Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>

Oefententamen bij Inleiding in de Methodologie en Statistiek aan de Universiteit Leiden - 1 - Exclusive

MC-vragen

Vraag 1

We onderzoeken in een steekproef van 132 personen de houding ten aanzien van de uitzending van troepen naar Eritrea. In totaal zijn 96 respondenten voor uitzending. Het blijkt dat van de 79 mannen in de steekproef er 48 voor interventie zijn. Wat is de beste conclusie?

  1. Mannen en vrouwen zijn in gelijke mate voor uitzending.
  2. Mannen zijn relatief meer voor uitzending.
  3. Vrouwen zijn relatief meer voor uitzending.
  4. Meer mannen zijn voor uitzending.

Vraag 2

In een onderzoek wordt gekeken naar het verband tussen sekse, leeftijd en sociale weerbaarheid. Welke van deze variabele(n) kunnen in psychologisch onderzoek uitsluitend een rol spelen alsonafhankelijke variabele?

  1. Sekse
  2. Leeftijd
  3. Sekse en Leeftijd
  4. Alle drie de variabelen kunnen zowel als afhankelijke al onafhankelijke variabelen optreden.

Vraag 3

In een onderzoek naar de inwonenden van strafinrichtingen in Nederland wordt de steekproef als volgt getrokken. Eerst trekt men at random een aantal inrichtingen uit de complete lijst van Nederlandse strafinrichtingen. Uit elk van die inrichtingen wordt vervolgens at random een aantal inwoners getrokken. Dit is een:

  1. Sample random steekproef
  2. Cluster sample
  3. Gestratificeerde steekproef
  4. Multistage sample

Vraag 4

De levensduur van gloeilampen is volgens opgave van de fabrikant normaal verdeeld met een gemiddelde van 480 uur en een standaardafwijking van 50. Iemand heeft bijgehouden dat hij in zijn leven 200 gloeilampen heeft gekocht en dat 20% ervan binnen 400 uur vervangen moesten worden. Om te kijken of hij daarmee geluk heeft gehad, gaat hij na hoeveel lampen aan vervanging toe zijn volgens de informatie van de fabrikant.

  1. De man heeft geluk gehad, want volgens de opgave zouden er na 400 uur 11 stuk moeten zijn
  2. De man heeft pech gehad, want volgens de opgave zouden er na 400 uur 11 stuk moeten zijn
  3. De man heeft geluk gehad, want volgens de opgave zouden er na 400 uur 44 stuk moeten zijn
  4. De man heeft pech gehad, want volgens de opgave zouden er na 400 uur 44 stuk moeten zijn

Vraag 5

Gegeven zijn de 110-meter tijden van een sprinter uit de laatste vier wedstrijden: 10.9,  11.2, 11.0 en 11.3. Wat is de standaarddeviatie van deze resultaten?

  1. 0.10
  2. 0.158
  3. 0.183
  4. 0.316

Vraag 6

Een bedrijfspsycholoog is voor 200 managers nagegaan wat hun bloeddruk (X) is en hoeveel winst (Y) hun bedrijf maakt. Voor deze gegevens berekent hij het gemiddelde, de variantie en de covariantie: Gem. X=80 , Gem. Y =60, SX2 = 25, SY2 = 36 en de Covariantie = -15

Welke waarde heeft r?

  1. -0.50
  2. 0.50
  3. -0.17
  4. 0.17

Vraag 7

We willen een bepaalde variabele Y verklaren uit een andere variabele X. Wat geldt in dat verband voor de betrokken kwadratensommen?

  1. SS (Tussen) = SS (Y) + SS (Binnen)
  2. SS (Y) = SS (Binnen) + SS (Binnen)
  3. SS (Binnen) = SS (Tussen) + SS (Y)
  4. Geen van de eerste drie alternatieven

Vraag 8

Een vervoerspsycholoog heeft vastgesteld dat tussen de rijsnelheid (X in km/u) en het aantal ongelukken (Y per jaar) die motorbestuurders maken het volgende verband bestaat: Gem. Y =1 + 0.05*x

Je weet dat Jansen gewoonlijk met een snelheid van 160 km per uur rijdt. Hoeveel ongelukken zal hij per jaar maken?

  1. 80
  2. 81
  3. 9
  4. 8

Vraag 9

Leary noemt een aantal voor- en nadelen van open versus gesloten vragen. Bezie de volgende twee stellingen:

I. Een nadeel van gesloten vragen is, dat de respondent bepaalt wat een relevant antwoord is.

II. Een nadeel van gesloten vragen is, dat ze de onderzoeker meer tijd kosten.

Hier geldt:

  1. Beide stellingen zijn juist
  2. Alleen I is juist
  3. Alleen II is juist
  4. Beide stellingen zijn onjuist

Vraag 10

Iemand beweert over een bepaalde variabele dat het verschil tussen de scores van Jan en Carly tweemaal zo groot is als het verschil van Jan met Mandy. Wat is het meetniveau dat deze persoon tenminste aan deze variabele toekent?

  1. Nominaal
  2. Ordinaal
  3. Interval
  4. Ratio

Vraag 11

Van elf willekeurig gekozen studenten is direct na afloop van tentamen M&T nagegaan hoeveel van de 40 vragen zij goed beantwoord hebben. Deze scores zijn weergegeven in onderstaande stemplot.     

0 | 2 6 6     

1 | 0 8 9    

2 | 1     

3 | 4 6 8 9

Bepaal de waarde van de Mediaan. Deze is gelijk aan:

  1. 19
  2. 9
  3. 19.5
  4. 5.5

Vraag 12

We vergelijken de gemiddelden van drie groepen met elkaar en willen de verklaarde variantie bepalen. De groepsgemiddelden zijn 4.2, 6.1 en 8.3, terwijl het groot gemiddelde (over alle personen berekend) 6.3 is. Hoe groot is de bijdrage van een persoon in de eerste groep aan de tussenkwadratensom (SS(tussen))?

  1. 4.2
  2. 4.2²
  3. -(2.1)²
  4. (-2.1)²

Vraag 13

Betrouwbaarheid heeft betrekking op ...fouten; je kunt mate waarin deze fouten aanwezig zijn / een rol spelen, constateren door middel van ...Wat moet op de stippeltjes staan?

  1. Systematische; herhaalde meting
  2. Systematische; meting met twee verschillende instrumenten
  3. Toevals-; herhaalde meting
  4. Toevals-; meting met twee verschillende instrumenten

Vraag 14

Wanneer een hypothese ontstaat doordat een onderzoeker in de gegevens van eerder onderzoek een bepaalde samenhang meent te zien, is sprake van:

  1. Deductie
  2. Falsificatie
  3. Strong inference
  4. Empirische generalisatie

Vraag 15

De variabele Gewicht is in de populatie van Anorexia patiënten die onder behandeling zijn normaal verdeeld met gemiddelde 47 en variantie 23.04. Hoe groot is de kans dat voor het gewicht van een willekeurig gekozen persoon uit deze populatie geldt: 40 <Gewicht <50?

  1. 0.6636
  2. 0.8078
  3. 0.8327
  4. 0.9812

Vraag 16

Als we een behoorlijke correlatie vinden tussen twee numerieke variabelen, b.v. 0.78  terwijl inspectie van de bijbehorende puntenwolk laat zien dat het verband duidelijk kromlijnig is, dan geldt:

  1. dat er, ondanks de gevonden correlatie, eigenlijk geen verband is.
  2. dat er vermoedelijk wel een verband is, maar dat Pearson r niet het juiste middel is om te gebruiken.
  3. dat er vermoedelijk uitbijters zijn.
  4. dat de twee variabelen vermoedelijk niet normaal verdeeld zijn.

Antwoorden en uitkomsten

  • Ben je aangesloten bij JoHo, log dan in en lees verder. Nog niet aangesloten, sluit je dan hier aan.
  • Lees verder voor de antwoorden en uitkomsten bij de oefenvragen

Bron: 

  • Dit oefententamen is gebaseerd op het vak Inleiding in de methoden en technieken aan de Universiteit Leiden 
  • Bij dit vak is de voorgeschreven stof:
    • Introduction to Behavioral Research Methods van Leary
    • Statistical Methods for Psychology (Leiden edition) van Howell
    • Werkboek Inleiding in de Methodologie en Statistiek
Exclusive section of this page (for logged-in users):

Image

Access: 
Public

Image

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Check the related and most recent topics and summaries:
Study fields and working areas:

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org
Submenu: Summaries & Activities
Follow the author: Psychology Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
Search for summaries and study assistance

Select any filter and click on Apply to see results