Collegeaantekeningen Mediatheorie

Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.


Hoorcollege 1

 

Jaap Kooijman

Mediatheorie en de cultuurindustrie

 

The medium is the message

Uitspraak van de Canadese Marshall McLuhan, ook bekend van het concept ‘The Global Village’. In Understanding Media introduceert hij de uitspraak, waarmee hij wil laten zien dat de media verlengstukken zijn van de mens, extensions of man. Door de media kunnen we verder horen, verder praten, verder zien: een microfoon bijvoorbeeld, is een verlengstuk van de stem. In zijn boek lezen we zijn beroemdste voorbeeld: het verkiezingsdebat in 1961 tussen Nixon en Kennedy. Na het debat zeiden de radioluisteraars dat Nixon de winnaar was, maar de televisiekijkers zeiden juist dat Kennedy het debat had gewonnen. Voor McLuhan was het te simpel om dit te verklaren door middel van het verschil van beeld en geluid. Volgens hem ging het om het verschil tussen hot en cool media. Radio zou een hot medium zijn, want het richt zich op één zintuig en het biedt weinig ruimte voor verschillende interpretaties. Televisie is een cool medium, het prikkelt onze verschillende zintuigen en biedt de kijker meer ruimte de boodschap te interpreteren.

 

The medium is the massage

Het nieuwe boek van Marshall McLuhan in samenwerking met de kunstenaar Quentin Fiore. Het zou een drukfout zijn geweest van de drukker, maar McLuhan vond het wel een leuke. Het medium zou onze zintuigen prikkelen, masseren. Bovendien is massage een samensmelting van ‘mass’ en ‘age’, oftewel het tijdperk van de massamedia. Anderen zeggen dat het helemaal geen drukfout was, maar expres gedaan.

 

Mediatheorie

Theorie komt uit het Grieks en betekent bekijken, overpeinzen of reflectie. Mediatheorie is een systeem van regels of denkbeelden om feiten te verklaren (Pisters). Je hebt een theorie, daar ga je een experiment mee doen om te kijken of de theorie klopt. De theorie is de bril of het gereedschap bij de analyse van het onderzoeksobject. Let wel, een allesomvattende theorie bestaat (nog) niet. Theorie biedt inzicht en maakt vergelijkingen mogelijk. Specifieke theoretische benaderingen maken bepaalde elementen zichtbaar, maar hebben ook ‘blinde vlekken’. Theorie wordt niet alleen gebruikt om antwoorden te geven, het wordt ook gebruikt om nieuwe vragen te stellen. Theorieën zijn onderdeel van het wetenschappelijk debat en onderhevig aan verandering door nieuwe inzichten en interpretaties.

 

Cultuurindustrie

Term van Theodor Adorno en Max Horkheimer die tijdens WOII naar Amerika vertrokken. Samen met een aantal andere Duitsers hadden zij de Frankfurter Schule opgericht. Zij hadden kritiek op de rol van de massamedia in zowel Nazi Duitsland als de VS. De Frankfurter Schule bouwde voort op de Marxistische ideologie. Bij het Klassiek Marxisme staat de onderverdeling tussen de bovenbouw (superstructure) en onderbouw (base) centraal. De base moet in stand worden gehouden en de superstructure helpt daarbij.

John de Mol produceert cultuur voor het geld, niet om een ideologie over te brengen. In de cultuurindustrie is winst de belangrijkste drijfveer, maar ook structurering van de vrije tijd parallel aan de werktijd. De cultuurindustrie zorgt dat de massa na werktijd ook gedisciplineerd blijft. Het is de tijd van de depolitisering van de arbeidersklasse: vermaak in plaats van bewustzijn. Het is ook de tijd van standaardisering, homogenisering en dus voorspelbaarheid van de populaire cultuur. We denken dat we heel veel keus hebben, maar eigenlijk is het allemaal een beetje hetzelfde. Pseudo-individualisation wil zeggen dat we het idee willen hebben dat we iets nieuws horen of zien, iets unieks. We moeten het idee hebben dat we een keuze hebben, wanneer we stemmen bij The Voice of Holland bijvoorbeeld. Volgens Adorno is het echter allemaal een pot nat en hebben we helemaal geen keuze.

 

Affirmative culture

De cultuurindustrie wordt verder uitgewerkt door Herbert Marcuse in One Dimensional Man: eendimensionale mens. Consumptie is het opium van het volk, consumptie is waar we ons mee bezig houden: depolitisering, escapisme en herbevestiging. Commodificatie is het idee dat alles verkocht kan worden, alles is tot product te maken. Zelf Che Guevara wordt een product, in de vorm van een t-shirt bijvoorbeeld.

 

Antonio Gramsci

Introduceerde het begrip ‘hegemonie’: een proces waardoor de dominante ideologie als vanzelfsprekend en natuurlijk wordt geaccepteerd, maar laat ook ruimte voor onderhandeling. Een ideologie is geen vaststaand gegeven maar een proces van continue onderhandeling. Er ontstaat een bemiddeling tussen de heersende macht en het volk door middel van traditionele intellectuelen (elite in dienst van de staat) en organische intellectuelen (journalisten, beroemdheden).

 

Louis Althusser

Introduceerde het begrip ‘interpellatie’. Althusser maakt onderscheidt tussen het repressief staatsapparaat (RSA) en het ideologische staatsapparaat (ISA). We richten ons nu op het ideologische staatsapparaat: we discussiëren niet eens, we vinden sommige dingen normaal en vanzelfsprekend. Ideologie is een proces dat zijn wortels heeft in de dagelijkse praktijk. Niet alleen de massa, maar ook de machthebbers moeten worden overtuigd. Wij zullen niet geloven in Beatrix als zij niet in haar eigen rol gelooft. Overtuiging vindt plaats door middel van interpellatie, het aanspreken of aanroepen. Er is constant sprake van misherkenning. Een reclame van Sire spreekt de Nederlandse burger aan, wat Sire denkt dat de Nederlandse burger is. We krijgen een boodschap opgelegd, die kan kloppen of helemaal niet.

 

 

Hoorcollege 2

 

Jaap Kooijman

Tussen kunst en populaire cultuur

 

Cultuur

Cultuur is een algemeen proces van intellectuele, spirituele en esthetische ontwikkeling, waar uiting aan wordt gegeven in producten van intellectuele en artistieke activiteit (o.a. kunst). Raymond Williams zegt dat je cultuur ook kan zien in het alledaagse: de alledaagse cultuur van gewone mensen, waaronder folklore maar ook (commerciële) massacultuur. Het verschil tussen Kunst en Cultuur kunnen we dus zien als ‘hoogste goed’ (definitie van algemeen proces) en populaire cultuur als ‘alledaagse praktijk’. Kunst en Cultuur met hoofdletters dient een hoger doel dan de alledaagse praktijk. Cultuur als alledaagse praktijk moet vooral functioneel zijn. Bij een chic restaurant, Cultuur, komt men voor een ervaring als hoger doel. Bij een goedkoop restaurant komt men voor het functionele, om de honger te stillen. Een andere vergelijking is Kunst en Cultuur als verscherping van de geest, waar populaire cultuur behaagt en bevredigt. Kunst en Cultuur overstijgt de samenleving, waar populaire cultuur middenin de samenleving staat.

Duchamp en Warhol maken kunst door deze tegenstellingen te verwerpen. Ze gebruiken de aledaagse praktijk (toilet en de populaire Marylin Monroe) en maken hier kunst van.

 

Culture and civilization

Matthew Arnold schreef in 1882 het boek ‘Culture and Anarchy’. Hij zag cultuur vanuit het perspectief van het hoogste goed. Zijn ideeën werden verder uitgewerkt door Frank Raymond Leavis en Queenie Dorothy Leavis. Zij zagen de populaire en massacultuur als grote bedreiging voor Cultuur, en daarom moest de culturele elite de hoogwaardige cultuur beschermen. In tegenstelling tot de Frankfurter Schule hoeven de Leavis echter geen kritische massa, zij willen juist de status quo bewaren.

Over Komt een vrouw bij de dokter zouden de Leavis zeggen dat het de hoogstaande cultuur bedreigt, men moet Mulisch lezen en niet Kluun. Adorno zou zeggen dat het geen boek is dat je tot denken aanzet, maar een vorm van vermaak.

 

Smaak als klassenonderscheid

In 1979 schreef Pierre Bourdieu het boek ‘La Distinction’. Hij zei dat het verschil tussen hoge en lage cultuur voornamelijk gebaseerd is op het economische klasseverschil. De hogere klasse gebruikt cultuur om zich te onderscheiden van de massa. Hij onderscheidt drie vormen van kapitaal: economisch kapitaal (geld), sociaal kapitaal (in wat voor familie ben je geboren) en cultureel kapitaal. Cultureel kapitaal bestaat uit drie onderdelen: belichaamd (de kennis en smaak die je hebt), geobjectificeerd (het cultureel bezit dat je hebt) en geïnstitutionaliseerd (een erkende status of diploma).

Kritiek op Bourdieu bestaat omdat hij een te grote nadruk zou leggen op klasse als onderscheidende identiteit: religie, etniciteit, nationaliteit, gender, regio, subcultuur e.d. zijn ook belangrijk. Bovendien is het onderscheid tussen hoog en laag niet eenduidig, er is te weinig ruimte voor ‘human agency’, er zijn verschillende individuele toepassingen. Als laatste kan het onderscheid tussen hoog en laag niet alleen gebruikt worden om je te onderscheiden van de rest, het kan ook gebruikt worden om het klassenonderscheid juist te ontkennen of verdoezelen: Rutte die naar de musical Shrek gaat.

 

Britse Cultural Studies

Hall zegt dat het leven niet alleen economisch bepaald is, er is ook ruimte voor verzet.

Culturalisme (Hoggart, Williams, Thompson) komt voort uit de culture and civilization traditie: cultuur is het hoogste goed en de samenleving moet worden beschaafd, civilized. Cultuur wordt ook gedragen door de massa, niet alleen door de elite: lived experience. Bij het culturalisme ligt de nadruk op human agency, maar is wel kritisch op de populaire cultuur. Er heerst een spanningsveld tussen structuralisme en agency. ‘Cultuur wordt gevormd door gewone mensen’ (culturalisme) tegenover ‘gewone mensen worden gevormd door cultuur’ (structuralisme, neo-marxisme). In 1964 werd het Center for Contemporary Cultural Studies opgericht aan de Birmingham School, geleid door Richard Hoggart en later door Stuart Hall. Het werd de bakermat voor de hedendaagse studie van de populaire cultuur.

Het boek ‘The Popular Arts’ (1964) van Stuart Hall en Paddy Whannel doet een poging kwaliteit te herkennen in de massacultuur. Zij wilden zeggen dat populaire cultuur zijn eigen waarde heeft. Het is niet alleen een bedreiging voor de hoge kunst. We kunnen het op een bepaalde manier serieus nemen, het is waardevol. Populaire cultuur kan ons soms ook aan het denken zetten, er zitten elementen in die niet alleen voor vermaak zorgen. Het kan betekenis hebben voor de gebruiker: emotioneel realisme. Storey zegt dat er hier alleen onderscheid tussen hoog en laag wordt gemaakt BINNEN lage cultuur, en dat het nog steeds lage cultuur blijft.

 

Encoding/decoding

Er bestaan drie randvoorwaarden van betekenisproductie, zowel aan productie- als receptiekant. Dit zijn de frameworks of knowledge, relations of production en technological infrastructure. Er zijn hier verschillende interpretaties mogelijk, namelijk de dominante lezing, de onderhandelende lezing en de oppositionele lezing. Er is dus niet slechts een individuele, subjectieve interpretatie. Ook de maker is niet geheel vrij en onderdeel van een cultuur.

Sut Jhally en Justin Lewis vroegen kijkers van The Cosby Show hoe zij de serie interpreteerden. De familie voldoet niet aan het stereotype beeld van een Afro-Amerikaans gezin. Aan de ene kant is het misschien goed dat een serie op televisie is te zien dat dit beeld doorbreekt (dominante lezing), maar aan de andere kant is het wel weer een weerspiegeling van de American Dream (oppositionele lezing), waar je alles kan worden wat je zelf wilt.

 

Burden of representation (Hall)

Bij Pauw en Witteman gebeurt het vaak dat er bijvoorbeeld één vrouw aan tafel zit, of één Turkse man, en die wordt dan gebombardeerd tot woordvoerder van die groep. De vrouw wordt woordvoerster van alle vrouwen en de Turk wordt woordvoerder van alle Turken. 

 

 

Hoorcollege 3

 

Tarja Laine

Auteur: van ‘anker van betekenis’ tot betekenisloosheid

 

Cultuur

Pop art zette zich af tegen het abstracte expressionisme. Dit deden ze door gebruiksvoorwaarden uit de consumptiemaatschappij te gebruiken als thema of motief. Daarmee gaven ze aan dat ze aan het recyclen waren, niet creëren. Hierdoor vervagen de grenzen tussen kunst en commercie.

 

Crisis van kunst

Wat is de rol van de auteur? Deze vraag vindt zijn oorsprong in de romantiek. Er ontstond toen een nieuwe visie op kunst: de subjectieve ervaring van een kunstenaar ging centraal staan. Dit kon leiden tot een persoonlijkheidscultus, waar Lord Byron een voordeel van is. In de jaren ’20 kwam echter het New Criticism op, waar de autonomie van het kunstwerk centraal ging staan. De auteur werd overbodig als een ‘anker van betekenis’. De diepere betekenis van een kunstwerk zit in het werk zelf, niet in de geniale kunstenaar. Vanaf de jaren ’50 en ’60 kwam het structuralisme en poststructuralisme op, waar de auteur als een structuur of functie centraal stond.

 

La politique des auteurs

De auteurstheorie was vooral terug te vinden in het filmblad Cahiers du Cinéma. Auteurs waren in de eerste plaats de filmmakers die binnen het studiesysteem van Hollywood werden gezien als ‘geniuses of the system’. Zij drukten toch hun eigen handtekening op hun films. In de tweede plaats waren er internationale filmmakers met een sterke, filosofische, persoonlijke visie. Deze auteurs leiden tot een stroom aan artikelen. In deze artikelen wordt allereerst gelet op de esthetische kenmerken van de films, denk aan bij Hitchcock bijvoorbeeld aan POV shots, long takes, streepjesmotieven, invloed Duits expressionisme en Sovjet montage, suspense en surprise. Daarnaast wordt er gelet op inhoudelijke thema’s, denk hierbij aan (Hitchcock) invloed van katholicisme, ‘the wrong man’, homofobie, misogynie, dominante moeders, perfecte moord. Francois Truffaut zag bovendien het storende element als belangrijkste objecten, denk aan volle objecten met een buitengewoon inhoudelijk dramatische lading en betekenis. Ook zien we lege objecten die belangrijk lijken maar geen inhoudelijke betekenis hebben, de zogenaamde MacGuffins.

 

Structuralisme

Structuralisten zagen de auteur als een abstracte, narratieve structuur. Barthes: “La mort de l’auteur”. Hij heeft het hier niet over de werkelijke dood van de auteur, maar van de geniale auteur zoals die in Cahiers du Cinéma werd beschreven. Ferdinand de Saussure was grondlegger van het structuralisme. Hij beweerde dat tekens alleen betekenis krijgen door andere tekens. Betekenis wordt gecreëerd door de relaties: syntagmatische relaties en paradigmatische relaties.

Syntagmatische relaties vormen een reeks van elementen die een combinatie vormen. Dit zijn woorden in een zin, of zinnen in een verhaal. Het gaat hier om een ketting op de horizontale as aan de oppervlakte. Elke James Bond film bijvoorbeeld, is een reeks van terugkerende syntagmatische relaties (Bond girl, M, Q, schurk, gevangen, obstakels, overwinning, beloning). Metonymie (een deel staat voor het geheel) is ook een combinatie van syntagmatische relaties. Bijvoorbeeld: the pen is mightier than the sword. De pen staat hier voor het geschreven woord en het zwaard voor militaire kracht. Soms wordt de credit sequence van een film ook afgebeeld als deel van het geheel: de narratieve elementen van de film komen terug in de credit sequence.

Waar syntagmatische relaties op de oppervlakte te vinden zijn, zijn paradigmatische relaties verborgen onder de oppervlakte. Bij paradigmatische relaties zien we verborgen dieptestructuren tussen tekens, verborgen alternatieven waaruit gekozen kan worden. Het gaat hier om de verticale as onder de oppervlakte. We zien hier vaak binaire opposities als goed vs. kwaad of zwart vs. wit. Denk aan James Bond tegenover de schurk. Een metafoor is een paradigmatische begrip, het is een alternatieve keuze om iets te vertellen.

De Saussure zegt dat een teken altijd bestaat uit twee delen: de betekenaar (signifier) en de betekenden (signified). De betekenaar is het teken als woord, de combinatie van letters in een woord. De betekende is datgene waaraan het teken refereert, de onderliggende werkelijkheid, het concept. Derrida (poststructuralisme) zegt dat tekens alleen maar aan elkaar verwijzen en niet aan de onderliggende werkelijkheid (betekende). 

    

Barthes en intertekstualiteit

“The tekst is a tissue of quotations drawn from the innumerable centres of culture”. Teksten verwijzen altijd naar andere teksten, films altijd naar andere films.

 

Modernisme

Postmodernisme

Art

Vervaging hoge/lage cultuur

Puurheid

Intertekstualiteit, vermenging

Optimisme

Pessimisme

Industrialisering

Informatisering

Geloof in vooruitgang

Het einde van de grote verhalen

Cultureel elan

Consumptiecultuur

 

Fredric Jameson bekritiseerd het postmodernisme aan de hand van Van Goghs A Pair of Boots en Andy Warhols Diamond Dust Shoes. Hij ziet commodificatie als vervaging van de grenzen tussen kunst en commercie. Kunst wordt op dezelfde manier geportretteerd als schoenen in een schoenenwinkel. Er heerst depthlessness: er  is geen diepere betekenis meer. Bovendien is kunst minder een expressie van gevoelens geworden en meer een onpersoonlijke expressie: the waning of affect.

 

Semiotisch exces

Jean Baudrillard: in het postmodernisme worden we gebombardeerd met tekens. Het gevolg is simulacrum en hyperrealiteit. Simulacra zijn tekens en beelden die kunnen worden uitgewisseld met andere tekens en andere beelden. De echte werkelijkheid valt weg en vormt een hyperrealiteit. Televisie bijvoorbeeld, ervaren we vaak als echter dan echt.

Binnen de intertekstualiteit maakt Jameson onderscheidt tussen parodie en pastiche. Pastiche is het citeren van andere teksten zonder ironische bedoeling. Er wordt gewoon geciteerd om een stijl te herhalen. Bij parodie is er ruimte voor politieke kritiek. In het postmodernisme komt parodie bijna niet voor, pastiche wel. The Artist (2011) is een pastiche, het gaat om de terugkeer naar de oude expressievormen. Hugo (2011) kan niet worden bestempeld als pure pastiche, het zegt namelijk iets over de relatie tussen het heden en verleden. Het imiteert niet het verleden, het is in dialoog met het verleden. 

 

 

Hoorcollege 4

Tarja Laine

Toeschouwer: van passief naar actief

 

Oedipusmythe

Claude Lévi-Strauss beweerde dat een paradigmatische analyse de ‘verborgen boodschap’ van een verhaal blootlegde. Volgens Levi-Strauss zou dit in de meeste verhalen de Oedipusmythe zijn, met terugkerende elementen als het doden van de vader en trouwen met de moeder. De Oedipusmythe reguleert sociale verhoudingen zoals die tussen seksen.

Raymond Bellour schreef ‘The symbolic blockage in north by northwest’ (1959). Hij beschreef hierin de paradigmatische relaties in Hitchcocks North by Northwest. Thornhill is hier vanzelfsprekend Oedipus, maar hij heeft meerdere mogelijke moeders en vaders. De mogelijke moeders zijn Mrs. Thornhill, Eve Kendall en ‘Mrs. Thornhill (zijn echtgenote, Eve)’. Zijn mogelijke vaders zijn Townsend, Van Damm en de CIA professor. Dit zijn de paradigmatische verschuivingen die plaatsvinden.

 

Psycho-analyse

Grondlegger is Sigmund Freud. Hij beweerde dat de mens niet de volledige controle heeft over zijn gedachten, gevoelens en daden. Hij maakt een onderverdeling in de menselijke psyche: het id, ego en superego. Het id is het deel van onze psyche dat wordt gestuurd door pleasure, het zoeken van plezierige gevoelens. Dit gebeurt onmiddellijk, zonder na te denken over de consequenties. Het ego wordt gestuurd door reality, want om te kunnen overleven is het noodzakelijk om realistisch te blijven en niet altijd het id zijn zin te laten krijgen. Het superego is het deel dat ons houdt aan bepaalde regels, ons moreel. Dit is het deel dat over ons oordeelt en bekritiseerd, vanuit het standpunt van iemand anders. In tegenstelling tot de eerste twee denkt het dus ook aan anderen. Zonder ons superego zouden we ons nooit schamen.

 

Ontwikkeling van de psyche

Jacques Lacan ontdekte drie stadia in de ontwikkeling van de psyche: het spiegelstadium, imaginaire orde en symbolische orde. In het spiegelstadium ziet het kind (ongeveer 6 maanden) zich voor het eerst in de spiegel. Er is identificatie met het ego ideal. Het kind is nog heel onzeker op dit moment, maar het spiegelbeeld lijkt meer compleet. Het geeft het kind een gevoel van controle. De imaginaire orde is de wereld van fantasie en (ego ideal) beelden, goed te zien in de film All About Eve. Deze film gaat over verlangen, het verlangen om iemand anders te zijn, iemand beter dan de zelf. Het derde en laatste stadium is de symbolische orde, waar het gaat om de sociale, culturele en linguistische netwerken, de wereld van taal. Op het moment dat het kind de taal leert, treedt hij in de symbolische orde.

“The unconcious is structured like a language” (Lacan 203)

Psycho-analyse is gericht op de relatie tussen cinema en de psyche van de toeschouwer. Cinema wordt hier gezien als een ‘good object’, want cinema geeft de toeschouwer datgene waarnaar de toeschouwer onbewust verlangt. Het geeft de toeschouwer het gevoel meer compleet te zijn, meer ‘whole’.

De relatie tussen cinema en de psyche van de toeschouwer is ook onderzocht door Christian Metz. Hij introduceert het begrip cinematografisch apparatus, waarbij het niet gaat om het technische apparaat maar aan het cluster van technologische, psychologische en ideologische elementen. Hoe functioneert cinema als good object? Het produceert voldoening voor de toeschouwer (satisfaction). Dit gebeurt door middel van twee mechanismen: primary identification (identificatie met de camera) en secondary identification (identificatie met de personages als ego ideals). Het is een illusie, de toeschouwer wordt gestuurd en wordt aangesproken als voyeur.

 

Cinema’s gender trouble

Laura Mulvey is het in zoverre met Metz eens dat de Hollywood esthetiek de toeschouwer aanspreekt, en wel via voyeurisme en narcisme. Dit geldt echter alleen voor mannelijke toeschouwers, vrouwen worden gekenmerkt door ‘to-be-looked-at-ness’. ‘The postman always rings twice’ is hier een goed voorbeeld van, waar de vrouw wordt gezien als een erotisch object. Ze zorgt hiermee voor castratieangst voor de mannen.

 

Fetisjisme en voyeuristisch sadisme

Volgens Freud is de moeder de oorzaak van castratieangst, de jongens is bang dat hij net als zijn moeder wordt gecastreerd. Het gaat hier om het ontkennen van een sexueel verschil. Castratieangst is volgens hem ‘horror over the mutilated creature’ (fetisjisme) of ‘triumphant contempt for her’ (sadisme). In het eerste geval zal de jongen de vrouw gaan fetisjeren om het seksuele verschil te ontkennen, wat vaak voorkomt in de films van Steinberg: “Steinberg produces the ultimate fetish, taking it to the point where the powerful look of the male protagonist is broken in favour of the image in direct erotic rapport with the spectator.” (Mulvey 311). In het tweede geval wordt de vrouw onder controle gebracht, meestal via een huwelijk, maar het kan ook doordat ze heel ongelukkig wordt, doodgaat, wordt gestraft of wordt vermoord.

 

Vrouwelijke kijkposities

Kritiek op Mulvey concentreerde zich op het probleem van de vrouwelijke toeschouwer. Als er niet zoiets is als vrouwelijk plezier, hoezo kijken vrouwen dan zo massaal film? Bovendien kan de psychoseksuele organisatie van een mens niet gereduceerd worden tot simpele binaire opposities van man/vrouw, actief/passief, sadistisch/masochistisch. Vrouwen kunnen zich namelijk vaak verplaatsen in de positie van de man en andersom.

Mary Ann Doane verrichte een belangrijk onderzoek naar de vrouwelijke toeschouwer. Volgens haar is vrouwelijkheid een culturele constructie, geen essentie. Daarom is het mogelijk om deze vrouwelijkheid te gebruiken als een maskerade, het uiten van vrouwelijke attributen zoals maskers en allerlei andere accessoires. Dit is een strategie om afstand te scheppen tussen de zelf en het beeld, het beeld dat de buitenwereld ziet en de zelf beschermd. Vrouwen kunnen macht krijgen als ze hun vrouwelijkheid gebruiken als een masker, denk aan Madonna of Lady Gaga.

 

Anti-Oedipus

Er zijn twee belangrijke personen wanneer we het hebben over kritiek op de psychoanalyse: Gilles Deleuze en Murray Smith.

Gilles Deleuze is een filosoof die bekend werd in de jaren ’70 na het schrijven van ‘Anti-Oedipus’ met Felix Guattari. Ze verzetten zich hierin tegen de psychoanalyse. Volgens hen zit de wereld veel complexer in elkaar dan de Oedipusmythe beschrijft. Het verlangen wordt echt niet alleen gevormd in de oedipale familiedriehoek. Het verlangen ontstaat ook niet uit een negatief gevoel van gemis (PSY, niet compleet zijn, unwhole), maar uit een positief gevoel van ‘wordingsproces’ (becoming). Deleuze heeft het over ‘the image of thought’, wat gebaseerd is op het model van gras. We hebben het hier over rizoomdenken als een proces dat permanent talloze nieuwe verbindingen met de wereld maakt. Het gaat hier niet om de vertakkingen van een boom, maar juist om de niet-hierarchische koppelingen die zomaar ergens beginnen, eindigen en ergens anders verder groeien. “A rhizome doesn’t begin and doesn’t end, but is always in the middle, between things, interbeing, intermezzo” (Deleuze 6). Dít is het model dat ons stuurt, niet de oedipale driehoek.

Deleuze heeft ook geschreven over het concept ‘affection-image’. Dit is een beeld dat gerelateerd is aan het gezicht: “The affection image is the close-up, and the close-up is the face” (Deleuze 87). Buiten de cinema kan het gezicht drie functies hebben: als teken van individualiteit, socialiserend en om communicatie mogelijk te maken. De close-up abstraheert het gezicht van zijn sociale functies en van de ruimtelijke en temporele dimensies: het gezicht wordt een uitheems object. Door de close-up wordt het gezicht gepresenteerd als uitheems object. We kunnen ons niet identificeren met het gezicht, maar voelen het effect op een meer directe wijze. De relatie tussen het beeld en de toeschouwer gaat niet via een proces dat vergelijkbaar is met de spiegelfase en identificatie met een ego ideal, het is directer dan dat. 

 

Cognitivisme

Kritiek op de psychoanalyse komt vanuit het cognitivisme. Het gaat hier niet om onbewuste processen, maar om cognitieve, bewuste processen en met name de emoties. Het gaat hier om cinema als een ‘emotion machine’, om onbewuste verlangens. Cognitivisme is met name geinteresseerd in hoe de film-narrative onze emotionele respons stuurt, vandaar een emotion machine. De cognitieve theorie bestudeert dus de manier waarop film-narrative gestructureerd is om de toeschouwer emotioneel te activeren. Het gaat hier om de betrokkenheid van de toeschouwer bij filmpersonages gebaseerd op een morele evaluatie van hun daden. De kijker moet weten wie de good guy en wie de bad guy is om suspense of surprise te kunnen voelen. Er is echter wel een uitzondering op het moment dat (immorele) personages ‘perverse allegiance’ oproepen, zoals bij Hannibal Lecter in Silence of the Lambs. Deze zijn moreel slecht, maar we willen toch dat het goed met hen afloopt.

In het cognitivisme heeft de eerder genoemde term identificatie niet dezelfde betekenis. Het gaat namelijk niet om een proces dat gebaseerd is op het spiegelstadium waarbij de toeschouwer zich identificeert met een personage als zijn ego-ideal. In het cognitivisme betekent de term iets anders. Murray Smith heeft onderzoek gedaan naar hoe filmische elementen de toeschouwer engageren. Hij verwerpt de term niet, maar probeert het te specificeren door middel van aanvullende concepten. Hij maakt onderscheid tussen central imagining en acentral imagining. Bij central imagining verplaatst de toeschouwer zich volledig in een personage (empathie). Bij acentral imagining is er meer afstand tussen het personage en de toeschouwer (sympathie). Bij beide situaties is de kijker betrokken, maar het verschil is dat de kijker in het eerste geval dezelfde gevoelens heeft als het personage. Smith richt zich meer op sympathie, oftewel acentral imagining, aangezien dit veel vaker voorkomt in cinema. Hij onderzoekt de ‘structure of sympathy’ en onderscheid hierbij drie niveaus om de betrokkenheid van de toeschouwer te beschrijven: recognition, alignment en allegiance. Recognition verwijst naar de coherente opbouw van een personage in het filmverhaal. Zoals wij mensen in het echt herkennen aan uiterlijk en gedrag, zo herkennen we personage ook in de loop van de film. Bij alignment (op een lijn met het personage) gaat het om de mate van toegang tot de ervaringen van het personage (perceptueel, mentaal of objectief). Het gaat om het personage wiens perspectief we delen. Bij een POV shot zien we bijvoorbeeld vanuit het perspectief van een bepaald personage (perceptueel). Ook kunnen we bijvoorbeeld toegang krijgen tot een droom van een personage (mentaal). Bij alignment zien we het hoogste niveau van betrokkenheid. Allegiance vinden we bij een morele evaluatie van het personage. 

 

 

 

Hoorcollege 5

Jaap Kooijman

Gender en poststructuralisme

 

Feminisme

Feminisme is een politieke beweging tegen onderdrukking door patriarchaat, kapitalisme, en/of gelijke rechten, maar ook voor bewustwording en ‘finding a voice’ (bell hooks). Het is een mengeling tussen politiek en wetenschap, een ontwikkeling van theorie vertaald naar politieke actie (manifest) en vice versa. Het postfeminisme heeft een connectie met het postmodernisme en poststructuralisme, het blootleggen van ‘gendered’ structuren in hedendaagse mediacultuur.

Simone de Beauvoir zei (1949): “Je wordt niet als vrouw geboren, maar tot vrouw gemaakt.” Zij doelt hier eigenlijk op het verschil tussen sekse (biologisch gegeven) en gender (sociale constructie). Het nature vs. nurture debat onderzoekt het verschil tussen het biologische gegeven (nature, sekse, ras) en de sociale constructie (nurture, gender, etniciteit). We nemen als voorbeeld de situatie waarin oudere mannen met jongere vrouwen trouwen. Vanuit het biologisch gegeven zouden we zeggen dat dat komt omdat de vrouw vruchtbaarder is wanneer ze jong is en ze zoekt naar een sterk mannetje, eentje die zich heeft bewezen. Vanuit het sociale gegeven zouden we zeggen dat vrouwen in onze cultuur vooral worden beoordeeld op hoe ze eruit zien, terwijl mannen aantrekkelijk worden bevonden wanneer ze macht uitstralen.

In onze studie kijken we niet naar het biologische verschil tussen man en vrouw, we kijken naar hoe dit verschil herbevestigd wordt in de media. Dat mannen sterker zijn dan vrouwen is een biologisch verschil, en dit word versterkt en herbevestigd in de media. Laura Mulvey is zeer belangrijk geweest in het schrijven over deze herbevestiging. Ze schreef over hoe de vrouw in de filmtekst de functie heeft van to-be-looked-at-ness, als visual pleasure. Het gaat hier om de mannelijke blik en de vrouw als object dat bekeken wordt.

Binnen cultural Studies en televisiewetenschap wordt juist gekeken naar vrouwen als actief publiek en de herwaardering van typische vrouwelijke genres. Het gaat hier minder om de filmtekst en meer over hoe de vrouw de tekst interpreteert of leest.

Wanneer we het hebben over gender in media dan hebben we het over mannelijkheid en vrouwelijkheid als sociaal-culturele constructies. De betekenisgeving gebeurt via representatie van het lichaam. Betekenis staat hier niet vast maar is een dynamisch proces van constante betekenisgeving, maar traditionele patronen zijn hardnekkig.

 

Poststructuralisme

Theoretische stroming (Barthes, Derrida, Foucault) ontstaan als een kritische reactie op structuralisme (De Saussure, Lévi-Strauss). Net als bij het postmodernisme (Lyotard, Jameson, Baudrillard) zegt het poststructuralisme dat er niet zoiets is als één objectieve waarheid. Betekenis is namelijk niet eenduidig maar altijd meerduidig en instabiel. Het poststructuralisme is tevens kritisch over de binaire opposities van het verlichtingsdenken. Poststructuralisten zijn er namelijk van overtuigd dat taal doordrongen is van machtsverhoudingen. Binaire opposities zijn nooit zomaar tegenstelling, de ene staat altijd boven de ander. Los van racisme bijvoorbeeld, heeft zwart altijd een negatieve betekenis en wit altijd een positieve. De dominante macht kan de machtsverhoudingen bevestigen door middel van taal.

 

Michel Foucault

Macht is niet iets dat je bezit, maar dat je uitoefent binnen een netwerk van onderlinge relaties. Macht roept tegenmacht op, resistence. Het is niet alleen repressief maar ook productief: het subject wordt niet alleen geconstrueerd door het vertoog (passief), maar medeconstrueert en deconstrueert het vertoog (actief). Niet alle subjecten hebben echter evenveel macht binnen het vertoog.

 

Vrouwelijke pin-up

Laura Mulvey zegt dat de vrouw in filmteksten vaak wordt neergezet als erotisch object dat wordt tentoongesteld en bekeken. Dit gebeurt vaak in de vorm van fetisjisme, waar de nadruk wordt gelegd op een specifiek gedeelte van het vrouwelijk lichaam. Dit is vaak een naakt been, bil, borst, schouder of nek. De vrouw is uitnodigend, uitdagend maar ook passief en afwachtend: kom maar. Dit tegenover de actieve mannelijke blik.

 

Mannelijke pin-up

Steve Neal schreef over mannelijkheid als spektakel, maar niet primair als erotisch (passief) lustobject. Denk aan actieve vechtscènes en sport. Dyer ziet de man als lustobject voor de vrouwelijke blik, maar niet uitnodigend. De man staart zonder een blik te herkennen: hij kijkt weg naar iets dat zich buiten het beeld bevindt. Er is hier geen connectie met de actieve vrouwelijke blik.

 

Deconstructie (Derrida)

Een manier om machtsverhoudingen te ontdekken in de constructie van de taal, is door de structuur helemaal uit elkaar te halen. Als het opgebouwd is uit machtsverhoudingen, uit binaire opposities, moeten we het eerst uit elkaar halen (deconstrueren) om erachter te komen hoe het werkt. Derrida zegt nooit: het is zo. Hij zegt altijd: it may be… Voor hem staat de betekenis namelijk nooit vast. Hier kwam kritiek op, want als betekenis nooit vaststaat, hoe kunnen we dan onderscheid maken tussen goed en kwaad? Voor Derrida is deconstructie niet iets wat jij doet met een tekst, maar die deconstructie zit al in de tekst, zit al in de constructie zelf. Denk aan Foucault die zegt dat macht altijd tegenmacht oproept. Voor Derrida zit in een tekst, een taaluiting, de ontmanteling al in. Het zit in de structuur die moet worden gedeconstrueerd, maar hetgene wat het deconstrueert zit er al in. De constructie van man-vrouw bijvoorbeeld, kan alleen werken als de tegenpool er al in zit. Niet in het centrum, maar in het sub-centrum, het excentrieke centrum. Er is een hiërarchische verhouding (zwart-wit) dat alleen kan bestaan door de tegenpool die onderdeel is van het sub-centrum, waardoor het centrum het centrum blijft, maar het is datzelfde stukje wat de macht vervolgens weer zou kunnen ondermijnen. Daar zou de tegenmacht van Foucault zitten. Het excentrieke centrum, het sub-centrum, is nodig op de dominante positie van het centrum te bevestigen maar kan het tegelijkertijd ook ondermijnen. Daar zit de deconstructie volgens Derrida. Het is dus niet dat je een constructie hebt die je daarna gaat construeren, nee dat proces zit al in de cultuur.

 

Différance

Différance is afgeleid van de woorden differ (verschillen, ruimtelijk) en defer (uitstellen, tijdelijk). Het begrip kan helpen om de deconstructie zichtbaar te maken. In het structuralisme is betekenis gebaseerd op verschil: een man is een man omdat het geen vrouw is. Dit is een ruimtelijk begrip. Derrida zegt dat betekenis constant verandert, wordt uitgesteld. Denk aan het opzoeken van een woord in een woordenboek, waar een woord telkens weer verwijst naar een ander woord: de betekenis wordt telkens weer uitgesteld. Dit is een tijdelijk begrip, het verandert over tijd. Het begrip différance maakt het mogelijk dit proces te beschrijven.

 

Queer als deconstructie

Queer staat voor non-normatief, oftewel het excentrieke centrum.

Reading against the grain: niet op zoek gaan naar dé betekenis, maar ook gaan zoeken naar de sporen (traces) van de afwezige (vaak niet-dominante) betekenis. We kunnen hierdoor hiërarchische constructies zoals binaire tegenstellingen deconstrueren.

Judith Butler schreef het boek Gender Trouble, waar ze zowel sekse als gender beschrijft als sociale constructies. Ze ziet sekse dus niet als een biologisch gegeven. Ze ontkent de biologische verschillen niet, maar ze ontkent de indeling in ‘man’ en ‘vrouw’. Het denken in man-vrouw ís een sociale constructie. Waarom zouden we geen verdeling maken in 8 geslachten? In 6? Er zijn namelijk ook mensen die niet helemaal in de groep ‘vrouw’ of ‘man’ horen. Zowel mannen als vrouwen worden niet geboren, maar gemaakt. Sekse en gender zijn ‘performances’, het is wat je doet, niet wat je bent. De manier waarop we man of vrouw worden is niet een biologisch gegeven, maar is een constante herhaling van wat wij vinden of weten wat man of vrouw zijn is. We ervaren het als een natuurlijk gegeven om man of vrouw te zijn, als vanzelfsprekend.

 

 

 

Hoorcollege 6

Richard Rogers

Internet and space: 1993-2011

 

Indelen in periodes

Het internetlandschap van 1993 tot 2011 kan worden opgedeeld in 7 periodes: hyperspace ( 1993-1995), cyberspace (1995-1998), network space (1998-2002), myspace (2002-2005), locative space (2005-2008), social space (2005-2008) en cloud space(2011-nu). Bij elke periode kijken we allereerst naar het fenomeen zelf en vervolgens over de manier waarop het wordt geanalyseerd.

 

Hyperspace

Het idee van het internet was gebaseerd op fictie. In het begin vond men het een heel raar, vaag medium zonder grenzen, een multidimensionale ruimte zonder einde. Niemand wist goed hoe genavigeerd kon worden door het web. Dit was terug te zien in een videogame met een ‘hyperspace’ knop, de ‘escape’ knop op je toetsenbord en Googles knop ‘I’m feeling lucky’. Deze knoppen stonden voor het idee van: haal me hier weg, ergens anders naartoe. De lens waarmee iemand het internet zou bestuderen was literair en imaginair. Men stelde zich voor dat het internet een ruimte was waar je doorheen zou springen.

 

Cyberspace

Vóór cyberspace was ‘hypertext’ (Nelson) het dominante begrip, een heel concreet begrip. Het betekende dat documenten aan elkaar gelinkt waren. ‘Cyberspace’ daarentegen, was veel minder concreet en veel meer literair en imaginair. Gibson noemde het ‘consensual hallucination’, denk aan SF films waar ze het hebben over ‘mirror worlds’. Men probeerde cyberspace in kaart te brengen met tekeningen van hoe de cyberspace ruimte eruit zou zien: om door een ruimte te kunnen navigeren is er een kaart nodig. In de kaarten werd gesproken over piraten, ‘sea of information’, ‘web as jungle’ en ‘cyberia’. In de browsers van nu zien we deze ideeën over navigeren door gebieden nog steeds: Netscape Navigator, Internet Explorer en Safari.

De dominante begrippen met betrekking tot cyberspace zijn hypertext theory en taxonomy. Hypertext theory is nog steeds relevant, omdat het de relatie tussen de auteur en de tekst beschrijft. Het gaat om hoe we navigeren door gelinkte pagina’s. Zonder gelinkte pagina’s zouden we surfen, het springen van de ene website naar de ander. Tegenwoordig volgens we doelbewust een pad, een soort verhaal. Hypertext theoretici zouden zeggen dat terwijl we doelbewust van pagina naar pagina navigeren, we ons eigen verhaal schrijven, auteur worden. Bij het lezen van een boek volg je het verhaal zoals de auteur dat bedoeld heeft, terwijl je op het web je eigen verhaal kiest.

Het begrip taxonomy gaat over het idee dat het web een chaos is en een schoonmaak nodig heeft. Het zijn de bibliothecarissen die de boel moeten opruimen en organiseren, als soort van voorlopers van de zoekmachine. ‘Directories’ (Yahoo, dmoz) werden aangemaakt, als nieuwe manier om te navigeren door het web. Een nationaal voorbeeld hiervan is Startpagina.

 

Network space

1998 was het jaar waarin Google online ging, wat het begin van de network space markeerde. Google was een revolutie omdat het brak met de voorgaande modellen van denken over het web. Google dacht anders over het web, namelijk niet als hyperspace of cyberspace, maar als een netwerk. Het web kan net als een wetenschappelijk systeem behandeld worden. Het internet werd direct gezien als een small world, waar een nieuwe website slechts een paar klikken verwijderd is van de huidige website. Grafieken kwamen op waarin te zien was wat aan wat gelinkt was, voorbeelden hiervan zijn Touchgraph en Visual thesaurus. Hiermee kon je het netwerk letterlijk zien, je kon zien hoe ver weg of juist dichtbij sommige dingen waren in de small world. Google toverde deze kaart om in een lijst. Websites met veel links staan hoog in de Pagerank, en nog hoger als veel andere websites naar de website linken.

 

Myspace

Deze periode gaat niet specifiek over het sociale netwerk Myspace, maar over personalisatie. We zijn niet meer geïnteresseerd in het hele web, we zijn alleen geïnteresseerd in ons persoonlijke web, my web of my space. Het woord ‘my’ werd extreem belangrijk op het web en allerlei websites gingen de optie bieden voor personalisatie. Negroponte schreef in 1995 het boek Being Digital over de Daily Me, een concept waarin het nieuws op maat wordt gemaakt voor het individu, aangepast aan de hand van interesses en locatie.

De dominante begrippen hier zijn ‘pluralism of media critique’ en ‘personalisation critique’. Het eerste begrip gaat over de ‘dood van het vierde goed’. Hiermee wordt bedoeld dat de kranten hun macht en invloed kwijtraken als soort van opvoeder. Het individu kiest zelf welke onderwerpen belangrijk voor hem zijn en zijn zich misschien niet meer bewust van het belangrijke algemene nieuws. Door de personalisatie gaan ze in hun eigen bubbel leven, waar de personalisation critique betrekking op heeft.

 

Locative space

Deze periode wordt ingeleid door de gebeurtenis waarin een internetgebruiker naar google.com ging en direct werd doorgestuurd naar google.nl. In 2000 werd Yahoo naar de rechtbank gesleept omdat men in Frankrijk via Yahoo toegang kon krijgen tot content die daar verboden was te bekijken. Yahoo zei daarop dat het onmogelijk was de content voor specifieke gebruikers te blokkeren, omdat op het web iedereen alles kon bekijken. Als reactie hierop werd IPtoGeo technologie geïntroduceerd, waardoor content kon worden aangepast aan de hand van locatie. Dit werd direct gezien als bron van nieuwe mogelijkheden voor adverteren. In tegenstelling tot cyberspace worden hier dus grenzen afgebakend.

Een belangrijk begrip hier is ‘glocalisations’, een samensmelting van global en local. Google.nl bijvoorbeeld, zoekt global maar lijkt local. Een ander concept is ‘surveillance studies’, waar het individu data moet verstrekken aan de service, wil de service werken. Dit heet participatory surveillance, omdat de gebruiker deel moet nemen, om deel te kunnen nemen in de gemeenschap. Denk aan de ‘cookies’ die je vaak moet accepteren wil je toegang hebben tot bepaalde content.

 

Social space

Met de komst van de social space zien we vooral een verandering in de manier waar content vandaan komt. Waar deze bij de locative space vanuit je locatie komt, komt de content bij sociale media vanuit je vriendenkring (recommendations, aanbevelingen). Facebook heeft ook een ranking, namelijk EdgeRank. De vrienden waar jij het meest contact mee hebt, staan hoger in EdgeRank dat de vrienden die je nooit spreekt.

Wanneer we het over nieuwe media hebben spreken we van platformen. Het woord platform klinkt van zichzelf als positief, het is een ‘discursive work’. Het geeft je het idee dat je de macht hebt, dat je gelanceerd wordt en invloed hebt. Wat eigenlijk gebeurt is dat je content produceert, je wordt gedwongen te werken binnen bepaalde grenzen, in een ‘walled garden’. Je geeft je anonimiteit op om mee te kunnen doen.  

 

Cloud space

De cloud komt voort uit het idee van zoveel mogelijk delen. Iemand upload iets naar de cloud, iemand anders haalt het eruit (of hij zelf). Dit is ook wat er gebeurt bij piratenwebsites, alleen in de cloud kan dit worden gecontroleerd. Spotify bijvoorbeeld, heeft geholpen piraterij af te remmen.

De cloud space is nog maar heel weinig onderzocht. Op het nieuws en dergelijke horen we steeds dat wachtwoorden worden gekraakt en content gestolen. Piraterij wordt door de cloud misschien de kop in gedrukt, terwijl we de opkomst van ‘password governance’ zien. 

 

 

 

Hoorcollege 7

Richard Rogers

Interface and Interactivity

 

De term interface verwijst naar een oppervlak die een gemeenschappelijke grens vormt tussen twee ruimtes. Bij nieuwe media gaat het dus om de ruimte tussen de frontend en de backend, het is datgene wat je aan kunt raken. Het is de ruimte waarin verschillende systemen elkaar ontmoeten, handelen en met elkaar communiceren. Zie het als de plek waar mens en machine samenkomen.

 

Interface als studeerbaar object

“Cinema’s interface is the particular architectural arrangement of the movie theater.” (Manovich)

“Books are interfaces through which we engage with a story.” (Manovich)

Interfaces worden meestal geassocieerd met ‘user interfaces’. Hiermee creëert het nieuwe mediaobject een nieuwe media subject: namelijk te gebruiker. De reclame van Apple voor de Macintosh luidde dit nieuwe tijdperk in, het tijdperk van de gebruiker. De gebruiker kon participeren, terug praten, zelf de controle nemen. Hiervoor was productie namelijk gericht op de massa, op het grootst mogelijke publiek (mass media critique). De berichtgeving kwam van een kant en was gericht op vele ontvangers. Er was een duidelijke scheiding tussen de maker en ontvanger. De maker was ‘gatekeeper’, oftewel degene die bepaalde welke content de ontvanger te zien zou krijgen. De relatie tussen de zender en ontvanger is zeer assymmetrisch. De feedback voor televisie komt bij de kijkcijfers vandaan, de kijker is de consument die deel uitmaakt van de markt. De productie is dus afhankelijk van de markt. De kijker praat niet terug, de kijker kijkt of juist niet. De relatie tussen zender en ontvanger is dus onpersoonlijk, anoniem en gecommodificeerd. De productie hangt af van reclameopbrengst, waar het publiek de ‘target market’ is. Het publiek heeft waarde, maar alleen als marktobject. De zender wil een zo groot mogelijk publiek bereiken, waardoor content wordt gestandaardiseerd. Om een groot publiek te bereiken, moet de content populair zijn, het moet popular culture zijn.

Nieuwe media probeert zich altijd te onderscheiden van oude media. Het wil de bovengenoemde kritiek op massamedia juist oplossen. Het gaat in tegen standaardisatie en stelt juist niches ter beschikking. De gebruiker is niet langer een goed, maar het praat terug, het participeert: power of the user (in tegenstelling tot de spectator). De vraag ‘wat doen interfaces?’ is een manier om interface te bestuderen en theoretiseren.

 

Design Theory

Design kan op twee manieren worden gezien: als ‘skin’/’modification’ en als ‘afford’. Met skin of modification wordt bedoeld dat een object zo wordt aangepast dat het op iets anders gaat lijken. Een van de beroemdste voorbeelden is de Singer naaimachine. Het merk maakte een soort van nis in een bureau om deze gemakkelijk in het alledaagse huis te verwerken. Het gaat hier om het wijzigen van nieuwe producten zodat ze nieuw, antiek en waardevol lijken. Denk aan televisie die in antieke kasten worden gezet. Skins kunnen ook worden gebruikt om objecten juist een futuristisch uiterlijk te geven.

Bij skeuomorphing zien we dat objecten hetzelfde uiterlijk hebben als op het moment dat ze voor het eerst verschenen. Dit uiterlijk had oorspronkelijk een functie, denk hierbij aan een bepaalde functie van het materiaal bijvoorbeeld, maar deze functie bestaat al lang al niet meer. Sigaretten bijvoorbeeld, hebben nog steeds filters in de kleur van kurk, terwijl dit al helemaal niet meer hoeft. Spijkerbroeken hebben nog steeds klinknagels, die voorheen nodig waren om de materialen bij elkaar te houden, maar dit hoeft al lang niet meer. Autowielen hebben soms nog spaken, terwijl die echt niet meer nodig zijn om het wiel rond te houden. De iCal van Apple heeft een design met leer en stiksel, alsof het nog een oude lederen agenda is.

‘Affordance’ (opleveren) gaat om wat we met iets kunnen doen, hoe we kunnen acteren. Gibson (1977) onderzocht het gedrag van apen en merkte op dat de omgeving aanwijzingen geeft voor wat we kunnen doen met een object: het ophangen van wijnstokken levert een mogelijkheid tot zwaaien door de bomen op en platte rotsen leveren de mogelijkheid tot zitten op. Affordance komt vanuit de omgeving en we doen wat ons voorgesteld wordt. Norman (1988) werkte het begrip affordance bij met designkenmerken, kenmerken van wat je kunt doen. Hij zegt dat er drie types van affordance zijn: waarneembaar (perceptible), verborgen (hidden) en niet waar (false). Bij de eerste, waarneembare affordance, kun je de functionaliteit zien. Bij verborgen affordance kun je de functionaliteit niet zien, maar het is er wel. Bij de laatste lijkt het alsof je de functionaliteit kan zien, maar die is er eigenlijk niet. Een voorbeeld van false affordance is het knopje in een lift om de deuren te sluiten. Deze werkt helemaal niet. Hoe vaker we op het knopje drukken, des te sneller denken we dat de deuren dicht gaan.

 

Usability Theory

Bij usability theory kunnen we allereerst denken aan kleuren. De meerderheid van alle websites bijvoorbeeld, is blauw. Op de een of andere manier denkt men bij het Web meteen aan blauw. Daarnaast is er een soort van frustratie opgekomen wanneer we de interface niet direct kunnen begrijpen, wanneer we moeite moeten doen om ergens te komen: don’t make me think. Het laatste wat we onder usability theory kunnen plaatsen is eye-tracking. Toegepast op Google, kun je verwachten dat gebruikers vooral zullen kijken naar de informatie linksbovenin en veel minder naar beneden scrollen en naar rechts. We kunnen hier een ‘golden triangle of search’ ontdekken.

Content online wordt steeds meer gemaakt voor zoekmachines, niet voor lezers. Bedrijven willen hun websites graag bovenaan de zoekresultaten zien, en houden daar rekening mee wanneer ze content plaatsen (Search Engine Optimization). De belangrijkste gebruikers voor bedrijven zijn niet meer de mensen, maar de zoekmachinerobots.

 

Media Theory

Tegenwoordig zien we een verschuiving naar oversimplificatie van interfaces. Bij een Apple product zien we simplificatie in de vorm van een aanraking. Bij Google zien we simplificatie door een enkele balk waarmee de gebruiker kan zoeken. Norman buigt zich over datgene wat hierachter schuilgaat, wat wordt verborgen voor de gebruiker. De transparantie staat hier ter kritiek. Dit maakt deel uit van interface politics, waar de interface wordt gezien als een plek van constante en verborgen macht. Google bijvoorbeeld, zou verborgen hoe resultaten worden opgesteld. De interface is een vorm van ‘soft power’, als we het hebben over de standaard instellingen en hoe die veranderen. Makers van en website kunnen met hun interface en deze instellingen namelijk macht uitoefenen. Een andere theorie over de interface is ‘remediation’. Remediation gaat over de vraag wat nieuwe media nu eigenlijk zijn, over hoe nieuwe media nieuw blijven. De term refereert aan de manier waarop nieuwe media oude media transformeren. Hoe nieuwe media oude media gebruiken, maar ook de oude manieren willen wegvagen door middel van een interface.

Interface politics bestudeert datgene wat je niet kunt zien: de back-end.

 

 

 

 

Access: 
Public
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
1172