Hollende kleurling - Hof Amsterdam - 1977 - Arrest

Casus

Een persoon wordt in Amsterdam staande gehouden (art. 52 Sv) en gefouilleerd (art. 56 Sv) door twee opsporingsambtenaren (een politieagent en een marechaussee). Hij wordt door hun verdacht van het bezit van drugs.

De reden voor die verdenking was (verklaring politieagent) dat hij een kleurling was en tussen drie en vier uur ‘s nachts hard liep uit de richting van een café (Caribbean Nights) dat bij de politie bekend stond als een verzamelplaats van handelaren en gebruikers van drugs. Men vond geen drugs. Bij het fouilleren hield "verdachte" zijn linkerhand in zijn jaszak, ondanks verzoeken om zijn hand uit zijn jaszak te halen. Dit laatste was voor de beide opsporingsambtenaren zo verdacht dat men overging tot aanhouding en overbrenging door middel van vastpakken van "verdachte" naar het politiebureau. Daartegen heeft "verdachte" zich met geweld verzet. Tijdens de schermutseling die hierop volgde, haalde hij zijn hand uit de jaszak en liet daaruit een wikkel met heroïne vallen (bewijsmiddel). Verdachte wordt tenlastegelegd: wederspannigheid bij arrestatie (art. 180 Sr) en bezit van heroïne/diacetylmorfine (Opiumwet).

Rechtsvragen

  1. Wanneer bestaat er een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit (art. 27 Sv)?
  2. Hoe zit het bij afwezigheid van dit redelijk vermoeden met bewijsmiddelen en verzet door "verdachte" tegen de arrestatie?

Hof Amsterdam

  1. Het op bovengenoemde tijd en plaats een kleurling hard zien lopen, komende uit de richting van een de politie bekende verzamelplaats van handelaren en gebruikers van verdovende middelen levert noch een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit op noch ernstige bezwaren nodig voor fouillering. Dit wordt niet anders doordat "verdachte" zijn linkerhand in zijn linker jaszak bleef houden en de opsporingsambtenaren hierin aanleiding zagen hem vervolgens aan te houden en vast te pakken.
  2. Rechtsgevolg is dat de opsporingsambtenaren niet in de rechtmatige uitoefening van hun bediening waren en dat het gewelddadige verzet tegen de arrestatie dus geen schending van art. 180 Sr was; de "rechtmatige uitoefening .." is immers een bestanddeel van dit delict. Een ander rechtsgevolg is dat het staande houden en het fouilleren gebeurde in strijd met de wet. De aanhouding en de schermutseling waarbij het bewijsmiddel (de heroïne die uit de hand viel) werd verkregen, was daarvan het resultaat. Daarom is dit bewijsmiddel niet op rechtmatige wijze verkregen. Andere bewijsmiddelen ontbreken (art. 338 Sv).

Er volgt vrijspraak van beide tenlasteleggingen.

Vragen

Vraag 1

Ter zake waarvan heeft het openbaar ministerie de verdachte vervolgd?

Vraag 2

Op basis van welke feiten en omstandigheden vermoedden de opsporingsambtenaren die verdachte hadden staande gehouden en hem aan zijn kleding wilden onderzoeken dat verdachte een strafbaar feit had gepleegd?

Vraag 3

Vond het gerechtshof dat voldoende grond voor een ‘redelijk vermoeden van schuld’?

Vraag 4

Tot welke einduitspraken kwam het hof?

Antwoordindicatie

Vraag 1

De verdachte is vervolgd ter zake van wederspannigheid (art. 180 Sr) en ter zake van de aanwezigheid van heroïne (art. 2 sub c Opiumwet).

Vraag 2

De ambtenaren zagen iemand (een ‘kleurling’) uit de richting van een café hollen, terwijl diegene de hele tijd zijn hand in zijn jaszak hield. Het café stond bekend als een verzamelplaats van handelaren en gebruikers van verdovende middelen. Daardoor vermoedden de ambtenaren dat de persoon in het bezit was van zulke verdovende middelen.

Vraag 3

Het hof vond het niet voldoende voor een ‘redelijk vermoeden van schuld’ van een strafbaar feit. Het hof overweegt dat de enkele omstandigheid dat een ‘kleurling’ hard uit de richting van een als verzamelplaats van handelaren en gebruikers van drugs bekend staand café komt lopen, niet voldoende is om te spreken van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit als bedoeld in art. 27 Sv. De verdachte mocht daarom niet als ‘verdachte’ worden aangemerkt en hierdoor was de staandehouding niet rechtmatig.

Vraag 4

Het hof kwam twee keer tot vrijspraak. T.a.v. het aanwezig hebben van heroïne: er waren niet voldoende bewijsmiddelen die om rechtmatige wijze waren verkregen. Er was geen sprake van verdachte als bedoeld in art. 27 lid 1 Sv, daarom waren de staandehouding en het onderzoek aan de kleding onrechtmatig. De aangetroffen heroïne was dus onrechtmatig verkregen. T.a.v. wederspannigheid: er is niet bewezen dat de ambtenaren ‘in de rechtmatige uitoefening van hun bediening’ werkzaam waren (geen heterdaad en redelijk vermoeden van schuld). De dwangmiddelen zijn onrechtmatig ingezet.

Join World Supporter
Join World Supporter
Log in or create your free account

Why create an account?

  • Your WorldSupporter account gives you access to all functionalities of the platform
  • Once you are logged in, you can:
    • Save pages to your favorites
    • Give feedback or share contributions
    • participate in discussions
    • share your own contributions through the 7 WorldSupporter tools
Follow the author: Law Supporter
Promotions
verzekering studeren in het buitenland

Ga jij binnenkort studeren in het buitenland?
Regel je zorg- en reisverzekering via JoHo!

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
[totalcount]
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
WorldSupporter Resources
Arresten & Jurisprudentie: leren, studeren en kennis delen - Startpagina