Samenvatting Global Rebellion (Juergensmeyer)

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


1. Religie versus de seculiere natiestaat

De vergelijking die Bin Laden in 1996 maakte tussen de Amerikaanse en Europese aanwezigheid in het Midden-Oosten en kolonialisme verbaasde de westerse volken. Wat hier bedoeld werd met kolonialisme was een nieuw soort kolonialisme waarbij de westerse cultuur en het economische zeggenschap landen in het Midden-Oosten overheersten. Leiders van wat toen de derde wereld werd genoemd (Afrika, Azië, Latijns Amerika en het Midden-Oosten) zagen de westerse invloeden als een binnendringing in hun respectievelijke landen. En die grote inbreuk nam door de jaren heen verschillende vormen aan: van politieke ideologieën en economische zeggenschap tijdens de Koude Oorlog tot door Amerika georganiseerde globalisatie. Ook het seculiere nationalisme wat door Europa als kolonisator was ‘achtergelaten’ werd door velen gezien als iets zonder morele betekenis en politiek corrupt.

Geen vertrouwen in seculier nationalisme

Halverwege de twintigste eeuw verklaarden veel voormalige koloniën zich politiek onafhankelijk. De vrijheid van deze nieuwe naties werd door Europeanen en Amerikanen gezien als een grote kans voor verspreiding van een seculier nationalisme. Dit hield in dat binnen die naties bindingen gevormd werden op basis van een geografische regio, een territoriaal burgerschap, in plaats van etnische en religieuze gronden. De verspreiding van seculier nationalisme werd in die tijd verwelkomd, het betekende immers een nieuwe toekomst. Zowel westerse academici als de leiders van de voormalige koloniën lieten zich meevoeren in het beeld van een wereld met vrije en gelijkwaardige seculiere naties. De ideologieën van het seculier nationalisme rechtvaardigden hun leiderschap en hun positie plaatste hen boven etnische en religieuze leiders. Vooral leiders van religieuze minderheidsgroeperingen verwelkomden een seculiere natiestaat omdat dat zou garanderen dat de grootste religieuze groeperingen niet zouden domineren. (Een natiestaat is het geografisch samenvallen van een staat - (geo)politieke eenheid - en een natie - culturele en/of etnische eenheid). De grootste voorstander echter was de gestudeerde elite die dit als een kans zag om los te breken van de vroegere religieuze identiteit. Die religieuze binding zorgde namelijk vaak voor obstakels wat betreft de politieke doelen van een land.

Om dit seculiere nationalisme te waarborgen was het van belang te geloven dat het religie kon overwinnen. Een van de manieren hiertoe was door van het seculier nationalisme een supra-religie te maken waar het volk naar kon streven los van enige religieuze loyaliteit. Deze beweging om van hun ideologieën een supra-religie te maken werd door westerse leiders aangemoedigd. Zij zagen seculier nationalisme als iets natuurlijks, universeel toepasbaar en moreel juist. Het was een uitingsvorm van de verlangens van het volk. Terwijl in het westen het seculier nationalisme zich geleidelijk heeft ontwikkeld, werd het de kolonies in de derde wereld opgelegd waardoor ze in een veel korter tijdsbestek dezelfde problemen en obstakels te boven moesten komen.

Hoewel religie in het westen steeds minder politiek werd (de ‘kerk’ had steeds minder macht onder andere door verzuiling), werd het seculiere nationalisme daar steeds religieuzer. In Amerika bijvoorbeeld ontwikkelde het nationalisme religieuze kenmerken. Dit leidde tot een vermenging van nationalistische idealen en christelijke symbolen waardoor een soort ‘civil religion’ (Bellah) ontstond. Ook in de eenentwintigste eeuw concurreren religie (geallieerd met grote etnische (transnationale) groepen) en seculier nationalisme (geallieerd met de natiestaat) met elkaar. Dit leidt en heeft vaak geleid tot verwoestende gevolgen maar ook tot verzoeningsmogelijkheden.

Twee concurrerende ideologieën

De term religie kan op twee manieren gezien worden, namelijk als beperkt (vóór de verlichting) en ruim (na de verlichting). De beperkte manier omvat religieuze instituten en overtuigingen die afgezonderd zijn van westerse seculiere sociale waarden. De brede visie bestaat uit morele waarden, tradities en een spirituele ontvankelijkheid, zaken waar iedere ‘normale’ burger aan deelneemt. Daarom kan deze brede visie met zijn morele ontvankelijkheid jegens de sociale orde ook wel vergeleken worden met de waarden die aanhangers van het secularisme hebben. Religie in brede zin (drager van publieke normen en waarden) en secularisme als sociale ideologie gaan in feite dus over hetzelfde. De overeenkomst tussen religieuze en seculiere sociale waarden wordt ondergebracht in de term ideologies of order (orde-ideologieën): zowel de religieuze als de seculiere gedachtegang ziet de wereld op een begrijpelijke, handelbare manier. Ze gaan beide uit van meerdere betekenislagen in het alledaagse leven die samenhang brengen aan dat wat we niet kunnen zien. En beide verschaffen ze autoriteit aan de sociale en politieke orde. Ze verbinden de mens met het sociale geheel.

Omdat religie (in beperkte en brede zin) en seculier nationalisme orde-ideologieën zijn, zijn ze in potentie rivalen van elkaar. Beide kunnen ze beweren de reden te zijn voor orde in een samenleving en beide kunnen ze beweren de hoogste autoriteit voor die sociale orde te zijn. Die beweringen dragen een enorme macht met zich mee, namelijk het recht om leven-en-dood-beslissingen te maken. In de laatste eeuw is het alleen de seculiere staat die de macht heeft legitiem te doden, maar met beperkte doeleinden (militaire verdediging, politiebescherming en doodstraf). Situaties waarin religie de macht claimt om te mogen doden zijn vooral te vinden in die landen waar het lastig is het idee van een natiestaat te definiëren of accepteren. Denk bijvoorbeeld aan Palestina, Sri Lanka, Irak of Libanon. Stuk voor stuk gebieden waar er onduidelijkheid is over wat voor staat het moet zijn en welk deel van de samenleving de leiding zou moeten hebben. In deze gevallen biedt religie vaak de basis voor een nieuwe nationale eensgezindheid en nieuw soort leiderschap.

Door veel geleerden wordt seculier nationalisme bestempeld als een religie, of een natuurlijke opvolger van religie in de evolutie van premoderne tot moderne samenlevingen. Dit omdat zowel religie als seculier nationalisme een overkoepelend kader biedt voor morele orde, een kader dat van zijn aanhangers ultieme loyaliteit vereist.

De verwerping van zowel religie als secularisme

In gebieden waar seculier nationalisme de overhand voert (Amerika, Europa, etc.) is religie naar de zijkant geschoven. Toch worden er wel aspecten van religie in het nationalisme opgenomen. Hierdoor wordt de kans namelijk kleiner dat religie een antinationale macht opbouwt. Daarbij voorziet het ook de staat van een soort religieuze legitimiteit en geeft het aan nationalisme een religieuze uitstraling (denk aan het eerdergenoemde ‘civil religion’). Niet iedereen was altijd even blij met de vermenging van religie en nationalisme. In Amerika kwam de Afro-Amerikaanse kerk in de jaren 60 in opstand en ook andere religieuze groeperingen lieten hun protest horen (vb. Black Muslims). Hoe lastig het ook was om religie onder de duim te houden in het westen, in de nieuwe naties was het duizenden malen moeilijker. In die landen is religie veel meer een deel van het nationale erfgoed, zijn religieuze instituten en gebouwen vaak de meest effectieve communicatiesystemen en zijn religieuze leiders in alle opzichten vaak beter dan overheidsfunctionarissen. Religie kan daar dus niet genegeerd worden. Maar de pogingen die gedaan zijn om het tegemoet te zien zijn ook niet altijd succesvol geweest. In Egypte, bijvoorbeeld, werd president Nasser gesteund door zowel de moslimbroederschap als de moderne elite en werd hij geacht zowel een moslimstaat als een moderne seculiere staat te creëren. Hij slaagde daar natuurlijk niet in en de broederschap kwam tegen hem in opstand, met als gevolg dat Nasser hen in de gevangenis gooide en hun leider executeerde. Zijn opvolger volgde vrijwel hetzelfde pad en hij werd in 1981 vermoord door een groepje radicalen van de broederschap. De problematische pogingen in India om religie en een seculiere staat te mixen, samen met het voorbeeld van de strijd tussen religie en secularisme in Egypte, onderbouwen de gedachte dat seculier nationalisme inderdaad een ‘soort religie’ is. Het concurreert op alle mogelijke manieren met andere religies als hindoeïsme en islam. Zoals christendom/westerse beschaving inherent is aan Amerika en Europa, zo is islam inherent aan landen als Egypte, Iran en Pakistan. Het opdringen van een westers referentiekader is dan ook een vorm van kolonisatie. Het is een soort culturele kolonisatie dat het vertrouwen in traditionele waarden en normen vermindert en traditionele religieuze denkbeelden in de samenleving en de staat ondermijnt.

In veel delen van de wereld was de teleurstelling in seculier nationalisme erg groot: de verwachtingen van de voormalige koloniën waren zo hoog dat toen de beloften van politieke vrijheid, economische voorspoed en sociale gelijkheid niet waargemaakt werden, de teleurstelling enorme proporties aannam. De vraag rijst dan of het mogelijk is - en misschien beter - een natie te bouwen op grond van religieus nationalisme (religious nationalism) in plaats van seculier nationalisme. Religieus nationalisme refereert aan de hedendaagse pogingen religie te linken aan de natiestaat, een nieuwe ontwikkeling in de geschiedenis van nationalisme.

2. Religieuze opstand in het Midden-Oosten

Religieuze opstanden van deze en de vorige eeuw zijn voornamelijk gericht tegen de moderne natiestaat. De religieuze bewegingen zijn vaak gelinkt aan specifieke geografische en linguïstische regio’s. Om die bewegingen te bestuderen moet dus rekening worden gehouden met de culturen waaruit ze voortkomen. De bewegingen die in dit hoofdstuk besproken worden zijn opstandig in de zin dat ze de legitimiteit van de oude orde betwisten en verandering teweeg willen brengen. Of ze nu wel of niet uitvoerbare politieke alternatieven aan hebben gedragen, de bewegingen vormden desondanks een serieuze dreiging voor de sociale orde (maar liefst vijf regeringsleiders zijn in de eerder genoemde periode vermoord en duizenden mensen aan beide kanten van de gevechtslijn zijn omgekomen). Veel van de bewegingen overstijgen ook het nationale aspect. Aanhangers van islam, bijvoorbeeld, verlangen naar een wereldstaat met religieuze eensgezindheid. Maar om daar te komen is het volgens hen noodzaak eerst in alle afzonderlijke moslimgebieden de zaken op orde te krijgen.

Egypte

De eerste islamitische politieke bewegingen (Moslim Broederschap, 1928; Young Egypt Society, 1933) protesteerden tegen het transnationale modernisme dat door het Britse Keizerrijk was achtergelaten. Ze protesteerden tegen de westerse cultuur, de politieke invloed en de economische zeggenschap ervan. Het nationalisme in Egypte groeide als gevolg zowel in een religieuze als seculiere richting. De haat-liefde verhouding tussen moslimleiders en seculiere politici gaat dus al ver terug. Verschillende Egyptische regeringsleiders zijn vermoord door moslimstrijders omdat ze niet genoeg streden voor een moslimstaat zoals de koran voorschrijft; vicepremier Mahgoub, bijvoorbeeld, zou vermoord zijn omdat hij het islamitische recht niet wilde toestaan in de Egyptische rechtbanken en ook president Sadat zou te weinig hebben gedaan aan islamitische hervorming. Deze laatste werd vermoord in 1981. De beweging waarmee Sadats moordenaars in verband werden gebracht, bracht een grote politieke impact teweeg. Dit was voornamelijk omdat hun ideologie veel radicaler was dan het gematigde moslimleiderschap van Egypte zelf. Faraj rechtvaardigde in zijn artikelen het gebruik van geweld tegen politieke vijanden van islam. Hij stelt dat de koran letterlijk genomen moet worden en dus ook het concept van de jihad (heilige oorlog) waarbij confrontatie en bloed zeker niet geschuwd moeten worden. Vreedzame en legale manieren om afvalligheid tegen te gaan zijn ontoereikend, in plaats daarvan is een echte soldaat voor islam gemachtigd misleiding, bedrog en geweld te gebruiken (waarbij onschuldige omstanders en vrouwen waar mogelijk ontzien moeten worden). De beloning voor ieder die deze strijd op die manier aangaat is een plek in het paradijs. Faraj was niet de enige met zo’n radicale zienswijze. Ook Qutb zag de jihad als een gerechtvaardigde reactie tegen diegenen die een moderniteit nastreefden in strijd met islam. Hij bekritiseerde vooral degenen die de culturele, politieke en economische overheersing van het westen aanmoedigden. In zijn ogen was religieuze oorlog de enige moreel aanvaardbare vorm van doden. Zijn ideeën werden als zeer gevaarlijk gezien door de Egyptische regering en hij werd gevangen genomen. Zowel Qutb als Faraj werd geëxecuteerd op grond van hun politieke activiteiten en hoogverraad.

De voornaamste groep binnen de radicale moslimbeweging, de moslim broederschap, is wettig gezien geen politieke partij maar ze zijn toch goed vertegenwoordigd in de wetgevende macht. In 2005 verkregen ze als partijloze 20% van de zetels, waardoor ze de grootste oppositiegroep werden in de Egyptian Assembly. De leider van de broederschap, Abu al-Nasr, schreef in een open brief aan president Mubarak wat hun vier standpunten waren, namelijk: 1) trots zijn op de Egyptische identiteit en traditie 2) de overtuiging dat de problemen in Egypte voornamelijk van spirituele en morele aard zijn 3) de verwachting dat islamitische waarden tot basis zullen worden gemaakt voor alle elementen in de samenleving 4) en het verlangen dat islamitische organisaties de vrijheid hebben om te handelen zoals ze willen. Hoewel deze visie voor een geleidelijke islamitische revolutie redelijk lijkt, zeker in vergelijking met de acties van de extremisten, baart het de seculiere tegenstanders toch zorgen. Volgens hen kunnen verschuivingen in ideologie en macht in een geleidelijke revolutie net zo onbestendig zijn als de meer extreme maatregelen. En daarbij is de impact ervan veel blijvender.

Iran

Moslimactivisten in Iran hebben het voor elkaar gekregen met een succesvolle revolutie een religieuze staat te vestigen. Dit laat zien dat een islamitische revolutie niet enkel lege praatjes zijn maar dat het een realistische mogelijkheid is. Een van de eerste Iraanse moslimbewegingen werd opgericht in de jaren 40 en 50 (de Fedayeen-i-Islam). In de jaren 60 en 70 nam de beweging een steeds grotere plaats in en vormde zij zich rondom haar leider Khomeini: de Iraanse revolutie ging van start. De politieke overtuigingen van de Iraanse revolutie waren fundamenteel islamitisch en dan vooral sjiitisch. Het sjiisme vormt slechts ongeveer 20 procent van de islam, de overgrote meerderheid van moslims volgt het soennisme. Sjiisme is vooral te vinden in Zuid-Libanon, Irak, Pakistan, India, Azerbeidzjan en natuurlijk Iran. Enkele principes van de sjiitische traditie zijn de strijd tegen onderdrukking, de geestelijken bekleden met politieke macht en een model van Messiaanse en utopische verwachtingen.

De revolutie werd voltooid in 1979. Hoewel het nieuwe regime niet voldeed aan de utopische beloftes, introduceerde het wel radicale veranderingen in de Iraanse regering en cultuur; islamitische wetten werden in het hele land ingevoerd en westerse sporen werden systematisch uitgewist. Dit alles gebeurde niet altijd vreedzaam, zo’n 7000 mensen werden geëxecuteerd voor ‘overtredingen’ als homoseksualiteit en geloof in andere religies/stromingen. Het nieuwe regime is door de jaren heen door verschillende fasen gegaan, van een gematigde, seculiere regering door een periode van verdrukking naar een meer pragmatisch bewind. Een blijvend nalatenschap van de islamitische revolutie zijn de constitutionele voorrechten die religie heeft in het Iraanse publieke leven en de vorming van een Iraans nationalisme wat voorheen nooit gelukt is. Nationalistische doelen zijn vermengd met sjiitische politieke ideologieën, de moslimse geestelijken hebben een aanzienlijke hoeveelheid politieke macht en religie speelt een hoofdrol in het landelijke bestuur.

Israël

Religieuze rebellen in Israël zijn Joods, maar ze zijn te vergelijken met de moslimactivisten in Egypte. Ze rebelleren tegen gematigde leiders die meer dan slechts in naam de dominante religie in het land aanhangen, in dit geval judaïsme. Een groot deel van politiek actieve Joden zien hun thuisland als een uiting van een incomplete vorm van religieus nationalisme. Israël mag dan openstaan voor Joodse vluchtelingen, in essentie is het een seculiere staat gevormd door regels en normen van de Europese en Amerikaanse samenleving. Dat zorgt voor een diep ontevreden gevoel bij veel Joodse religieuze nationalisten. De strijd tussen religie en secularisme heeft ook in Israël voortdurend voor strubbelingen gezorgd. Verschillende religieuze groeperingen bleven de seculiere staat aanvallen nadat deze in 1948 onafhankelijk werd. Ongeacht het feit dat er heel wat compromissen gedaan waren om hun standpunten tegemoet te zien. Joodse religieuze rechtbanken, bijvoorbeeld, werden in het nieuwe rechtsstelsel geïntegreerd.

Veel van de strijd in Israël is gefocust op de Gazastrook, de westelijke Jordaanoever en de heuvels rondom Jeruzalem; de belangrijkste plekken voor de heropbouw van het Bijbelse Israël. Voor de Arabieren, niet-Joden en zelfs seculiere Joden die daar wonen is geen plaats in het nieuwe Israël. Joodse rebellen vormden nederzettingen in die plaatsen om op die manier te proberen het Bijbelse land van Israël terug te winnen. Begin 2000 begon men met de bouw van een netwerk van snelwegen waardoor de nederzettingen opgenomen werden in Israëlisch grondgebied. De constructie van een 675 kilometer lange barrière zorgde er voor dat wat eerst Palestijns grondgebied was, nu onder Israëlisch gezag viel. En zo is de droom om het Bijbelse land van de westelijke Jordaanoever te verenigen met de joodse staat van Israël grotendeels waarheid geworden.

Hamas

Hamas begon als een ondergrondse beweging tegen het secularisme in Palestina en tegen 2006 kwamen ze volledig aan de macht. Hamas betekent geestdrift of enthousiasme, maar het is ook een acroniem voor de formele naam van de beweging: Harakat al-Muqawama al-Islamiyya (Islamitische verzetsbeweging). Hun voornaamste visie (gepubliceerd in 1988) was een islamitisch Palestina waarbij een directe jihad tegen Israël noodzakelijk was. Ook richtte ze hun focus op de Rotskoepel, een heilig schrijn voor islamieten, en werd het hun doel deze te reinigen van buitenlandse (Israëlische) invloeden (resulterend in een bloedbad). In februari 2007 was er een fragiele overeenkomst getekend voor een samenwerkingsregering tussen het religieuze Hamas en het seculiere Fateh. Die vrede was echter van korte duur en er brak een bittere burgeroorlog uit. In de zomer van 2007 regeerde Hamas over heel Gaza en hield Fateh de controle over de westelijke Jordaanoever.

Libanon, Syrië en Jordanië

In Libanon is het de paramilitaire beweging Hezbollah die zich afzet tegen de regering. Deze beweging streeft naar een nieuwe regering geleid door Hezbollah en Syrische geallieerden. In Syrië wordt de strijd tegen de regering voornamelijk geleverd door soennitische activisten die het niet eens zijn met de socialistische ideologie van de heersende partij en hun pogingen christenen en andere minderheden te accommoderen. Ook in Jordanië zijn er verschillende extreme moslimbewegingen actief.

 

 

 

De Golfstaten

Zelfs in de staten waar de islamitische cultuur de overhand heeft en de islamitische wetten worden nageleefd, zijn moslimactivisten actief. Hun acties zijn vooral gericht tegen de invloed van de VS en Koninklijke families die een alliantie gesloten hebben met de VS.

Sub-Sahara

De meeste landen ten zuiden van de Sahara zijn christelijk of hangen een traditioneel Afrikaans geloof aan, of een mix van de twee. Bekeringen tot islam zijn daar echter in opmars. Dit zorgt voor spanningen. In Nigeria, bijvoorbeeld, probeert het overwegend islamitische noordelijke deel hun wetten op te leggen op andere delen van het land en dit leidt tot protesten van christelijke activisten.

3. Opstand in Zuid-, Centraal-, en Zuidoost-Azië

Opleving van islam in Zuid-, en Centraal-Azië

Afghanistan

Het vijfjarig bewind van de Taliban (1996-2001) staat symbool voor wat er in het allerslechtste geval kan gebeuren wanneer religieuze politiek de overhand krijgt. De rol van vrouwen in de samenleving werd zeer gelimiteerd, extreme straffen werden geïmplementeerd, muziek, video’s en andere populaire cultuuruitingen werden verbannen. De Taliban heeft nooit de sympathie van het volk veroverd en toen het Amerikaanse leger eind 2001 Afghanistan aanviel waardoor het regime ineenstortte, werd duidelijk dat maar weinig Afghanen voor het Taliban-regime opkwamen. De nieuwe regering, ondersteund door het Amerikaanse leger, was minder strikt. Toch ging zij steeds meer gezien worden als een nieuwe belichaming van het seculiere Sovjetregime dat de Afghanen daarvoor het land uit hadden verdreven. Er zijn vandaag de dag nog verschillende activistenbewegingen actief in Afghanistan.

Pakistan

Pakistan is een van de drie landen die de Talibanregering erkende en financieel steunde. Maar na 11 september 2001 gaf president Musharraf van Pakistan de VS goedkeuring Afghanistan binnen te vallen en te bezetten. Deze pro-VS positie van de president leverde veel weerstand op bij verschillende radicale groeperingen. Na de moord op Musharrafs politieke rivaal Bhutto kregen de groeperingen kans om te profiteren van de politieke onzekerheden in het land en kregen ze steeds meer voet aan de grond.

Centraal-Azië

De islamitische macht was vooral sterk aanwezig in de ‘-stan’ landen in Centraal-Azië (Oezbekistan, Turkmenistan, Kazachstan, Tajikistan en Kirgizstan). De regeringen in deze landen werden post-Sovjetregime nog gesteund door de Sovjet (economisch en militair). Moslimnationalisten streefden er daarom naar de plek van de seculiere leiders in te nemen en islamitische staten te creëren. In 1992 lukte het ze in Tajikistan om de macht te grijpen en riepen de nieuwe leiders het land uit tot democratische moslimstaat. In de hele regio Centraal-Azië zorgde de opleving van islam voor een wervelwind aan nieuwe islamitische activiteiten: moskeeën, seminaries, islamitische rechtbanken en politieke partijen werden opgericht.

Religieus nationalisme in Centraal-Azië bestaat uit twee hoofdkwesties. Ten eerste is er de vraag of moslimnationalisten binnen de vijf Centraal-Aziatische naties genoeg macht hebben om de seculiere orde (vaak geleid door oud-communisten die een nieuw seculier-democratische houding hebben aangenomen) uit de dagen. De tweede kwestie is of de verschillende religieuze nationalisten in de regio onder een vlag kunnen opereren, zelfs al is het maar als een losse federatie van staten.

 

 

India (Hindoeïsme)

India is gevoelig voor de invloed van hindoese nationalisten (grootste partij is de BJP – de Indian People’s Party) onder andere omdat hindoeïsme tegenwoordig meerdere betekenissen heeft; er wordt zowel de traditionele Indiase cultuur mee bedoeld als een specifieke religieuze groepering. In traditioneel hindoes opzicht waren religie en politiek verbonden met elkaar en in de twintigste eeuw werd de wisselwerking tussen nieuwe vormen van religie en nieuwe vormen van politiek steeds directer. Ook Gandhi probeerde een compromis teweeg te brengen tussen de seculiere en religieuze afdelingen door hindoese ethische waarden toe te passen op de nationalistenbeweging. Hij hing een vorm van hindoeïsme aan dat een brede aantrekkingskracht had en hij paste religieuze concepten toe op politieke tactieken door gebruik te maken van satyagraha (trouw aan de waarheid) en ahimsa (geweldloosheid). Niet iedereen was hier blij mee: seculiere nationalisten voelden zich er ongemakkelijk bij en moslims voelden zich verraden. Gandhi werd in 1948 vermoord door de RSS (beweging van hindoes tegen een seculiere samenleving en vóór het opwekken van traditionele hindoeïstische normen en waarden).

Ironisch genoeg werd de Indiase regering door religieuze hindoeleiders gezien als te seculier (secularisme betekent hier alle religieuze groepering gelijk behandelen), en door religieuze minderheden als te hindoe. Zowel de seculiere als de hindoeleiders streefden naar een eensgezind India. De seculiere nationalisten zagen echter secularisme als de enige manier hiertoe terwijl de hindoe nationalisten de hindoecultuur als enige oplossing erkenden. De BJP bleek echter sterker dan de seculiere partijen en kwam van 1998 tot 2004 aan de macht. Hun gehechtheid aan hun hindoeïstisch nationalistische ideologie was waarschijnlijk het duidelijkst zichtbaar in hun poging onderwijsprogramma’s grondig te herzien (vooral het herschrijven van lesboeken zodat ze beter aansloten op hindoeïstische ideeën) en hun houding tegenover de moslimminderheid in India. De BJP is de grootste religieuze nationalistenbeweging in de wereld.

India (sikhisme)

In Noord-India, met name in de staat Punjab, is het de religieuze sikhgemeenschap die in opstand komt tegen de seculiere staat. En ze rebelleren niet alleen tegen de staat maar ook tegen de BJP. Zowel de regering als de BJP wil een verenigde natie waarin de sikhs geen politieke identiteit zouden hebben. Dat maakte hen in de ogen van de sikhs beiden gevaarlijk: beiden vormden ze een bedreiging voor hun verlangens voor een sikhstaat. De opstand van de sikhmilitanten laaide vooral in de jaren 80 van de vorige eeuw hoog op. Ze streden met veel geweld tegen de regering en zelfs tegen andere sikhbewegingen met als gevolg veel slachtoffers in alle betrokken kampen. De enorme toename in geweld zorgde voor een ineenstorting van orde en recht, vooral in de landelijke gebieden in de staat. Het vervagen van het idealisme in de sikhbeweging en anarchie in de dorpen lieten een cynisch en gedemoraliseerd volk achter. Begin jaren 90 werd de beweging van sikhmilitanten letterlijk uitgeroeid door een actie vanuit de regering, gesteund door de dorpelingen, die al het geweld en getreiter van de beweging zat waren. Na tien jaar was er weer rust en kalmte in de regio en kon men weer vrijuit over straat. De seculiere staat had ‘gewonnen’, maar na verloop van tijd werden sikhs weer toegelaten in de politiek en in 2004 was het een sikh die tot premier werd verkozen.

Boeddhistische opstand

Sri Lanka

In Sri Lanka komen de protesten tegen de seculier nationalistische regering vanuit twee richtingen: separatistische minderheidsbewegingen en religieuze nationalisten uit de meerderheidssamenleving. De religieuze meerderheid wordt hier niet gevormd door hindoes maar door boeddhisten. Veel boeddhisten in Sri Lanka zagen het Britse politieke systeem dat opgedrongen werd en de Engelse taal en gebruiken die binnen de politiek gebruikt werden als kolonisatie, alsof de Britten het eiland nooit verlaten hadden. De Sri Lanka Freedom Party (SLFP) kwam in de jaren 50 van de vorig eeuw aan de macht. De partijleider werd in 1959 vermoord door een boeddhistische monnik omdat het vormen van een boeddhistische staat niet snel genoeg ging volgens hem. Dat idee van boeddhistisch nationalisme viel niet goed bij minderheidsgroeperingen zoals de Tamils, die zich samenvoegden tot een serieuze separatistische beweging (bestaande uit vooral hindoes en christenen). De beweging was niet per se religieus, ze streefden naar een afzonderlijke Tamilnatie waarin de religieuze identiteit niet direct zou uitmaken. De JVP (People’s Liberation Front), een beweging die een boeddhistische staat voor ogen had, was vooral eind vorige eeuw erg actief. De strijd tussen deze beweging en de seculiere overheid met hun leger heeft duizenden mensen het leven gekost. Als gevolg was het meest radicale deel van de beweging midden jaren 1990 neergeslagen. In de jaren daarna werden langzaamaan boeddhisten toegelaten in de politiek en voelden de boeddhistische monniken zich eindelijk weer gehoord. Maar na een succesvolle aanslag op de president in 1995 door de Tamilbeweging begon wat later de bloedigste jaren van Sri Lanka’s burgeroorlog zouden zijn. Begin eenentwintigste eeuw kreeg de Noorweegse regering een wapenstilstand tussen de Tamils en de overheid voor elkaar. Maar na vijf jaar brak het geweld weer uit en tot vandaag heersen er nog altijd spanningen.

Mongolië

In Mongolië was het de macht van de Sovjet die een homogene politieke identiteit had gecreëerd en niet zoals in Sri Lanka de Britse kolonisatie. Als gevolg verwerpen veel Mongolen nu de seculiere regeringsvorm die van buitenaf is opgelegd en hebben ze voorkeur voor iets meer plaatselijks, iets dat hun cultuur en religie beter reflecteert. In het begin van de twintigste eeuw was er een strijd gaande tussen Chinese overheersers, Wit-Russische hulptroepen die de Chinezen het land uit wilden zetten en Mongoolse rebellen die zelf de Chinezen wilden verslaan om zo hun eigen seculiere, arbeidersklassebestuur op te kunnen zetten. Deze nieuwe groep (Mongolian People’s Revolutionary Party – MPRP) won de strijd en verjoeg zowel de Chinezen als Wit-Russen. In 1921 kwam de nieuwe regering aan de macht en een van de eerste handelingen was de Russische troepen verzoeken in het land te blijven om te helpen de orde te herstellen. De Russen bleven zeventig jaar lang in Mongolië. De nieuwe leider van de MPRP hing een meer Stalinistische visie aan. Hij introduceerde de wet die religie en staat van elkaar scheidt met als doel het boeddhistisch geloof te beschermen, maar ook om de bevolking te beschermen van religieuze vooroordelen. Atheïsme werd het staatsbeleid. In de jaren negentig kwam het volk in opstand tegen de zittende regering en eisten ze democratisering van Mongolië. De nieuwe leider van de MPRP bepleitte democratische hervorming, economische kansen en mensenrechten en werd als gevolg van deze beloften met een grote meerderheid van stemmen verkozen. De partij maakte de beloften waar. De jaren 1990-2000 zagen ook weer een grotere aantrekking van boeddhisten in de politiek. Hoewel er geen sprake is van een boeddhistische staat is de religie wel verweven in de politiek.

Tibet

In de Tibetaanse politiek heeft boeddhisme ook een grote rol gespeeld, vrij recentelijk in de weerstand tegen de Chinese bezetting. De politieke rol die religie in het land speelt heeft een lange geschiedenis; de opeenvolgende reïncarnaties van de Dalai Lama hebben altijd gezorgd voor zowel wereldlijke als religieuze leiding. Hoewel de Dalai Lama hulp accepteerde van het Amerikaanse leger om de Tibetaanse strijders te trainen in hun gevecht tegen de Chinezen, heeft hij over het algemeen altijd gepleit voor een geweldloze houding tegenover de Chinese bezetting. In 1989 kreeg hij de Nobelprijs voor de vrede toegewezen.

Religieuze rebellen in Zuidoost-Azië

In Zuidoost-Azië maakt religieus geweld al tijden deel uit van de politiek. Met name boeddhisme en islam waren politiek gezien actief in de regio eind twintigste eeuw-begin eenentwintigste eeuw. Maar er speelt nog een religieuze groepering een rol in Zuidoost-Azië: christenen. Zowel in Indonesië als de Filipijnen openden christelijke militanten de aanval op moslims. De sterkste religieuze bewegingen van rebellen in Zuidoost-Azië zijn echter de moslims.

Indonesië

De radicale moslimbeweging ‘JI’ (Jemaah Islamiya) was verantwoordelijk voor een serie terroristenaanvallen tussen 2001 en 2003 waarvan de meest dodelijke op het eiland Bali. Verschillende nachtclubs en andere toeristenspots werden gebombardeerd waarbij meer dan 200 doden en 200 zwaargewonden vielen (voornamelijk jonge Australiërs). Dat Bali als doel werd gekozen door islamextremisten heeft twee redenen. Het is het enige gebied dat hindoe is in een verder door moslims gedomineerd Indonesië. En het eiland richt zich op buitenlandse toeristen.

Filipijnen

Abu Sayyaf is een extreme politieke moslimbeweging die het meest actief is op de Filipijnen. Hun doel was niet alleen een moslimbewind op de Filipijnen, maar ook een verenigde moslimautoriteit in heel Zuidoost-Azië, van de Filipijnen tot Indonesië en Maleisië. Tijdens de jaren 1990-2000 vochten ze tegen het Filipijnse leger, ontvoerden ze buitenlandse toeristen om aan geld te komen en lieten ze met hun acties overal veel doden achter.

Bovenstaande voorbeelden laten zien hoeveel diversiteit er is in religieuze politiek: moslims, hindoes, christenen, boeddhisten en sikhs zijn ingezet voor politieke doeleinden die zowel vredig en gewelddadig waren, democratisch en autoritair, en gericht op separatistische, nationale en transnationale vormen van politieke orde.

 

 

4. Rebellen in Europa, Oost-Azië en de Verenigde Staten

Tegen het eind van de twintigste eeuw raasde er een golf van religieuze opstand door de westerse wereld, een opstand gebaseerd op christelijke ideologieën. In West-Europa heerste er een vreemdelingenangst nadat de Koude Oorlog een politieke en culturele onzekerheid had achtergelaten. In Japan was er een religieuze beweging die een apocalyptische oorlog voorzag: die oorlog zou het toppunt zijn van alle kwade trends van de moderne seculiere samenleving. De religieuze opstand in de meest moderne westerse samenlevingen in deze eeuw is lastig te begrijpen. De opstanden in de ‘derde wereld’ vinden we makkelijker te begrijpen als reactie in de periode na het kolonialisme. Traditionele cultuur en religie werden gebruikt om het gevoel van nationalisme op te wekken. In feite is dat ook wat in de geïndustrialiseerde landen gebeurde na de Koude Oorlog: religieus activisme (voornamelijk geassocieerd met christendom) trad met een enorme kracht naar de voorgrond tegelijkertijd met de antikoloniale boeddhistische, hindoe-, en moslimbewegingen in het andere deel van de wereld. In beide situaties zorgde religie voor een manier van denken over publieke deugdzaamheid, collectieve identiteit en wereldorde ten tijden van een sociale realiteit die steeds minder houvast leek te bieden. De bemoedigende normen en waarden van religie waren een middel om de samenleving stabieler te maken.

De religieuze verwerping van het socialisme

In post-Sovjet regio’s werd religie het middel om de seculier socialistische ideologieën te verwerpen en bracht het een strijd op gang tussen nieuwe religieuze activisten en oude socialistische politici.

Rusland

In Rusland waren na de val van de Sovjetunie religieuze activisten actief die het seculier socialisme ervan beschuldigden het land tot de ondergang te hebben gebracht. Ze protesteerden tegen de communistenpartij die de marxistische gedachtegang ten opzichte van religie overeind hield: namelijk dat identiteit, om tot een grote internationale politieke identiteit te komen, gebaseerd zou moeten zijn op de werkende klasse en niet op religie of etniciteit. Ondanks deze marxistische doctrine en de pogingen van de communistenleiders deze op te dringen, hielden de etnische en religieuze identiteit stand. Het leidde zelfs tot een steeds sterker gevoel van etnische identiteit dat zorgde voor een strakke markering van etnische grenzen; iets dat uiteindelijk de val van de Sovjetunie teweegbracht in de jaren 1980-1990.

Vanaf Stalins regime (1929) tot Tsjernenkos leiderschap (84-85) werd religie aangevallen en de kerk omver geholpen. Daar kwam pas verandering toen Gorbatsjov aan de macht kwam in 1985 en hij een tolerante houding tegenover religie aannam. Religie maakte een heuse opwekking mee. Na een bespreking tussen Gorbatsjov en kerkleiders in 1988 begonnen de muren van de onderdrukking door de regering ineen te storten. De kerk had echter niet veel tijd om van haar nieuwe vrijheid te genieten. Na de val van de Sovjetunie in 1992 werd ze meegetrokken in het tumult van nieuwe nationalistische bewegingen. Van de kerk en haar relaties tot het nationalisme werd geprofiteerd door de politici die naar voren kwamen na Ruslands onafhankelijkheid.

De religieuze opwekking was dus tweevoudig. Aan de ene kant bracht de vrijheid van godsdienst de inwoners van voormalige Sovjetstaten dichter bij hun westerse tegenhangers. Aan de andere kant werden ze door hun religieuze overtuigingen gelinkt aan nationalistische en trans-nationalistische identiteiten van vroeger.

Oost-Europa en de Balkanstaten

In deze landen speelde religie ook een rol in de heropleving van de nationale identiteit. Op de vraag waarom zoveel van deze landen tot religie waren gekeerd in hun verwerping van het Sovjetbewind werd als antwoord gegeven dat het kwam omdat de marxistische ideologieën ‘gefaald’ hadden. Deze ideologieën waren niet in staat het hart te raken zoals etnische en religieuze identiteiten dat wel doen. Er is grote variëteit te vinden in de religieuze en nationalistische vormen in deze landen. In Roemenië en Hongarije, bijvoorbeeld, werden de communistische autoriteiten grotendeels gesteund door de kerk. In voormalig Joegoslavië was er sprake van een botsing van religieuze loyaliteiten: de Serven zijn voornamelijk orthodox-christen en de Kroaten en Slovenen rooms-katholiek. In Bosnië-Herzegovina was er in 1992 een bloedige confrontatie tussen Serven, Kroaten en moslims. In Polen werd het nationalistische doel gesteund door de rooms-katholieke kerk, beiden streden ze tegen het socialisme. Ook in Oekraïne speelde christendom een rol, hoewel de verschillende stromingen een tegenstrijdige houding ten opzichte van Oekraïens nationalisme aannamen. De rooms-katholieke kerk streefde naar een onafhankelijk Oekraïne terwijl de orthodoxe kerk (deel van het Russisch orthodoxe geloof) Oekraïens nationalisme verachtte.

China, Vietnam en Noord-Korea

In China, officieel nog steeds atheïstisch, vormt religie een dreiging voor het socialisme. Vooral de Chinese moslims zijn op verschillende manieren in conflict geraakt met de overheid. Maar ook de religieuze beweging Falun Dafa wiens overtuigingen gebaseerd zijn op boeddhisme, is bijvoorbeeld door de Chinese overheid verbannen uit China (in 1999). Een ander groot spanningsveld is tussen Chinese christenen en de Chinese autoriteiten. Nadat de christelijke kerken verbannen waren door het communistische bewind in 1947, kwam er aan het eind van de twintigste eeuw een enorme opwekking. Er waren toen zo’n 10 miljoen katholieken en 20 miljoen protestanten in China. Een van de redenen voor de spanning tussen de overheid en de christenen is de eis dat alle religieuze groepen bij de overheid geregistreerd moeten staan. En omdat er maar een beperkt aantal plaatsen voor registratie is, zijn er veel ondergrondse kerken. Onder andere door deze registratiebeperking probeert de overheid vat te houden op religie. In hun opzicht is religie een machtig iets dat overgenomen en gecontroleerd moet worden voordat het de autoriteit van de staat kan uitdagen.

In het naoorlogse Vietnam zijn het vooral de katholieken en protestantsevangelisten die het marxistische regime ervan beschuldigen religie te onderdrukken. In Noord-Korea worden boeddhisme en christendom onder strenge controle gehouden. Religie wordt hier, net als in andere socialistische delen van de wereld, overgenomen door de staat of onderdrukt in de angst dat het een basis zal vormen voor rebellie. Religie wordt hier gezien door de autoriteiten als de vijand van een internationaal marxisme.

 

Vreemdelingenangst in Europa

Aan het eind van de twintigste eeuw kwam er een transnationaal sociaal fenomeen naar voren: migratie en de wereldwijde verspreiding van etnische culturen. Een toenemende mobiliteit en een arbeiderstekort begin deze eeuw in West-Europa zorgden voor een toevloed van nieuwe immigranten. De aanwezigheid van deze nieuwe etnische groeperingen creëerde veel sociale spanningen. Voornamelijk omdat de meeste immigranten moslim waren, meende christelijk Europa dat ze hun christelijke waarden en Europese gebruiken moesten beschermen. Een van de pogingen hiertoe leidde bijvoorbeeld tot het verbod op het dragen van een hoofddoek (in het openbaar).

In Duitsland waren het de Neonazi’s die in de jaren 1990 in opstand kwamen tegen het moslimgeloof van Turken en andere immigranten. De anti-immigrantenbeweging heeft in Duitsland nooit een sterke voet aan de grond gekregen, in het nabijgelegen Oostenrijk was dat echter wel het geval. Daar kwam de rechtse partij Austrian Freedom Party in de regering met 27% van de stemmen. Door onenigheid binnen de partij splitste ze in tweeën waardoor hun verkiezingskracht sterk afzwakte.

In Frankrijk was het de conservatieve politicus Jean-Marie Le Pen die in 2002 een overgroot deel van de stemmen kreeg. Onder andere door zijn antimoslim uitspraken kwamen de spanningen tussen conservatieven en de moslimsamenleving tot een hoogtepunt in de jaren erna. In 2004 werd het dragen van ‘opvallende religieuze symbolen’ in het openbaar verboden. Sieraden met grote kruizen, keppeltjes en hoofddoekjes mochten niet meer gezien worden. Vooral de moslims zagen dit als een belediging voor hun religie. De jaren erop barstte er een serie rellen los. Auto’s en openbare gebouwen werden in brand gestoken. Toen Sarkozy in 2007 tot president verkozen werd kwam er een nieuwe golf van geweld als reactie op zijn politieke houding tegenover immigranten.

Ook in Nederland kwamen de etnische spanningen in 2004 tot een hoogtepunt. De laatste druppel was de moord op Theo van Gogh door de Nederlandse Marokkaan Mohammed Bouyeri. De moord riep een publieke discussie op over moslimimmigranten in Nederland. Volgens sommigen liet dit zien hoe weinig geïntegreerd veel immigranten waren in onze samenleving. De luidste stemmen riepen echter het tegenovergestelde: er waren teveel immigranten en ze moesten streng in de hand gehouden worden.

In Denemarken was het een krantenstrip die de spanningen tussen moslims en conservatieve Denen deed losbarsten. De strip werd door moslimleiders gezien als ronduit beledigend voor moslims en hun geloof. Moslimgroeperingen over de hele wereld kwamen in opstand; Deense ambassades in Syrië en Libanon werden in brand gestoken waar 130 mensen bij omkwamen. Ook werden in verschillende moslimlanden Deense producten geboycot wat leidde tot een verlies voor Denemarken van 130 miljoen euro.

Zweden, Turkije, Spanje en Engeland bleven ook niet gespaard van rellen en terroristische aanvallen van (radicale) moslimbewegingen. Denk bijvoorbeeld aan de bomaanvallen in 2005 op de metro van Londen, bedoeld om de Britse bevolking te laten voelen wat moslims over de hele wereld al decennia lang moeten doorstaan.

 

Noord-Ierland

In Noord-Ierland speelde het conflict zich af tussen protestanten en katholieken. De protestanten, oorspronkelijk Schotse immigranten, en de Ierse katholieken waren als sinds begin twintigste eeuw tegen elkaar aan het strijden. Rellen, protestmarsen en bloederige confrontaties (waarvan de bloedigste Bloody Sunday wordt genoemd) waren aan de orde van de dag tussen de protestantse militie (Ulster Volunteer Force) en rooms-katholieke militanten (IRA). Met behulp van de Amerikaanse senator George Mitchell, lukte het de Ierse, Noord-Ierse en Britse regering uiteindelijk tot een vredesoverleg te komen en kwamen ze in 1998 tot een overeenkomst. De situatie in Noord-Ierland is ten minste één voorbeeld in de recente politieke geschiedenis waar een vorm van religieus geweld tot een eind word gebracht door geweldloze middelen.

Japan

In Japan werd de religieuze strijd voor nationalisme niet door immigranten gestreden, maar kwam het van eigen bodem. De religieuze beweging Aum Shinrikyo liet in 1995 zenuwgas los in Japanse metro’s om de voorspelling van hun leider te vervullen. De voorspelling hield een grote catastrofale oorlog in die de ontaarde samenleving van Japan zou moeten uitroeien. De Japanse regering is behoorlijk inschikkelijk wat betreft de bewegingsvrijheid en reikwijdte van publieke uitingen van religieuze groeperingen in het land.

De Verenigde Staten

De link tussen politiek en religie in Amerika is niets nieuws. Het Amerikaanse patriotisme werd al vaak vermengd met Bijbelse beelden en retoriek, wat heeft geleid tot het eerdergenoemde ‘civil religion’. Wat wel nieuw was, is hoe eind twintigste eeuw religie bezield raakte met een radicale kritiek op de seculiere politieke orde. Voor bepaalde christelijke stromingen is de wederkomst van God en de ‘opname’ van zijn volgelingen iets heel reëels. Van belang daarbij is echter dat de regering een christelijk karakter aanneemt; alleen dan kan de Heer terugkomen. Een christelijke politiek was dus niet alleen wenselijk, het was een theologische noodzakelijkheid. Veel christenen keerden tot de politiek om hun macht te vergroten en hun pogingen wierpen eind twintigste eeuw veel vruchten af.

Het zijn vooral religieuze sektes in Amerika die zich hard maken tegen een seculiere staat en proberen de scheiding van kerk en staat ongedaan te maken. Sektes met ideologieën als Operation Rescue (theologie gebaseerd op Dominion Theology en het nog extremere Reconstruction Theology), Christian Identity en Cosmotheist Community. Door middel van bomaanvallen en moorden probeerden ze hun zaak waar te maken. Vooral abortusklinieken en hun artsen moesten het ontgelden eind twintigste eeuw. Ook meer recentelijk maken christelijke activisten zich zorgen om de liberale seculiere autoriteiten in de Verenigde Staten. In hun opzicht worden de VN, de Verenigde Staten en andere regeringen geleid door sterke kwade machten en is het de taak van de mensen die dit doorhebben (de christelijke activisten zelf dus) hier tegen te strijden. Het is een strijd tussen spirituele waarheid en heidense verdorvenheid waarbij het morele karakter van Amerika als een deugdzame natie aan een zijden draadje hangt.

5. Een wereldwijde jihad

Toen er in 1993 een bom afging in het World Trade Center (WTC) in New York, waren veel mensen verbaasd, maar niet diep gealarmeerd. Al snel werd duidelijk wie er achter de aanval zat: een kleine groep moslimactivisten uit New Jersey. Pas jaren later zou duidelijk worden hoe wijdverspreid de overtuigingen van de activisten waren en hoe diep verbonden deze groep was met een wereldwijd netwerk van activisten.

De opkomst van de jihadbeweging

De oorsprong van de jihadbeweging kan teruggeleid worden tot de Egyptische Qutb en Faraj (zie hoofdstuk 2). Hun ideeën werden door activisten als bin Laden in een actieve context geplaatst met als resultaat de hedendaagse jihadbeweging. De verspreiding ervan en het groeiende internationale karakter was het resultaat van twee ontwikkelingen in het bijzonder. Een daarvan was de invloedrijke rol van de Al-Azhar Universiteit (Egypte) als een centrum voor de islamitische dialoog door heel de moslimwereld heen. Ideeën die daar besproken werden ondervonden een terugslag van Marokko tot Indonesië. De studenten uit al die verschillende regio’s keerden weer terug na hun studie om hun bevindingen met anderen te delen. De andere ontwikkeling was dat jihadisme wijd en zijn bekend werd gemaakt door de verbannen Egyptische islamitische radicalen na de terechtzitting van al-Sadats moordenaars (Hoofdstuk 2). Veel van hen kwamen terecht in Afghanistan waar ze zich aansloten bij de ‘moedjahedien’ (strijders voor de vrijheid) en vormden op die manier een nieuw activistennetwerk. Ook bin Laden voegde zich in 1980 bij de moedjahedien. Hij is voor een groot deel verantwoordelijk geweest voor de groei van het netwerk, onder andere door zijn onuitputtelijke financiële middelen. Toen de oorlog in Afghanistan tegen de Sovjet over was, stortte hij zich op een nieuw doel: de seculiere leider Saddam Hoessein en diens invasie in Koeweit. Toen de Saudische leiders de hulp van Amerika verkozen boven bin Ladens moedjahedien, keerde bin Laden zich tegen Saudi-Arabië en Amerika. In 1996 maakte bin Laden zich geliefd bij Talibanleider Mullah Omar. In datzelfde jaar legde hij een verklaring af, “A declaration of jihad against the American occupation of the land of the two holy sanctuaries” (Een afkondiging van jihad tegen de Amerikaanse bezetting van het land van de twee heiligdommen). Hij wees hiermee op Mekka en Medina en de aanwezigheid van Amerikaanse legerbases in Saudi-Arabië. In 1998 proclameerde bin Laden met andere gelijkgezinden een ‘World Islamic Front’ tegen de Verenigde Staten, Europa en Israël. Deze afkondiging groeide uit tot een internationale geweldscampagne. Er werd een fatwa opgesteld waarin moslims werden aangemoedigd alle Amerikanen en hun geallieerden (burgers en soldaten) te doden om de Rotskoepel te zuiveren van buitenlandse machten en om het Amerikaanse leger te verwijderen uit alle islamitische landen. Het gevolg was jaren van terroristische aanvallen met als meest dramatische aanval die van 11 september 2001. Dit was het omslagpunt in de wereldwijde beweging. Het hoogtepunt van jaren van plannen door een internationaal netwerk.

De jihadbeweging zat complex in elkaar wat betreft organisatie. Hoewel er banden en connecties waren tussen verschillende groepen en activiteiten was de beweging grotendeels een losse verzameling van ongelijkwaardige groepen die af en toe samenwerkten aan grotere projecten (zoals 11 september). Waarschijnlijk bestond de hele beweging uit een paar honderd activisten verspreid over de wereld. Na 11 september viel de beweging uiteen nadat Amerikaanse troepen Afghanistan binnenvielen en de leiders zich verspreidden en onderdoken.

Na 11 september 2001

Hoewel er van de beweging in Afghanistan weinig over was, kwam er na de aanval op 11 september een opleving van jihadactivisme over de hele wereld. Deze nieuwe jihadbewegingen werden door drie factoren gestimuleerd. De eerste was de grote impact van de aanvallen in 2001 op moslims wereldwijd. De meesten vonden het een afschuwelijke misdaad die het niet waard was met islam geassocieerd te worden. Voor sommigen was het echter indrukwekkend omdat het liet zien dat moslimactivisten iets van zo’n grote aard konden volbrengen. Een tweede factor was het Amerikaanse vreemdelingenbeleid na 2001. In de ogen van veel moslims was het beleid bedoeld om direct of indirect de islam te bestrijden. De derde factor was het gemak waarmee grote hoeveelheden jonge moslims over de hele wereld bereikt konden worden voor de jihadstrijd tegen Amerika. Van een vierde factor was ook sprake en dat is het grootste thema in dit boek: het vertrouwensverlies in de seculiere natiestaat. Ook deze nieuwe bewegingen hadden geen verenigde organisatie. Ideologische verschillen, machtsstrubbelingen binnen de groepen en rivaliserende groepen verzwakten wat anders een belangrijke politieke macht geweest zou kunnen zijn.

6. Geweld, democratie en mensenrechten

Een van de redenen waarom religieuze politiek zo problematisch lijkt is omdat het op de lange duur kan leiden tot onderdrukkende, ondemocratische regimes die mensenrechten terzijde laten. Op korte termijn gaan de zorgen meer om terrorisme en veiligheid; er is ten slotte de mogelijkheid dat religieuze rebellen geweld gebruiken om hun boodschap over te brengen en hun doelen te bereiken. Het geweld dat gepaard gaat met religieus activisme lijkt extremer dan noodzakelijk om strategische doelen te bereiken. De vraag rijst hier of religieuze politiek van nature een gewelddadig, onderdrukkend en ondemocratisch karakter heeft dat weerstand biedt tegen mensenrechten.

De gewelddadigheid van religieuze conflicten

Tientallen politieke leiders zijn in de laatste decennia omgebracht door religieuze (huur)moordenaars. En ook duizenden religieuze rebellen en hun seculiere tegenstanders zijn omgekomen. Deze gewelddadige handelingen lijken niet te passen bij religie. Elke religieuze traditie leert ons vrede en rust en staat alleen geweld toe in de meest extreme omstandigheden: in verdediging van het geloof of om een eind te maken aan een gewelddadige handeling die gaande is. Tegelijkertijd zijn religieuze symbolen en historische beschrijvingen juist doordrenkt met bloed: de kruisiging van Jezus in het christendom, de bloedige overwinningen in de Thora, de gewelddadige oorlogen die in hindoe epossen gevierd worden, etc. Om het geweld van hedendaagse religieuze rebellen te begrijpen is het daarom van belang eerst het geweld te begrijpen dat inherent is aan religieuze symboliek en traditie. Religie kan beschreven worden als de hoogste orde en het geeft haar volgers een manier om ordeloosheid te begrijpen, met name de dood. Volgers hebben de overtuiging nodig dat dood en ordeloosheid omsloten en getemd kunnen worden. Dit doet religie door de beelden die overgebracht worden via mythes, symbolen, rituelen en legenden. Het kruis, bijvoorbeeld, is voor christenen niet een martelwerktuig maar een symbool van verlossing. Er kan ook iets heel anders, iets akeligs gebeuren, namelijk dat abstracte gewelddadigheden geïdentificeerd worden met echte gewelddadigheden. Deze echte daden worden dan tot symbool gemaakt en voorzien van religieuze betekenis. Ze worden gerechtvaardigd en daarmee vrijgesproken.

De empowerment dat religieus geweld met zich meebrengt is vooral aantrekkelijk voor diegenen die nog nooit eerder macht gehad hebben. Groepen die aan de rand van de samenleving staan komen aan de macht door middel van gewelddadig religieus nationalisme. Voorbeelden zijn de revoluties in Iran, Algerije en Sri Lanka.

Gaan religie en democratie hand in hand?

Een grote angst in het westen is dat religieuze activistenbewegingen, wanneer ze niet op de proef gesteld worden, allemaal eindigen zoals de Taliban. Dat wil zeggen dogmatisch, onderdrukkend en intolerant. Terwijl lang niet alle religieuze activisten de Taliban als het ideale rolmodel zien. Er waren tijdens het Talibanregime maar 3 landen die Afghanistan in die tijd diplomatieke erkenning verleende. Hebben religieuze activisten een voorkeur voor dictatorschap? Bewegingen met een sterk religieuze visie neigen inderdaad naar autoritair leiderschap en dat betekent vaak dat er naar één persoon gekeken wordt als de autoriteit voor de gehele beweging. Maar dit geldt ook voor sommige seculiere natiestaten. In sommige gevallen heeft het autoritarisme van seculier nationalisme geresulteerd in een dictatorschap net zo meedogenloos als die vanuit religie. Denk bijvoorbeeld aan Hitler en zijn nazi-Duitsland of Stalins Sovjet-Unie. In de meeste seculiere samenlevingen is de sterke autoriteit echter gedelegeerd aan autoriteitssystemen bestaande uit een gekozen regering van afgevaardigden, oftewel een democratie. Kan religieus nationalisme een democratisch systeem omarmen? Volgens de religieuze activisten zelf wel. Zeker als democratie betekent ‘wat de meerderheid wil’. Wat voor hun van meer belang is, is wat God zou willen. Daarom wordt goed leiderschap door religieuze nationalisten vaak omschreven als de mogelijkheid godvrezendheid en oprechtheid waar te nemen. Frappant is echter dat in zo goed als elke religieus-nationalistische beweging het idee van theocratie (waarbij dienaren van God regeren, de mensen bij uitstek die over bovengenoemd goed leiderschap beschikken) verworpen is. Zolang religieus recht (vb. sharia) is bevestigd als de basis voor politieke handelingen, dan kan de rest, zoals de procedure voor het kiezen van leiders, democratisch zijn.

Minderheden en mensenrechten

Veel minderheidsgroeperingen hebben met veel vrees naar de opkomst en groei van religieus activisme gekeken. Hun onzekerheid komt vooral voort uit de zorg dat de religieuze meerderheid wordt voorgetrokken ten nadelen van de religieuze minderheid. Die vrees is ook gerechtvaardigd want in veel van die landen maken religieuze symbolen van het meerderheidsgeloof deel uit van het erfgoed van de natie. Denk bijvoorbeeld aan de zin Allahu Akbar (God is groot) op de Iraanse vlag, of moslims en joden die in Amerika de christelijke nationale feestdagen tolereren. Er zijn echter nog twee problematische mogelijkheden waar minderheden zich zorgen over maken. De eerste is de mogelijkheid tot voorkeursbehandeling voor personen uit de meerderheidssamenleving als het gaat om politiek of het in dienst nemen van ambtenaren. De tweede is de mogelijkheid dat de minderheden verplicht worden zich te onderwerpen aan religieuze wetten die ze niet respecteren. Er is ook nog een derde angst: dat ze uit hun huizen worden verdreven of vervolgd of vermoord worden als ze blijven.

Hoe zouden religieus-nationalisten moeten omgaan met de rechten van minderheden wanneer een religieuze staat is gevestigd? Over het algemeen zijn er twee oplossingen. De eerste is een afzonderlijke status of zelfs afzonderlijke staat voor minderheidsgroeperingen. De tweede is de groeperingen tegemoet komen binnen de heersende ideologie. De laatste oplossing is het best te verwezenlijken. Een idee hiervoor vanuit Egyptische moslimactivisten is het invoeren van een soort sharia met twee niveaus. Het eerste is op een algemeen cultureel niveau waarbij sociale normen en waarden gelden voor alle inwoners van de natie, ongeacht de geloofsovertuiging. Dit is vergelijkbaar met wat wereldwijd geldt als gezagsgetrouw, beschaafd gedrag. Het tweede niveau behelst dan persoonlijke en familiale gedragscodes die alleen van moslims verwacht worden.

Achter het dilemma van minderheidsrechten ligt een meer fundamenteel probleem, namelijk de bescherming van individuen. Hier komen mensenrechten bij kijken. Amnesty International en Human Rights Watch definiëren een van de meest basale mensenrechten als volgt: om vrij te leven zonder fysieke intimidatie en gevangenschap op basis van iemands politieke positie of etnische en religieuze affiliaties. De term mensenrechten zelf is niet duidelijk gedefinieerd. Traditioneel religieuze culturen zullen nooit volledig achter de liberale versie van individuele rechten staan. Dit is omdat het pure individualisme en de ´leven en laten leven’-houding wat betreft persoonlijke uitingen lijnrecht tegenover de collectieve loyaliteit en het gedisciplineerde gedrag van een religieus leven staan.

Nieuwe transnationale religieuze bewegingen bieden plaats aan een volgende fase in de ontwikkeling van (post)moderniteit, namelijk globalisatie. Zij bieden namelijk een collectieve identiteit aan mensen die wijdverspreid zijn. Religieus nationalisme kan gezien worden als een manier om voorheen onoverbrugbare elementen (traditionele religie en moderne politiek) te overbruggen. De BJP en de Islamitische Republiek Iran zijn hier voorbeelden van.

Conclusie: Een wereldwijde religieuze strijd

De confrontatie tussen religie en seculiere politiek eind twintigste en begin eenentwintigste eeuw ontwikkelde zich in fases. De escalatie van vijandigheid kwam zowel door de strijdlustigheid van religieuze activisten als door de onbuigzaamheid van hun seculiere tegenstanders.

Fase 1: opstanden

Deze fase bestond uit op zichzelf staande uitbarstingen. Het begint in 1970 in India met een geweldloze opstand tegen de corrupte Indiase regering. In 1979 was er een opstand tegen het seculiere regime in Iran. In de jaren erna waren er in de Indiase staat Punjab, in Sri Lanka en in Egypte bloedige rellen tussen religieuze rebellen en de respectievelijke regeringen. De rode draad door dit geweld in de jaren 70 en 80 van de vorige eeuw was een morele kritiek op de seculiere politiek. De macht van religie werd door de opstandelingen gebruikt als een kracht om te mobiliseren maar ook als een ideologische basis voor een culturele identiteit. De seculiere autoriteiten behandelden deze religieuze bewegingen als pogingen om onrechtmatig aan de macht te komen, maar de essentiële problemen die naar voren werden gebracht werden niet behandeld.

Fase 2: internationalisatie

De volgende fase was de internationalisatie van het conflict tijdens de jaren 1980. Dit is het best zichtbaar in de strijd tussen Afghanistan en het Sovjetregime. Jihadstrijders kwamen vanuit alle hoeken van de islamitische wereld, van Pakistan tot Noord-Afrika en van Egypte tot Saudi-Arabië.

Fase 3: antiamerikanisme

Tijdens de jaren 1990 stak antiamerikanisme (en een anti-Europees gevoel) de kop op. De woede van religieuze activisten verschoof zich van plaatselijke regimes naar internationale machtsinstellingen. De politieke en economische sterkte van Europa en de Verenigde Staten werden steeds meer gezien als de oorzaak voor plaatselijke en wereldwijde disfunctie. De aanvallen kwamen niet alleen van buiten Amerika maar ook van binnenuit, denk bijvoorbeeld aan de vele radicale christelijke groeperingen/sektes die bomaanvallen pleegden op regeringsgebouwen.

Fase 4: globale oorlog

Deze fase voltrok zich aan het begin van de eenentwintigste eeuw met als belangrijkste moment 11 september 2001. De planning van deze terroristische aanval was globaal: de betrokkenen kwamen onder andere uit Afghanistan, Duitsland en Amerika. Daarnaast waren de doelen van de jihadnetwerken transnationaal; het bevrijden van de gehele moslimwereld van het overwicht dat de Verenigde Staten hadden. De ‘War on Terror’ zoals deze nieuwe oorlog in de media genoemd werd was het gevolg. Bomaanvallen op Bali, het metrostelsel in Londen en het treinenstelsel in Madrid, naast de aanvallen in het door Amerika bezette Irak, waren met name het meest verwoestend. Problematische momenten in Europa waren voornamelijk de moord op Theo van Gogh, de rellen in Frankrijk in 2004 en de publicatie van een voor moslims beledigende strip in een Deens dagblad.

Gaat het wel over religie?

Gaat dit conflict in essentie wel over religie? Robert Pape stelt dat bij de meest grove vorm van geweld, zelfmoordaanslagen, het niet gaat om religieuze motieven maar eerder om het territorium te verdedigen. Ze zijn gedreven door politiek. Ze hebben het gevoel dat een vreemde macht hun terrein of cultuur binnengedrongen is en in die wanhopige situatie keren ze zich naar de meest simpele en directe oplossing; hun eigen lichaam gebruiken als bom. Zelfmoordterroristen zijn geen religieuze eenlingen maar maken vaak deel uit van grote militante organisaties. Ze kunnen volgens Pape dus gezien worden als strategen die rationele berekeningen maken om politieke winst te halen. In veel gevallen echter, wanneer de frustratie en wanhoop een hoogtepunt bereiken, krijgt de politieke en ideologische strijd een religieus karakter. Er ontstaat iets van een heilig conflict. Alle groepen beschreven in dit boek hebben iets gemeen. Het zijn allemaal groeperingen die zichzelf als breekbaar, kwetsbaar en onder belegering zagen. Ook deelden ze een ideologisch component, namelijk het besef dat het moderne idee van seculier nationalisme hun teleurgesteld had. Er was dus niet per se sprake van een religieus probleem, maar het was wel een probleem waar religie hen een oplossing voor bood. Religie zelf is dus niet het probleem, maar de religieuze reactie op het probleem van identiteit en controle in de moderne wereld is vaak wel problematisch. En er komen een hele hoop nieuwe elementen bij kijken. Ten eerste maakt religie het conflict tot iets persoonlijks. Het biedt persoonlijke beloningen (religieuze verdiensten, redding, de belofte van een paradijs, etc.) aan diegenen die meestrijden. Het biedt ook een middel tot sociale mobilisatie van grote groepen aanhangers die anders nooit samengekomen waren (het internet vergemakkelijkt dit ook). In veel gevallen biedt het een organisatorisch netwerk van plaatselijke kerken, moskeeën, etc. Het legitimeert morele rechtvaardigheid in politieke confrontaties. Nog belangrijker, het biedt rechtvaardiging voor geweld buiten het monopolie van de staat op gebruik van geweld en gerechtvaardigd doden.

Blik op de toekomst

De toekomst van religieuze opstanden tegen de seculiere staat hangt niet alleen af van de religieuze bewegingen maar ook van de manier waarop regeringen reageren, met name in Europa en de Verenigde Staten. De houding van het westen wordt door de bewegingen gezien als arrogant en intolerant en als die houding verandert, zou de positie van de bewegingen misschien minder wraakzuchtig worden.

Alle behandelde groeperingen hebben een synthese gecreëerd van religie en moderne politiek. In sommige gevallen heeft dit geleid tot een samengaan van culturele identiteit en legitimiteit van oude religieuze monarchieën met de democratische geest en de moderne industriële samenleving. Op hetzelfde moment dat politiek religieuze ideeën omarmde, hebben religieuze waarden enkele idealen van de moderne staat ondersteund. De opleving van tolerantere vormen van religie kan daardoor misschien deel uitmaken van de remedie voor de buitensporigheid van de rebellerende en intolerante radicalen.

 

Access: 
Public
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
441