Belastingrecht - UL - Oefententamen 9


Vragen

Vraag 1

Welke stelling is juist?

  1. De loonbelasting die werkgevers op het loon inhouden is een voorheffing op de uiteindelijk verschuldigde vennootschapsbelasting.
  2. De omzetbelasting is een verbruiksbelasting.
  3. De overdrachtsbelasting is een belasting ter zake van het verkrijgen van roerende zaken in Nederland.
  4. De vennootschapsbelasting is een belasting van aandeelhouders die recht hebben op vennootschappelijke winst.

Vraag 2

De rendementgrondslag die in box 3 van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 wordt gehanteerd bestaat uit:

  1. De waarde van de in aanmerking te nemen bezittingen, verminderd met de waarde van de in aanmerking te nemen schulden.
  2. De waarde van de in aanmerking te nemen bezittingen, verminderd met de waarde van de in aanmerking te nemen schulden en het heffingvrije vermogen.
  3. Het fictief rendement over de in aanmerking te nemen bezittingen, verminderd met de waarde van de in aanmerking te nemen schulden, verminderd met het heffingvrije vermogen.
  4. Het vermogensrendement over de in aanmerking te nemen bezittingen, verminderd met de waarde van de in aanmerking te nemen schulden.

Vraag 3

Wie dragen de vennootschapsbelasting?

  1. De aandeelhouders, voor wie immers na het voldoen van de belasting minder dividend overblijft.
  2. De lichamen in de zin van art. 1 Wet Vpb 1968, die immers subjectief belastingplichtig zijn.
  3. De werknemers, omdat arbeidsbeloningen niet aftrekbaar zijn bij de bepaling van de vennootschappelijke winst.
  4. Naast aandeelhouders ook werknemers en consumenten, omdat ondernemingskapitaal meer internationaal mobiel is dan werknemers en consumenten.

Vraag 4

Julia drijft een onderneming in de zin van art. 3.8 Wet IB 2001. Julia is in algehele gemeenschap van goederen gehuwd met Jan. Jan werkt bij een belastingadvieskantoor in loondienst. Op een zekere dag koopt Julia een kaartje voor een landelijke autovakbeurs. Zij hoopt op die beurs allerlei zakelijke contacten te spreken en iets op te steken van de nieuwe ontwikkelingen in de autowereld. Het kaartje geeft recht op een gratis lot, waarmee Julia een motorfiets wint. Jan heeft vervolgens de motorfiets in gebruik genomen voor het woon-werkverkeer naar zijn kantoor. Welke stelling is juist over de fiscale positie van Juliaen/of Jan?

  1. Aangezien de motorfiets door Jan wordt gebruikt in het kader van zijn dienstverband bij het belastingadvieskantoor, zijn de kosten van de motorfiets bij hem als reisaftrek aftrekbaar van zijn belastbaar loon in de zin van art. 3.80 Wet IB 2001.
  2. Aangezien Julia de motor niet voor zakelijke doeleinden gebruikt, kan de waarde van de motorfiets niet tot de winst van de onderneming van Julia behoren.
  3. De waarde van de motorfiets is bij Julia belast als winst uit onderneming. Het kaartje voor de vakbeurs is immers uit zakelijke overwegingen gekocht.
  4. De waarde van de motorfiets is mogelijk bij Julia belast als resultaat uit overige werkzaamheden, omdat de motorfiets het resultaat is uit haar werkzaamheden voor haar onderneming die handelt in tweedehandsauto’s.

Vraag 5

Volgens de OESO is de economische neutraliteit van het belastingstelsel gediendmet een lastenverschuiving naar (bezit en gebruik van) onroerende zaken. Waarom?

  1. De markt voor onroerende zaken is ongevoelig voor belastingen.
  2. Het bezit van onroerende zaken is de beste maatstaf voor de draagkracht van belastingplichtigen.
  3. Het heffingsrecht over onroerende zaken wordt in verdragssituaties doorgaans eerlijk verdeeld tussen de bronstaat en de woonstaat.
  4. Onroerende zaken zijn niet internationaal mobiel.

Vraag 6

Welke stelling is onjuist met betrekking tot het het boxenstelsel dat wordt gehanteerd in de Wet op de inkomstenbelasting 2001?

  1. Box 1 en box 2 kunnen in een bepaald jaar een negatief resultaat opleveren.
  2. Het kan voorkomen dat een bepaald voordeel, belast of vrijgesteld, als bestanddeel in meer dan één van de boxen past. Voor die situatie geldt de rangorderegeling.
  3. Over de jaargrenzen heen kunnen verliezen verrekend worden met een positief resultaat uit dezelfde box in andere jaren.
  4. Tussen de boxen kan verliesverrekening plaatsvinden.

Vraag 7

Daan heeft een lange periode gewerkt bij een fiscaal advieskantoor. Na verloop van tijd vond hij een nieuwe uitdaging bij de Universiteit Leiden. Een jaar na zijn vertrek bij het kantoor wordt Daan door een kennis benaderd met de vraag of hij nog een goed fiscaal advieskantoor weet dat hem kan helpen met zijn fiscale vraagstukken. Daan brengt zijn voormalige werkgever en de kennis met elkaar in contact, aangezien hij weet dat voor het aanbrengen van een nieuwe klant een vergoeding kan worden verkregen. Hij krijgt van zijn voormalige werkgever als dank een vergoeding van € 1500. Op welke wijze wordt deze vergoeding bij Daan in de belastingheffing betrokken?

  1. De vergoeding wordt als loon uit dienstbetrekking belast in box 1 als loon uit vroegere dienstbetrekking.
  2. De vergoeding wordt in box 1 betrokken als resultaat uit overige werkzaamheden.
  3. De vergoeding wordt in box 3 belast, nu geen sprake is van enige vorm van arbeid.
  4. De vergoeding wordt niet in de belastingheffing betrokken, want het betreft geen ‘inkomen’.

Vraag 8

Stelling I: Zelfstandige beoefenaren van een vrij beroep drijven geen onderneming.

Stelling II: Alle uitgaven die zijn gedaan met het oog op de zakelijke belangen van de onderneming, zijn aftrekbaar.

Welke stelling is juist?

  1. Beide stellingen zijn juist.
  2. Beide stellingen zijn onjuist.
  3. Stelling I is juist. Stelling II is onjuist.
  4. Stelling II is juist. Stelling I is onjuist.

Vraag 9

Janine werkt vijf ochtenden (van vier uur) per week als kinderoppas bij de familie De Huisman. Is Janine vanuit fiscaal oogpunt werkzaam in dienstbetrekking?

  1. Ja, er is sprake van een dienstbetrekking zoals bedoeld in art. 2, lid 1, Wet LB 1964.
  2. Ja, er is sprake van een fictieve dienstbetrekking op grond van art. 4, onderdeel a, Wet LB 1964.
  3. Nee, aangezien Jennifer minder dan 32 uur per week werkt als kinderoppas, valt haar arbeidsverhouding onder art. 5 Wet LB 1964.
  4. Nee, omdat er in casu reeds sprake is van resultaat uit overige werkzaamheden, kan er ingevolge de rangorderegeling geen sprake zijn van een dienstbetrekking.

Vraag 10

Rik drijft een onderneming in de zin van de Wet IB 2001. Hij exploiteert zijn eigen taalgidsenwinkel ‘Language pro’ (eenmanszaak). Aan het begin van het jaar is zijn fiscale ondernemingsvermogen € 25.000. Aan het einde van het jaar bedraagt zijn fiscale ondernemingsvermogen € 20.000. Gedurende het jaar heeft Rik € 4.800 uit de kas van de onderneming gebruikt om zijn vriendin mee uit eten te kunnen nemen. Ook heeft Dirk lopende het jaar zijn eigen collectie ‘gouden taalgidsen’ ter waarde van € 2.800 voor de onderneming bestemd. Wat is de hoogte van het verlies dat Rik in het jaar heeft geleden?

  1. In het onderhavige jaar heeft Rik een verlies geleden van € 2.000.
  2. In het onderhavige jaar heeft Rik een verlies geleden van € 2.800.
  3. In het onderhavige jaar heeft Rik een verlies geleden van € 3.000.
  4. In het onderhavige jaar heeft Rik een verlies geleden van € 5.000.

Vraag 11

Welke stelling is juist over de wijze waarop voor ondernemers in de zin van art. 3.8 Wet IB 2001 de winst in fiscale zin wordt bepaald en de daarbij van belang zijnde begrippen ‘totaalwinst’ en ‘jaarwinst’.

  1. Het begrip totaalwinst betekent dat alleen de winst die verband houdt met de onderneming is belast. ‘Jaarwinst’ betekent dat de ondernemer zelf mag kiezen in welk jaar de winst wordt belast.
  2. Het jaarwinstbegrip regelt of een voordeel tot de belastbare winst van een onderneming behoort, terwijl het totaalwinstbegrip regelt in welk jaar de winst kan worden aangegeven.
  3. Het totaalwinstbegrip bepaalt dat alle voordelen die de ondernemer behaalt moeten worden belast in het jaar dat de winst wordt behaald.
  4. Het totaalwinstbegrip houdt onder meer in dat voordelen die geen verband houden met de onderneming niet als winst kunnen worden aangemerkt. Het jaarwinstbegrip bepaalt de omvang van de winst van een jaar.

Vraag 12

Stelling I: Pieter houdt 4% van de aandelen in Love BV. Zijn vrouw Treesa houdt een winstbewijs dat recht geeft op maximaal 4% van de jaarwinst van Love BV. Zowel Pieter als Treesa hebben een aanmerkelijk belang.

Stelling II: Angela houdt 10% van de aandelen in Car BV. Tevens heeft zij een koopoptie om nog eens 1% van de aandelen van Car BV te kopen. De aandelen van Angela behoren tot een aanmerkelijk belang. De koopoptie behoort niet tot het aanmerkelijk belang.

Welke stelling is juist?

  1. a. Beide stellingen zijn juist.
  2. b. Beide stellingen zijn onjuist.
  3. c. Stelling I is juist, stelling II is onjuist.
  4. d. Stelling I is onjuist, stelling II is juist.

Vraag 13

Sandeep heeft 5% van de aandelen in A BV en 3% koopopties in B BV. Sandeep verkoopt de 3% koopopties met winst. Hoe wordt deze verkoop in box II betrokken?

  1. Sandeep heeft een aanmerkelijk belang in A BV. De koopopties in B BV worden meegetrokken met het aanmerkelijk belang in A BV op grond van art. 4.10 Wet IB 2001. De verkoopopbrengst van de opties valt daarom in box II.
  2. Sdandeep heeft een aanmerkelijk belang in A BV. Op grond van art. 4.4 Wet IB 2001 worden koopopties gelijkgesteld met aandelen, waardoor Joep 8% van de aandelen houdt in A BV. De verkoopopbrengst van de opties valt in box II.
  3. Sandeep heeft een aanmerkelijk belang in A BV en in B BV. Op grond van art. 4.4 Wet IB 2001 worden koopopties gelijkgesteld met aandelen. De verkoopopbrengst van de opties valt daarom in box II.
  4. Sandeep heeft een aanmerkelijk belang in A BV en niet in B BV. De verkoopopbrengst van de opties valt daarom niet in box II.

Vraag 14

Sagar woont in een dubbel bovenhuis in Amsterdam. Voor het financieren van deze woning heeft hij een geldlening verkregen bij de bank. Daarnaast heeft hij al een aantal jaren een pand in Leiden ter belegging. Dit pand heeft hij zelf betaald, hij heeft voor de aankoop geen geld geleend bij de bank. In december 2014 gaat hij het pand in Leiden gebruiken voor zijn onderneming, waarna hij in januari 2015 het pand weer uitsluitend privé gaat gebruiken. Welke van de hier genoemde vermogensbestanddelen behoren voor Ali tot zijn rendementsgrondslag in box 3 per 1 januari 2015?

  1. Geen van de hier genoemde vermogensbestanddelen behoren tot de rendementsgrondslag.
  2. Het huis in Amsterdam en de geldlening bij de bank.
  3. Het pand in Leiden en de geldlening bij de bank.
  4. Het pand in Leiden.

Vraag 15

De heer Abibzay heeft de volgende bezittingen en schulden. Hij heeft een creditcardlening van € 21.330. Tante Renuka heeft hem € 2.000 geleend. Hij loopt tevens € 4.000 achter met zijn huur. Ook heeft hij van een goede vriend € 3.000geleend. Op welke wijze wordt de heer Abibzay belast in box III?

  1. De schulden worden alleen in aanmerking genomen voor zover de verplichtingen meer bedragen dan € 3.000. Tevens geldt er een heffingsdrempel van € 21.330. De heer Hikken heeft daarom totaal € 6.000aan schuld in box III. Het nadeel hieruit wordt forfaitair vastgesteld op 4%.
  2. De schulden worden alleen in aanmerking genomen voor zover de verplichtingen meer bedragen dan € 3.000. Tevens geldt er een heffingsdrempel van € 21.330. De heer Abibzay heeft daarom totaal € 6.000aan schuld in box III. Het voordeel hieruit wordt forfaitair vastgesteld op 4%.
  3. De schulden worden als overige vermogensrechten aangemerkt in box III. Er geldt een heffingsdrempel van € 21.330. De heer Abibzay heeft daarom totaal€ 9.000 aan schuld in box III. Het voordeel hieruit wordt forfaitair vastgesteldop 4%.
  4. Geen van de bovenstaande antwoorden is juist.

Vraag 16

Welke bewering is juist inzake het vervreemdingsvoordeel (inkomen uit aanmerkelijk belang)?

  1. In geval sprake is van een fictieve vervreemding, dan zijn de vervreemdingsvoordelen vrijgesteld op grond van hoofdstuk 4 van de Wet IB 2001.
  2. Als de aanmerkelijkbelanghouder zijn aandelen in de BV aan zijn kind schenkt, is dat geen vervreemdingsvoordeel.
  3. Als de aanmerkelijkbelanghouder zijn aandelen in de BV voor de waarde in het economische verkeer aan een derde verkoopt, zal in de meeste gevallen een lager bedrag dan de waarde in het economische verkeer als vervreemdingsvoordeel worden belast.
  4. Als de BV waarin Kees het aanmerkelijk belang houdt zijn onderneming verkoopt aan een derde, is de boekwinst als vervreemdingsvoordeel belast.

Vraag 17

Stelling I:  Sodaba en Yusuf zijn broer en zus. Yusuf bezit 9% van de aandelen in BV X. Sodaba bezit geen aandelen in BV X. Sodaba en Yusuf hebben allebei een aanmerkelijk belang.

Stelling II: Annemarie en Stef zijn gehuwd in gemeenschap van goederen. Annemarie bezit 9% van de aandelen in BV X. Stef bezit geen aandelen in BV X. Annemarie en Stef hebben allebei een aanmerkelijk belang.

Welke stelling is juist?

  1. Beide stellingen zijn juist.
  2. Beide stellingen zijn onjuist.
  3. Stelling I is juist, stelling II is onjuist.
  4. Stelling I is onjuist, stelling II is juist

Vraag 18

Joost heeft aan zijn zoon Jasper 100% aandelen in BV Zoon overgedragen. Aangezien Joost vindt dat Jasper strategisch nogal onverstandige beslissingen kan nemen en hij het wel belangrijk vindt dat het bedrijf in familiehanden blijft, behoudt Joost alle juridische rechten met betrekking tot de aandelen (zoals stemrechten, het recht om te spreken in de aandeelhoudersvergadering, etc.). Joost behoudt met andere woorden de juridische eigendom van de aandelen. De economische eigendom gaat volledig over op Jasper. Een aantal jaar na de overdracht wordt door BV Bloedverwant een dividend van € 1.000 uitgekeerd aan Jasper.

Welk antwoord is juist?

  1. De helft van het dividend wordt bij Joostin de belastingheffing betrokken en de helft van het dividend wordt bij Jasper in de belastingheffing betrokken.
  2. Het dividend wordt alleen bij Jasper in de belastingheffing betrokken.
  3. Het dividend wordt alleen bij Joost in de belastingheffing betrokken.
  4. Het dividend wordt voor het volle bedrag zowel bij Joost als bij Jasper in de belastingheffing betrokken.

Vraag 19

De indirecte belastingen hebben een degressief effect op de verdeling van besteedbare huishoudensinkomens. Hoe komt dat?

  1. Huishoudens met hoge inkomens bestaan voornamelijk uit ondernemers, en voor hen zijn de indirecte belastingen aftrekbaar van hun (winst)inkomen.
  2. Huishoudens met hoge inkomens sparen een groter deel van hun inkomsten dan huishoudens met lage inkomens.
  3. Huishoudens met hoge inkomens zijn al het grootste deel van hun inkomsten kwijt aan het betalen van directe belastingen.
  4. Huishoudens met lage inkomens krijgen compensatie voor de op hen drukkende indirecte belastingen in de vorm van heffingskortingen.

Vraag 20

Welke stelling is juist met betrekking tot aanslagbelastingen?

  1. Bij aanslagbelastingen wordt geen aangifte gedaan.
  2. De omzetbelasting is een aanslagbelasting.
  3. De vennootschapsbelasting is een aanslagbelasting.
  4. Inlichtingenverplichtingen gelden niet met betrekking tot aanslagbelastingen.

Vraag 21

Indien een werkgever de aangifte loonheffing niet tijdig doet, kan de inspecteur hem daarvoor een:

  1. Naheffingsaanslag opleggen en eventueel een verzuimboete o.g.v. art. 67a Awr.
  2. Naheffingsaanslag opleggen en eventueel een verzuimboete o.g.v. art. 67b Awr.
  3. Navorderingsaanslag opleggen en eventueel een verzuimboete o.g.v. art. 67a Awr.
  4. Navorderingsaanslag opleggen en eventueel een verzuimboete o.g.v. art. 67b Awr.

Vraag 22

Amalia Franken is als accountant in loondienst werkzaam. Zij heeft over een bepaald jaar een belastbaar inkomen van € 150.000 aangegeven. Daarnaast verkoopt zij zelfgemaakt breiwerk. Daarmee heeft zij in het onderhavige jaar een aanzienlijk bedrag verdiend. Zij heeft die inkomsten niet aangeven, omdat zij van mening is dat geen sprake is van een bron van inkomen. In andere jaren waren immers de inkomsten niet voldoende om de kosten te dekken. Dat heeft zij duidelijk bij haar aangifte vermeld. De inspecteur heeft haar een brief geschreven waarin hij heeft uitgelegd af te willen wijken van haar aangifte. Uit de brief blijkt dat hij de inkomsten uit de verkoop van het breiwerk ook wil belasten. Ondanks de brief krijgt Amalia Franken toch een aanslag opgelegd naar het aangegeven bedrag (dus zonder de inkomsten uit het breiwerk). Bij nadere bestudering van haar dossier ontdekt de inspecteur de fout. Hij wil de volgens hem te weinig geheven belasting alsnog bij Janneke innen en haar tevens een vergrijpboete opleggen.

Welke mogelijkheden heeft de inspecteur om dat te doen? U dient er vanuit te gaan dat de positie die Amalia Franken heeft ingenomen bij haar aangifte zeker in rechte te verdedigen zou zijn, maar dat uiteindelijk vast zou komen te staan dat er wel sprake is van een bron van inkomen.

  1. De inspecteur kan mogelijk een navorderingsaanslag opleggen, ondanks het ontbreken van een nieuw feit. Een vergrijpboete houdt geen stand.
  2. De inspecteur kan mogelijk een navorderingsaanslag opleggen, ondanks het ontbreken van een nieuw feit. Een vergrijpboete kan hij ook opleggen.
  3. De inspecteur kan een naheffingsaanslag opleggen en is daarbij niet gebonden aan enige voorwaarde. Een vergrijpboete opleggen is echter niet mogelijk.
  4. De inspecteur kan geen navorderingsaanslag opleggen, omdat hij geen nieuw feit heeft. Een vergrijpboete is echter wel mogelijk.

Vraag 23

Stelling 1: Het niet voldoen aan de verplichtingen ingevolge onder meer artt. 47, 47a, 49 en 52 AWR leidt tot omkering en verzwaring van de bewijslast, mits sprake is van een onherroepelijke informatiebeschikking.

Stelling 2: Tegen een aan de belastingplichtige afgegeven informatiebeschikking kan rechtstreeks beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad.

Welke stelling is juist?

  1. Beide stellingen zijn juist.
  2. Beide stellingen zijn onjuist.
  3. Stelling I is juist, stelling II is onjuist.
  4. Stelling I is onjuist, stelling II is juist.

Vraag 24

Chris heeft zijn aangifte inkomstenbelasting van enig jaar bewust onjuist ingediend. Hij heeft bepaalde inkomsten verzwegen en bepaalde andere inkomsten bewust tot een lager bedrag aangegeven. Hij hoopt dat de inspecteur de aanslag conform de aangifte oplegt en dat hij daardoor minder belasting hoeft te betalen dan bij een juiste wetstoepassing zou moeten. De inspecteur blijkt op de aanslag inderdaad de onjuiste aangifte van Chris te hebben gevolgd. Wat kan de inspecteur doen om alsnog de juiste belasting te heffen en Jan eventueel te straffen?

  1. De inspecteur kan de te weinig geheven belasting naheffen op grond van art. 20 AWR en kan een vergrijpboete opleggen op grond van art. 67e AWR.
  2. De inspecteur kan de te weinig geheven belasting naheffen op grond van art. 20 AWR en kan een vergrijpboete opleggen op grond van art. 67f AWR.
  3. De inspecteur kan de te weinig geheven belasting naheffen op grond van art. 20 AWR, maar kan geen vergrijpboete opleggen.
  4. Geen van de bovenstaande mogelijkheden is juist.

Vraag 25

In het fiscale recht geldt het gesloten stelsel van rechtsbescherming. Dit stelsel houdt in dat:

  1. Alleen tegen definitieve aanslagen bezwaar kan worden gemaakt.
  2. In cassatie geen nieuwe feiten meer kunnen worden aangedragen.
  3. Cassatie bij de Hoge Raad alleen mogelijk is, indien eerst de rechtbank- en hofprocedure zijn doorlopen.
  4. Slechts in door de wet aangewezen gevallen bezwaar kan worden gemaakt en beroep kan worden ingesteld.

Vraag 26

Q BV is een bedrijf dat zich bezig houdt met de verkoop van vrachtwagens aan ondernemers. Q BV houdt 100% van de aandelen van Y BV. Zij vormen geen fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting. Y BV verkoopt ook vrachtwagens, maar dan aan particulieren. Een klant van Y BV wil graag een vrachtwagen kopen die normaal gesproken alleen door ondernemers wordt gebruikt. Y BV heeft een dergelijke vrachtwagen niet op voorraad, maar Q BV wel. Y BV koopt de betreffende vrachtwagen van Q BV voor een zakelijke prijs van € 200.000. Q BV heeft de vrachtwagen op de balans staan voor € 125.000. Is het positieve resultaat dat Q BV behaalt met de verkoop van de vrachtwagen, belast in de vennootschapsbelasting?

  1. Ja, de deelnemingsvrijstelling is niet op het voordeel van toepassing.
  2. Ja, de deelnemingsvrijstelling is op het voordeel van toepassing.
  3. Nee, de deelnemingsvrijstelling is niet op het voordeel van toepassing.
  4. Nee, de deelnemingsvrijstelling is op het voordeel van toepassing.

Vraag 27

Een geldverstrekking die civielrechtelijk de vorm van een geldlening heeft, wordt voor de vennootschapsbelasting niet altijd ook als geldlening behandeld. Onder welke omstandigheden wordt een dergelijke geldverstrekking als eigen vermogen behandeld?

  1. Bij de verstrekking van de lening is al duidelijk dat de lening niet terugbetaald zal kunnen worden.
  2. De lening is onder zulke voorwaarden verstrekt dat de geldverstrekker met het uitgeleende bedrag deel heeft in de onderneming van de schuldenaar.
  3. De lening is slechts schijn, in werkelijkheid hebben de partijen een kapitaalverstrekking beoogd.
  4. In alle bovenstaande omstandigheden.

Vraag 28

N BV houdt alle aandelen in H1 BV alsmede alle aandelen in H2 BV. N BV en H1 BV zijn gevoegd in een fiscale eenheid met M BV als moedermaatschappij. H2 BV maakt geen deel uit van deze fiscale eenheid. Alle vennootschappen zijn in Nederland gevestigd. Het concern drijft een uitgeverij van dagbladen. Op de fiscale balans van H1 BV staat een drukmachine met een boekwaarde van € 10.000. De waarde in het economische verkeer is € 100.000. Stel, op enig tijdstip draagt H1 BV deze machine over aan H2 BV zonder enige tegenprestatie. Welke bewering is juist over de fiscale gevolgen voor de betrokken entiteiten in het jaar van overdracht?

  1. Aangezien tussen N BV en H1 BV de fiscale eenheid van toepassing is, zijn er geen fiscale gevolgen.
  2. De fiscale eenheid moet een belastbare winst van € 90.000 aangeven en H2 BV moet de machine op haar balans activeren voor € 100.000.
  3. H1 BV moet een belastbare winst van € 90.000 aangeven en H2 BV moet de machine op haar balans activeren voor € 100.000.
  4. N BV wordt geacht een dividend te ontvangen van € 100.000 (de waarde van de machine). Dit ‘verkapte’ dividend is bij N BV belast met vennootschapsbelasting. De deelnemingsvrijstelling geldt niet, omdat de fiscale eenheid van toepassing is.

Vraag 29

In Nederland betalen vennootschappen in beginsel vennootschapsbelasting over de behaalde winst. Bij uitdeling van deze winst wordt deze opnieuw belast bij de in Nederland woonachtige aandeelhouder, tenzij de aandeelhouder:

  1. Een natuurlijk persoon is die een aanmerkelijk belang heeft in de vennootschap.
  2. Een natuurlijk persoon is die een onderneming drijft waartoe de aandelen in de vennootschap worden gerekend.
  3. Een N.V. is die direct of indirect een belang in de vennootschap heeft dat kleiner is dan 5%.
  4. Een N.V. is die een zodanig belang houdt in de vennootschap dat de deelnemingsvrijstelling van toepassing is op dat belang.

Vraag 30

Stelling I: Het regime van de fiscale eenheid houdt in dat twee (of meer) vennootschappen voor de heffing van de vennootschapsbelasting worden behandeld alsof alle werkzaamheden bij één belastingplichtige zijn ondergebracht. Zodoende zijn onderlinge transacties niet zichtbaar en kunnen resultaten van de ene vennootschap gecompenseerd worden met resultaten van de andere vennootschap.

Stelling II: Het regime van de fiscale eenheid is verplicht voor vennootschappen waarvan de één een belang heeft van meer dan 95% in de ander en zodoende aan de wettelijk gestelde voorwaarden wordt voldaan.

Welke stelling is juist?

  1. Beide stellingen zijn juist.
  2. Beide stellingen zijn onjuist.
  3. Stelling I is juist, stelling II is onjuist.
  4. Stelling I is onjuist, stelling II is juist.

Vraag 31

Sagara heeft alle aandelen in Sodaba BV. Sodaba BV houdt op haar beurt alle aandelen in R&S BV. R&S BV keert een dividend uit van € 100.000. Welk antwoord is juist?

  1. Sagara hoeft ten aanzien van het dividend geen aangifte inkomstenbelasting te doen. Bij Sodaba BV behoort het dividend tot de winst, maar is vrijgesteld door de toepassing van de deelnemingsvrijstelling.
  2. Sagara hoeft ten aanzien van het dividend geen aangifte inkomstenbelasting te doen. Bij Sodaba BV behoort het dividend tot de winst.
  3. Sagara moet in box 2 een regulier voordeel uit aanmerkelijk belang van € 100.000 aangeven. Bij Sodaba BV behoort het dividend tot de winst, maar is vrijgesteld door de toepassing van de deelnemingsvrijstelling.
  4. Sagara moet in box 2 een regulier voordeel uit aanmerkelijk belang van € 100.000 aangeven. Voor Sodaba BV behoort het dividend tot de winst.

Vraag 32

BV C houdt alle aandelen in BV Z. Zij zijn gevoegd in een fiscale eenheid. Het gaat BV Zvoor de wind en in een gegeven jaar keert BV Z een substantieel dividend uit aan BV C. Wat zijn de fiscale gevolgen voor BV C.?

  1. Aangezien BV C en BV Z in een fiscale eenheid zitten, is geen sprake van een voordeel uit een deelneming en is het dividend belast bij BV C.
  2. Aangezien BV C en BV Z in een fiscale eenheid zitten, zijn er geen fiscale gevolgen verbonden aan het uitkeren van dividend.
  3. Aangezien het een voordeel uit een deelneming betreft, is het dividend objectief vrijgesteld bij BV C.
  4. Aangezien het een voordeel uit een deelneming betreft, is het dividend subjectief vrijgesteld bij BV C.

Vraag 33

Stelling I: Nederland past het woonplaatsbeginsel toe om te komen tot een vennootschapsbelastingplicht voor in het buitenland gevestigde en naar buitenlands recht opgerichte vennootschappen.

Stelling II: Nederlandse loonbelasting over loon dat voortkomt uit een dienstbetrekking in Nederland is een toepassing van het bronbeginsel.

Welke stelling is juist?

  1. Beide stellingen zijn juist.
  2. Beide stellingen zijn onjuist.
  3. Stelling I is juist, stelling II is onjuist.
  4. Stelling I is onjuist, stelling II is juist.

Vraag 34

Welke regels bevatten belastingverdragen?

  1. Regels ter voorkoming van de uitwisseling van inlichtingen.
  2. Regels ter voorkoming van economisch en juridisch dubbele belasting.
  3. Regels ter voorkoming van het ontgaan van belasting en ter voorkoming vaneconomisch dubbele belasting.
  4. Regels ter voorkoming van juridisch dubbele belasting en over de uitwisseling van inlichtingen.

Vraag 35

Welke feiten en omstandigheden kunnen een rol spelen bij de bepaling van de woonplaats van een natuurlijk persoon?

  1. Alle hieronder genoemde feiten en omstandigheden.
  2. De plaats waar de natuurlijk persoon een woning aanhoudt.
  3. De verblijfsduur van de natuurlijk persoon in een bepaald land.
  4. De verblijfsplaats van de partner en/of het gezin van de natuurlijk persoon.

Vraag 36

Rodrique heeft de Colombiaanse nationaliteit. Hij woont enkele maanden per jaar in Colombia, maar verblijft elk jaar grotendeels in Amsterdam, waar hij een drugsbende leidt. Van de opbrengsten van de drugshandel heeft hij een mooi pand aan de Herengracht kunnen kopen voor een bedrag van € 1.500.000. Daar woont hij als hij in Nederland verblijft; zijn zaken handelt hij altijd buitenshuis af. Vanwege toenemende onrust in het Amsterdamse drugsmilieu besluit Rodrique om zijn pand aan de Herengracht te verkopen, en wel voor € 2.500.000. Hij maakt dus een verkoopwinst van € 1.000.000, en besteedt dat bedrag aan de aankoop van een leuk pandje in Naarden.

Neem aan dat het Nederlands-Colombiaanse verdrag ter voorkoming van dubbele belasting het heffingsrecht over deze verkoopwinst toewijst aan Nederland. Rodrique vraagt uw advies: moet hij inderdaad Nederlandse inkomstenbelasting betalen over de verkoopwinst van € 1.000.000?

  1. Ja, want al heeft hij de Colombiaanse nationaliteit, hij woont, gezien art. 4 lid 1 AWR, in Nederland. Om die reden is het verdrag niet op hem van toepassing.
  2. Ja, want het verdrag wijst het heffingsrecht toe aan Nederland.
  3. Nee, Nederland zal voorkoming van dubbele belasting moeten verlenen op grond van het Besluit voorkoming dubbele belasting 2001.
  4. Nee, de verkoopwinst is in Nederland niet belast op grond van de Wet op de inkomstenbelasting 2001.

Vraag 37

Miep gaat elke avond naar het casino (in totaal zeker 1500 uur per jaar) en vergokt daar haar salaris. Op een dag overlijdt haar tante, met wie zij geen goede verstandhouding had. Tot Miep's grote verbazing laat zij haar niettemin €20.000 na. Maar ook een brief waarin zij haar instrueert om dat bedrag bij het roulettespel in te zetten op het getal 13. Miep gaat meteen naar het casino en zet het hele bedrag in op het getal 13. Zij wint € 700.000. Bij het roulettespel is de kans op winst, wanneer men op één nummer inzet, ongeveer 3%. Is deze winst belast in box 1?

  1. Ja, doordat Miep elke avond naar het casino gaat voldoet zij aan het urencriterium (art. 3.6 Wet IB 2001) en is zij ondernemer. De gok winst is voor haar winst uit onderneming.
  2. Nee, dit bedrag zou wel resultaat uit overige werkzaamheden zijn geweest voor haar tante (gebruikmaken van voorkennis kan immers ook een “werkzaamheid” zijn), maar tante is al overleden dus niet meer belastingplichtig.
  3. Ja, nu Miep dit bedrag slechts kreeg in ruil voor een opdracht, staat zij in dienstbetrekking tot haar tante. Omdat zij is overleden, kan zij geen inhoudingsplichtige meer zijn. Miep moet dus aangifte doen op grond van art. 3.80 e.v. Wet IB 2001.
  4. Nee, Miep kon het voordeel niet redelijkerwijs verwachten.

Vraag 38

Een mogelijke vereenvoudiging van de Wet IB 2001 is het schrappen van afdeling 3.6, Belastbare inkomsten uit eigen woning. In dat geval zou de eigen woning in box 3 worden belast. Wat zouden eigenaar-bewoners daarvan in het algemeen merken?

  1. Dat is voor hen een lastenverlichting: inkomsten uit de eigen woning zijn dan niet meer belast.
  2. Dat is voor hen een lastenverlichting: de eigen woning wordt dan belast in box 3 tegen een tarief van maar 30%.
  3. Dat maakt niet uit: hun inkomsten uit de eigen woning worden dan belast als resultaat uit overige werkzaamheden.
  4. Dat is voor hen een lastenverzwaring: aftrek van schulden in box 3 levert minder belastingvoordeel op dan aftrek van rente in box 1.

Vraag 39

Holie BV houdt 95% van de aandelen in een Duitse GhmB (vergelijkbaar met een Nederlandse BV). De Duitse GhmB keert dividend uit aan de Nederlandse BV. T mag er vanuit gaan dat artikel 10 van het verdrag tussen Nederland en Duitsland als volgt luidt:

Artikel 10

Dividenden

1. Dividenden betaald door een lichaam dat inwoner is van een van de Staten aan een inwoner van de andere Staat, mogen in die andere Staat worden belast.

2. Deze dividenden mogen echter ook in de Staat waarvan het lichaam dat de dividenden betaalt inwoner is, overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast, maar indien de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden inwoner van de andere Staat is, mag de aldus geheven belasting niet overschrijden: (a) 5 percent van het brutobedrag van de dividenden, indien de uiteindelijk gerechtigde een lichaam is dat onmiddellijk ten minste 10 percent van de aandelen in het lichaam dat de dividenden betaalt bezit;(…)

U mag er vanuit gaan dat de Nederlandse BV en de Duitse GhmB kwalificeren als inwoner van resp. Nederland en Duitsland voor toepassing van het verdrag. Welke staat/staten belast/belasten het dividend indien bovenstaand artikel wordt toegepast?

  1. Het heffingsrecht over het dividend wordt toegewezen aan Duitsland. Nederland heft een belasting tot maximaal 5% van het dividend.
  2. In Nederland is 20%-25% vennootschapsbelasting verschuldigd over het dividend. Duitsland mag belasting heffen tot maximaal 5% van het dividend.
  3. In Nederland is 25% aanmerkelijkbelangheffing verschuldigd over het dividend. Duitsland mag belasting heffen tot maximaal 5% van het dividend.
  4. In Nederland is geen belasting verschuldigd over het dividend als gevolg van toepassing van de deelnemingsvrijstelling. Duitsland mag belasting heffen tot maximaal 5% van het dividend

Vraag 40

Niklas heeft de Noorse nationaliteit en woont sinds een aantal jaren in Italië. Bjorn heeft sinds twee jaar een Nederlandse vriendin en komt dan ook regelmatig (twee keer per maand een lang weekend) naar Nederland. Hij verblijft dan bij zijn vriendin. Ze zijn nog niet getrouwd, maar Bjorn overweegt zijn vriendin komend jaar ten huwelijk te vragen. Voor het gemak heeft Niklas een bankrekening geopend in Nederland. Op deze wijze kan hij in Nederland makkelijk aan zijn geld komen om zijn vriendin tijdens zijn verblijf in Nederland mee uit eten te nemen en cadeautjes voor haar te kopen. Op welke wijze kan de Nederlandse belastingdienst belasting heffen ter zake van de Nederlandse bankrekening?

  1. De Nederlandse belastingdienst kan belasting heffen ter zake van de Nederlandse bankrekening op grond van artikel 2.1 lid 1 onder b jo. 2.1 lid 2 jo. 7.7 lid 2 Wet IB 2001.
  2. De Nederlandse belastingdienst kan belasting heffen ter zake van de Nederlandse bankrekening op grond van artikel 2.1 lid 1 onder b jo. 2.1 lid 2 jo. 5.3 lid 2 Wet IB 2001.
  3. De Nederlandse belastingdienst kan belasting heffen ter zake van de Nederlandse bankrekening op grond van artikel 2.1 lid 1 onder a jo. 5.3 lid 2 Wet IB 2001.
  4. De Nederlandse belastingdienst kan geen belasting heffen ter zake van de Nederlandse bankrekening.

Open vraag (20 punten)

De heer Knock is woonachtig is Berlijn. Hij houdt 20% van de aandelen in Groof B.V., een in Nederland gevestigde vennootschap. De overige aandelen worden gehouden door mevrouw Stevig (2%), CertainB.V. (75%) en Joho AS (3%). Joho AS is een naar Frans recht opgerichte vennootschap, waarvan de feitelijke leiding zich in Nederland bevindt.

De genoemde (rechts)personen hebben – afgezien van het aandeelhouderschap in Groof B.V. – geen enkele relatie met elkaar. De structuur kan als volgt worden weergegeven:

Onderdeel a (14 punten)

In 2015 heeft Groof B.V. in totaal € 100.000 dividend uitgekeerd aan de aandeelhouders. Iedere aandeelhouder heeft – naar rato van zijn aandelenbezit – een dividenduitkering ontvangen. Geef voor ieder van de vier aandeelhouders aan op welke wijze het dividend in de belastingheffing wordt betrokken. U hoeft daarbij geen rekening te houden met het bestaan van belastingverdragen en met de Wet op de dividendbelasting 1965. Noem expliciet de wettelijke bepalingen waarop het antwoord is gebaseerd.

Onderdeel b (6 punten)

Stel, de heer Knock en mevrouw Stevig komen elkaar tegen tijdens de aandeelhoudersvergadering en besluiten te gaan samenwonen. Zij schrijven zich in op het adres van mevrouw Stevig, die al tijden in een huurwoning in Utrecht woont. Daarnaast sluiten zij een notariële samenlevingsovereenkomst.

Groof B.V.

Certain B.V.

Joho AS

K S

2% 3% 75% 20%

Dividend: € 100.000

Wat zouden dan de gevolgen zijn voor mevrouw Stevig bij een toekomstige dividenduitkering van Groof B.V.?

Antwoordindicatie

Meerkeuzevragen

  1. B, omzetbelasting is een verbruiksbelasting omdat je consumeert, je maakt ergens gebruik van.

  2. A, heffingsvrijvermogen behoort niet tot de rendementsgrondslag maar voor de berekening van het forfaitaire rendement.

  3. D, dragen is wie in economische zin er last van hebben. De lichamen zullen de prijs verhogen en de consumenten en anderen draaien er voor op.

  4. C, dit is niet de etiketteringsleer toepassen, want het is iets is door geluk verkregen, het staat los van de onderneming, maar het komt binnen de sfeer van de onderneming dus behoort het tot de winst van de onderneming.

  5. D, belastingen neutraliseren is ervoor zorgen om belastingobjecten te zoeken die niet mobiel zijn, je zoek heffingsgrondslagen die niet internationaal mobiel zijn en vast zitten. Dit is het geval bij onroerende zaken.

  6. D, c is wel juist omdat je binnen de boxen mag verrekenen, de winst van het ene jaar mag je met het verlies van het andere jaar verrekenen, zolang het maar binnen de box blijft. Tussen de boxen onderling mag echter geen verliesrekening plaatsvinden.

  7. B, loon uit een vroegere dienstbetrekking is bijvoorbeeld pensioen, maar dit is niet arbeid verricht. Volgens de bronvoorwaarden is het wel arbeid omdat het mensen met elkaar in contact brengt.

  8. B, in beginsel is het uitgangspunt juist dat alle uitgaven gedaan met het oog op de zakelijk belangen van de onderneming aftrekbaar zijn. Maar er bestaan veel uitzonderingen hierop, denk aan art. 3.14 IB.

  9. A

  10. C, de formule is: Beginvermogen-eindvermogen+ontrekkingen-stortingen=winst. Dit wordt ingevuld: (20.000-25.000)+4800-2800= 3000 euro verlies.

  11. D, zie de definities van beide begrippen.

  12. B, stelling I: Je mag voor de bepaling van het aanmerkelijk belang niet winstbewijzen en aandelen gelijk stellen. Stelling II: het wordt meegesleept dus de koopopties behoren wel tot het aanmerkelijk belang.

  13. D, je mag niet uit verschillende ondernemingen aanmerkelijk belangen bij elkaar optellen.

  14. D, art. 2.14 lid 3 sub c IB: een vermogensbestanddeel dat even wordt verschoven voor minder dan 3 maanden behoort tot de rendementsgrondslag.

  15. D, het heffingsvrijevermogen is geen drempel, het zorgt ervoor dat bezittingen minder worden.

  16. C, in art. 4.19 Wet IB zegt dat het vervreemdingsvoordeel de overdrachtsprijs-verkrijgingsprijs is. De overdrachtsprijs is de waarde in het economische verkeer waar de verkrijgingsprijs nog vanaf gaat.

  17. D, stelling 1 is onjuist want de meetrekregeling is van toepassing voor een rechte lijn en dat is een zus niet. Stelling II is juist want het is tezamen met je partner, wel is het van belang dat allebei de partners een aandeel hebben. In dit geval is hier sprake van omdat het gemeenschap van goederen is worden de aandelen gedeeld en hebben ze allebei een aandeel.

  18. B, het gaat om het economisch eigendom en niet het juridisch eigendom.

  19. B, lage inkomens zijn een groter deel kwijt aan consumptie en dus btw. Hoge inkomen kunnen meer sparen.

  20. C, art. 24 Vpb.

  21. B, art. 67b zijn voor aangiftebelastingen verzuimboetes.

  22. A, hij kan een navorderingsaanslag opleggen omdat er sprake is van een kenbare fout volgens art. 16 lid 2 sub c AWR. Als je een verdedigbaar standpunt hebt kan je geen vergrijpboete opleggen.

  23. C, je kunt niet direct in hoger beroep volgens art. 25 lid 3 AWR, zie de voorwaarden hiervoor. Je moet de normale procedure volgen.

  24. D, het gaat niet om naheffen zoals bij a t/m c het gaat om navorderen. Verder kan de inspecteur wel een vergrijpboete opleggen.

  25. D, je kunt niet tegen alle besluiten zoals in het normale bestuursrecht in beroep gaan. Slechts in bij de wet aangewezen gevallen.

  26. A, de deelnemingsvrijstelling is niet van toepassing want het is geen verkapt dividend gewoon voor de waarde gekocht.

  27. D, alle alternatieven gelden.

  28. B, alleen de moeder is belastingplichtig wegens de fiscale eenheid. H2 staat er buiten en zet het op de balans.

  29. D, alleen als de deelnemingsvrijstelling van toepassing is, dat geldt alleen bij D.

  30. C, stelling 2 is onjuist want de fiscale eenheid is niet verplicht.

  31. A, Sagara wordt niet belast, alleen Sodaba zou belast kunnen worden in de vennootschapsbelasting maar de deelnemingsvrijstelling is van toepassing.

  32. B, onderlinge transacties zie je niet.

  33. D, buitenlands belastingplichtig is niet woonplaatsbeginsel. Stelling 2 is gebaseerd op het bronbeginsel.

  34. D

  35. A, het gaat om omstandigheden, alles is relevant.

  36. D, je moet kijken naar de nationale wet voor de heffingsbevoegdheid, het verdrag wijst slechts de belasting toe. Verkoopwinst wordt niet belast in box 3, werkelijke inkomsten zijn niet van belang.

  37. D, dankzij de bronnentheorie is het zo dat je bij gokken geen voordeel kan verwachten.

  38. D, je kan het voor minder aftrekken in box 3, dus minder voordeel en dus een lastenverzwaring.

  39. D, Nederland krijgt het heffingsrecht op basis van het verdrag. Maar zij hebben geen bevoegdheid om te heffen volgens de wet. De deelnemingsvrijstelling is namelijk van toepassing.

  40. D, de spaarrekening staat niet in de opsomming in art. 7.7 Wet IB

Open vraag

De namen voor deze casus zijn veranderd i.v.m. copyright, het gaat nog steeds om dezelfde casus.

Onderdeel A:

De verschillende aandeelhouders worden op de volgende wijzen in de belastingheffing van Nederland betrokken:

  • De heer Knock: hij is woonachtig in Berlijn maar heeft een aandeel van 20% in GroofB.V. dit is een in Nederland gevestigde vennootschap. Knock is op basis van art. 2.1 lid 1 sub b Wet IB een buitenlandse belastingplichtige en wordt belast voor het Nederlands inkomen. Hiervoor moet men kijken naar art. 7.1 Wet IB, Durm valt onder sub b: belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang in een in Nederland gevestigde vennootschap. Knockheeft namelijk een aanmerkelijk belang volgens art. 4.6 IB omdat hij meer dan 5% van de aandelen bezit. Durm wordt belast volgens art. 7.5 Wet IB, hij ontvangt namelijk een regulier voordeel, dividend, en wordt hiervoor belast tegen 25%.

  • Mevrouw Stevig : deze mevrouw is een binnenlandse belastingplichtige volgens art. 2.1 lid 1 sub a Wet IB, deze worden belast voor hun wereldinkomen. Mevrouw Stevig wordt niet belast in box 2 volgens art. 4.1 j.o 4.6 IB omdat zij geen aanmerkelijk belang heeft in Groof B.V. Dan wordt zij belast voor haar inkomen uit sparen en beleggen in box 3 volgens art. 5.3 IB. Maar de werkelijke inkomsten zoals dividend, worden niet belast in box 3, alleen het forfaitaire rendement is van belang. Het forfaitaire rendement wordt belast tegen 30% volgens art. 2.13 IB.

  • Certain B.V. : Certain is een binnenlandse vennootschap en wordt belast in de vennootschapsbelasting. Volgens art. 2 lid 1 sub zijn zij een binnenlandse belastingplichtige omdat zij een in Nederland gevestigde besloten vennootschap zijn. In de vennootschapsbelasting wordt je belast voor de winst in art. 7 j.o 8 Vpb. Dividend behoort tot de winst omdat de aandelen tot het ondernemingsvermogen behoren.
    Maar volgens art. 13 Vpb is de deelnemingsvrijstelling van toepassing. Certain BV heeft namelijk meer dan 5% van de aandelen in Groof BV. Dit betekent dat alle voordelen uit hoofde van deelneming, waaronder dus dividend, onbelast zijn. Certain BV wordt niet belast over het dividend.

  • Joho AS: men moet hier ten eerste bepalen of het een buitenlandse belastingplichtige is of een binnenlandse belastingplichtige. Het is een naar Frans recht opgerichte BV maar de feitelijke leiding ligt in Nederland. Waar iemand gevestigd is wordt volgens art. 4 AWR beoordeelt naar de omstandigheden. In de rechtspraak is wel bepaald dat waar de feitelijke leiding is, dat daar geacht wordt dat de onderneming is gevestigd.
    Dus het gaat om een binnenlandse belastingplichtige, een in Nederland gevestigde vennootschap die belast wordt in de vennootschapsbelasting, volgens art. 2 lid 1 Vpb. Zij worden belast over de winst. Het dividend behoort tot de winst want de aandelen behoren tot het ondernemingsvermogen. De deelnemingsvrijstelling is niet van toepassing want het gaat om een aandeel van 3%, dus wordt het dividend belast onder winst in de Vpb tegen het tarief eerste 2 ton is 20% vanaf daar 25%

Onderdeel B:

Het is van belang om vast te stellen of meneer Knock en mevrouw Stevig partners zijn geworden voor de belasting. Dit heeft namelijk invloed op de belastingheffing. Of zij partners zijn geworden dient gekeken te worden naar art. 5A AWR. Omdat zij een notariële samenlevingsovereenkomst hebben en op hetzelfde adres ingeschreven staan kan volgens art. 5A AWR worden vastgesteld dat zij fiscaal partner zijn.

Als er opnieuw dividend wordt uitgekeerd door Groof. BV heeft dit de volgende gevolgen:

Meneer Knock wordt nog steeds als buitenlandse belastingplichtige belast voor zijn aanmerkelijk belang volgens art. 7.5 IB. Maar omdat het volgens art. 4.6 IB gaat om aanmerkelijk belang al dan niet tezamen met iemand zijn partner zal mevrouw Stevig nu ook worden belast in box onder aanmerkelijk belang. Zij wordt als binnenlandse belastingplichtige belast voor haar aanmerkelijk belang, samen met haar partner heeft ze meer dan 5%, in art. 4.6 en wordt belast voor regulier voordeel in art. 4.12 Wet IB, tegen 25%.

Check page access:
Public
Check more or recent content:
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

How to use and find summaries?


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  3. Search tool: quick & dirty - not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is available at the bottom of most pages or on the Search & Find page
  4. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Quick links to WorldSupporter content for universities in the Netherlands

Follow the author: Law Supporter
Check more of topic:
Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.