zou kunnen instellen, en toezicht houdt op haar activiteiten en financien, kan Sint Walburga naar 's hofs voorlopig oordeel ook niet als zelfstandig onderdeel van een kerkgenootschap gelden gezien de aard van haar activiteiten. Blijkens de door de Staat overgelegde processen-verbaal van politie vinden in het klooster van Sint Walburga tegen betaling door de bezoekers sexuele shows en andere verrichtingen plaats, worden er pornofilms vertoond en wordt er op ruime schaal alcohol geconsumeerd. Sint Walburga heeft deze processen-verbaal op detailpunten aangevochten, doch niet wezenlijk bestreden. In haar memorie van grieven beroept zij zich thans op een lange traditie van satanisme, vruchtbaarheidscultus, zwarte magie en zwarte misvieringen, heksendom en andere verschijnselen uit het verleden waaraan haar rituelen ontleend zouden zijn, doch blijkens voormelde processen-verbaal onderscheiden haar activiteiten zich niet van die van een gewone sexclub, en noch bij de betalende bezoekers noch bij de door Sint Walburga als "zusters'' aangeduide optredende vrouwen is enigerlei religieuze ervaring waar te nemen.

7. Afwijzing van de stelling van Sint Walburga, dat zij zelfstandig onderdeel van een kerkgenootschap is, brengt nog niet automatisch mee dat zij niet-ontvankelijk is in haar vordering. Blijkens haar memorie van grieven gaat onder haar naam een samenwerkingsverband schuil van in totaal 41 personen. Nu de betrokkenen kennelijk, volgens regels en voor een doel door hen gesteld willen samenwerken en deze samenwerking niet ten doel heeft de winst onder hen te verdelen ook al ontvangen zij een uitkering voor levensonderhoud, kan dit samenwerkingsverband, gelet op de art. 2: 26 en 30 BW, als een vereniging met beperkte rechtsbevoegdheid worden gekwalificeerd. Weliswaar heeft de Pres. in het vonnis onder 3.7 overwogen dat Sint Walburga ter zitting uitdrukkelijk heeft gesteld dat zij geen vereniging is, doch de vraag of een bepaald samenwerkingsverband in de maatschappij een rechtspersoon is staat ter beoordeling van de rechter en niet van de pp., zodat de Pres. dit zelf had dienen te onderzoeken en beslissen. Nu Sint Walburga zoals hiervoor overwogen naar het voorlopig oordeel van het hof als vereniging kan worden gekwalificeerd en zij in rechte wil optreden is haar vordering mitsdien ontvankelijk.
 

 8. De vordering van Sint Walburga strekt ertoe gevrijwaard te worden van regelmatige politiecontrole. Zij stelt hiertoe dat geregeld politieonderzoek zeer storend is ten opzichte van haar satanisch ritueel, en beroept zich op het bepaalde in art. 123 onder 2e Sv, waarin is bepaald dat lokalen voor de godsdiensten gedurende de godsdienstoefening niet worden betreden behoudens geval van ontdekking op heterdaad. Naar het voorlopig oordeel van het hof kan het beroep op voormeld artikel echter niet slagen omdat de activiteiten van Sint Walburga - zoals hiervoor overwogen jo. RO 6- het karakter van een sexinrichting hebben en niet van godsdienstoefening, terwijl de betreffende lokaliteiten ook niet kunnen worden aangemerkt als bestemd voor de godsdienst.

 9. Voor wat betreft de algemene vraag of aan het OM en de politie door de burgerlijke rechter bevelen kunnen worden gegeven ten aanzien van hun wijze van taakuitoefening is het hof voorshands van oordeel dat het OM en de politie een zeer grote vrijheid behoren te genieten, waaraan geen andere beperkingen kunnen worden gesteld dan opgenomen in het Wetboek van Strafvordering en de regel dat geen politiecontrole of opsporingsonderzoek mag worden verricht op een wijze, waartoe geen redelijk denkend politie- of justitieambtenaar zou kunnen komen. Het een noch het ander is door Sint Walburga gesteld of in het geding komen vast te staan, terwijl het van algemene bekendheid is dat sexinrichtingen zowel door het publiek dat zij aantrekken als de personen die daar werken tot tal van maatschappelijk ongewenste en strafwaardige handelingen aanleiding kunnen geven. Geregelde politiecontrole is daarom onontbeerlijk en de vordering van Sint Walburga politiecontrole te verbieden totdat een door haar verder niet nader gespecificeerd deskundigenonderzoek heeft plaatsgevonden dient te worden afgewezen.
 

Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 28 augustus 1995 (APV-Venlo)

AB 1996, 204

Essentie

Geslotenverklaring woning ontoelaatbare beperking grondwettelijk recht op eerbiediging van persoonlijke levenssfeer; ontbreken formeelwettelijke grondslag.

Samenvatting

B en W van Venlo hebben met toepassing van art. 35b eerste lid APV gemeente Venlo 1984, de woning Vennestraat 73 met onmiddellijke ingang gesloten verklaard. Zij zijn daartoe overgegaan nadat was geconstateerd dat vanaf 1993 een ernstige toename van de handel in (hard)drugs vanuit de woning plaatsvond, waardoor veel overlast voor de onmiddellijke woonomgeving ontstond.

De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd wegens strijdigheid met het in art. 10 eerste lid Gr.w gestelde vereiste van een formeel-wettelijke grondslag.

Zij heeft daartoe overwogen dat ingeval er op aanzienlijke schaal drugshandel vanuit een woning plaatsvindt weliswaar aanmerkelijk afbreuk wordt gedaan aan het besloten karakter van die woning en er een direct verband bestaat met de openbare orde, doch dat dit niet betekent dat de woning in kwestie helemaal aan de persoonlijke levenssfeer van de bewoners is onttrokken.[…]

De Afdeling is van oordeel dat een woning die als zodanig in gebruik is naar haar aard behoort tot de persoonlijke levenssfeer van haar bewoners. Hieraan kan niet afdoen de omstandigheid dat die woning daarnaast nog een andere functie vervult.

Een geslotenverklaring van een woning als bedoeld in art. 35b eerste lid van de verordening vormt een beperking van het recht, bedoeld in art. 10 eerste lid Gr.w.

Een dergelijke beperking is volgens art 10 eerste lid voornoemd slechts toegestaan op basis van een wet in formele zin. Zulk een grondslag ontbreekt. […]

De aangevallen uitspraak dient derhalve te worden bevestigd.

Partijen

B en W van Venlo, appellanten, tegen de uitspraak van Rb. te Roermond van 3 jan. 1995 in het geschil tussen: M.H. Voeten te Venlo, en appellanten.

B en W van Venlo, appellanten, tegen de uitspraak van Rb. te Roermond van 3 jan. 1995 in het geschil tussen: M.H. Voeten te Venlo, en appellanten.

1 Procesverloop

Bij besluit van 5 nov. 1993 hebben appellanten met toepassing van art. 35b eerste lid Algemene Plaatselijke Verordening (APV) gemeente Venlo 1984 de woning Veestraat 73 te Venlo met onmiddellijke ingang voor de duur van drie maanden gesloten verklaard.

Tegen dit besluit heeft M.H. Voeten bij schrijven van 23 nov. 1993 bij appellanten een bezwaarschrift ingediend.

Bij besluit van 24 jan. 1994 hebben appellanten de bezwaren van M.H. Voeten ongegrond verklaard.

Dit besluit is aan deze uitspraak gehecht (niet opgenomen, red.).

Tegen dit besluit heeft M.H. Voeten bij schrijven van 7 maart 1994 beroep ingesteld bij de Rb. te Roermond.

Bij uitspraak van 3 jan. 1995, reg.nr. 94/373 GEMWT R2 ROJ, heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en het besluit van appellanten van 24 jan. 1994 vernietigd.

Deze uitspraak is aangehecht (niet opgenomen).

Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij schrijven van 17 febr. 1995 hoger beroep ingesteld bij de Afd. bestuursrechtspraak RvS. Het hoger-beroepschrift is aan deze uitspraak gehecht (niet opgenomen, red.).

Het hoger beroep is op 15 juni 1995 behandeld in een openbare vergadering van een Meervoudige Kamer van de Afdeling. Daarin zijn verschenen appellanten, vertegenwoordigd door J.M.G. Vincken, ambtenaar der gemeente, en M.H. Voeten, vertegenwoordigd door mr Z.M.K.J. Berger, advocaat te Venlo.

2. Overwegingen

2.1 Ingevolge art. 35b eerste lid APV gemeente Venlo 1984 — (de verordening) — kunnen burgemeester en wethouders indien de eigenaar, beheerder, houder of gebruiker van een inrichting, een perceel of perceelsgedeelte of enige andere ruimte waarover hij de beschikking heeft, en welke inrichting, perceel, perceelsgedeelte of andere ruimte niet voor het publiek toegankelijk is, gedoogt, dat anderen daarin middelen als bedoeld in de art. 2 en 3 Opiumwet, zonder dat daartoe op grond van die wet vereiste verloven zijn verstrekt gebruiken, bereiden, bewerken, verweren, verkopen, afleveren, verstrekken, aanwezig hebben, of vervaardigen, de inrichting, het perceel of perceelsgedeelte of die ruimte, voor ten hoogste drie maanden gesloten verklaren, indien zulks naar het oordeel van burgemeester en wethouders in het belang van het woon- en leefklimaat in de naaste omgeving is vereist.

In art. 35b tweede lid van de verordening, voor zover hier van belang, is bepaald dat tot sluiting niet wordt overgegaan, behoudens dringende gevallen, alvorens degene te wiens aanzien het besluit wordt genomen is gewaarschuwd.

Ingevolge art. 10 eerste lid Gr.w heeft ieder, behoudens bij of krachtens de wet te stellen beperkingen, recht op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer.

Bij het primaire besluit van 5 nov. 1993 hebben appellanten met toepassing van art. 35b eerste lid van de verordening de woning Venestraat 73 met onmiddellijke ingang, derhalve zonder waarschuwing als bedoeld in art. 35b tweede lid voornoemd, gesloten verklaard voor de duur van drie maanden. Appellanten zijn hiertoe overgegaan nadat was geconstateerd dat vanaf 1993 een ernstige toename van de handel in (hard)drugs vanuit de woning plaatsvond, waardoor veel overlast voor de onmiddellijke woonomgeving ontstond.

2.2 De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd wegens strijdigheid met het in art. 10 eerste lid Gr.w gestelde vereiste van een formeel-wettelijke grondslag.

Zij heeft daartoe overwogen dat in geval er op aanzienlijke schaal drugshandel vanuit een woning plaatsvindt weliswaar aanmerkelijk afbreuk wordt gedaan aan het besloten karakter van die woning en er een direct verband bestaat met de openbare orde, doch dat dit niet betekent dat de woning in kwestie helemaal aan de persoonlijke levenssfeer van de bewoners is onttrokken.

De rechtbank is daarom van oordeel dat een geslotenverklaring van een woning onder de bescherming van art. 10 Gr.w valt.

Dit betekent, naar het oordeel van de rechtbank, dat een maatregel als die van art. 35b van de verordening slechts dan geoorloofd is als daarvoor een basis is te vinden in een wet in formele zin, hetgeen echter niet het geval is.

2.3 Appellanten hebben aangevoerd dat uit art. 35b van de verordening blijkt dat de bevoegdheid tot geslotenverklaring van niet voor het publiek toegankelijke ruimten slechts dan mag worden gebruikt, indien uit feiten en omstandigheden blijkt dat het gebruik van die ruimten ten behoeve van in het artikel omschreven activiteiten een zozeer naar buiten uitstralend effect (een voor de omgeving belastende werking) heeft, dat daardoor de openbare orde (in het bijzonder het woon- en leefklimaat in de naaste omgeving) in die mate wordt aangetast, dat ingrijpen is vereist. Zij stellen zich op het standpunt dat indien de stringente omstandigheden, zoals omschreven in art. 35b van de verordening, zich voordoen, de woning steeds in die mate aan de beslotenheid is onttrokken, dat een geslotenverklaring niet tot gevolg heeft dat de persoonlijke levenssfeer niet wordt geëerbiedigd.

2.4 De Afdeling is van oordeel dat een woning die als zodanig in gebruik is naar haar aard behoort tot de persoonlijke levenssfeer van haar bewoners. Hieraan kan niet afdoen de omstandigheid dat die woning daarnaast nog een andere functie vervult.

Een geslotenverklaring van een woning als bedoeld in art. 35b eerste lid van de verordening vormt een beperking van het recht, bedoeld in art. 10 eerste lid Gr.w.

Een dergelijke beperking is volgens art. 10 eerste lid voornoemd slechts toegestaan op basis van een wet in formele zin. Zulk een grondslag ontbreekt.

Uit het vooroverwegende volgt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het bestreden besluit in strijd is met art. 10 Gr.w. De aangevallen uitspraak dient derhalve te worden bevestigd.

De Afdeling acht termen aanwezig appellanten te veroordelen in de proceskosten in hoger beroep van M.H. Voeten.

3. Beslissing

De Afd. bestuursrechtspraak RvS; recht doende:

Dit bedrag dient aan M.H. Voeten te worden vergoed door de gemeente Venlo.

 

Hoorcollege week 7

Nederland is een ‘gedecentraliseerde eenheidsstaat’.

Deze benaming staat op gespannen voet. De territoriale onderdelen (bijvoorbeeld waterschappen, gemeenteraad etc.) zijn zelfstandig en niet in algemene zin ondergeschikt, maar: de centrale overheid heeft wel bevoegdheden om ze aan te sturen en in te grijpen waar dat nodig is.

Decentralisatie = een deel van de wetgevende en bestuurlijke taak wordt opgedragen aan organen van
naast het centrale overheidsverband functionerende, zelfstandige lichamen.

2 vormen van decentralisatie:

1. Autonomie: het naar eigen inzicht regelen besturen van de eigen aangelegenheden. Daarvan is sprake als regeling en bestuur plaatsvinden zonder dat de hogere bijzondere wet dat vraagt.

Maar: daarvan is ook sprake als de Provinciewet of de Gemeentewet dat vraagt

Autonomie is dus op eigen initiatief van bijv. de gemeente of provincie zoals o.a. locale

strafvoorschriften. Dit is te vinden in art. 124 lid 1 GW.

2. Medebewind: regeling en bestuur worden door een hogere regeling gevorderd. Daarvan is

sprake als een bijzondere wet nadere regeling of bestuur door het gemeente- of provinciebestuur
eist. Medebewind is dus wanneer een gemeente of provincie wordt uitgenodigd om iets aan te gaan

pakken en is te vinden in art. 124 lid 2 GW.

Op dit moment is er een ontwikkeling van autonomie naar steeds meer medebewind.

De middelen om in te grijpen: interbestuurlijk toezicht. -> art. 132 lid 4 GW = het vernietigingsrecht: wanneer een besluit van bestuur in strijd is met het algemeen belang of in strijd is met het recht dan kan deze bij Koninklijk Besluit worden vernietigd.

VB: vloekverbod in bepaalde gemeenten: deze werd bijvoorbeeld vernietigd door de eenheidsstaat (het was in strijd met de vrijheid van uiting van de gevoelens). Dit vernietigen gebeurt eigenlijk nooit.

Dit toezicht kan preventief (art. 132 lid 3 GW) en repressief (art. 132 lid 4).

Organen van provincie en gemeenten

Nederland bestaat uit verschillende lichamen die taken uitvoeren. Maar onder die lichamen vallen weer bepaalde organen.

Lichaam = Provincie / Gemeenten

Orgaan = Provinciale Staten / Gemeenteraad

Deze organen zijn: - Volksvertegenwoordiging van de P en G door middel van verkiezingen, eens in de 4
jaar (art. 129 GW)

- Hoofd van de gemeente / provincie (art. 125 GW)

- Aantal leden hangt af van inwoneraantal (art. 8 Provw / Gemw)

Hun taken: - Controleren van het gemeentelijke bestuur, gemeenteraad kan wethouders ontslaan
wanneer ze niet tevreden zijn over hun functioneren

- Gemeenteraad maakt lokale verordeningen; waar ligt de grens met wat de

Gemeenteraad mag doen?

- Gemeenteraad stelt de begrotingen vast = budgetrecht: waar gaan de lokale

belastingen heen?

Bevoegdheid van de gemeenteraad? Zij stellen verordeningen vast, zij hebben autonome bevoegdheid zoals bijvoorbeeld het blowverbod.

Het is dus heel belangrijk dat deze organen democratisch verkozen worden.

Lichaam = Provincie / Gemeente

Orgaan = Gedeputeerde Staten / College van B&W (Burgemeester & Wethouders)

- Het dagelijks bestuur

- Een samengesteld ambt van wethouders en de burgemeester. De burgemeester is de
voorzitter en tevens lid van het college. Heeft hij hierin nou veel te zeggen? Hij wordt door
de regering benoemd, verdere taken verschillen per gemeente. (Wethouders worden door
de raad benoemd en door hen ontslagen = art. 35 GW)

Burgemeester wordt bij Koninklijk Besluit benoemd voor 6 jaar en is tevens voorzitter van

de gemeenteraad maar is hier géén lid van!!

- College heeft een verantwoordingsplicht aan de raad over het bestuur dat zij instellen (art.
169 Gemw)

Provincie = Commissaris vd Koning + gedeputeerden

- CdK wordt door de regering benoemd en is voorzitter

- Gedeputeerden worden door de Provinciale Staten benoemd

Gedeputeerden hebben, net als wethouders, zelfstandig niks te zeggen/geen bevoegdheden. Dit is altijd alleen het college als geheel = het collegialiteitbeginsel

Grenzen van de regelgevende autonome bevoegdheid van de gemeenteraad

1. Territoriale grens: enkel hun eigen gebied

2. Benedengrens = verhouding gemeenteraad tot de privésfeer van de burger

‘De bijzondere belangen der ingezetenen’: reikt het toch de privésfeer van de burger? Dan wordt het

onverbindend verklaard.

VB: Wilnisse Visser: De gemeente Wilnisse gaf aan dat er niet meer op zondag gevist mocht

worden. Deze regeling werd onverbindend verklaard door de Hoge Raad. De verordening gold namelijk voor als plekken terwijl enkel openbare plekken bedoeld werden (was dus een formuleringsfout). Hierdoor reikte de bepaling de privésfeer van de individuen.

3. Bovengrens = de verhouding van de gemeenteraad ten opzichte van de hogere regelgeving

Gemeenteraad moet rekening houden met de hogere wetten (zoals de Opiumwet)

Onder die bovengrens bestaan 2 situaties:

1. De hogere wet bestaat; Dan mag de gemeente die aanvullen. = posterieure verordening (art. 121 GW)

Die posterieure verordening kan enkel wanneer:

- ze hetzelfde onderwerp hebben: het object en motief moeten gelijk zijn. De grenzen hiervan blijken
uit het arrest Emmense baliekluivers: Emmen had last van hangjongeren die altijd op de brug
bleven hangen. Er volgde een verordening die zei ‘je mag niet stilstaan op bruggen’. Toen kwam

de Wegenverkeerswet die aangaf ‘je mag niet zonder noodzaak stilstaan op bruggen’. Er kwam
een rechtszaak en de hangjongeren krijgen de verordening tegen zich. Advocaat geeft aan dat de

verordening is komen te vervallen door de hogere regelgeving i.v.m. hetzelfde onderwerp dus dat

de hangjongeren moeten worden vrijgesproken van alle rechtsvervolging. Nee, zegt de Hoge

Raad: het is hier niet hetzelfde onderwerp. Het object is gelijk maar het motief is anders bedoeld.

(Gemeente doelde op de hangjongeren en Wegenverkeerswet wilde het verkeer bevorderen)

- Het mag dus aangevuld worden door gemeenten. Uitzonderingen hierop zijn:

- Wanneer de hogere regelgeving uitputtend is bedoeld (VB: de verordening van het
blowverbod; de Opiumwet heeft het blowen al geregeld en die wet is uitputtend bedoeld.
Het is dus niet de bedoeling dat hier nog verordeningen over komen en die werd dan ook
onverbindend verklaard)

- Wanneer de verordening de hogere regelgeving doorkruist

2. De verordening bestaat; De hogere regelgeving ontstaat over hetzelfde onderwerp = anterieure

verordening (art. 122 Gemw).

Wanneer dit gebeurt, dan komt de verordening altijd te vervallen van rechtswege (maakt dus ook

niet uit of deze uitputtend bedoeld was). Wil de gemeente de verordening nog steeds, dan moeten

zij die opnieuw vaststellen en dan wordt het dus weer een posterieure verordening.

In het belang van de ‘eenheidsstaat’ beschikt de centrale overheid over bepaalde instrumenten om in te grijpen als decentrale overheden dat eenheidsbelang schaden. We noemen dat interbestuurlijk toezicht: toezicht van de ene bestuurslaag op de andere. Toezicht kan vooraf of achteraf plaatsvinden.

- Vooraf: preventief toezicht, bijv. goedkeuring

- Achteraf: repressief toezicht, bijv. vernietiging

De burgemeester

Hij heeft steeds meer bevoegdheden gekregen de laatste jaren. Voorbeelden hiervan zijn:

1. Woningsluiting (Drugspand Venlo, art. 174a Gemeentewet)

2. Wet bestuurlijke ophouding = mogelijkheid om hooligans tijdelijk vast te houden = art. 154a en 176a
Gemeentewet)

3. Preventief fouilleren = art. 151b Gemeentewet

4. Cameratoezicht 2005 = art. 151c Gemeentewet

5. Voetbalwet 2010 = Gebeidsontzegging, groepsverbod (je mag niet meer met meer dan 3 anderen samen
op straat zijn ‘zonder redelijk doel.

6. WOM (Wet openbare manifestaties) = Er is een kennisgevingsplicht, de gemeenteraad kan hier regels
over stellen en het eventueel tegenhouden, maar: niet over de inhoud!!

Werkgroep week 7

Aantekening vooraf:

Eenheidsstaat = het landelijke bestuur heeft alle bevoegdheden en verdelen die onder.

Federale staat = de staat heeft geen bevoegdheden maar de deelstaten kunnen die aan hen geven.

Nederland is dus een eenheidsstaat met veel bevoegdheden voor de gemeenten, provincies en waterschappen. Vandaar dat Nederland een gedecentraliseerde eenheidsstaat is.

 

1. Welke organen staan aan het hoofd van de provincie en de gemeente?

Aan het hoofd van de provincie staan de provinciale staten. = art. 125 lid 1 GW

Het provinciaal bestuur bestaat uit provinciale staten, gedeputeerde staten en de commissaris van

de Koning zoals aangegeven is in art. 125 lid 2

Aan het hoofd van de gemeente staat de gemeenteraad. = art. 125 GW.

Verder maken het college van burgemeester en wethouders en de burgemeester deel uit van het

bestuur van de gemeente.

Art. 7 Gemw/Provw = Provinciale staten en raad vertegenwoordigen de bevolking  De gemeentewet en de provinciewet komen bijna geheel met elkaar overeen.

 

2. Waaruit blijkt de sterke positie van de burgemeester?

De burgemeester is voorzitter van de raad, dus geen lid en heeft geen stemrecht. art. 9 Gemeentewet

Ook voorzitter en tevens lid van het college van burgemeester en wethouders (en dus een stem in de besluitvorming) --> art. 34 Gemeentewet.

Zie verdere taken --> art. 170 Gemeentewet.= hoofdstuk 11. Ook hoofdstuk 4 gaat over de burgermeester als orgaan (ontslag, benoeming etc)

De burgemeester wordt bij koninklijk besluit benoemd voor 6 jaar. --> Art. 61 Gemeentewet.

Hij heeft dus een sterke positie omdat hij niet enkel de uitvoerende macht is, terwijl hij wel lid is, maar ook ‘wetgevende macht’ aangezien hij voorzitter is -> Zijn bevoegdheden staan in hoofdstuk 11 vd Gemeentewet. Verdere informatie over de burgemeester staat in hoofdstuk 4 Gemeentewet.

Dus gemeente(bestuur) bestaat uit: Gemeenteraad, College B&W en burgemeester Art. 125 Gemeentewet

Provincie bestaat uit: Provinciale Staten, Gedeputeerde Staten en de Commissaris van de Koning

CdK vergelijkbaar met de burgemeester maar dan voor de provincie.

Dus:

Wie zit er in? Gemeenteraad = hoofdstuk 2 || College B&W = hoofdstuk 3 || burgemeester = hoofdstuk 4

Wat mogen ze doen? GR = hoofdstuk 9 || College B&W = hoofdstuk 10 || burgemeester = hoofdstuk 11

Burgemeester heeft dus een rol in de gemeenteraad, college B&W, of als burgemeester zelf (noodverordeningen bijv.)

 

3. Stel, Joram en Geert gaan samenwonen. Ze hebben samen een nieuw huis gekocht in Tulpendam. Ze zijn erg blij met deze nieuwe stap in hun relatie. Helaas ondervinden ze snel problemen in de wijk. Hun auto’s worden bekrast, de voortuin wordt vernield en er worden eieren tegen het huis gegooid. De treiterijen zorgen er al voor dat Joram en Geert zich niet fijn voelen in de buurt, maar dan wordt Geert als hij na een dag werken thuiskomt opgewacht door drie mannen met bivakmutsen; ze slaan hem in elkaar, ze schelden hem uit om zijn seksuele geaardheid en roepen dat hij met zijn “homovriendje” maar ergens anders moet gaan wonen. Voor Geert en Joram is de maat vol en zij doen aangifte bij de politie van de vernielingen en de mishandeling, maar de politie kan weinig doen. Zij kan niet achterhalen wie erachter zit. De mannen gaan zelfs op bezoek bij burgemeester Schaapsen, maar die zegt ook dat hij de gang van zaken betreurt, maar dat het nu eenmaal lastig is om hier iets aan te doen. Hij wenst ze verder veel sterkte.

Geert en Joram zijn zeer ontevreden over de gang van zaken. Ze zoeken de media op en de gemeenteraad van Tulpendam raakt van alles op de hoogte. Er zijn al eerder twijfels ontstaan over de daadkracht van burgemeester Schaapsen en het komt aan op een stevig debat bij de eerstvolgende raadsvergadering over de aanpak van homogeweld in de gemeente.

 

3a. Kan de gemeenteraad de burgemeester ontslaan? Verwijs naar de relevante artikelen in de Gemeentewet.

Art. 61b lid 1 Gemeentewet: bij koninklijk besluit = de regering. (Wordt de RvS gehoord, dan zou het een AmvB zijn = Groot KB) Rvs hoeft niet gehoord te worden want in het artikel wordt enkel een Koninklijk besluit gegeven.

Het artikel zegt dat hij te allen tijde bij KB kan worden ontslagen, lid 2 geeft de redenen: Indien…..

Het verklaren van een verstoorde verhouding -> Hij kan dus niet door de raad ontslagen worden. De raad kan wel in geval van een verstoorde verhouding tussen de burgemeester en de raad een aanbeveling tot ontslag zenden aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninklijke relaties --> Art. 61b lid 2. Daartoe moet de raad eerst overleg voeren met de commissaris van de Koning en vervolgens verklaren dat van een verstoorde verhouding sprake is -->Art. 61b lid 3.

Daarna kan over een aanbeveling tot ontslag besloten worden, waarbij de wet een zekere ‘bezinningstermijn’ geeft (tussen 2 weken en 3 maanden) voordat de aanbeveling kan worden vastgesteld = Art. 61b lid 4.

Advies wordt verleend aan de minister door de CvK over de zogenoemde ‘verstoorde verhouding’ die aangegeven was. = lid 6 -> Negatief advies dan zal de minister de burgemeester haast wel moeten ontslaan. = lid 7: De minister mag in zijn voordracht aan de Koning alleen van de aanbeveling van de raad afwijken op gronden ontleend aan het advies dat de commissaris aan hem heeft uitgebracht, dan wel op andere zwaarwegende gronden. (dus ontslag tenzij zwaarwegende gronden)

Minister heeft dus beperkte vrijheid. Als de gemeenteraad vindt dat er sprake is van een verstoorde verhouding, dan moet de raad minimaal 2 weken wachten, voordat ze een aanbeveling tot ontslag zenden.

Dus de gemeenteraad kan hier de burgemeester niet ontslaan.

 

3b. Na uitleg van burgemeester Schaapsen besluit de gemeenteraad dat daarmee de kous af is. De Tweede Kamerfractie van de Vrijzinnige Partij Nederland (VPN) neemt met verbazing kennis van deze uitkomst. Leden van deze fractie willen de bevoegdheid tot ontslag van een burgemeester uit te breiden en werken daartoe een wetsvoorstel uit. Op grond van het voorstel kan de Minister van BZK een burgemeester ontslaan, zonder betrokkenheid van de gemeenteraad, als er ernstige bezwaren zijn ontstaan over diens geschiktheid voor de functie van burgemeester.

Hoe verhoudt de door de VPN voorgestelde wijziging zich tot de uitgangspunten van decentralisatie?

Een of meerdere leden van de Tweede Kamer kan een voorstel aanhangig maken.

Wie kan indiener zijn van een wetsvoorstel? = regering en de Tweede kamer = art 82 lid 1.-> hij kan dit intrekken wanneer het nog niet door Eerste kamer heen is .

Art 86 lid 2 gaat over het aanhangig maken (een lid legt zijn voorstel voor aan de TK) - > die kunnen hem vervolgens dan indienen.

Minister kan zonder tussenkomst van de raad een burgemeester ontslaan. Dat kan nu niet. In dit geval is de gemeenteraad tevreden met burgemeester maar de minister niet. De invloed van de gemeenteraad valt dus weg en dit is in strijd met decentralisatie. -> De burgemeester zou anders werken naar de wil van de minister

 

4a. Welke bevoegdheden heeft een wethouder?

Wethouders hebben zelfstandig geen bevoegdheden, alleen als orgaan College van B&W. = Art. 160 Gemeentewet

- Het college kan een of meer leden van het college machtigen tot uitoefening van een of meer van zijn bevoegdheden, tenzij de regeling waarop de bevoegdheid steunt zich daartegen verzet. = art. 168 lid 1 Gemeentewet.

- Een krachtens machtiging uitgeoefende bevoegdheid wordt uit naam en onder verantwoordelijkheid van het college uitgeoefend. = art. 168 lid 2 Gemeentewet

Taken die horen bij het dagelijks bestuur van de gemeente + uitoefening van bestuursdwang. --> Art. 125 Gemeentewet.

 

4b. Kan een wethouder door de raad ter verantwoording worden geroepen?

‘Het college en elk van zijn leden afzonderlijk zijn aan de raad verantwoording schuldig over het door het college gevoerde bestuur.’ Art. 169 lid 1 Gemeentewet

Wethouders op basis van machtiging: kan het hele college ter verantwoording worden geroepen. Elk besluit wordt namelijk als college genomen. Ook al heeft hij er eigenlijk niks mee te maken, dan ben je mede verantwoordelijk voor het besluit.
Wethouders lijken in dit geval dus op de ministers.

 

4c. Geldt ten aanzien van de wethouder in zijn verhouding tot de gemeenteraad de vertrouwensregel op dezelfde manier waarop die geldt in de relatie tussen een minister en het parlement? Of zijn er verschillen?

Tussen raad en wethouder geldt, net als tussen Tweede Kamer en minister, de vertrouwensregel. Verliest de wethouder het vertrouwen, dan moet hij aftreden. Art. 49 Gemeentewet (Voor provincie is het dus art. 49 van de provinciewet).

Verschil:

Minister is bij motie van wantrouwen verplicht om zijn ontslag in te dienen in het ongeschreven recht.

Bij de wethouder is hij niet verplicht zijn ontslag aan te bieden, maar de raad kan dan de

wethouder wel ontslaan. Het is dus een sanctie als een wethouder niet opstaat uit zichzelf (Verschil is dus dat de gemeenteraad wel kan ontslaan maar de Staten-Generaal kan dat niet bij een minister)

Bij motie van wantrouwen tegen de burgemeester, is de burgemeester niet verplicht om op te stappen. Er geldt enkel een speciale procedure, namelijk de aanbeveling etc. --> Art. 61b Gemeentewet.

Nog een verschil:

Gemeenteniveau is geschreven recht

Op rijksniveau is het ongeschreven, gewoonterecht

 

5. Stel, de gemeente Tulpendam heeft te kampen met straatroven, vooral na zonsondergang. Inmiddels zijn op verschillende plekken in het dorp camera’s opgehangen, maar omdat de overvallers capuchons met bontkragen dragen is het onmogelijk om de daders te pakken. In de gemeenteraad dringt raadslid Davids erop aan dat de volgende bepaling aan de APV wordt toegevoegd:

Het is verboden om tussen 19.00 uur ’s avonds en 6.00 uur ’s ochtends een hoofddeksel te dragen.”

 

5a. Welk orgaan is in beginsel bevoegd om dergelijke algemeen verbindende voorschriften te maken?

De gemeenteraad (Art. 127 GW en art. 147 jo. 149 Gemeentewet) mag worden gezien als een wet in materiële zin en dus een algemeen verbindend voorschrift.
 

APV = algemene verordening, soort van wetboek voor de Gemeente (elke gemeente heeft zijn eigen). Hiernaast mag de gemeente ook losse verordeningen vaststellen.

 

5b. Is bij het opnemen van de nieuwe bepaling in de APV sprake van autonomie of medebewind?

= Autonomie want de gemeentewet is gemaakt door de formele wetgever: art. 124 GW: autonomie is huishouding van de gemeente als het gevorderd wordt. Ze kunnen zelf bepalen wat zij noodzakelijk vinden in de gemeente.

(Zegt een bijzondere wet dat de gemeenteraad of de burgemeester iets moet doen? Dan is dat medebewind.)

 

5c. Lees het Wilnisse Visser-arrest van de Hoge Raad (bijlage bij de werkgroepvragen) en bekijk de bijbehorende jurisprudentieclip op Blackboard. Beredeneer of het gemeentelijk verbod, genoemd in de casus, geoorloofd is. Citeer de relevante passage van het arrest ter onderbouwing.

Hij was aan het vissen op openbaar water op zondag. Zijn advocaat voerde aan dat de hele verordening niet mocht omdat de bepaling te algemeen was. (Zie bijlage). De bepaling van Tulpendam is daarmee ook te ruim geformuleerd. Dit is de ondergrens van de bevoegdheid van de gemeente.

Bovengrens: art. 121 en 122 Gemw: anterieur en posterieur.

1. De hogere wet bestaat; Dan mag de gemeente die aanvullen. = posterieure verordening (art. 121 GW)

Die posterieure verordening kan enkel wanneer:

- ze hetzelfde onderwerp hebben: het object en motief moeten gelijk zijn. De grenzen hiervan blijken
uit het arrest Emmense baliekluivers: Emmen had last van hangjongeren die altijd op de brug
bleven hangen. Er volgde een verordening die zei ‘je mag niet stilstaan op bruggen’. Toen kwam

de Wegenverkeerswet die aangaf ‘je mag niet zonder noodzaak stilstaan op bruggen’. Er kwam
een rechtszaak en de hangjongeren krijgen de verordening tegen zich. Advocaat geeft aan dat de

verordening is komen te vervallen door de hogere regelgeving i.v.m. hetzelfde onderwerp dus dat

de hangjongeren moeten worden vrijgesproken van alle rechtsvervolging. Nee, zegt de Hoge

Raad: het is hier niet hetzelfde onderwerp. Het object is gelijk maar het motief is anders bedoeld.

(Gemeente doelde op de hangjongeren en Wegenverkeerswet wilde het verkeer bevorderen)

- Het mag dus aangevuld worden door gemeenten. Uitzonderingen hierop zijn:

- Wanneer de hogere regelgeving uitputtend is bedoeld (VB: de verordening van het
blowverbod; de Opiumwet heeft het blowen al geregeld en die wet is uitputtend bedoeld.
Het is dus niet de bedoeling dat hier nog verordeningen over komen en die werd dan ook
onverbindend verklaard)

- Wanneer de verordening de hogere regelgeving doorkruist

2. De verordening bestaat; De hogere regelgeving ontstaat over hetzelfde onderwerp = anterieure

verordening (art. 122 Gemw).

Wanneer dit gebeurt, dan komt de verordening altijd te vervallen van rechtswege (maakt dus ook

niet uit of deze uitputtend bedoeld was). Wil de gemeente de verordening nog steeds, dan moeten

zij die opnieuw vaststellen en dan wordt het dus weer een posterieure verordening.

Image

Access: 
Public

Image

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Check the related and most recent topics and summaries:
Institutions, jobs and organizations:
Activity abroad, study field of working area:

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Law Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
1221