Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>

Samenvatting AOP RUG jaar 2

Samenvatting AOP

 

Hoofdstuk 1 – organisatiepsychologie

 

Werk: tijd, geld, sociale contacten, bijdragen maatschappij à zelfwaardering

 

Gardner: goed werk (bijdragen omgeving) & slecht werk (eigen belangen)

Authenticity (echtheid): emotioneel geschikte, verantwoordelijke wijze leven à goed werk

 

Organisatiepsychologie: combi vaardigheden en kennis à leven (oa werk)

  • Organisationeel: sociale psychologie en gedrag organisaties (emotioneel, motivatie)
  • Human resources: werving en selectie
    • Personeelspsychologie: werving, selectie, promotie, training
  • Human engineering: capaciteiten en beperkingen

 

1876                Wundt à Cattell en Musterberg (economisch)

WOII                Stroming werving en selectie (testen)

Mayo               emoties werknemers: moeilijk, eentonig werk à revery obsession (piekeren à ongelukkig en          neiging verzetten)

Hawtorne        gedrag verandert omdat pp weten dat ze onderzocht worden à human resources (meer aandacht tevredenheid)

1960                individuele werknemers

Nu                   ook werkgroepen, organisaties en culturen

 

Cultuur: gebeurtenissen en objecten op zelfde manier zien en zelfde betekenis hechten

  1. Algemene cultuur: bv westerse cultuur (competitie en vrijheid)
  2. Nationale cultuur: bv nederlandse (feestdagen)
  3. Organisatie: bedrijf
  4. Groepscultuur: mensen waar je direct mee te maken hebt
  5. Kern: individu in het cultureel

 

Hofstede cultuurtheorie à 5 dimensies

  • Individualisme vs collectivisme
  • Vermijden onzekerheid (gemak in ongestructureerde situaties)
  • Oriëntatie (lang, kort)
  • Machtsafstand en acceptatie hiervan
  • Mannelijkheid/vrouwelijkheid (prestatie vs relatie)

 

Triandis à horizontale (afstand individuen klein) en verticale culturen (accepteert afstand)

 

 

Hoofdstuk 2 – statistiek en methodiek

 

Wetenschap à gebruikt methoden

Onderzoek

  • Experimenteel
  • Quasi-experimenteel
  • Niet-experimenteel
  • Kwalitatief (beschrijvend)
  • Kwantitatief

Triangulatie: gegevens uit verschillende bronnen samenbrengen

 

Experimentele controle: manipulaties variabelen

Statistische controle: door methoden controleren invloed andere variabelen

 

Inferentiele statistiek: conclusies trekken uit statistische data

Statistische artefacten: kenmerken van onderzoek die resultaten vertekenen

 

Meta-onderzoek: artefacten vergelijken

Micro-onderzoek: individueel gedrag

Macro-onderzoek: collectief gedrag

Meso-onderzoek: combi micro en macro (multi-leven/cross-level)

 

Betrouwbaarheid: consistentie van meting

  • Interne consistentie: mate waarin alle items zelfde construct meten (Cronbachs alfa)

 

Validiteit: onderzoek gemeten wat beoogd te meten?

  • Predictor: test, om andere variabele te voorspellen
  • Criterium: uitkomstvariabele die relevant is (bepaling predictor valide of niet)
  • Criterium validiteit: correlatie testscore met prestatiemeting
    • Gelijktijdig
    • Predictief: tijdsverloop
  • Inhoud validiteit: adequate afspiegeling door logisch redeneren
  • Construct validiteit: bedoelde eigenschappen meet

 

 

Hoofdstuk 3 – individuele verschillen

 

Verschillen dragen bij aan voorspellen en begrijpen van gedrag à differentiële psychologie

  • Cattell: IQ tests, mentale vermogens, psychometrie (schalen)

Aannames individuele verschillen meten

  • Persoon heeft verschillende kenmerken
  • Deze zijn relatief stabiel
  • Deze kunnen gemeten worden en zijn relevant

 

Intelligentie nodig à informatie actief manipuleren

G à algemene intelligentie: IQ, vaardigheden, persoonlijkheid

 

Vermogens

  • Intelligentie
  • Fysiek (cardiovasculair, spierkracht, beweging)
  • Psychomotorisch (coördinatie, reactietijd)
  • Sensorisch (zicht, tast, reuk, smaak, gehoor, waarneming van lichaam)

 

Persoonlijkheid: kleinere verschillen dan IQ, ook lange termijn voorspellen

  • Big Five: conscientiousness, extraversie, agreeableness, neuroticisme, openheid

    • Conscientiousness à achievement & betrouwbaarheid
  • Functionele persoonlijkheid: combinatie vijf factoren (breder) à conscientiousness bij veel autonomie en controle
  • Motivationele aspecten
  • Tellegen: big five + positieve en negatieve valentie

 

Kennis (à gerelateerd vaardigheden): feiten en informatie

  • Tactische kennis: actie gerelateerd en doelgericht, meer dan IQ (hoe) à procedureel
  • (wat) à declaratief
  • Ervaring: niveau specifiteit en modes metingen

 

Testbatterij: verzameling tests wordt afgenomen

Fairheid: waardeoordeel over gedragen bij testscores

 

Screening-out à uitsluiten psychopathologie

Screening-in à zoeken naar bijdragende eigenschappen

 

Assessment center: verzameling procedures voor evalueren en selecteren groep individuen

 

Werkvoorbeeld tests: gedragingen uitvoeren in situatie die voorkomt op werkvloer

Situatie beoordeling tests: meerdere scenarios à beste kiezen

 

Computer aangepast testen: computer onderzoekt niveau sollicitant à vragen binnen niveau

Routing test: elke sollicitant à niveau sollicitant bepalen

 

 

Hoofdstuk 4 – begrijpen prestaties

 

Prestatie: activiteiten/gedragingen relevant behalen doelen organisatie

Effectiviteit: evaluatie resultaten prestatie

Productiviteit: verhouding input (kosten) / output (effectiviteit)

 

Campbell (determinanten)

  • Declaratieve kennis (begrijpen wat nodig is)
  • Motivatie
  • Procedurele kennis en vaardigheden (weten hoe je moet uitvoeren)
  • (Aanpassing à flexibiliteit)

 

Criterium contaminatie: criterium bevat info niet gerelateerd aan wat beoogd te meten

Criterium tekort: ontbreekt info

Ultieme criterium: ideale meting

Werkelijke criterium: werkelijke meting

 

Organisationeel burgerschapsgedrag: uiterste best doen en extra inzetten voor anderen à atruisme en gegeneraliseerde meegaanbaarheid

  • Eerder bij veel autonomie en conscientiousness

Borman en Motowidlo

  • Contextuele prestatie: gedrag dat verder gaat, goed voor organisatie
  • Taakprestatie: bekwaamheid uitvoeren activiteiten

 

Metingen

  • Personeelsmetingen: gegevens verzameling (verzuim etc)
  • Objectieve metingen: resultaten van werk (aantal verkopen etc) à kwantitatief
  • Beoordelingsmetingen: evaluaties over effectiviteit à supervisie (Campbell)

 

Grote Acht Competenties à combi organisationeel burgerschap & aanpassingsgedrag

 

Contraproductief werkgedrag: tegen organisatie (destructief, eigen-, organisatiebelang)

  • Lordstown Syndroom: werk saboteren bij stress en frustratie
  • Persoonlijkheid sterk gerelateerd

 

Functieanalyse: belangrijkste taken en vaardigheden bij een functie

  • Taakgeorienteerd
  • Werknemergeorienteerd: kwaliteiten die werknemer nodig heeft (voorkeur)

KSOA: kwaliteiten nodig functie succesvol te vervullen

  • Assessment methoden die kwaliteiten meten

 

Frequentie à belang van de taak (cognitieve taakanalyse à meetbare eenheden)

  • Hardop-denken protocol: goed presterende werknemer denkstappen uitleggen

Persoonlijkheid gerelateerde functieanalyse: persoonlijksheidstrekken bij functie (PGPVF)

  • Modeling van competenties à verlengde functieanalyse

 

Beloning

  • Marktwaarde (vraag en aanbod)
  • Werkevaluatie (functietitels vergelijken) à relatieve waarde (lastig)

 

 

Hoofdstuk 5 – meten prestaties

 

Methoden meten prestaties

  • Objectieve gegevens
  • Beoordelingsgegevens
  • Personeelsgegevens
  • Werkvoorbeeld test (hands-on meetmethode) à zeer betrouwbaar
  • Walk-through test (hands-on) à stap voor stap uitvoering taak uitleggen

 

Prestatiemanagement: verband individueel gedrag en doelen organisatie à plaats prestatie

  • In overleg functioneren bepalen binnen geheel + verbeterpunten

    • Procedurele rechtvaardigheid
    • Distributieve rechtvaardigheid: verdeling uitkomsten/beloningen
    • Interpersoonlijke rechtvaardigheid: respect en waardering

Prestatiebeoordeling:

  • Een keer per jaar
  • Human resources
  • Overeenstemming over verbeterpunten à accepteren/weigeren

 

Landy en Farr à prestatiebeoordeling: proces model

Borman           à prestatiebeoordeling: inhoudsmodel (algemene niveau, simpel, weinig nut)

  • Algemeen: contextueel (bijdragen welzijn), taak, contraproductief
  • Beoordeling op gedrag, niet persoon

 

Prestatie-beoordelingsschalen: specifieke factor, betekenis antwoorden, beoordelaar begrijpt

Grafische-beoordelingsschalen: schaal hoog-laag

Gedragsobservatieschalen: gedrag turven

 

Gepaarde beoordelingen: n(n-1)/2

 

Vertekening beoordeling à severity error (te streng), leniency error (te makkelijk), central tendency error (te midden)

Halo-effect: op alle dimensies zelfde beoordeling geven à geen zwakke/sterke punten

 

 

Hoofdstuk 6 – personeelsbesluiten

 

Personeelsbesluiten: werven, selecteren, promoveren, ontslaan

  • Bruikbaarheid: economische kant – kostenbatenanalyses vergelijken
  • Fair
  • Valide: hoe succesvol aannemingsstrategie

 

Base rate: huidige werknemers – goede prestatie

Selectie ratio: sollicitanten – aannemen

Valse positieven: aannemen – geen succes

Valse negatieven: niet aannemen – wel succes

 

Normgerelateerd cut-off scores: index mensen die test doen

Criteriumgerelateerde cut-off scores: gewenste niveau

 

Besluitvorming

  • Klinisch: informatie combineren à beslissen relatieve waarde
  • Statisch: informatie combineren à beslissen wiskundige formule
  • Horde: geen ruimte voor compensatie

 

Multipele regressie à testscore combineren en onderling correleren met prestatiescore

  • Ruimte compensatie
  • Voorspeller en criterium scores

 

Discriminatie

  • Ongunstige (adverse) behandeling: intentioneel
  • Ongunstige (adverse) impact: niet intentioneel
  • 80%: 4/5ths rule à beschermde groep minder dan 80% à impact

 

 

Hoofdstuk 7 – training

 

Prestatieorientatie: willen goed doen in training en goede beoordeling krijgen

Mastery orientatie: compentie taak vergroten, fouten onderdeel training (leren)

 

Sociale leertheorie Bandura componenten

  • Self-efficacy
  • Doelstellingen
  • Feedback

 

Waarheidsgetrouwheid: mate waarin taak training = taak werk (fidelity)

 

Transfer

  • Horizontaal: verschillende settings
  • Verticaal: verschillende niveaus

 

Criteria evalueren

  1. Reactiecriteria
  2. Leercriteria
  3. Gedragscriteria
  4. Resultatencriteria

 

Solomon 4 design: pre, training, post; training post; pre, geen training post; geen training post

 

 

Hoofdstuk 8 – motivatie

 

Rol motivatie = motivatie * vermogen – situationele beperkingen = prestatie

 

Mens als rechter: mens niet volledig rationeel à zoeken informatie verantwoordelijk positieve/negatieve gebeurtenissen, kijkt naar opzettelijke acties à maakt keuze

 

ERG theorie (Alderfer): bestaan (existence), verwantschap (relatedness) en groei

 

Externe mechaniek theorie: reinforcement theorie: stimulus, respons, beloning

 

Bilijkheidstheorie (equity): gebaseerd op dissonantietheorie Festinger à onverenigbare gedachten à spanning: best doen spanning reduceren

  • Input / output

 

VIE: kosten/baten à geen aandacht persoonlijkheid en gevoelens

 

Doelstellingentheorie: intentioneel handelend (motivatie)

 

Controle theorie: vergelijken werkelijke prestatei en bepaalde standaard à gedrag aanpassen

 

Self-efficacy door

  • Sociale overtuiging
  • Ervaring beheersing
  • Fysiologische toestand (stress en vermoeiheid)
  • Modeling (vergelijkbare anderen)

 

Actie theorie: intenties à actieproces en actiestructuur (acties gevolg eerdere dingen)

 

 

Hoofdstuk 9 – werk en emotie

 

Mayo: positieve houding of stemming, door beoordeling of ervaring werk

Hawtorne: moraal en productie verbonden

 

Lawler theorie (lijkt bilijkheids): tevreden wanneer ontvangt denkt verdient

Waarde theorie (locke): relatieve belang aspect functie (promotie, salaris)

 

Succes bedrijf à werktevredenheid

 

Werktevredenheid meten: Job Descriptive Index (werk, salaris, promotie, mensen, supervisie)

Minnesota Satisfaction Questionnaire: onderscheid intrinsieke/extrinsieke tevredenheid

 

Gelaten werktevredenheid: verminderde bereidheid aanpassen, minder inzet

Constructieve werktevredenheid: verandering nastreven en motvaitei

 

Affectcircumplex: onplezierig-plezierig; actief-inactief

 

Binding (commitment): accepteren/geloven waarden organisatie, bereidheid inzetten doelen bereiken, sterke wens om te blijven

 

Job embeddedness (baaninsluiting): verzamelnaam bindingen organisatie, beroep, etc

 

Employee engagement: positieve werkgedachten met veel energie (tegengesteld burnout)

 

Progressiehypothese: terugtrekgedrag begint met te laat komen à ziekmelden, ontslag

 

Psychologische contracten: overtuigingen overeenkomst zichzelf en bedrijf (tijdens werving)

 

 

Hoofdstuk 10 – stress

 

Constructieve stress: eustress

Destructieve stress: distress

Algemene Aanpassings Syndroom: alarmreactie, verzetfase, uitputtingsfase (chronisch)

 

Gebrek voorspelbaarheid en controle (autonomie) à stress

 

Stressoren

  • Challenge-related: veel stress, potentieel winst
  • Hindrance-related: prestaties belemmeren

 

Niveau stress à mate prestatie: omgekeerde U hypothese

 

Eisen-controle model: werkeisen en individuele controle

 

Werkgerelateerde gezondheidspsychologie

  • Primair: stressoren elimineren of cognitieve herstructurering
  • Secundair: aanpassen reacties op onvermijdelijke stressoren (beperken schade)
  • Tertiair: genezen van negatieve effecten

 

Frustratie-agressie hypothese: ervaren van druk en weinig controle à frustratie en ontevreden à destructief gedrag

 

Gerechtigheidhypothese: waargenomen onrechtvaardigheid à agressie

 

 

Hoofdstuk 11 – eerlijkheid en diversiteit

 

Gerechtigheid en eerlijkheid: gebeurtenis of relatie beschrijven

Vertrouwen: overtuiging gedrag toekomst (verwachtingen)

  • Surveillance: boodschap werknemer onbetrouwbaar
  • Leidersgedrag: als leider onbetrouwbaar à werknemers ‘onbetrouwbaar’
  • Niet nagekomen verwachtingen: bv salaris

 

Positieve discriminatie: erkenning groepen onevenredig weinig present à verdeling evenrediger

 

 

Hoofdstuk 12 – leiderschap

 

Ontstaan leiderschap: leader emergence (extraversie)

 

Gedragsbenadering

  • Welwillendheid (considertation: wederzijds vertrouwen en respect)
  • Initieren van structuur (groepsactiviteiten en ordering, relatie leider/groep)

 

Contigentiebenadering (vooral behoefte consistente behandeling)

  • Steunend
  • Directief
  • Prestatiegericht
  • Deelnemend

 

Charisma: volger hypnotiseren à met hem vergelijken en voorbij streven; emotioneel gehecht

 

Authentiek leiderschap: integriteit en oprechtheid à niet projecteren nep personage

 

Hoofdstuk 13 – teams

 

Honeymoon effect: kwaliteitscirkel à bij elkaar komen problemen en ideeen bespreken: korte termijn positief, verdwijnt snel

 

Risky-shift fenomeen: groepen maken riskantere keuzes

 

Teamfases

  • Orientatie fase: elkaar en leren leren kennen en accepteren
  • Conflict-fase: niet eens over procedures en ontevredenheid
  • Structuur fase: cohesief geheel en rollen en waarden opgesteld
  • Werkfase: doelen behalen
  • Dissolution: taken voltooid en team uit elkaar

 

 

Hoofdstuk 14 - organisaties

 

Weber: bureaucratie ideale vorm organisate

  • Overdragen autoriteit
  • Controlespanne
  • Werkverdeling
  • Structuur

 

Klassieke organisatietheorie: er bestaat beste opbouw organisatie, onafhankelijk situatie

 

 

HUMAN RELATIONS THEORY

McGregor Theorie X en theorie Y

  • X: ondergeschikten controleren à organisatiedoelen bereiken
  • Y: ondergeschikten motiveren à doelen bereiken

Groei perspectief: natuurlijke groei bevorderd/tegengehouden door organisatie

  • Passief – actief, concreet – abstract, afhankelijk – onafhankelijk, weinig – veel vermogens

 

Mintzberg: bepaalde dingen kijken (centralisatie à 1 laag neemt beslissing)

  • Verantwoordleijk productie
  • Baas
  • Middenvelders: managers en mediatoren
  • Technici
  • Administratief

 

Systeemtheorie: prestatie afhankenlijk factoren buiten organisatie

 

Brontheorie: verbindingen met andere organisaties

Ecologische/evolutionaire: survival of the fittest

 

Cultuur: top-down

Klimaat: bottom-up

 

Organisatieculturen

  • Regiocentrisme: cultuur ouder combi lokale cultuur
  • Etnocentrisme: overheerst ouder cultuur
  • Geocentrisme: nieuw organisatiebeleid met wereldperspectief
  • Polycentrisme: lokale cultuur geaccepteerd

 

ASA model: trekt bepaalt soort mensen aan à cultuur roest vast en gebrek diversiteit

 

Organisationeel verandering

  • Ontdooien (bewust normen en waarden) à verandering à bevriezen
  • Bevriezen à rebalance à ontdooien

 

Episodisch: verandering opzettelijk ingezet

Continu: cumulatief

Image

Access: 
Public

Image

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Check the related and most recent topics and summaries:
Study fields and working areas:
Institutions, jobs and organizations:

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org
Submenu: Summaries & Activities
Follow the author: renskejonker
Statistics
Search for summaries and study assistance

Select any filter and click on Apply to see results