ABRvS 11 december 2013, Administratiefrechtelijke Beslissingen (AB) 2014/99, m.nt. Damen (Verwijderen fietsen in Utrecht) - Arrest

Onderwerp

Beleidsregelgeving

Relevante artikelen

art. 1:3 lid 4 Awb

Casus

In casu gaat het om de verwijdering en opslag van verkeerd geparkeerde fietsen in het stationsgebied van Utrecht. Een toezichthouder van de gemeente had geconstateerd dat de fietsen van appellanten in strijd met artikel 2:32 van de APV stonden gestald in het stationsgebied. Beide fietsen stonden, aan elkaar vastgebonden, gevaarlijk gestald voor een nooduitgang, waar ter plaatse een wit kruis was aangebracht. Om die overtreding ongedaan te maken is directe bestuursdwang toegepast door de fietsen te voorzien van een rood label om appellanten gedurende een half uur in de gelegenheid te stellen de fietsen zelf te verwijderen. Na een half uur is overgegaan tot verwijdering en opslag van de fietsen.

Het bezwaar van appellant is ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het door appellant daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak heeft de appellant hoger beroep ingesteld. De appellant voert aan dat de rechtbank heeft miskend dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de fietsen in strijd met artikel 2:32, lid 1d van de APV stonden gestald in het stationsgebied. Daartoe voert hij aan dat uit de door de toezichthouder gemaakte foto’s volgt dat de fietsen de nooduitgang niet blokkeerden en dus niet gevaarlijk stonden gestald. Ook betoogt hij dat de rechtbank ten onrechte geen overweging heeft gewijd aan zijn betoog dat het college het beleid dat het voert voor de stalling van fietsen onjuist heeft toegepast. Hij voert daartoe aan dat de fietsen niet gevaarlijk, maar hoogstens hinderlijk waren gestald, zodat deze pas na 24 uur verwijderd hadden mogen worden. Als deze wel gevaarlijk waren gestald, dan hadden de fietsen na een half uur moeten worden verwijderd, en niet al na drie minuten.

Rechtsvraag

Wanneer is er sprake van een beleidsregel in de zin van art. 1:3 lid 4 Awb?

ABRvS

Volgens de Afdeling heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant artikel 2:32 van de APV heeft overtreden. Daarom kon het college handhavend optreden.

De appellant heeft betoogd dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op zijn betoog dat het college het gevoerde handhavingsbeleid inzake verkeerd gestalde fietsen onjuist heeft toegepast. Uit het besluit en uit hetgeen het college ter zitting bij de rechtbank heeft verklaard volgt, dat de fietsen niet na een half uur, maar al 3 minuten na constatering en bevestiging van het rode label zijn verwijderd, wat in strijd is met het op de website gepubliceerde beleid. Volgens de Afdeling stelt de appellant terecht dat de rechtbank in zijn uitspraak niet op dit onderdeel van zijn betoog is ingegaan.

Leerstuk

Van een beleidsregel in de zin van artikel 1:3 lid 4 Awb is eerst sprake als deze is vastgesteld bij besluit. De appellant heeft een uitdraai overgelegd van de website van de gemeente Utrecht uit de “vraag en antwoord”-sectie van het Digitaal loket, waaruit volgt hoe de gemeente omgaat met hinderlijk en gevaarlijk gestalde fietsen en waarin het tijdbestek waarbinnen deze worden verwijderd staat aangegeven. Niet is gebleken dat dit document is vastgesteld bij een besluit, zodat het niet kan worden aangemerkt als een beleidsregel in de zin van artikel 1:3 lid 4 Awb. De Afdeling is echter wel van oordeel dat betrokkenen er in beginsel van mogen uitgaan dat de in dat document neergelegde richtlijnen door het college worden toegepast bij de besluitvorming omtrent overtreding van artikel 2:32 lid 1 APV. Deze moeten worden geduid als een vaste gedragslijn die als zodanig bij de beoordeling wordt betrokken. Daarom is het besluit onvoldoende gemotiveerd en heeft de rechtbank dit ten onrechte niet onderkend.