Oefenpakket eindtoets Kv Privaatrecht I

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


Oefentoets voor de eindtoets 1

 

Vraag 1

De Rabobank heeft een vordering van € 950.000 op A. A heeft tot zekerheid van betaling een stil pandrecht op zijn (A’s) dure piano gevestigd ten behoeve van De Rabobank.

 

a. Hoe wordt een stil pandrecht gevestigd?

 

b. Wat gebeurt er met het pandrecht van De Rabobank indien De Rabobank zijn vordering op A verkoopt en levert aan C?

 

c. Wat gebeurt er met het pandrecht van De Rabobank indien A zijn piano verkoopt en levert aan D, die het pandrecht van De Rabobank kent noch behoort te kennen, indien wordt afgesproken dat A de piano voorlopig nog voor D zal houden?

 

d. Stel dat E – die nog een appeltje met A te schillen heeft – met een hockeystick een onherstelbare barst in de piano slaat, waardoor deze onbespeelbaar (en daarmee nagenoeg waardeloos) wordt. A is tegen deze vernieling verzekerd bij verzekeraar V.

De Rabobank heeft nu pandrechten op drie verschillende goederen.

Noem er twee en bespreek waarom het pandrecht op het betreffende goed tot stand is gekomen.

 

Vraag 2

a. Kan een bestolen eigenaar de eigendom van een gestolen roerende zaak overdragen aan een ander?

Zo ja, op welke wijze vindt de levering plaats?

 

b. Kees vraagt Jan een uniek schilderij voor hem te kopen. Op 1 mei koopt Jan in eigen naam maar voor rekening van Kees het bedoelde schilderij van C. Op 2 mei gaat Jan failliet. Op 3 mei levert C het schilderij aan Jan. Op 12 mei wil Kees het schilderij bij Jan ophalen. De curator van Jan stelt zich op het standpunt dat Jan de eigenaar is van het schilderij en weigert afgifte.

Wie is op 12 mei eigenaar van het schilderij?

 

Vraag 3

Pieter verwerft een recht van erfpacht op het perceel van Willemsen. Dit recht van erfpacht wordt gevestigd voor een periode van twintig jaar. Na drie jaar laat Pieter een opslagruimte op het perceel bouwen en plant hij een reeks boompjes langs het pad dat naar deze ruimte leidt. Voor de bouw van de opslagruimte heeft Pieter een lening bij de bank gesloten. Tot zekerheid voor de terugbetaling van deze lening heeft hij ten gunste van de bank een recht van hypotheek op zijn recht van erfpacht gevestigd.

a. Wie is eigenaar van de opslagruimte en de boompjes die Pieter gebouwd respectievelijk geplant heeft?

 

b. Stel dat Willemsen de eigendom van de grond overdraagt aan Pieter. Welk rechtsgevolg zou dat hebben voor het recht van erfpacht van Pieter en voor het recht van hypotheek van de bank op het recht van erfpacht?

Vraag 4

In HR 24 maart 1995, AA 1995, 705 (Hollander’s Kuikenbroederij), dat onder oud recht werd gewezen, leest men in de uiteenzetting van de feiten:

“In 1978 verkrijgt Hollander’s een krediet van de Raffeisenbank Domburg (verder: de Bank). Daartoe draagt zij al haar tegenwoordige en toekomstige pluimvee aan de Bank in eigendom over, tot zekerheid van de betaling van het door haar aan de Bank verschuldigde.”

a. Zou deze overdracht naar huidig Nederlands recht geldig zijn geweest?

b. Hoe wordt tegenwoordig (anno 2013) vergelijkbare zekerheid voor de bank bewerkstelligd?

Vraag 5

Lees onderstaand vonnis en beantwoord vervolgens de vragen.

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Vonnis van 14 januari 2009
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[A] B.V.,
tegen
de stichting
STICHTING FILMHUIS DIE BLECHTROMMEL,
Partijen zullen hierna [A] en Die Blechtrommel genoemd worden.
(…)
5.  De beoordeling
5.1.  De rechtbank zal eerst beoordelen of de stoelen op basis van het bepaalde in artikel #1 BW bestanddelen van het pand zijn en daarmee krachtens artikel #2 BW – als bestanddelen van het pand – tot de eigendom van [A] behoren. Artikel #3 BW bevat twee toetsingscriteria:
1. de verkeersopvatting (…);
2. het al dan niet mogelijk zijn van afscheiding zonder beschadiging van betekenis (…).
5.2.  Blijkens de jurisprudentie van de Hoge Raad zijn voor de vraag of de stoelen naar verkeersopvatting bestanddeel zijn geworden van het pand waarin zij zijn aangebracht, de volgende maatstaven van belang:
# wanneer het pand en de stoelen in constructief opzicht op elkaar zijn afgestemd, ligt hierin een aanwijzing dat de stoelen en pand als één zaak moeten worden gezien;
# hetzelfde geldt wanneer het pand uit een oogpunt van geschiktheid als bioscoop – een gebouw geschikt om filmvoorstellingen aan het publiek te vertonen – bij ontbreken van de stoelen als onvoltooid moet worden beschouwd.
De rechtbank overweegt dat bij de beoordeling of aan deze maatstaf is voldaan, een zekere mate van terughoudendheid gepast is. Met het oordeel dat zaken door natrekking automatisch in het eigendom van de eigenaar van de hoofdzaak vallen, kan immers de partij die daardoor de eigendom van de betreffende zaken verliest in haar (economische) belangen worden getroffen. Ook in deze zaak zijn dergelijke belangen van de huurder van het pand/exploitant van de bioscoop aan de orde.
5.3.  De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak toepassing van de maatschappelijke maatstaf (ook bij een terughoudende toepassing) de conclusie rechtvaardigt dat de verwijdering van de stoelen ertoe leidt dat het pand (dat als bioscoop is gebouwd) als incompleet moet worden beschouwd en niet meer aan haar economische en maatschappelijke bestemming van bioscoop kan beantwoorden.
Het publiek dat in Nederland een overdekte/inpandige bioscoop bezoekt, verwacht immers dat het zittend naar een filmvoorstelling kan kijken en niet gedurende de voorstelling hoeft te staan, anders dan bij bijvoorbeeld een concert waarbij het niet ongebruikelijk is dat er staanplaatsen worden verkocht.
Dat er in het onderhavige geval sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor het publiek zou moeten verwachten dat er geen zitplaatsen in de bioscoop beschikbaar zijn, zijn niet gesteld noch anderszins gebleken. De rechtbank is daarom van oordeel dat de bioscoopstoelen volgens de verkeersopvatting bestanddeel zijn van het pand (een onroerende zaak). Dit oordeel brengt mee dat de stoelen - als onzelfstandige onderdelen – eveneens onroerend zijn. De gevorderde verklaring voor recht komt dan ook, als na te melden, voor toewijzing in aanmerking.
5.4.  Uit voorgaande volgt dat de rechtbank aan een beoordeling op grond van het (…) van artikel #4 BW niet toekomt, zodat de stellingen van partijen over het antwoord op de vraag of de bioscoopstoelen al dan niet zonder beschadiging uit het pand kunnen worden verwijderd, onbesproken kunnen blijven.
5.5.  Ook de stellingen van partijen over de inhoud van de diverse in geding gebrachte overeenkomsten met betrekking tot de verhuur van het pand, de inbreng in de v.o.f., de ontbinding van de v.o.f. en de overname van de exploitatie door Die Blechtrommel, behoeven geen bespreking, omdat alleen bij wet en niet bij overeenkomst een uitzondering kan worden gemaakt op de regel dat ieder bestanddeel van een zaak aan de eigenaar van die zaak toekomt.
5.6.  Die Blechtrommel zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [A] worden begroot op:
- dagvaarding  EUR   70,85
- vast recht    251,00
- salaris advocaat    904,00 (2,0 punten × tarief EUR 452,00)
Totaal  EUR   1.225,85
(…)

6.  De beslissing
De rechtbank

6.1.  verklaart voor recht dat de 606 bioscoopstoelen, welke zich bevinden in de bioscoop, staande en gelegen aan de Schrijversstraat 2 te Almere, kadastraal bekend gemeente [kadastrale gegevens], onroerend zijn en derhalve eigendom zijn van [A];
(…)

 

Dit vonnis is gewezen door mr. G.A.M. Peper en in het openbaar uitgesproken op 14 januari 2009.

a. Welke artikelen moeten worden ingevuld bij r.o. 5.1 (#1, #2 ,#3) en 5.4 (#4)?

 

b. Naar welke uitspraak wordt verwezen in r.o. 5.2?

c. Filmhuis Die Blechtrommel is het niet eens met het oordeel van de Rechtbank zoals verwoordt in r.o. 5.3 en wendt zich tot u voor juridisch advies.

Welke argumenten kunnen door u worden aangevoerd in een eventueel hoger beroep tegen dit oordeel?

 

Vraag 6

Paul heeft een bedrijf waarin ijzer wordt verwerkt. Tot zekerheid van aflossing van een geldlening bij de ABN Amrobank heeft Paul in 2006 een stil pandrecht gevestigd op al zijn tegenwoordige en toekomstige roerende zaken, niet-registergoederen. Hiertoe is op 1 maart 2006 tussen de ABN Amrobank en Paul een pandakte opgemaakt en geregistreerd.

Eind juni 2007 is door de firma Stiphorst aan Paul een partij ijzerstaven verkocht en geleverd. De overdracht heeft plaatsgevonden onder eigendomsvoorbehoud. Daarin is het beding opgenomen dat Paul bevoegd is om de ijzerstaven te vervreemden binnen het kader van zijn normale bedrijfsvoering.

Voorts is, tot zekerheid van betaling van de koopsom, bij voorbaat een stil pandrecht gevestigd ten behoeve van Stiphorst op de halffabricaten en de eindproducten die Paul van de ijzerstaven zal maken. Daartoe is op 19 juni 2007 een pandakte tussen Stiphorst en Paul opgemaakt en geregistreerd.

Op 1 augustus 2007 wordt Paul failliet verklaard. Op dat moment heeft hij de koopprijs aan de firma Stiphorst nog niet voldaan. Ook de lening van de ABN Amrobank is op dat moment nog niet afgelost.

In het bedrijf van Paul zijn op dat moment de volgende goederen aanwezig:

  • Een deel van de, nog in oorspronkelijke staat verkerende, ijzerstaven die door de firma Stiphorst zijn geleverd.

  • Twintig grote vazen die door Paul uit de ijzerstaven zijn vervaardigd.

  • Vijf ijzersculpturen die door Paul van de ijzerstaven zijn vervaardigd. Deze zijn verkocht en geleverd aan de gemeente Harderwijk, waarbij is afgesproken dat de gemeente de ijzersculpturen pas op 1 december zou komen afhalen en dat Paul ze tot die tijd in zijn magazijn zou opslaan.

 

a. De curator, de firma Stiphorst en de bank zijn met elkaar in geschil over hun (eventuele) aanspraak op de nog in oorspronkelijke staat verkerende ijzerstaven in het magazijn en de twintig grote vazen. Bespreek welke rechten of bevoegdheden ieder van hen heeft met betrekking tot deze zaken zelf of de opbrengst daarvan.

b. De curator, de firma Stiphorst en de gemeente Harderwijk zijn met elkaar in geschil over de vijf ijzersculpturen.

Bespreek welke rechten of bevoegdheden ieder van hen heeft met betrekking tot deze zaken zelf of de opbrengst daarvan.

 

c. Stel dat de firma Hendriksen daags voor het faillissement aan Paul drie hittebestendige tangen heeft verkocht en geleverd. De tangen zijn nog niet gebruikt en de koopprijs is nog niet voldaan. Duidelijk is dat Paul niet meer zal betalen.

Bespreek de vraag of Hendriksen de hittebestendige tangen kan revindiceren.

 

Antwoorden oefentoets voor de eindtoets 1

 

Vraag 1 a

Vestiging vindt plaats door het voorhanden zijn van een geldige titel en beschikkings-bevoegdheid en door het opmaken van een authentieke akte of het registreren van een onderhandse akte (3:98 jo. 84 jo. 237 lid 1).

Vraag 1 b

C verkrijgt tevens het pandrecht. Het pandrecht is immers een afhankelijk recht en gaat mee over naar de cessionaris (3:82).

Vraag 1 c

Het pandrecht heeft goederenrechtelijk werking en blijft dus de piano bezwaren (ook te verklaren vanuit het nemo plus-beginsel). D zal zich niet met succes op art. 3:86 lid 2 kunnen beroepen, omdat de cp-levering tussen A en hem ten opzichte van de ouder gerechtigde De Rabobank niet geldig is (3:115 sub a jo. 3:90 lid 2). Derdenbescherming veronderstelt immers een geldige levering.

Vraag 1d

De Rabobank heeft nog steeds een pandrecht op de piano (1). Dat pandrecht is echter niet zo veel meer waard. Tevens verkrijgt De Rabobank, vanwege de waardevermindering van de piano, (door zaaksvervanging) van rechtswege een pandrecht op A’s vordering op E uit onrechtmatige daad (2) en op A’s assurantievordering op V (3), zie art. 3:229.

Vraag 2 a

Hij heeft het bezit verloren, maar niet de eigendom. Hij kan daarom de eigendom overdragen, indien sprake is van een geldig titel en geldige levering (3:84 lid 1). Omdat hij alle feitelijke macht is kwijtgeraakt, kan hij geen bezit verschaffen ex art. 3:90 lid 1. Levering vindt daarom plaats door het opmaken van een akte (3:95).

Vraag 2 b

Kees is eigenaar. Op het moment dat het schilderij aan Jan ter hand wordt gesteld, gaat Jan het schilderij direct voor Kees houden, krijgt met andere woorden Kees direct het bezit. Jan verkrijgt het schilderij immers ter uitvoering van de rechtsverhouding tussen hem en Kees, welke rechtsverhouding het genoemde gevolg naar haar strekking meebrengt (3:110). Niet alleen wordt Kees bezitter, hij wordt ook eigenaar van het schilderij. Aan de vereisten voor een eigendomsoverdracht tussen C en Kees (3:84) is immers voldaan. C is (naar mag worden aangenomen) beschikkingsbevoegd, de overdracht wordt gerechtvaardigd door het samenstel van de titels Kees - Jan (opdracht) / Jan -C (koop), en de bezitsverschaffing (3:90 lid 1) heeft plaatsgehad door de genoemde werking van 3:110. Het faillissement van Jan raakt Kees dus niet.

Vraag 3 a

Willemsen wordt door natrekking eigenaar van de opslagruimte, mits deze ruimte duurzaam met de grond is verenigd (5:20 lid 1 sub e). Ook van de boompjes wordt Willemsen eigenaar; zie art. 5:20 lid 1 sub f.

Vraag 3 b

In dat geval treedt vermenging op, het moederrecht en het daaruit afgeleide beperkte recht komen immers in één hand. Het recht van erfpacht gaat bijgevolg in beginsel teniet (3:81 lid 2 sub e), maar krachtens lid 3 werkt de vermenging niet ten nadele van de bank, die op het erfpachtsrecht een hypotheekrecht heeft. Mocht Pieter ten opzichte van de bank tekortschieten, dan kan de bank zich dus alsnog op het erfpachtsrecht verhalen.

Vraag 4a

Nee, ons recht kent een zogenaamd fiduciaverbod; zie art. 3:84 lid 3. Er is dus niet sprake van een geldige titel en dus ook niet van een geldige overdracht, 3:84 lid 1.

Vraag 4b

Door middel van vestiging van een stil pandrecht ex art. 3:237 lid 1.

Vraag 5a

Resp. art. 3:4, art. 5:3, art. 3:4 en art. 3:4 lid 2.

Vraag 5b

Depex/curatoren Bergel (HR 15 nov. 1991, NJ 1993, 316)

Vraag 5c

Argumenten voor een mogelijk geslaagd hoger beroep tegen vonnis zijn:

De overweging in 5.3 dat de stoelen in de bioscoop naar verkeersopvatting bestanddeel zijn omdat mensen bij het kijken naar een film gewend zijn te zitten, is niet afdoende; zie HR Depex/curatoren. Immers het gaat er niet om of de bioscoopstoelen bij het vertonen van films onmisbaar zijn, maar of het weghalen van de stoelen tot gevolg heeft dat het gebouw als onvolledig moet worden aangemerkt. Op het specifieke productieproces (in casu het vertonen van films) mag niet worden gelet. Dat partijen in de huurovereenkomst hebben bepaald dat het ‘gehuurde uitsluitend (mag) worden gebruikt als bioscoop . . .’ is in dit verband niet relevant.

Bij weghalen van de stoelen resteert een voor diverse doeleinden te gebruiken gebouw. De rechter lijkt derhalve te veel oog te hebben voor de functie als bioscoop en te weinig voor het gebouw als (hoofd)zaak.

Een gebouw zonder stoelen is niet incompleet. Gebruikelijk is dat nieuwe eigenaren of nieuwe huurders zelf hun stoelen meenemen.

Er lijkt bovendien geen sprake te zijn van constructieve afstemming. De stoelen zijn immers op een later moment aangebracht.

Door de rechter is derhalve onvoldoende duidelijk gemotiveerd waarom de stoelen onder gelding van Depex/curatoren bestanddelen zouden zijn, zeker nu niet blijkt dat bij het weghalen schade van betekenis wordt aangebracht.

Vraag 6a

De nog in oorspronkelijke staat verkerende ijzerstaven

De firma Stiphorst heeft de ijzerstaven onder eigendomsvoorbehoud geleverd (3:92). Aangezien Paul de koopprijs niet heeft voldaan, is Stiphorst van deze staven eigenaar gebleven en kan zij hen revindiceren (5:2). De curator zal ze dus moeten afstaan.

Op 1 maart 2006 en op 19 juni 2007 vormden deze staven toekomstige zaken. Op genoemde data heeft Paul derhalve op deze staven ten behoeve van de ABN Amrobank en Stiphorst een pandrecht bij voorbaat gevestigd (3:98 jo. 3:97 jo. 237). Aangezien Paul ten opzichte van deze staven niet beschikkingsbevoegd raakt, komen genoemde pandrechten niet tot stand.

NB Het beding bij het eigendomsvoorbehoud brengt mee dat Paul bevoegd is om de ijzerstaven te vervreemden, zolang hij dit maar doet in het kader van zijn normale bedrijfsuitoefening. Het verschaffen van zekerheid valt daar echter niet onder. Dit beding maakt hem dus niet beschikkingsbevoegd tot het vestigen van een pandrecht.

De vazen

Ook op deze vazen is door Paul ten behoeve van de bank en ten behoeve van de firma Stiphorst bij voorbaat een stil pandrecht gevestigd (3:97 jo. 3:97 jo. 3:237). Ten aanzien hiervan wordt Paul wel beschikkingsbevoegd. Er is immers sprake van zaaksvorming: Paul vervaardigt met materiaal dat toebehoort aan Stiphorst voor zichzelf nieuwe zaken en wordt dus ex art. 5:16 lid 2 eigenaar van deze zaken. Het eigendomsvoorbehoud van Stiphorst verliest zijn kracht, nu de oorspronkelijk zaken in juridisch opzicht niet langer bestaan.

Op het moment dat de vazen ontstaan, komen beide pandrechten tot stand. Op grond van art. 3:97 lid 2 jo. 3:98 werkt het pandrecht van de firma Stiphorst echter niet tegen de ABN Amrobank aangezien de vestigingshandeling van het pandrecht van Stiphorst niet geldig is ten opzichte van de ABN Amrobank. De ABN Amrobank mag zich dus als eerste op de opbrengst verhalen; Stiphorst als tweede. Een eventueel restant van de opbrengst komt toe aan de curator.

Van rangwisseling op grond van derdenbescherming is geen sprake omdat Stiphorst de zaken niet onder zich heeft gekregen (3:238 lid 1 jo. Lid 2).

Vraag 6b

Ook de ijzersculpturen zijn door zaaksvorming eigendom van Paul geworden. Bijgevolg is hier het pandrecht van Stiphorst op komen te rusten (ook het pandrecht van de ABN Amrobank, maar naar de positie van deze laatste wordt niet gevraagd). Paul levert de sculpturen c.p. aan de gemeente Harderwijk (3:115 sub a).

Het pandrecht heeft goederenrechtelijk werking en blijft dus de viool bezwaren. De gemeente Harderwijk zal zich niet met succes op art. 3:86 lid 2 kunnen beroepen, omdat de cp-levering tussen Paul en haar ten opzichte van de ouder gerechtigde Stiphorst niet geldig is (3:115 sub a jo. 3:90 lid 2). Derdenbescherming veronderstelt immers een geldige levering.

Vraag 6c

Aan de vereisten van art. 3:84 lid 1 is voldaan. Paul is derhalve eigenaar van de tangen geworden. Hendriksen kan deze eigendom echter terugkrijgen door zijn recht van reclame uit te oefenen (7:39). Hij brengt daartoe een schriftelijke verklaring uit. Het pandrecht dat ten behoeve van de ABN Amrobank (bij voorbaat) op deze tangen was gevestigd deert hem niet aangezien het om een stil pandrecht gaat (7:42 lid 1 jo. lid 2).

 

Oefentoets voor de eindtoets 2

 

Opdracht 1

NJF 2007/151

 

Partijen

Matech B.V., te Mierlo, appellante, proc. mr. L. Paulus,

tegen

1. UTO & UMH sneltransport B.V.,

2. UTO containers Ulft B.V.,

3. B.V. Ulftse transportonderneming UTO,

alle te Ulft, geïntimeerden, proc. mr. J.R.O. Dantuma.

 

Uitspraak

Hof:

(...)

3. De vaststaande feiten

3.1

Tussen partijen staan in hoger beroep als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende weersproken en op grond van de in zoverre niet bestreden inhoud van overgelegde producties de navolgende feiten vast.

3.2

Matech heeft op 6 september 2004 een koopovereenkomst gesloten ter zake van een tweetal hydraulische alligatorscharen, type McIntyre LD 407 en 640, inclusief toebehoren (hierna ook te noemen: de scharen) met R.A. Bron, h.o.d.n. Bron Project en Evenementbouw (hierna ook te noemen: Bron), tegen een bedrag van € 56.000 (excl. btw). Op 1 november 2004 heeft Matech de scharen geleverd aan Bron.

3.3

Bron heeft de aan Matech verschuldigde koopsom grotendeels onbetaald gelaten.

3.4

Bij brief van 2 november 2004 heeft Bron bevestigd dat hij de scharen aan UTO transportonderneming voor een bedrag van € 62.500 (excl. btw) verkoopt. UTO transportonderneming heeft het bedrag omstreeks november 2004 in termijnen aan Bron voldaan. In november 2004 heeft Bron de scharen geleverd aan UTO transportonderneming.

3.5

De raadsman van Matech heeft bij brief van 10 januari 2005 aan Bron ter zake van de scharen een beroep gedaan op het bepaalde in art. 7:39 BW (recht van reclame).

3.6

Matech heeft bij dagvaarding van 26 januari 2005 Bron gedagvaard voor de rechtbank te Arnhem en gevorderd, kort gezegd, Bron te veroordelen tot


1.

betaling van onder meer (het onbetaald gebleven gedeelte van) de koopsom

2.

het verschaffen van inlichtingen over de feitelijke verblijfplaats van de scharen en het verlenen van medewerking aan teruglevering van deze machines op straffe van een dwangsom.

3.7

De rechtbank te Arnhem heeft bij vonnis van 30 maart 2005 de vordering tot betaling van het restant van de koopsom ten laste van Bron toegewezen en de vordering tot het verschaffen van inlichtingen afgewezen omdat voor teruglevering van de scharen, naast de toegewezen vordering tot betaling van de koopsom, geen plaats is.

4. De motivering van de beslissing in hoger beroep

4.1

Het geschil tussen partijen betreft de vraag wie eigenaar is van de scharen: Matech of UTO transportonderneming. Matech heeft in eerste aanleg haar vordering tot afgifte van de scharen gebaseerd op een tweetal grondslagen. Ten eerste heeft zij gesteld dat de scharen door de Engelse fabrikant onder eigendomsvoorbehoud aan haar zijn geleverd. Ten tweede heeft Matech zich beroepen op het recht van reclame (art. 7:39 BW).

4.2

Het hof merkt op dat eerstgenoemde grondslag, te weten het eigendomsvoorbehoud, in hoger beroep geen rol meer speelt. Matech heeft geen grieven gericht tegen het oordeel van de rechtbank in rechtsoverweging 4.1 van het bestreden vonnis dat de overeenkomst tussen Matech en Bron geen eigendomsvoorbehoud kent.

4.3

In hoger beroep handhaaft Matech de tweede grondslag, te weten haar beroep op het recht van reclame. De grief van Matech is dan ook gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat Matech geen geslaagd beroep kan doen op het recht van reclame. De rechtbank baseert dit oordeel in rechtsoverweging 4.3 van het bestreden vonnis op een tweetal argumenten.

4.4

Ten eerste heeft de rechtbank geoordeeld dat aangezien Bron ruim vóór 10 januari 2005 de eigendom van de scharen reeds heeft overgedragen aan UTO c.s., Bron de scharen niet kan teruggeven. Ten tweede heeft de rechtbank geoordeeld dat naast de vordering tot nakoming jegens Bron geen plaats meer is voor een vordering tot afgifte van de scharen.

4.5

Het hof constateert dat tussen partijen in geschil is in hoeverre het beroep van Matech op het recht van reclame jegens UTO c.s. en het beroep op nakoming jegens Bron zich met elkaar laten verenigen. Het hof verwijst naar de memorie van grieven, onder 11, en de memorie van antwoord, onder b, pagina 4–5.

4.7

Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor onder 3.1 tot 3.7 is overwogen stelt het hof voorop dat tussen partijen de navolgende feiten niet in geschil zijn. Bron is jegens Matech tekortgeschoten in de nakoming van de koopovereenkomst door de koopprijs onbetaald te laten. Matech heeft — door middel van een brief van haar raadsman van 10 januari 2005 aan Bron — een beroep gedaan op het recht van reclame in de zin van art. 7:39 BW.

4.8

De uitoefening van het recht van reclame door Matech op 10 januari 2005 brengt een tweetal van rechtswege intredende rechtsgevolgen met zich. Ten eerste de ontbinding van de koopovereenkomst, waardoor Matech en Bron bevrijd worden van de uit de koopovereenkomst voortvloeiende verbintenissen. Deze ontbinding brengt tevens mee dat nadien geen nakoming meer kan worden gevorderd.

4.9

De omstandigheid dat Matech na de ontbinding van 10 januari 2005 desondanks bij exploot van 26 januari 2005 een procedure tegen Bron aanhangig heeft gemaakt — waarin de rechtbank bij vonnis van 30 maart 2005 de vordering tot nakoming heeft toegewezen — kan aan voornoemde ontbinding niet afdoen. Voornoemd vonnis van 30 maart 2005 is gewezen tussen Matech en Bron en heeft geen gevolgen voor de vaststelling van de rechtsverhouding tussen Matech en UTO c.s. in het onderhavige geding. Uitgangspunt in hoger beroep is dan ook dat de koopovereenkomst tussen Matech en Bron door ontvangst van laatstgenoemde van de brief van 10 januari 2005 is ontbonden.

4.10

Ten tweede heeft de uitoefening van het recht van reclame van rechtswege tot gevolg dat het eigendomsrecht van de koper (Bron) of zijn rechtsverkrijger (UTO transportonderneming) eindigt. Hieruit volgt dat Matech in haar grief terecht heeft aangevoerd dat in het bestreden vonnis de zakelijke werking van art. 7:39 lid 1 BW is miskend. Uitgangspunt is dat vanaf 10 januari 2005 de eigendom van de scharen weer is teruggevallen aan Matech nu onbestreden is dat zij ten tijde van de overdracht aan Bron daarvan eigenaar was. In zoverre slaagt de grief van Matech.

4.11

UTO c.s. hebben bij memorie van antwoord, onder a. en c., een tweetal verweren aangevoerd tegen de uitoefening van het reclamerecht door Matech. Ten eerste heeft UTO een beroep gedaan op #A BW, te weten de te late uitoefening van het reclamerecht. Ten tweede heeft zij zich erop beroepen dat zij redelijkerwijs niet behoefde te verwachten dat het reclamerecht zou worden uitgeoefend, zodat op grond van #B BW de bevoegdheid van Matech om de scharen terug te vorderen vervalt. Het hof zal in het navolgende beide verweren in voornoemde volgorde beoordelen.

4.12

Art. #A bepaalt dat het reclamerecht vervalt wanneer cumulatief aan twee voorwaarden is voldaan:


a.

er zijn zes weken verstreken nadat de vordering tot betaling van de koopprijs opeisbaar is geworden, en

b.

er zijn zestig dagen verstreken vanaf de dag waarop de zaak onder de koper is opgeslagen.

4.13

Ten aanzien van de opeisbaarheid van de koopsom merkt het hof het volgende op. Bij dagvaarding, productie 3, heeft Matech de door haar aan Bron gezonden opdrachtbevestiging gedateerd 6 september 2004 overgelegd. UTO c.s. hebben hier eveneens naar verwezen in hun memorie van antwoord, onder a, pagina 4. Hieruit blijkt dat overeengekomen is dat — van de koopsom van € 56.000 exclusief btw — tien procent dient te worden betaald bij opdracht, vijfentachtig procent binnen zeven dagen na aflevering en vijf procent binnen dertig dagen na aflevering.

4.14

Ten aanzien van het tijdstip van aflevering van de scharen aan Bron is tussen partijen niet in geschil dat de aflevering van de scharen op 1 november 2004 heeft plaatsgevonden. UTO c.s. betwisten de stelling van Matech dat eerst op 19 november 2004 de aflevering van het toebehoren zou hebben plaatsgevonden.

4.15

Het hof is van oordeel dat in het midden kan blijven op welke datum — 1 november of 19 november 2004 — aflevering heeft plaatsgevonden. Ook indien wordt uitgegaan van de door UTO c.s. gestelde volledige aflevering op 1 november 2004 geldt dat het recht van reclame tijdig is uitgeoefend. Op grond van de laatste betalingstermijn van vijf procent geldt, uitgaande van een aflevering op 1 november 2004 en de daarbij horende betalingstermijn tot 1 december 2004 (dertig dagen), dat de daarop volgende zes weken niet eerder zijn verstreken dan op 12 januari 2005. Nu vaststaat dat het reclamerecht op 10 januari 2005 is ingeroepen door Matech, geldt dat niet voldaan is aan beide vereisten voor het vervallen van dit recht zoals bedoeld in #A BW.

4.16

UTO c.s. hebben betoogd dat het reclamerecht slechts zou gelden voor vijf procent van de koopsom nu voor vijfennegentig procent van de koopsom de termijn voor het inroepen voor het recht van reclame is vervallen (memorie van antwoord, onder a, slot).

4.17

Het hof overweegt dat deze door UTO c.s. voorgestelde oplossing zou betekenen dat het eigendomsrecht van de scharen voor vijf procent zou terugvallen bij Matech en voor vijfennegentig procent zou blijven toebehoren aan UTO c.s. Het hof verwerpt dit betoog. De in #A BW bedoelde bevoegdheid vervalt eerst nadat de in deze bepaling genoemde termijnen zijn verstreken. Zoals hiervoor onder 4.15 is overwogen is daarvan geen sprake. De vervaltermijn van #A BW brengt mee dat ofwel het reclamerecht als geheel vervallen moet worden beschouwd en het eigendomsrecht blijft bij de koper of diens rechtsopvolger, ofwel het recht van reclame kan worden ingeroepen waardoor het eigendomsrecht volledig terugvalt aan de verkoper. De vervaltermijn van #A BW leent zich niet voor de door UTO c.s. voorgestane proportionele benadering.

4.18

Nu het beroep van Matech op het reclamerecht tijdig is gedaan, geldt dat het beroep van UTO c.s. op #A BW faalt.

4.19

Het tweede verweer van UTO c.s. betreft het verweer dat zij te goeder trouw waren in de zin van #B BW.

4.20

Het hof stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat UTO transportonderneming (geïntimeerde sub 3) de rechtspersoon is die de scharen heeft gekocht en geleverd heeft gekregen van Bron tegen betaling van € 56.000 (zie hiervoor onder 3.2). Hieruit volgt dat voor de beoordeling van voornoemd beroep op #B BW van belang is of UTO transportonderneming redelijkerwijs niet behoefde te verwachten dat het reclamerecht jegens haar zou worden uitgeoefend.

4.21

Door UTO c.s. is aangevoerd dat UTO transportonderneming niet wist en evenmin behoefde te weten dat Bron de koopprijs nog niet had voldaan. UTO transportonderneming had geen enkele reden om aan te nemen dat Bron de scharen nog niet had betaald. Daartoe is tevens aangevoerd dat UTO transportonderneming de koopprijs volledig heeft voldaan aan Bron (memorie van antwoord, onder c.). Matech heeft de goede trouw van UTO transportonderneming betwist.

4.22

Matech heeft daartoe onder meer aangevoerd dat UTO transportonderneming ten onrechte heeft nagelaten onderzoek te doen naar de beschikkingsbevoegdheid van Bron (memorie van grieven, onder 9 en 10). Het hof zal deze stellingen als niet ter zake dienend passeren. Immers, tussen partijen is niet in geschil dat Bron ten tijde van de levering aan UTO transportonderneming eigenaar was van de scharen. Het hof verwijst naar de memorie van grieven, onder 4, eerste zin. Daarvan uitgaande geldt dat Bron ten tijde van voornoemde levering wel degelijk beschikkingsbevoegd was. Hieruit volgt dat het alleenverkooprecht van Matech en de statutaire doelomschrijving van Bron — anders dan Matech meent — geen omstandigheden zijn die ertoe kunnen leiden dat UTO c.s. geen beroep kunnen doen op #B BW.

4.23

Bij de toepassing van #B BW in het onderhavige geval gaat het erom of sprake is van feiten en omstandigheden op grond waarvan UTO transportonderneming redenen had om te vermoeden dat de scharen met toebehoren niet waren betaald en te twijfelen aan een normale afwikkeling van de koopovereenkomst tussen Bron en Matech, zodat zij rekening behoorde te houden met de uitoefening van het reclamerecht jegens haar. Nu UTO c.s., zoals blijkt uit het hetgeen onder 4.21 is overwogen, naar het oordeel van het hof voldoende omstandigheden heeft gesteld ter ondersteuning van haar standpunt dat zij te goeder trouw is, geldt dat Matech de bewijslast draagt van haar stelling dat UTO transportonderneming niet te goeder trouw was. Uit #C BW volgt immers dat goede trouw wordt vermoed aanwezig te zijn en het ontbreken daarvan moet worden bewezen.

4.24

Matech heeft bij memorie van grieven, onder 12, een bewijsaanbod gedaan. Het hof zal Matech toelaten tot bewijs van feiten en omstandigheden waaruit volgt dat UTO transportonderneming ten tijde van de aflevering aan haar door Bron redelijkerwijs behoefde te verwachten dat het recht van reclame jegens haar zou worden uitgeoefend.

4.25

Het hof houdt iedere verdere beslissing aan.

(enz.)

 

Vragen:

a. Welk artikel hoort bij #B?

Maakt het voor een beroep op dit artikel uit of Bron per constitutum possessorium heeft geleverd of op een andere wijze bezit heeft verschaft?

 

b. In overweging 4.22 geeft het Hof aan dat de vraag of UTO onderzoek had moeten doen naar de beschikkingsbevoegdheid van Bron niet ter zake doet.

Waarom is de beschikkingsbevoegdheid van Bron hier niet in het geding?

 

c. Welk artikel hoort bij #C?

 

d. Stel:

Er was vastgesteld dat tussen Matech en Bron een eigendomsvoorbehoud was overeengekomen.

- Met welke argumenten zou UTO zich hebben kunnen verweren tegen de revindicatie van Matech (die gebaseerd was op dat eigendomsvoorbehoud)?

- Zou UTO de revindicatie ook hebben kunnen afweren indien er per constitutum possessorium aan Bron zou zijn geleverd?

 

Opdracht 2

a. Jesse verkoopt en levert aan Kees een elektrische grasmaaier voor € 175. Kees neemt de grasmaaier meteen mee. Later blijkt dat Jesse de grasmaaier had geleend van zijn buurvrouw. De buurvrouw wil onmiddellijk zijn grasmaaier terug.

Kan de buurvrouw met succes afgifte van de grasmaaier vorderen?

 

b. Jesse verkoopt en levert aan Kees een elektrische grasmaaier voor € 175. Kees neemt de grasmaaier meteen mee. Later blijkt dat Jesse de grasmaaier had gestolen van zijn buurvrouw. De buurvrouw ontdekt de diefstal na twee weken. De buurvrouw wil onmiddellijk zijn grasmaaier terug.

Kan de buurvrouw met succes afgifte van de grasmaaier vorderen?

 

c. Jesse verkoopt en levert aan Kees een elektrische grasmaaier voor € 175. Jesse en Kees spreken af dat Jesse de grasmaaier nog 4 weken lang kan gebruiken. Later blijkt dat Jesse de grasmaaier had geleend van zijn buurvrouw. De buurvrouw wil onmiddellijk zijn grasmaaier terug.

Kan de buurvrouw met succes afgifte van de grasmaaier vorderen?

 

Opdracht 3

Lees onderstaand stuk en beantwoord de vragen onder de tekst.

(De feiten zijn ontleend aan Rb. Leeuwarden 13 oktober 2006 (KG).)

BANK BERCOOP N.V.,

tegen

HANDELSONDERNEMING [gedaagde] B.V.,

 

2. De feiten

2.1. De heer [betrokkene] te Elsloo exploiteert een boomkwekerij. Vanaf 31 oktober 1996 bestaat er een kredietovereenkomst tussen Bank Bercoop en [betrokkene] en zijn echtgenote. In eerste instantie is er krediet verstrekt voor een bedrag van € 750.000,-. Nadien is het krediet uitgebreid. Berekend tot en met 31 oktober 2006 staat een bedrag van € 1.504.422,36 open. Tot zekerheid voor de nakoming van de verplichtingen van [betrokkene] uit hoofde van de kredietovereenkomst zijn er ten behoeve van Bank Bercoop hypotheekrechten gevestigd op de onroerende zaken van [betrokkene] en zijn er stille pandrechten gevestigd op de huidige en toekomstige voorraden en bedrijfsinventaris van [betrokkene]. De akte van verpanding dateert van 29 maart 2000.

2.2. Laatstelijk, medio januari 2006, heeft Bank Bercoop voor [betrokkene] nog een extra kredietmogelijkheid geschapen van € 200.000,-. Met deze financiële injectie kon de onderneming van [betrokkene] het tot de oogst van de door hem gekweekte boompjes volhouden en zouden de boompjes door langere groei in waarde kunnen stijgen. Uit de opbrengst van het voorjaar van 2006 zou dan vervolgens de eerste inperking van het krediet ten bedrage van € 450.000,- kunnen plaatsvinden. Medio april 2006 heeft er nader overleg tussen Bank Bercoop en [betrokkene] plaatsgevonden, in het kader waarvan [betrokkene] te kennen gaf dat hij op dat moment nog 1.500.000 boompjes onder zijn hoede had en dat die na enige maanden groei gemiddeld € 2,00 per stuk konden opbrengen.

2.3. In mei 2006 is het Bank Bercoop gebleken dat [betrokkene] een overeenkomst met [gedaagde] had gesloten d.d. 27 maart 2006, waarbij hij aan [gedaagde] bij voorbaat heeft verkocht en geleverd de volledige aanwezige plantvoorraad op de percelen [naam 3], [naam 6], [naam 1], [naam 2], [naam 4], [naam 5] en [naam 8] te Elsloo, tegen een verkoopprijs van € 140.000,- exclusief BTW. Het betreft hier ongeveer 2/3 deel van de plantvoorraad van [betrokkene]. Vanaf 1 april 2006 pacht [gedaagde] de percelen waarop de overgenomen plantvoorraad zich bevindt in plaats van [betrokkene]. (…)

2.4. Op de landerijen waarop de onderhavige voorraad is gepland, is tevens beplanting geplant door Kwekerij [derde] te Joure.

2.5. Bank Bercoop heeft, nadat zij van de transactie tussen [betrokkene] en [gedaagde] op de hoogte was geraakt, de kredietovereenkomst met [betrokkene] opgezegd. Voorts heeft zij de inventariszaken van [betrokkene] tot zich genomen en nadien verkocht.

2.6.[…]

2.7. Nadat overleg met [betrokkene] omtrent de plantvoorraad niet mogelijk bleek te zijn, heeft Bank Bercoop het faillissement van [betrokkene] aangevraagd. (…)

2.8. [Gedaagde] is al enige tijd doende de boompjes die staan op de velden die in gebruik zijn c.q. waren bij de onderneming van [betrokkene] te rooien. Ook [derde] heeft een deel van de door haar aangebrachte beplanting gerooid.

 

a. Op welk moment komt het pandrecht van de bank op de boompjes tot stand?

 

b. Kan de bank zich tegenover gedaagde met succes beroepen op een pandrecht op de opbrengst van de tweede helft van 2006?

 

c. Schets de gevolgen voor het pandrecht indien niet duidelijk is welk deel van de beplanting toebehoort aan [betrokkene] en welk deel aan de Kwekerij [derde] (zie. 2.4).

 

Opdracht 4

a. Een van de kenmerken van een goederenrechtelijk recht is het goederenrechtelijk gevolg.

Geef hiervan twee voorbeelden.

b. Alfred is eigenaar van een stuk grond. Hij verhuurt dit stuk grond aan Bert. Vervolgens vestigt Alfred ten gunste van Bert op het stuk grond een recht van opstal.

Kan Bert dit recht van opstal met hypotheek bezwaren?

 

c. Kan Alfred reeds nu op een aan hem toebehorend registergoed een recht van hypotheek vestigen tot zekerheid van een vordering die Bert in de toekomst op hem zal verkrijgen?

d. Kan Alfred reeds nu ten gunste van Bert een recht van hypotheek vestigen op een vordering die hij (Alfred) in de toekomst op Xander zal verkrijgen?

 

Antwoorden oefentoets voor de eindtoets 2

Opdracht 1

a. art. 7:42 BW. Ja, bij een levering cp is er geen derdenbescherming mogelijk.

 

b. De beschikkingsbevoegdheid van Bron is hier niet in het geding omdat Bron verkreeg van een eigenaar en daardoor zelf ook eigenaar werd en dus beschikkingsbevoegd was. Het recht van reclame heeft geen terugwerkende kracht.

 

c. art. 3:118 lid 3 BW

 

d. UTO zou zich hebben kunnen beroepen op art. 3:86 BW als hij te goeder trouw was en er om baat is verkregen.

Als er sprake zou zijn geweest van een levering cp zou een beroep op de bescherming van art. 3:86 BW niet opgaan omdat er dan sprake zou zijn van een leveringsgebrek, nl. cp door een houder.

Opdracht 2

 

a. Jesse is houder en dus beschikkingsonbevoegd. Aan de vereisten van art. 3:84 BW (geldige titel, beschikkingsbevoegdheid en levering) is niet voldaan. De buurvrouw is dus nog steeds eigenaar en kan revindiceren, art. 5:2 BW.

In beginsel is de overdracht ongeldig.

Kees kan zich beroepen op art. 3:86 lid 1 BW. Het gaat om een roerende zaak, niet registergoed en er is geleverd overeenkomstig art. 3:90 BW. Kees heeft om baat verkregen (€ 175). Als Kees aan de informatieplicht van art. 3:87 BW voldoet en hij is te goeder trouw (art. 3:118 lid 3 BW), dan kan de buurvrouw niet met succes afgifte van de grasmaaier vorderen.

 

b. Jesse is weliswaar bezitter (dief) maar ook beschikkingsonbevoegd. Aan de vereisten van art. 3:84 BW is dus niet voldaan. De buurvrouw is nog steeds eigenaar en kan revindiceren, art. 5:2 BW.

Kees kan zich beroepen op art. 3:86 lid 1 BW; aan alle eisen is voldaan (zie ook bij ad. a).

Er zijn echter nog geen 3 jaar verstreken sinds de buurvrouw het bezit van de grasmaaier door de diefstal heeft verloren en daardoor kan hij in beginsel ex art. 3:86 lid 3 BW de grasmaaier als zijn eigendom opeisen. Omdat niet bekend is in welke hoedanigheid en waar Jesse de grasmaaier aan Kees heeft verkocht, valt niet met zekerheid te zeggen of de buurvrouw met succes afgifte van de grasmaaier kan vorderen.

 

c. Jesse is houder (art. 3:111 BW) en beschikkingsonbevoegd; tevens kan hij ook geen bezit verschaffen door middel van c.p., art. 3:115 sub a BW.

Er is dus ook een gebrek in de levering en daar kan Kees als verkrijger niet tegen beschermd worden.

De buurvrouw kan dus met succes afgifte van de grasmaaier vorderen.

Opdracht 3

 

a. Op de huidige voorraad (voor zover aanwezig) komt het pandrecht terstond tot stand. Er is immers een geldige titel en beschikkingsbevoegdheid; bovendien is aan de vestigingsvereisten voldaan; 3:84 jo. 3:98 jo. 3:237 lid 1. Op te velde staande bomen komt het pandrecht tot stand op het moment dat de bomen worden gerooid. Pas dan gaan zij als roerende zaken tot het vermogen van [betrokkene] behoren en is aan het vereiste van beschikkingsbevoegdheid voldaan ( 3:97 jo 98 jo. 3:84).

 

b. Op het moment van rooien verkrijgt zowel de verpanding bij voorbaat als de levering bij voorbaat haar effect. Op dat moment wordt de [betrokkene] immers beschikkingsbevoegd.

De vestiging bij voorbaat van het pandrecht is echter van oudere datum dan de levering bij voorbaat aan gedaagde. Krachtens art. 3:97 lid 2 jo. 3:98 werkt de levering bij voorbaat derhalve niet tegen de bank, tenzij de zaken in handen van de koper zijn gekomen.

Uit de casus valt op te maken dat dit laatste zich voordoet. [Gedaagde] is immers de nieuwe pachter van de grond geworden. Het rooien gebeurt dus door hem. Als [gedaagde]

op dat moment te goeder trouw is (d.w.z. als hij op dat moment niet wist of behoorde te weten dat er een pandrecht bij voorbaat op de boompjes was gevestigd), dan zal hij met een beroep op art. 3:86 lid 2 jo. lid 1 een onbelast eigendomsrecht verkrijgen en kan de bank zich dus niet ten opzichte van hem op een pandrecht beroepen.

 

c. In dat geval zal het pandrecht niet tot stand zijn gekomen, een goederenrechtelijk recht kan immers uitsluitend worden gevestigd op voldoende geindividualiseerde zaken (HR Texeira de Mattos).

Of: aan het bepaaldheidsvereiste van art. 3:84 lid 2 jo 3:98 is niet voldaan, daardoor is de vestigingshandeling mislukt en dus is het pandrecht niet tot stand gekomen.

Opdracht 4

 

a. Alfred is eigenaar van een zaak waarop een recht van vruchtgebruik rust ten behoeve van Bert. Als Alfred de eigendom van de zaak overdraagt aan C, blijft het vruchtgebruik erop rusten.

Recht van erfpacht op grond blijft rusten op de grond als de eigendom van de grond in andere handen overgaat.

 

b. Dat hangt ervan af:

- als er sprake is van een afhankelijk opstalrecht (i.c. kan het door Alfred gevestigde opstalrecht afhankelijk zijn van het huurrecht dat Bert heeft gekregen), kan het niet met een recht van hypotheek worden bezwaard, art. 3:81 BW.

- een zelfstandig opstalrecht is een registergoed en kan in beginsel wel met een recht van hypotheek worden bezwaard.

 

c. Ja, dat is mogelijk, mits de toekomstige vordering voldoende bepaalbaar is, art. 3:231 BW.

 

d. Nee, dat is niet mogelijk. Een vordering is geen registergoed (levering van een vordering behelst geen inschrijving in een openbaar register) en er kan dus geen recht van hypotheek op worden gevestigd, art. 3:227 en

dus ook geen hypotheek op een toekomstige vordering.

Page access
Public
Check more or recent content:
How to use and find summaries?


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  3. Search tool: quick & dirty - not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is available at the bottom of most pages or on the Search & Find page
  4. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Quick links to WorldSupporter content for universities in the Netherlands

Join World Supporter
Join World Supporter
Follow the author: Vintage Supporter
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.