Boeksamenvatting bij Onrechtmatige daad (Monografieën Privaatrecht deel 4) - Verheij - 7e druk


Wat is de procedure bij een onrechtmatige daad? - Chapter 1 (7)

1. Hoe kan schade worden afgewenteld?

Doordat mensen zich altijd (hebben) proberen in te dekken tegen het noodlot zijn er in de loop der tijd verschillende soorten afwentelingsmechanismen ontstaan. We kunnen vier van deze mechanismen onderscheiden: Sociale zekerheid, particuliere verzekeringen, fondsen en het aansprakelijkheidsrecht.

In dit boek staat een deel van het aansprakelijkheidsrecht centraal (Boek 6 Burgerlijk Wetboek), namelijk: bepalingen die ten grondslag liggen aan het aansprakelijkheidsrecht, bepalingen die de omvang van schadevergoedingen regelen, aansprakelijkheid over motorrijtuigen en afwentelingsmechanismen.

2. Wat zijn de kenmerken van de verschillende afwentelingsmechanismen?

Sociale zekerheid is een vorm van collectieve solidariteit die publiekrechtelijk geregeld is. Kenmerkend voor sociale zekerheid is dat dit ervoor zorgt dat een bepaald bestaansminimum wordt gegarandeerd. Het doel is dus niet om volledige compensatie te bieden, maar om ervoor te zorgen dat een persoon in zijn basisbehoefte kan blijven voorzien.

Mensen kunnen zich verzekeren tegen allerhande onheil door middel van particuliere verzekeringen. De voorwaarden voor een uitkering, de omvang van de dekking en het eigen risico van de verzekerde worden geregeld in een polis. Er moet onderscheid gemaakt worden tussen schadeverzekeringen en sommenverzekeringen. Bij de laatstgenoemde verzekering bestaat er geen relatie tussen schade en de uitkering. Bij een schadeverzekering wordt het risico op bepaalde schadeposten voor een zekere omvang verzekerd.

Voor situaties waarbinnen het aansprakelijkheidsrecht geen oplossing kan bieden, bijvoorbeeld omdat er geen sprake is van aansprakelijkheid, heeft de overheid een fonds opgericht. Hiermee worden slachtoffers gedeeltelijk gecompenseerd voor het hen overkomen leed. Een voorbeeld van zo’n fonds is het Hulpfonds Gedupeerden Bijlmerramp. Hoewel het aantal fondsen op nationaal en Europees niveau groeit, spelen zij in de praktijk maar een kleine rol.

Een slachtoffer kan, indien er aan bepaalde voorwaarden is voldaan, zijn schade afwentelen op de veroorzaker daarvan (aansprakelijkheidsrecht). De schade wordt in dat geval verplaatst van de benadeelde naar de aansprakelijke. Een belangrijk kenmerk van het aansprakelijkheidsrecht is dat het als doel heeft het slachtoffer volledig te compenseren. Anders dan bij sociale zekerheid gaat het dus niet alleen om het garanderen van een bestaansminimum.

De benadeelde heeft vaak meerdere aanspraken tegelijkertijd: jegens de veroorzaker van de schade (aansprakelijkheidsrecht), maar ook jegens zijn particuliere verzekeraar (sociale zekerheid). Het is daardoor noodzakelijk dat de aanspraken op elkaar worden afgestemd. De benadeelde kan om deze reden dan ook slechts aanspraak maken op vergoeding voor zover hij schade heeft geleden. Heeft de benadeelde zijn schade bijvoorbeeld volledig vergoed gekregen van de aansprakelijke, dan kan hij voor dezelfde schade geen vergoeding krijgen vanuit sociale zekerheid of particuliere verzekeraars. In juridische termen wordt dit beschreven als voordeelstoerekening.

3. Wat zijn bronnen voor een verplichting tot schadevergoeding?

Een verplichting tot betaling van een schadevergoeding kan uit verschillende bronnen voortvloeien:

  • Zaakwaarneming,

  • Onverschuldigde betaling,

  • Ongerechtvaardigde verrijking,

  • Overeenkomst,

  • Onrechtmatige daad.

In dit boek komt alleen de aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad aan de orde.

4. Wat is een onrechtmatige daad?

4.1 Algemeen

Een onrechtmatige daad komt in het Burgerlijk Wetboek aan de orde in titel 6.3. Afdeling (Afd.) 6.3.1 en 6.3.2 bevatten diverse grondslagen voor aansprakelijkheid. Denk hierbij bijvoorbeeld aan groepsaansprakelijkheid of aansprakelijkheid voor kinderen. Afd. 6.3.3 gaat over productaansprakelijkheid, afd. 6.3.3A over oneerlijke handelspraktijken. Afd. 6.3.4 regelt de aansprakelijkheid voor misleidende reclame en afd. 6.3.4A gaat in op de aansprakelijkheid bij elektronisch rechtsverkeer.

Het begrip onrechtmatige daad kan zowel in enge (art. 6:162 BW) als in ruime zin (titel 6,3 BW) worden gebruikt. Uit de context zal moeten worden afgeleid wat onder de term wordt verstaan.

4.2 Persoonlijke of kwalitatieve aansprakelijkheid?

Aansprakelijkheid kan worden onderscheiden in persoonlijke en kwalitatieve aansprakelijkheid. Er is sprake van persoonlijke aansprakelijkheid wanneer men zelf het schadeverwekkend gebeuren heeft doen ontstaan. Er kan ook sprake zijn van aansprakelijkheid in een bepaalde hoedanigheid (kwalitatieve aansprakelijkheid). Dit kan omdat men heeft in te staan voor personen, of het gedrag daarvan, tot wie men in een bepaalde betrekking staat. Het is ook mogelijk dat men heeft in te staan voor een veilige toestand of werking van zaken waarvan men eigenaar, producent of gebruiker is.

Kwalitatieve aansprakelijkheid kan als consequentie hebben dat iemand aansprakelijk is, terwijl hij geen deel uitmaakt aan het ontstaan hiervan. Denk bijvoorbeeld aan een werkgever die aansprakelijk is, terwijl zijn chauffeur een aanrijding veroorzaakt. Wanneer er sprake is van aansprakelijkheid zonder schuld spreekt men van risicoaansprakelijkheid.

In het Burgerlijk Wetboek (BW) is een duidelijke scheiding aangebracht tussen persoonlijke aansprakelijkheid (afd. 6.3.1) en kwalitatieve aansprakelijkheid (afd. 6.3.2).

4.3 Wat zijn de fasen van onderzoek naar aansprakelijkheid?

De fase waarin onderzocht wordt of er een grondslag voor aansprakelijkheid is wordt aangeduid als de vestigingsfase. Om vervolgens vast te stellen of de aansprakelijke de volledige schade moet vergoeden, dient er te moeten worden gekeken naar afd. 6.1.10 BW. Dit onderzoek noemt men de omvangsfase. In de praktijk is het onderscheid tussen beide fasen niet altijd even duidelijk.

5. Wanneer kan er een verbod op een daad gevorderd worden?

Wanneer er sprake is van een dreigende onrechtmatige daad of een herhaling hiervan, kan degene wiens belang dreigt te worden aangetast een verbod bij de rechter vorderen. Dit kan echter alleen wanneer er sprake is van een reële dreiging, de eiser belang heeft bij een verbod en het verbod voldoende is bepaald.

Het is mogelijk dat een verbod strijdig is met een algemeen belang, maar dat het toestaan van een gedraging betekent dat de belangen van enkele individuen worden opgeofferd ten behoeve van de meerderheid. In zo’n geval bestaat de oplossing uit het toestaan van de gedraging, maar met de verplichting de benadeelden te compenseren. Deze problematiek speelt voornamelijk in de verhouding overheid-burger.

6. Wat zijn aansprakelijkheidsverzekeringen?

De aanwezigheid van een aansprakelijkheidsverzekering garandeert dat de benadeelde zijn schade (deels) vergoed krijgt. De wetgever heeft het afsluiten van een aansprakelijkheidsverzekering in bepaalde gevallen zelfs verplicht. Denk bijvoorbeeld aan de Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen (WMA).

Of een bepaald risico verzekerbaar is hangt af van verschillende factoren. Of de verzekeraar een indicatie heeft van de kans dat het risico zich verwezenlijkt en de omvang van de schade die daarbij ontstaat, speelt hierbij een grote rol. Zonder deze gegevens is het namelijk moeilijk om de hoogte van de premie vast te stellen.

Er zijn factoren die de verzekerbaarheid negatief kunnen beïnvloeden. Het toepassen van hedendaagse zorgvuldigheidsnormen op gedragingen uit het verleden bijvoorbeeld (retroactieve werking). Daarnaast is het voor verzekeraars lastig als zij schade moeten vergoeden die niet door hun verzekerde is ontstaan.

De aansprakelijkheidsverzekering mag het de verzekerde niet financieel mogelijk maken om onrechtmatig schade toe te brengen. De aansprakelijkheidsverzekeraar wordt dan namelijk de sponsor van onrechtmatig gedrag. Verzekeringspolissen bevatten om deze reden opzetclausules. Op grond van deze clausules is de verzekeraar niet verplicht tot uitkering wanneer de verzekerde opzettelijk onrechtmatige schade toebrengt.

7. Welke ontwikkeling heeft in het aansprakelijkheidsrecht plaatsgevonden?

Binnen het aansprakelijkheidsrecht heeft een ontwikkeling plaatsgevonden van schuld naar risico. Deze ontwikkeling wordt duidelijk in de totstandkoming van risicoaansprakelijkheden. Voor deze ontwikkeling bestaan een aantal reden. Ten eerste heeft de technische en industriële ontwikkeling een grote rol gespeeld. Hierdoor ontstonden namelijk steeds meer bronnen van gevaar die schade toe konden brengen zonder dat er een persoonlijk verwijt te maken viel. Individuen die schade lijden door activiteiten die in het algemeen belang zijn (industrialisatie, verkeer) dienen hun schade vergoed te krijgen.

Er zijn risicoaansprakelijkheden die samenhangen met de aansprakelijkheid voor een rechtmatige daad. Denk bijvoorbeeld aan de aansprakelijkheid van een bezitter van een dier. De bezitter is aansprakelijk voor de door het dier aangerichte schade. Men kan dus niet zomaar uitgaan van de negentiende eeuwse theorie ‘geen aansprakelijkheid zonder schuld’.

Om risicoaansprakelijkheden te rechtvaardigen wordt er met name gekeken naar de volgende argumenten:

  • Gevaar. Wie gevaar vermeerdert, vermeerdert zijn aansprakelijkheid;

  • Heeft iemand profijt van een bepaalde zaak of activiteit? ‘Wie de lusten heeft moet ook de lasten dragen’;

  • Vermogen om de schade te dragen;

  • Verzekerbaarheid. Een schadevergoedingsplicht kan echter niet alleen afhangen van de mogelijkheid tot verzekering.

8. Wat zijn de functies van aansprakelijkheid?

Door middel van het aansprakelijkheidsrecht wordt een evenwicht gevonden tussen de behoefte aan veiligheid enerzijds en de behoefte aan vrijheid anderzijds. Op welke behoefte de nadruk ligt verschilt per tijd en plaats. Het aansprakelijkheidsrecht heeft daarmee in ieder geval twee functies: compensatie en preventie.

De functie van het aansprakelijkheidsrecht is om te bepalen in welke gevallen er recht bestaat op compensatie. Preventie is een functie die vooral in de economische analyses van het aansprakelijkheidsrecht centraal staat. Er wordt onderzocht welke regels voorzichtig gedrag stimuleren. Dit betekent echter niet dat schade ten koste van alles moet worden voorkomen. Daarnaast hoeft de aanwezigheid van een aansprakelijkheidsverzekering de preventieve werking van het aansprakelijkheidsrecht niet te ondermijnen. De stimulans tot voorzichtig gedrag bestaat dan namelijk uit het eigen risico, eventuele sancties en het in gebruik nemen van veiligheidsvoorschriften.

Het aansprakelijkheidsrecht heeft een defensieve, rechtshandhavende functie, maar ook een offensieve functie. Het beschermt namelijk niet alleen de bestaande verhoudingen, maar biedt ook ruimte aan niet van te voren vastgelegde rechten.

Ten slotte heeft het aansprakelijkheidsrecht een ventielfunctie. Gevoelens van onvrede die door de politiek onvoldoende worden weggenomen kunnen bij de rechter belanden.

9. Het verjaren van rechtsvorderingen

9.1 Algemeen

De vordering tot schadevergoeding uit onrechtmatige daad kent net als rechtsvorderingen in het algemeen een verjaringstermijn. Eventueel kan deze verjaringstermijn van rechtswege worden verlengd. Er kan een onderscheid worden gemaakt tussen een lange en een korte verjaringstermijn. Voor enkele gevallen bestaat zowel een korte als een lange verjaringstermijn.

9.2 Wanneer is er sprake van een korte verjaringstermijn?

De Hoge Raad heeft besloten dat aan een korte verjaringstermijn (5 jaar) niet alleen rechtszekerheid, maar ook billijkheid ten grondslag ligt. De verjaringstermijn neemt hierbij geen aanvang wanneer de benadeelde niet in staat is een vordering in te stellen en de oorzaak van deze onmacht valt toe te rekenen aan de aansprakelijke. Het gaat hierbij voornamelijk om slachtoffers van mishandeling, die in verband met het verwerkingsproces langer nodig hebben om een vordering in te stellen.

9.3 Wanneer is er sprake van een lange verjaringstermijn?

Een lange verjaringstermijn (20 tot 30 jaar) is objectief, maar de redelijkheid van art. 6:2 BW kan eraan in de weg staan dat de veroorzaker zich beroept op verjaring.

10. De invloed van de EU, schade en de claimcultuur

10.1 Wat is de invloed van de EU?

De invloed van de EU op het nationale aansprakelijkheidsrecht is relatief beperkt. Het aansprakelijkheidsrecht in lidstaten bestaat vrijwel geheel uit nationaal recht. Europese richtlijnen op het gebied van aansprakelijkheidsrecht bestaan wel.

10.2 Is particuliere schadeafhandeling efficiënt?

Particulieren zien soms af van hun recht op schadevergoeding door de hoge psychische druk en het tijdrovende proces. Dit komt voornamelijk naar voren wanneer een particulier het moet opnemen tegen een grote onderneming.

Wanneer er sprake is van een groot aantal slachtoffers kan er een collectieve actie worden ingesteld. Dit is zowel voor slachtoffer als voor aangesprokene meestal niet efficiënt. Om hiervoor een oplossing te vinden zijn er vier wettelijke regelingen tot stand gebracht:

  • Wet Collectieve Massaschade (WCAM). De wet maakt het mogelijk een vaststellingsovereenkomst voor de gehele groep slachtoffers verbindend te laten verklaren door de rechter.

  • Wet deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade. Deze wet maakt het mogelijk dat in het buitengerechtelijk afwikkelingstraject het oordeel van de rechter wordt gevraagd over een geschilpunt dat partijen verdeeld houdt.

  • Wet prejudiciële vragen aan de Hoge Raad. Deze wet geeft de rechter de mogelijkheid om een rechtsvraag te stellen aan de Hoge Raad.

  • Voorschotregeling. Slachtoffers kunnen een schadevergoeding vorderen en zich meningen in het strafproces.

10.3 Wat is een claimcultuur?

Met een claimcultuur wordt een mentaliteit bedoelt, waarin mensen elkaar vaak en voor hoge bedragen aansprakelijk stellen voor geleden schade. Het gevolg hiervan is dat mensen en bedrijven zich moeten indekken of verweren tegen claims, waardoor zij meer kosten moeten maken. De verzekerbaarheid van bepaalde risico’s komt hiermee in gevaar, de rechterlijke macht wordt meer belast en er worden onnodige voorzorgsmaatregelen genomen. Er ontbreken echter harde feiten om te stellen dat er daadwerkelijk sprake is van een claimcultuur.

BulletPoints

  • We kunnen vier afwentelingsmechanismen onderscheiden: Sociale zekerheid, particuliere verzekeringen, fondsen en het aansprakelijkheidsrecht.

  • Sociale zekerheid is een vorm van collectieve solidariteit die publiekrechtelijk geregeld is. Kenmerkend voor sociale zekerheid is dat dit ervoor zorgt dat een bepaald bestaansminimum wordt gegarandeerd.

  • Mensen kunnen zich verzekeren tegen allerhande onheil door middel van particuliere verzekeringen.

  • Er moet onderscheid gemaakt worden tussen schadeverzekeringen en sommenverzekeringen.

  • Een slachtoffer kan, indien er aan bepaalde voorwaarden is voldaan, zijn schade afwentelen op de veroorzaker daarvan (aansprakelijkheidsrecht).

  • Aansprakelijkheid kan worden onderscheiden in persoonlijke en kwalitatieve aansprakelijkheid.

  • Wanneer er sprake is van een dreigende onrechtmatige daad of een herhaling hiervan, kan degene wiens belang dreigt te worden aangetast een verbod bij de rechter vorderen.

  • De aanwezigheid van een aansprakelijkheidsverzekering garandeert dat de benadeelde zijn schade (deels) vergoed krijgt.

  • De aansprakelijkheidsverzekering mag het de verzekerde niet financieel mogelijk maken om onrechtmatig schade toe te brengen.

  • Binnen het aansprakelijkheidsrecht vindt een ontwikkeling plaats van schuld naar risico.

  • Door middel van het aansprakelijkheidsrecht wordt een evenwicht gevonden tussen de behoefte aan veiligheid enerzijds en de behoefte aan vrijheid anderzijds.

  • De vordering tot schadevergoeding uit onrechtmatige daad kent net als rechtsvorderingen in het algemeen een verjaringstermijn.

  • De invloed van de EU op het nationale aansprakelijkheidsrecht is relatief beperkt.

  • Met een claimcultuur wordt een mentaliteit bedoelt, waarin mensen elkaar vaak en voor hoge bedragen aansprakelijk stellen voor geleden schade.

Welke regels voor persoonlijke aansprakelijkheid zijn er bij onrechtmatigheden? - Chapter 2 (7)

A. Voorwaarden

12. Algemeen

12.1 Wat zijn de vijf basisvoorwaarden voor aansprakelijkheid?

Art. 6:162 BW kent vijf vereisten voor aansprakelijkheid: onrechtmatigheid, relativiteit, toerekening, causaal verband en schade.

Art. 6:162 lid BW stelt dat onder een onrechtmatige daad de inbreuk op een recht, een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht of gedrag dat maatschappelijk onzorgvuldig is moet worden verstaan.

Gedrag is alleen onrechtmatig in relatie tot een bepaalde persoon en diens belangen. Er moet dus een relatie zijn tussen de geschonden norm en de schade zoals die door een bepaalde benadeelde is geleden. Bij afwezigheid van deze relatie kan er geen sprake zijn van een onrechtmatige daad. Dit relativiteitsvereiste is ontworpen om te voorkomen dat de schending van publiekrechtelijke regelgeving automatisch civielrechtelijke onrechtmatigheid tot gevolg heeft. Het relativiteitsvereiste geldt voor alle onrechtmatigheidscategorieën.

Het vereiste van toerekening geeft antwoord op de vraag of een onrechtmatige gedraging toe te kennen is op de persoon van de dader. Het BW noemt hiervoor drie verschillende gronden: schuld (verwijtbaarheid), wet en verkeersopvattingen. Voor toerekening is het voldoende dat er aan één van deze drie eisen is voldaan. Met toerekening wordt, op grond van de wet, niet gedoeld op de risicoaansprakelijkheden van afd. 6.3.2.

Een condicio sine qua non-verband verbindt een onrechtmatige gedraging met schade. Als de schade niet zou zijn ontstaan wanneer de onrechtmatige daad niet zou hebben plaatsgevonden dan is er dus sprake van een condicio sine qua non-verband. Wanneer dit verband aanwezig is kan een normatieve toets plaatsvinden (art. 6:98 BW), bij bepaling van de omvang van de schadevergoeding. De term causaal verband wordt gebruikt om deze toets aan te duiden.

Welke schade voor vergoeding in aanmerking komt wordt uitgewerkt in art. 6.1.10 BW.

13. Hoe is het aansprakelijkheidsrecht in de loop der tijd veranderd?

De wet is in de loop der tijd vaak aangepast wanneer het gaat om het begrip onrechtmatigheid. De reikwijdte van het begrip onrechtmatige daad en daarmee het aantal zaken waarover de rechter zich moet uitspreken heeft meer dan eens voor strijd gezorgd. Het is vooraf moeilijk te bepalen of een uitbreiding van het aansprakelijkheidsrecht een stap te ver is. Toch hebben er vele uitbreidingen plaatsgevonden zonder dat dit geleid heeft tot grote maatschappelijke problemen. De opkomst van de aansprakelijkheidsverzekering heeft hierbij een grote rol gespeeld. Tegenwoordig speelt de angst voor een verlammende claimcultuur een grote rol bij het denken over het aansprakelijkheidsrecht.

14. Wat is het plichtcriterium?

Een daad is onrechtmatig wanneer deze in strijd is met de wettelijke plicht (plichtcriterium). Onder de wet verstaat men dan elke algemeen verbindende regeling, uitgaande van bevoegd gezag. Wanneer een wettelijke plicht wordt overtreden kan er alleen sprake zijn van een onrechtmatige daad wanneer er voldaan is aan het relativiteitsvereiste. Het gedrag moet dan jegens de eiser onrechtmatig zijn (art. 6:162 lid 1 BW). Het relativiteitsvereiste heeft als functie de omvang van aansprakelijkheid te beperken. Deze functie komt zowel naar voren in art. 6:163 BW als in art. 6:98 BW. Het belangrijkste verschil tussen beiden is dat art. 6:163 BW vanuit de normschending vooruit kijkt, terwijl art. 6:98 terugblikt. Welk artikel de rechter gebruikt is veranderlijk.

15. Wanneer is er sprake van inbreuk op een recht?

Sinds 1880 wordt een daad die inbreuk maakt op het recht van een ander gezien als een onrechtmatige daad. Het is belangrijk om hierbij de vraag te stellen wat er onder recht wordt verstaan. Het kan gaan om:

  • Een rechtens beschermd belang;

  • Een bevoegdheid;

  • Subjectief recht (een door het recht aan iemand toegekende bevoegdheid, om zijn belang te dienen) Als subjectief recht worden persoonlijkheidsrechten en absolute vermogensrechten aangemerkt.

Is de inbreuk op het recht van een ander altijd onrechtmatig? Het antwoord op deze vraag is nee. Wanneer een inbreuk op een recht altijd onrechtmatig zou zijn, zou de drempel voor onrechtmatigheid en aansprakelijkheid veel te laag zijn. Over de vraag of dit in enkele gevallen wel aan de orde kan zijn bestaat verdeeldheid. Veel schrijvers gaan ervan uit dat de inbreuk op een subjectief recht in feite pas onrechtmatig is wanneer deze maatschappelijk onzorgvuldig is. De Hoge Raad kiest in deze discussie geen duidelijke kant.

16. Wanneer is een gedraging in strijd met de maatschappelijke zorgvuldigheid?

Een gedraging is onrechtmatig wanneer er sprake is van een schending van (ongeschreven) zorgvuldigheidsnormen. De rechter heeft de bevoegdheid om een gedrag onrechtmatig te verklaren buiten gevallen van inbreuk op een recht. Of iets maatschappelijk onzorgvuldig is, is een normatief en geen feitelijk oordeel. Het is dus niet zo dat de rechter voor de invulling van de zorgvuldigheidsnorm exclusief dient te luisteren naar de opvattingen die daarover in de maatschappij bestaan.

Het gebrek aan maatstaven die bepalen wat maatschappelijk onzorgvuldig is, wil natuurlijk niet zeggen dat de rechter naar willekeur mag oordelen. De Hoge Raad heeft factoren geformuleerd die in het algemeen iets zeggen over de zorgvuldigheidsnorm (Kelderluikfactoren). Ten eerste gaat het over de kans dat schade ontstaat als gevolg van een bepaalde gedraging. Daarnaast spelen de ernst van de gevolgen die kunnen ontstaan en de mate waarin het nemen van veiligheidsmaatregelen bezwaarlijk is een rol. De Kelderluikfactoren zijn vooral van toepassing op situaties waarin iemand een gevaar voor personen of zaken in het leven roept, maar kunnen ook gebruikt worden als richtlijn buiten die gevallen. In wezen gaat het over het inschatten van risico’s. Wanneer de risico’s te groot zijn, gaat de rechter uit van onrechtmatigheid. De scheidslijn tussen rechtmatigheid en onrechtmatigheid is in de praktijk vaak moeilijk te bepalen. De waarschijnlijkheid van de schade is namelijk moeilijk vast te stellen.

Gedrag dat gevaar creëert is alleen onrechtmatig wanneer de waarschijnlijkheid van een ongeval, als gevolg van dit gedrag, zo groot is dat de dader zich daarvan (naar maatstaven van zorgvuldigheid) had moeten onthouden. Een persoon die een toegestaan gevaar creëert dient daarvoor te waarschuwen. Wanneer een persoon vrijwillig aan een risico is blootgesteld, doet dit geen afbreuk aan de plicht tot het treffen van veiligheidsmaatregelen.

17. Wanneer kan een onrechtmatige daad aan iemand worden toegerekend?

17.1 Algemeen

Het feit dat een daad aan een dader kan worden toegerekend is een voorwaarde voor persoonlijke aansprakelijkheid. Art. 6:162 lid 3 BW noemt drie gronden voor toerekening: schuld, wet en verkeersopvattingen. Voor toerekening is het voldoende dat er aan één van deze drie eisen is voldaan.

17.2 Objectivering

Er zijn maar weinig gevallen waarbij de toerekeningseis aansprakelijkheid in de weg kan staan. Dit komt omdat een onrechtmatige gedraging ook kon worden toegerekend wanneer een dader geen persoonlijk verwijt valt te maken. In de praktijk heeft dit gezorgd voor een verruiming van het schuldbegrip. Ook op grond van de wet en op grond van de verkeersopvattingen kan worden toegerekend. Echter, hoe objectiever het begrip schuld wordt opgevat, hoe minder ruimte er overblijft voor de toerekening op basis van verkeersopvattingen. Het begrip schuld in art. 6:162 lid 3 BW moet dan ook in objectieve zin worden opgevat.

17.3 Wanneer is er sprake van schuld in objectieve zin?

Het begrip schuld brengt de gedachte met zich mee dat er sprake is van kenbaarheid en vermijdbaarheid van een bepaald risico. Om te kunnen bepalen of iemand daadwerkelijk schuld heeft zal hij moeten worden vergeleken met een vergelijkbare persoon. Het objectieve schuldbegrip is daarmee niet geheel vrij van objectiviteit. Er wordt namelijk alleen vergeleken met een ideaaltype, maar er wordt daarbij geen rekening houden met eigenschappen, capaciteiten en de fysieke en psychische gesteldheid van de dader. Praktisch gezien komt het verschil tussen schuld in objectieve zin en onrechtmatigheid te vervallen.

17.4 Wanneer is er sprake van toerekening op basis van verkeersopvattingen?

Art. 6:162 lid 3 BW geeft de mogelijkheid om te rekenen op basis van de in het verkeer geldende opvattingen. Tussen onrechtmatigheid en toerekening kan overlapping ontstaan, omdat de rechter ook bij de invulling van verkeersomstandigheden zal kijken naar de bestaande opvattingen in de maatschappij.

Voor de verkeersopvattingen bestaat geen Kelderluikformule, maar aan het wettelijk systeem kan wel steun worden ontleend. Door toe te rekenen buiten schuld, verandert art. 6:162 BW naar een risicoaansprakelijkheid.

Wanneer een bestuursorgaan een besluit neemt dat door de rechter wordt vernietigd, wordt het genomen besluit beschouwd als een toerekenbare onrechtmatige daad.

17.5 Wat zegt de wet?

De wet doelt niet op de risicoaansprakelijkheden van afd. 6.3.2 wanneer het gaat om toerekening op grond van de wet. Artikel 6:165 BW speelt hierbij wel een belangrijke rol. Een andere belangrijke bepaling is art. 1:164 BW. Dit artikel bepaald dat een kind van jonger dan veertien jaar niet kan worden toegerekend.

19. Wat is de omkeringsregel?

Een omkeringsregel heeft alleen betrekking op het bewijs van een condicio sine qua non-verband (csqn-verband) bij onrechtmatige daad of wanprestatie. Het is dus niet toe te passen op omkering van de bewijslast ten aanzien van de andere vereisten voor aansprakelijkheid. De ontwikkeling van de omkeringsregel kan in vier fasen worden verdeeld:

  1. Omkering van bewijslast bij het schenden van verkeers- en veiligheidsnormen bij verkeers- en arbeidsongevallen.

  2. Een uitbreiding van de regel naar de schending van normen buiten sfeer van verkeers- en arbeidsongevallen.

  3. Inperking: alleen bij verwezenlijking van specifiek gevaar. Er moet hierbij sprake zijn van een norm die beschermt tegen specifiek gevaar. Vervolgens moet deze norm worden geschonden.

  4. Het terugbrengen van het toepassingsbereik op verkeers- en veiligheidsnormen.

20. Hoe kan de werking van het csqn-verband worden gecorrigeerd?

Niet alle schade in een csqn-verband met de onrechtmatige gedraging moet echter voor de rekening van de veroorzaker komen. De werking van het csqn-verband zal dus soms moeten worden gecorrigeerd. Dit gebeurt door middel van art. 6:98 BW. Het csqn-verband geeft aan of een gebeurtenis een feitelijke oorzaak van een bepaalde schade is (of omgekeerd). Door middel van art. 6:98 BW wordt onderzocht of het gaat om een juridische oorzaak.

Art. 6:98 BW gaat uit van een multi-factorenbenadering. Het stelt als factoren bijvoorbeeld de aard van de aansprakelijkheid, de mate waarin de veroorzaker de schade verweten kan worden en en de aard van de schade. Dit artikel geeft geen limitatieve opsomming. De rechter dient alle omstandigheden van het geval in zijn oordeel te betrekken.

Het doel van een multi-factorenbenadering is dat zich na enige tijd in de rechtspraak verschillende groepen van gevallen uitkristalliseren. Op deze manier is het per groep duidelijk welke factoren moeten worden afgewogen. Je kunt hierbij denken aan de volgende groepen: floodgate (heel veel potentiële benadeelden) en verkeers- en veiligheidsnormen (predispositie).

21. Wanneer is er sprake van mededaderschap?

Wanneer meerdere personen samen een onrechtmatige daad plegen jegens een onschuldige derde en ieder van hen als medeveroorzaker van de schade aan is te merken, is er sprake van mededaderschap. De benadeelde mag in dit geval iedere mededader tot vergoeding van het volle bedrag van zijn schade aanspreken. De daders zijn dan hoofdelijk aansprakelijk. Ook in het geval van een toevallige samenloop van gebeurtenissen zijn daders hoofdelijk aansprakelijk. Dit wordt als billijk geacht vanuit het oogpunt van slachtofferbescherming. Er is natuurlijk wel alleen sprake van een samenloop van oorzaken en dus van hoofdelijke aansprakelijkheid wanneer beide daders door hun samenlopende gedrag een bijdrage hebben geleverd aan dezelfde schade.

Wanneer er sprake is van samenlopende omstandigheden waarbij de benadeelde eigen schuld heeft, geldt dat er sprake is van beperkte hoofdelijke aansprakelijkheid. Bij de bepaling van de omvang van de verplichting van de aansprakelijke persoon wordt dan de ficitie gehandteerd dat hij de enige schuldenaar is.

22. Wat te doen bij groepsaansprakelijkheid?

Artikel 6:166 BW gaat over de individuele aansprakelijkheid van groepsleden. Dit zorgt ervoor dat individuele leden van een groep, die schade heeft toegebracht, niet aansprakelijkheid kan ontkomen. Vereist hierbij is dat de aangesprokene door zijn gedrag het groepsgedrag ondersteunde of stimuleerde. Binnen groepen kan sprake zijn van een psychisch causaal verband: een groepslid kan door bepaalde gedragingen bijdragen aan de sfeer waarin onrechtmatige gedragingen kunnen plaatsvinden. Dit begrip moet echter niet te letterlijk genomen worden. Bewijs van een psychisch causaal verband in plaats van een csqn-verband is niet vereist.

Voor aansprakelijkheid dient volgens art. 6:166 BW aan drie vereisten te zijn voldaan:

  1. Het staat vast dat zeker één van de leden van de groep door onrechtmatig handelen schade heeft toegebracht (het is vaak moeilijk vast te stellen wie wat doet, dus er moet alleen kunnen worden vastgesteld dat minstens één lid van de groep de schade heeft veroorzaakt);

  2. De kans op het onrechtmatig toebrengen van schade had de aangesprokene ervan moeten weerhouden om mee te doen (kanscriterium);

  3. De gedragingen van de aangesprokene kunnen hebben worden toegerekend.

Er zijn drie gevallen te onderscheiden waarop art. 6:166 BW kan worden toegepast:

  • Er is niet zeker wie de schade heeft veroorzaakt.

  • De dader is bekend.

  • Er staat vast wie zeker niet als schadeveroorzaker kan worden aangemerkt.

B. Wat zijn voorbeelden van bijzondere onrechtmatige daden?

23. Nalaten

23.1 Algemeen

Wanneer iemand een ander beschuldigd van een onrechtmatige daad, zal er vaak sprake zijn van nalatigheid. Er is sprake van nalatigheid in gevallen waarin iemand aansprakelijk is voor: (1) een gevaarlijke toestand die hijzelf niet in het leven heeft geroepen of (2) een door een derde gepleegde onrechtmatige daad. De wetgeving omtrent aansprakelijkheid voor nalaten is geregeld in art. 6:162 BW.

Aansprakelijkheid door nalaten impliceert een verplichting tot een ‘doen’, maar van een verplichting hiertoe is alleen sprake wanneer er een bijzondere relatie bestaat tussen een persoon met een zaak.

23.2 / 23.3 Wanneer is er sprake van aansprakelijkheid voor een gevaarlijke toestand of voor een door een derde gepleegde daad?

In dit geval berust aansprakelijkheid op een bijzondere relatie met een zaak, maar ook op controle over de feitelijke situatie en op een relatie met het slachtoffer. Een voorbeeld hiervan is de werkgeversaansprakelijkheid. De werkgever heeft namelijk de controle over de veiligheid op de werkplek, maar heeft ook een band met het potentiële slachtoffer, de werknemer.

Ook bij een door een derde gepleegde onrechtmatige daad geldt dat er een relatie is tussen degene die wordt aangesproken en de dader. Degene die voor nalaten aansprakelijk wordt gehouden is hoofdelijk aansprakelijk voor de gehele schade. Hij zou zich kunnen verhalen op diegene die de schade echt heeft veroorzaakt maar deze is meestal onvindbaar of insolvent. Deze theorie is oneerlijk in die zin, dat het mogelijk is om iemand die maar voor 1% verantwoordelijk is voor de schade, voor 100% kan worden aangesproken. Het is belangrijk in acht te houden dat hoofdelijkheid geen wettelijke dwang is. Het gaat om rechterlijke interpretatie. De rechter kan dus bepalen dat de gehele schade niet in redelijkheid valt toe te rekenen aan degene die nalatig is geweest.

24. Drie overlappende vormen van aansprakelijkheid

24.2 Welke vorm van aansprakelijkheid geldt bij sport en spel?

Wanneer schade wordt veroorzaakt door een sport of spel geldt een hogere drempel voor aansprakelijkheid, want het meedoen aan sporten brengt nu eenmaal risico’s met zich mee. Aansprakelijkheid ontstaat dan ook pas bij grove overtredingen. De Hoge Raad staat in deze categorie veel toe.

24.3 Welke vorm van aansprakelijkheid geldt bij een samenloop van omstandigheden?

Het kan zijn dat er geen sprake is van onrechtmatig gedrag, maar van een ongelukkige samenloop van omstandigheden. Deze benaming is niet goed gekozen omdat er in feite altijd sprake is van een ongelukkige samenloop van omstandigheden. Denk aan het voorbeeld van een caféruzie, als slachtoffer en dader elkaar niet in hetzelfde café hadden getroffen was er niets gebeurd.

Het gaat in het geval van ongelukkige samenloop om alledaagse situaties waarbij schade ontstaat. De dader valt in zo’n geval weinig te verwijten. Hierdoor ontstaat een gevoelsmatige weerstand tegen aansprakelijkheid van de dader. Gevaarscheppend gedrag is dan ook alleen onrechtmatig wanneer de mate van waarschijnlijkheid van een ongeval als gevolg van dat gedrag zo groot is dat de dader zich naar maatstaven van zorgvuldigheid van dat gedrag had moeten onthouden.

24.4 Welke vorm van aansprakelijkheid geldt binnen de privé-sfeer?

Binnen de privé-sfeer gelden de normale aansprakelijkheidsregels.

25. Wanneer is er sprake van hinder?

Onder hinder verstaat men een vorm van overlast (rumoer, stank, ontnemen van steun etc.). Wanneer men hinder ondervindt, kan een rechterlijk verbod worden gevorderd. Hinder geeft in het geval van psychische schade recht op smartengeld, maar geeft in ieder geval recht op vergoeding van vermogensschade. Omdat mensen nu eenmaal samenleven en dingen van elkaar moeten accepteren, kijkt de Hoge Raad om te beoordelen of er onrechtmatig gehandeld is naar de aard, ernst en duur van de hinder in de combinatie met de ontstane schade en omstandigheden. Relevant hierbij zijn onder andere de plaatselijke gebruiken en afgegeven vergunningen.

26 /27. Profiteren van een wanprestatie, onrechtmatig?

Het profiteren van een wanprestatie is in principe niet onrechtmatig ten opzichte van diegene die door de wanprestatie schade heeft geleden. Wanneer er een contract opgesteld is, dan is dit contract bindend voor contractpartijen. Een derde die profiteert wordt dan niet aansprakelijk geacht, omdat een contract dan een derdenwerking zou moeten hebben.

28. Wanneer is er sprake van doorbraak van aansprakelijkheid?

Dat mensen in de maatschappij gebruik kunnen maken van rechtspersonen, betekent niet dat zij zich ook altijd achter deze rechtspersonen kunnen verstoppen. Dit wordt tegengegaan door de doorbraak van aansprakelijkheid.

29. Wat te doen wanneer een goede naam, eer of privacy wordt aangetast?

Eer wordt ook wel aangeduid als een gevoel van eigenwaarde. Een goede naam doelt op de reputatie die iemand heeft. Voor aantasting van een goede naam is altijd de kennisneming van derden vereist. Ook een feitelijk juiste uitlating kan leiden tot aansprakelijkheid wegens het aantasten van een reputatie. Hierbij kan een overlap bestaan met de aantasting van privacy, denk bijvoorbeeld aan een openbaarmaking van een gênant feit. Art. 8 EVRM beschermt de privacy, goede naam en eer. Er is in deze gevallen sprake van een clash tussen het recht op privacy en het recht op vrijheid van meningsuiting. Welk recht zwaarder weegt hangt af van de omstandigheden per geval.

30. Hoe kunnen de vereisten van een onrechtmatige daad worden gerelativeerd?

  1. Rechters volgen niet altijd het stappenplan van de onrechtmatige daad.

  2. De vereisten van art. 6:162 BW zijn niet altijd goed te onderscheiden.

  3. De vereisten van het artikel worden niet altijd op dezelfde manier ingevuld.

  4. Aansprakelijkheid kan ook worden aangenomen wanneer niet aan alle vereisten van het artikel is voldaan.

BulletPoints

  • Art. 6:162 BW kent vijf vereisten voor aansprakelijkheid: onrechtmatigheid, relativiteit, toerekening, causaal verband en schade.

  • Gedrag is alleen onrechtmatig in relatie tot een bepaalde persoon en diens belangen.

  • Een condicio sine qua non-verband verbindt een onrechtmatige gedraging met schade.

  • Een daad is onrechtmatig wanneer deze in strijd is met de wettelijke plicht (plichtcriterium).

  • Een gedraging is onrechtmatig wanneer er sprake is van een schending van (ongeschreven) zorgvuldigheidsnormen.

  • De Hoge Raad heeft factoren geformuleerd die in het algemeen iets zeggen over de zorgvuldigheidsnorm (Kelderluikfactoren).

  • Gedrag dat gevaar creëert is alleen onrechtmatig wanneer de waarschijnlijkheid van een ongeval, als gevolg van dit gedrag, zo groot is dat de dader zich daarvan (naar maatstaven van zorgvuldigheid) had moeten onthouden.

  • Wanneer meerdere personen samen een onrechtmatige daad plegen jegens een onschuldige derde en ieder van hen als medeveroorzaker van de schade aan is te merken, is er sprake van mededaderschap.

  • Wanneer er sprake is van samenlopende omstandigheden waarbij de benadeelde eigen schuld heeft, geldt dat er sprake is van beperkte hoofdelijke aansprakelijkheid.

  • Artikel 6:166 BW gaat over de individuele aansprakelijkheid van groepsleden. Dit zorgt ervoor dat individuele leden van een groep, die schade heeft toegebracht, niet aansprakelijkheid kan ontkomen.

  • Er zijn drie gevallen te onderscheiden waarop art. 6:166 BW kan worden toegepast: (1) Er is niet zeker wie de schade heeft veroorzaakt, (2) de dader is bekend, (3) er staat vast wie zeker niet als schadeveroorzaker kan worden aangemerkt.

  • Er is sprake van nalatigheid in gevallen waarin iemand aansprakelijk is voor: (1) een gevaarlijke toestand die hijzelf niet in het leven heeft geroepen of (2) een door een derde gepleegde onrechtmatige daad.

  • Wanneer schade wordt veroorzaakt door een sport of spel geldt een hogere drempel voor aansprakelijkheid, want het meedoen aan sporten brengt nu eenmaal risico’s met zich mee.

  • Het kan zijn dat er geen sprake is van onrechtmatig gedrag, maar van een ongelukkige samenloop van omstandigheden. Het gaat in het geval van ongelukkige samenloop om alledaagse situaties waarbij schade ontstaat.

  • Onder hinder verstaat men een vorm van overlast (rumoer, stank).

  • Eer wordt ook wel aangeduid als een gevoel van eigenwaarde. Een goede naam doelt op de reputatie die iemand heeft. Art. 8 EVRM beschermt de privacy, goede naam en eer. Er is in deze gevallen sprake van een clash tussen het recht op privacy en het recht op vrijheid van meningsuiting. Welk recht zwaarder weegt hangt af van de omstandigheden per geval.

  • Hoe kunnen de vereisten van een onrechtmatige daad worden gerelativeerd? (1) Rechters volgen niet altijd het stappenplan van de onrechtmatige daad, (2) de vereisten van art. 6:162 BW zijn niet altijd goed te onderscheiden, (3) de vereisten van het artikel worden niet altijd op dezelfde manier ingevuld, (4) aansprakelijkheid kan ook worden aangenomen wanneer niet aan alle vereisten van het artikel is voldaan.

Welke aansprakelijkheden berusten op kwaliteit? - Chapter 3 (7)

31. Inleiding

In dit hoofdstuk gaat het om aansprakelijkheden waarin iemand aansprakelijk is voor de onrechtmatige daden van andere personen (bijvoorbeeld kinderen en ondergeschikten), zaken (bijvoorbeeld gebrekkige producten of roerende zaken) of dieren. In deze gevallen spreken we van kwalitatieve aansprakelijkheden (afd. 6.3.2).

32. Hoe werkt aansprakelijkheid van ouders/voogden ten opzichte van kinderen?

De regeling voor de aansprakelijkheid van ouders en voogden kan worden teruggevonden in art. 6:169 BW. Andere personen kunnen alleen aansprakelijk zijn voor het gedrag van kinderen wanneer er aan de voorwaarden van art. 6:162 BW is voldaan. Bij de vraag of ouders/voogden aansprakelijk zijn voor de gedragingen van kinderen moet een onderscheid worden gemaakt tussen drie categorieën: (1) kinderen jonger dan 14 jaar, (2) kinderen van 14 en 15 jaar, (3) jeugdigen van 16 jaar en ouder. Kinderen moeten naar mate zij ouder worden meer verantwoordelijkheid dragen, de ouders juist minder.

Kinderen van jonger dan 14 jaar zijn niet aansprakelijk, maar hun ouders zijn dat wel (art. 6:169 lid 1 BW). Het gaat in dit geval om een risicoaansprakelijkheid. Wanneer het een ‘als een doen’ te beschouwen gedraging betreft van het kind, zijn de ouders aansprakelijk. Het kind moet onrechtmatig hebben gehandeld. Echter, wanneer een kind niet aansprakelijk is door een reden die niets met zijn leeftijd te maken heeft, zijn ook de ouders niet aansprakelijk.

Art. 6:169 lid2 BW gaat uit van een schuldaansprakelijkheid. De ouders zijn in dit geval alleen aansprakelijk wanneer hen het verwijt valt te maken dat zij onvoldoende toezicht hebben uitgeoefend. Ouders kunnen dit verwijt ontkrachten. Bij de beoordeling naar het door de ouders uitgevoerde toezicht speelt wat de ouders over het karakter van het kind weten een grote rol. Weten de ouders bijvoorbeeld dat hun kin gevaarlijk is, dan kunnen zij daarvoor aansprakelijk gehouden worden wanneer zij dit niet delen met derden.

Voor jeugdigen van 16 jaar en ouder kent de wet geen bijzondere bepaling. De aansprakelijkheid van deze jeugdigen (en hun ouders) wordt bepaald aan de hand van art. 6:162 BW. Belangrijk hierbij is het om te weten dat naarmate het kind ouder wordt de mate waarin de ouders toezicht dienen uit te oefenen afneemt. Wanneer een persoon meerderjarig wordt zullen ouders alleen in uitzonderingsgevallen aansprakelijk zijn.

Ouders zijn niet verplicht om voor hun kinderen een aansprakelijkheidsverzekering af te sluiten. Kinderen van 14 jaar en ouder zijn zelf aansprakelijk.

33. Hoe werkt aansprakelijkheid van werkgevers ten opzichte van ondergeschikten?

De aansprakelijkheid van werkgevers ten opzichte van werknemers is geregeld in art. 6:197 en art. 6:170 BW. Voor aansprakelijkheid moet aan drie vereisten zijn voldaan:

  • er is sprake van een fout van een ondergeschikte,

  • de werkgever moet zeggenschap hebben gehad over de gedragingen waarin de fout was gelegen,

  • door de taakopdracht is de kans op een fout vergroot.

Met ondergeschiktheid wordt bedoeld dat de opdrachtnemer bij de vervulling van zijn taak moet luisteren naar de aanwijzingen en bevelen van zijn opdrachtgever. Een arbeidsovereenkomst zorgt vrijwel altijd voor ondergeschiktheid. Wanneer het gaat om het aannemen van werk is er van ondergeschiktheid geen sprake.; De aannemer kan dan naar eigen inzicht zijn werk doen. Ook bij andere overeenkomsten van opdracht (zoals lastgeving) is slecht is enkele gevallen sprake van ondergeschiktheid.

Het begrip zeggenschap verwijst naar de bevoegdheid om instructies te geven. Binnen art. 6:170 lid 1 BW gaat het erom of de opdrachtgever ook de bevoegdheid had een ondergeschikte te instrueren. Er wordt niet snel aangenomen dat zeggenschap ontbreekt.

Er moet een verband zijn tussen de fout en de taak van de ondergeschikte. De kans op een fout wordt door de opdracht die door de werkgever gegeven is vergroot. De rechter gaat er al vrij snel vanuit dat zo’n verband aanwezig is. Art. 6:170 BW stelt dat wanneer het gaat om dienstverlening in de privé-sfeer, de opdrachtgever alleen aansprakelijk is wanneer de ondergeschikte handelde ter vervulling van een aan hem opgedragen taak.

Art. 6:170 lid 3 BW bepaalt wanneer een werkgever die de schade van een benadeelde derde heeft vergoed zich kan verhalen op een ondergeschikte.

34. Welke regeling geldt er voor niet-ondergeschikte opdrachtnemers en vertegenwoordigers?

Binnen art. 6:171 en 172 BW wordt, anders dan in het oude BW, aandacht besteed aan twee categorieën van met de opdrachtgever meewerkende personen. Ten eerste gaat het om zelfstandige opdrachtnemers (bijvoorbeeld onderaannemers). Daarnaast is er aandacht voor vertegenwoordigers. De voorwaarde voor risicoaansprakelijkheden is ook hier dat de opdrachtnemer of vertegenwoordiger een aan hem toerekenbare onrechtmatige daad heeft begaan.

Voor de zelfstandige opdrachtnemer geldt als eis dat de werkzaamheden in het kader van een bedrijf worden verricht. De opdrachtgever is dan aansprakelijk voor de fouten van een door hem ingeschakelde aannemer en de ondergeschikten daarvan. Er mag vanuit gegaan worden dat de schade die bij uitoefening van een bedrijf wordt toegebracht wordt verhaald op de opdrachtgever.

Aansprakelijkheid voor een vertegenwoordiger bestaat alleen wanneer deze de fout in gaat bij het uitoefenen van een hem toekomende bevoegdheid (art, 6:172 BW). Dit artikel is met name van belang wanneer de vertegenwoordiger geen ondergeschikte is.

35. Wanneer is de bezitter van een roerende zaak aansprakelijk?

Een bezitter van een roerende zaak kan aansprakelijk zijn voor door die zaak gemaakte schade (art. 6:173 BW). Hieraan zijn wel een aantal voorwaarden verbonden:

  • Er is sprake van een roerende zaak die gebrekkig is (ontwerpfout, nalatigheid, slijtage etc.),

  • Het is bekend (bij de kring van personen waartoe de bezitter behoort) dat dit gebrek een bijzonder gevaar oplevert voor personen of zaken,

  • Het bijzondere gevaar heeft zich verwezenlijkt.

36. Wanneer is een bezitter van opstal aansprakelijk?

Ten eerste is het belangrijk om te weten wat het begrip opstal inhoudt. Opstal is al wat boven en/of in de grond gebouwd en daarmee duurzaam verbonden is. Onderdelen van een gebouw vallen ook onder opstal. Een opstal moet voldoen aan de eisen die men daaraan normaal gesproken mag stellen. Het verwachtingspatroon van gebruikers is daarbij van belang.

Een bezitter van opstal is aansprakelijk als er sprake is van personen- en zaakschade die door een daarin aanwezig gebrek ontstaat (art. 6:174 BW). De vereisten hierbij zijn: (1) dat er sprake is van een bezitter (eigenaar) van (2) gebrekkige opstal, die daardoor (3) gevaar voor personen of zaken oplevert. Uiteraard moet ook hier (4) het gevaar zich verwezenlijken.

Aansprakelijkheid van de bezitter wordt beperkt door de tenzij-formule. Door deze formule komt niet elke oorzaak van een gebrek voor rekening van de bezitter.

37. Hoe is de aansprakelijkheid voor schade door stoffen geregeld?

De kwalitatieve aansprakelijkheid voor schade door gevaarlijke stoffen is geregeld in art. 6:175 -178 BW. De risicoaansprakelijkheid voor deze zaken ligt in het feit dat deze intrinsiek gevaarlijk zijn. De grenzen van deze regelingen zijn breed omdat het onder andere kan gaan over overmachtssituaties of een opzettelijke onrechtmatige daad van een derde.

Wanneer het gaat om schade door een bedrijfs- of beroepsmatig gebruikte gevaarlijke stof, gaat art. 6:175 BW uit van een stelsel van gesegmenteerde kanalisering van aansprakelijkheid. Er is dus één persoon die als aansprakelijke wordt aangewezen, maar deze wordt (met de stoffen mee) verplaatst. Diegene die de stoffen op het moment van schade onder zich heeft is dus aansprakelijk.

38. Wanneer is de bezitter van een dier aansprakelijk voor aangerichte schade?

De bezitter van een dier is aansprakelijk voor de schade die het dier heeft aangericht (art. 6:179 BW). Het gaat in dit geval alleen om eigen gedragingen van het dier, dus niet om de (gezondheids) toestand waarin het dier verkeert. Wanneer een dier een order uitvoert van zijn bezitter is dit geen eigen gedraging, art. 6:179 kan dan ook niet worden toegepast. De risicoaansprakelijkheid van een bezitter van een dier kent maar weinig uitzonderingen. Men kan zich afvragen of dit rechtvaardig is, je kunt natuurlijk ook uit vrije wil (overeenkomst) met het dier van een ander in aanraking komen.

39. Wanneer is de producent van een gebrekkig product aansprakelijk?

De risicoaansprakelijkheid van producenten van gebrekkige roerende zaken jegens consumenten is geregeld in afd. 6.3.3 van art. 6:185-193 BW. Deze regeling ligt in het verlengde van een Europese richtlijn die concurrentievervalsing tegengaat en het vrije goederenverkeer op de gemeenschappelijke markt bevorderd. Binnen deze regeling staat de integriteit van de consument en zijn bezittingen centraal. Aansprakelijkheid kan alleen voorkomen voor lichamelijk letsel en schade die door het product is toegebracht aan zaken die normaal gesproken voor gebruik of verbruik in de privé-sfeer zijn bedoeld. Het is belangrijk om te weten dat schade aan het gebrekkige product zelf buiten de regeling valt (transactiekosten).

De producent kan niet aan hoofdelijke aansprakelijkheid ontsnappen. De regeling van afd. 6.3.3 kent een aantal kernelementen:

  • Een omschrijving van het product;

  • Omschrijving van gebrekkigheid (biedt het de veiligheid die men mag verwachten?);

  • De persoon die de producent is moet worden aangewezen;

  • Bevrijdende omstandigheden. Hiervan is sprake wanneer een producent het product niet op de markt heeft gebracht, of wanneer het gebrek hierna pas is ontstaan;

  • Bewijslastregeling, het bewijzen van een causaal verband;

  • Een beperking van de duur van aansprakelijkheid (verjaringstermijn).

Het is onrechtmatig om een product op de markt te brengen dat bij normaal gebruik, waarvoor het is bestemd, schade toebrengt. Het is daarbij niet vereist dat een hele soort producten gebrekkig is, één product is voldoende. De producent moet er altijd rekening mee houden dat gebruikers niet alle voorzorgsmaatregelen in acht nemen. De benadeelde zal echter wel toerekening (schuld) moeten bewijzen.

40. Wanneer is de eigenaar van een motorrijtuig aansprakelijk?

De WVW (Wegenverkeerswet) houdt een aansprakelijkheid in van de houder van een motorrijtuig, wanneer er schade wordt veroorzaakt bij ongemotoriseerde (fietsers, voetgangers etc.) verkeersdeelnemers die niet door datzelfde motorrijtuig worden vervoerd. De bepaling (art. 185) is aanvullend. Dat houdt in dat de algemene regeling met betrekking tot een onrechtmatige daad en kwalitatieve aansprakelijkheid van toepassing is. De afwikkeling van verkeersschade staat in het teken van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (WAM). Deze beschermt het slachtoffer van een motorrijtuig tegen onverhaalbaarheid van zijn schade. Vereisten bij art.185 WVW zijn: (1) dat de schade is toegebracht door een motorrijtuig, (2) op een voor verkeer openstaande weg (3) zonder dat er sprake is van overmacht of eigen schuld.

BulletPoints

  • De regeling voor de aansprakelijkheid van ouders en voogden kan worden teruggevonden in art. 6:169.

  • Bij de vraag of ouders/voogden aansprakelijk zijn voor de gedragingen van kinderen moet een onderscheid worden gemaakt tussen drie categorieën: (1) kinderen jonger dan 14 jaar, (2) kinderen van 14 en 15 jaar, (3) jeugdigen van 16 jaar en ouder.

  • De aansprakelijkheid van werkgevers ten opzichte van werknemers is geregeld in art. 6:197 en art. 6:170 BW. Voor aansprakelijkheid moet aan drie vereisten zijn voldaan: (1)

  • er is sprake van een fout van een ondergeschikte, (2) de werkgever moet zeggenschap hebben gehad over de gedragingen waarin de fout was gelegen, (3) door de taakopdracht is de kans op een fout vergroot.

  • Binnen art. 6:171 en 172 BW wordt aandacht besteed aan twee categorieën van met de opdrachtgever meewerkende personen: zelfstandige opdrachtnemers en vertegenwoordigers.

  • Een bezitter van een roerende zaak kan aansprakelijk zijn voor door die zaak gemaakte schade (art. 6:173 BW).

  • Opstal is al wat boven en/of in de grond gebouwd en daarmee duurzaam verbonden is.

  • Een bezitter van opstal is aansprakelijk als er sprake is van personen- en zaakschade die door een daarin aanwezig gebrek ontstaat (art. 6:174 BW).

  • De kwalitatieve aansprakelijkheid voor schade door gevaarlijke stoffen is geregeld in art. 6:175 -178 BW.

  • Wanneer het gaat om schade door een bedrijfs- of beroepsmatig gebruikte gevaarlijke stof, gaat art. 6:175 BW uit van een stelsel van gesegmenteerde kanalisering van aansprakelijkheid.

  • De bezitter van een dier is aansprakelijk voor de schade die het dier heeft aangericht (art. 6:179 BW). Het gaat in dit geval alleen om eigen gedragingen van het dier.

  • Risicoaansprakelijkheid van producenten van gebrekkige roerende zaken jegens consumenten is geregeld in afd. 6.3.3 van art. 6:185-193 BW. Deze regeling ligt in het verlengde van een Europese richtlijn.

  • Het is onrechtmatig om een product op de markt te brengen dat bij normaal gebruik, waarvoor het is bestemd, schade toebrengt.

  • De WVW (Wegenverkeerswet) houdt een aansprakelijkheid in van de houder van een motorrijtuig, wanneer er schade wordt veroorzaakt bij ongemotoriseerde verkeersdeelnemers.

  • De afwikkeling van verkeersschade staat in het teken van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (WAM).

Welke andere vormen van aansprakelijkheid zijn er? - Chapter 4 (7)

41. Wat zijn oneerlijke handelspraktijken?

Consumenten worden beschermd tegen oneerlijke handelspraktijken van professionele wederpartijen die hen kunnen beïnvloeden bij het sluiten van overeenkomsten (afd. 6.3.3A). Onrechtmatigheden worden hierbij geconcretiseerd door zogenaamde zwarte lijsten. Alle gedragingen die op deze lijsten staan zijn onrechtmatig. De handelaar dient te bewijzen dat hij de consument juiste en volledige informatie heeft gegeven. Een overeenkomst die door een oneerlijke handelspraktijk tot stand is gekomen is altijd vernietigbaar.

Afd. 6.3.3A is ook van toepassing op een tussen een consument en handelaar gesloten overeenkomst met betrekking tot een product. Er is sprake van een oneerlijke handelspraktijk wanneer een handelaar op een manier handelt die ingaat tegen het vermogen van een gemiddelde consument om een geïnformeerd besluit te nemen over een overeenkomst. De handelaar zou informatie bijvoorbeeld kunnen beperken, waardoor een consument een andere beslissing neemt dan wanneer hij wel alle informatie had gehad. Een oneerlijke handelspraktijk is een onrechtmatige daad, waardoor een schadevergoeding, verbod of rectificatie kan worden gevorderd.

42. Wanneer is er sprake van misleidende reclame?

Art. 6:194 BW gaat in op regelingen met betrekking tot misleidende reclame. Het gaat hierbij over (1) een situatie waarbij een ondernemer ten opzichte van een andere ondernemer, (2+3) een mededeling over goederen en diensten openbaar maakt, (4) die misleidend is. Het begrip mededeling is hierbij erg algemeen, het kan dus ook om een mondelinge mededeling.

Vergelijkende reclame, waarbij reclame wordt gemaakt door een concurrent of de door hem aangeboden door hem aangeboden diensten/goederen te noemen, is niet onrechtmatig zolang het aan enkele voorwaarden (lid 2 sub a t/m h) voldoet.

43. Wanneer is er sprake van aansprakelijkheid bij elektronisch verkeer?

Artikel 6:196b BW regelt de aansprakelijkheid van een dienstverlener die garanties heeft verstrekt met betrekking tot een elektronische handtekening. Wanneer een persoon hierop vertrouwt en daardoor schade lijdt kan de certificatiedienstverlener aansprakelijk worden gehouden.

Artikel 6:196c betreft handelingen die deel uitmaken van ‘diensten van de informatiemaatschappij’. Het gaat daarbij om het opslaan en doorgeven van informatie. In de praktijk gaat het dan bijvoorbeeld om internetserviceproviders of dienstverleners bij een attenderingsservice.

BulletPoints

  • Consumenten worden beschermd tegen oneerlijke handelspraktijken van professionele wederpartijen die hen kunnen beïnvloeden bij het sluiten van overeenkomsten (afd. 6.3.3A).

  • Een overeenkomst die door een oneerlijke handelspraktijk tot stand is gekomen is altijd vernietigbaar.

  • Er is sprake van een oneerlijke handelspraktijk wanneer een handelaar op een manier handelt die ingaat tegen het vermogen van een gemiddelde consument om een geïnformeerd besluit te nemen over een overeenkomst.

  • Art. 6:194 BW gaat in op regelingen met betrekking tot misleidende reclame. Het gaat hierbij over (1) een situatie waarbij een ondernemer ten opzichte van een andere ondernemer, (2+3) een mededeling over goederen en diensten openbaar maakt, (4) die misleidend is.

  • Vergelijkende reclame, waarbij reclame wordt gemaakt door een concurrent of de door hem aangeboden door hem aangeboden diensten/goederen te noemen, is in principe niet onrechtmatig.

  • Artikel 6:196b BW regelt de aansprakelijkheid van een dienstverlener die garanties heeft verstrekt met betrekking tot een elektronische handtekening.

  • Artikel 6:196c betreft handelingen die deel uitmaken van ‘diensten van de informatiemaatschappij’. Het gaat daarbij om het opslaan en doorgeven van informatie.

Welke soorten schadevergoedingen zijn er? - Chapter 5 (7)

44. Inleiding

In de vestigingsfase staat zoals bekend de vraag centraal of iemand aansprakelijk kan worden geacht. In de omvangsfase gaat het om de vraag of er sprake is van een verplichting tot schadevergoeding (afd. 6.1.10 behalve art. 6:107-108 BW). Voor het burgerlijkrecht is de schadevergoedingsplicht wegens tekortkoming van een verbintenis, onrechtmatige daad, zaakwaarneming, onverschuldigde betaling en ongerechtvaardigde verrijking. Het is belangrijk om te weten dat afd. 6:1.10 (m.u.v. art 6:109) van regelend recht is. Het is van toepassing op verplichtingen tot schadevergoeding die voortkomen uit het BW en andere privaatrechtelijke verplichtingen.

Twee beginselen liggen ten grondslag aan afd. 6.1.10: (1) schade moet volledig worden vergoed en (2) schade wordt vergoed door middel van geld. Het eerste beginsel kent veel uitzonderingen.

45. Wat houdt het begrip schade in en heeft dit invloed op de schadevergoeding?

Men gaat ervan uit dat schade een feitelijk-juridisch begrip is. De wet maakt onderscheid tussen vermogensschade en andere nadelen. Een andere veelgebruikte onderscheiding is die tussen personenschade, zaakschade en zuivere vermogensschade. Met zuivere vermogensschade wordt bedoeld dat de schade niet te herleiden valt tot personenschade of zaakschade. Wanneer in bepalingen wordt verwezen naar de ‘aard van de schade’ doelt men op dit onderscheid.

Het uitgangspunt is dat een schadevergoeding in geld wordt betaald. De rechter kan echter wel een schadevergoeding in een andere vorm dan geld toekennen (bijvoorbeeld rectificatie).

46. Wanneer komt vermogensschade voor een vergoeding in aanmerking?

Vermogensschade komt voor vergoeding in aanmerking wanneer er sprake is van: (1) redelijke kosten ter voorkomen of beperking van schade, (2) redelijke kosten om de schade en aansprakelijkheid vast te stellen, (3) redelijke kosten om voldoening buiten rechte te krijgen (incassokosten).

47. Wanneer wordt immateriële schade vergoed?

Immateriële schade wordt niet in alle gevallen vergoed, deze schade valt namelijk vaak niet met geld te compenseren. Art. 6:106 bepaald dat er recht is op smartengeld wanneer (1) het het doel was immateriële schade aan te brengen, (2) de benadeelde persoonlijk is aangetast en (3) er sprake is van de aantasting van de nagedachtenis van een overledene.

Van persoonsaantasting is sprake wanneer er sprake is van psychisch letsel of ernstige inbreuk op een fundamenteel recht (bijvoorbeeld een inbreuk op privacy). De rechter kan de vergoeding bepalen. Hij moet hierbij rekening houden met alle omstandigheden van het geval, zoals de aard van de aansprakelijkheid en de ernst, duur en intensiteit van het verdriet.

48. Hoe wordt de hoogte van de schadevergoeding bepaald?

De rechter heeft een grote mate van vrijheid wanneer het gaat om het bepalen van de wijze van begroting. Hij mag de schadevergoeding vaststellen op een wijze die overeenkomt met de aard van de schade.

Art. 6:97 BW vormt de basis vormt de basis voor een abstracte schadeberekening. Wanneer er geen sprake is van een normale gang van zaken, kan de abstracte schadeberekening niet worden toegepast. In deze gevallen kan de omvang van de schade namelijk niet in abstracto worden bepaald, omdat het verbonden is met de omstandigheden van het geval. De rechter heeft daarnaast de bevoegdheid de schade van een benadeelde te begroten op basis van de winst die de veroorzaker heeft gemaakt als gevolg van zijn onrechtmatige handeling.

Art. 6:105 lid 1 BW stelt dat de rechter kan kiezen de begroting uit te stellen of de schade bij voorbaat te begroten wanneer de schade nog niet ingetreden is. De aansprakelijke kan worden veroordeeld tot een schadevergoeding die hij in een keer of periodiek moet betalen. De rechter zal er in het laatste geval rekening mee moeten houden dat de hoogte van de periodieke betaling na een tijd niet meer reëel, omdat er nieuwe omstandigheden optreden waar de rechter in beginsel geen rekening mee kon houden. De rechter kan om deze reden bepalen dat de hoogte van de periodieke bepaling op verzoek kan worden gewijzigd.

49. Wanneer is er sprake van een voordeeltoerekening?

Wanneer een benadeelde schade heeft geleden, maar ook een voordeel uit de situatie heeft gehaald dan moet dit voordeel bij de vaststelling van de schade in rekening worden gebracht (voordeeltoerekening / voordeelsverrekening). De schade wordt in dit geval direct beperkt. Fictieve of toekomstige immateriële voordelen mogen echter niet worden verrekend.

Niet alle voordelen komen in aanmerking voor verrekening: bespaarde kosten worden verrekend, maar uitkeringen uit vrijgevigheid niet. Ook uitkeringen van sociale verzekeringen worden verrekend, maar uitkeringen op grond van een sommenverzekering wordt in geval van overlijden niet verrekend.

50. Wat is het leerstuk van de eigen schuld?

De verantwoordelijkheid van het slachtoffer wordt naar voren gebracht in het leerstuk van eigen schuld. Een slachtoffer kan op drie manieren bijdragen aan zijn eigen schade (art. 6:101 BW):

  1. Door medeverantwoordelijkheid voor een ongeval;

  2. Door medeverantwoordelijkheid voor de omvang van de schade;

  3. Het slachtoffer heeft geen schadebeperkende maatregelen genomen.

51. Wat is de positie van derden die schade hebben geleden door verwonding of overlijden van het primaire slachtoffer?

De regel voor een vergoeding voor vermogensschade als gevolg van personenschade staat beschreven in art. 6:107-108 BW. Derden hebben hierbij geen recht op de vergoeding van affectieschade.

De gewonde persoon zelf heeft recht op een vergoeding van immateriële- en vermogensschade, denk bijvoorbeeld aan medische kosten. Een derde kan in dit verband schade vorderen op het gebied van kosten voor medicijnen en verpleging. Echter kan alleen datgene vergoed worden wat de benadeelde zelf ook vergoed had kunnen krijgen. De kosten die de derde op grond van art. 6:107 kan terugvorderen zijn verplaatste kosten.

Wanneer een werknemer door een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is letsel oploopt kan de werkgever het loon waar geen arbeid tegenoverstaat en de kosten voor re-integratie terugvorderen.

Art. 6:108 bepaald wanneer er een vordering tot schadevergoeding kan worden ingediend tegen degene die aansprakelijk is voor de dood van een andere persoon. Het gaat hierbij om gederfd levensonderhoud.

52. Wanneer kan een schadevergoeding worden gematigd?

De rechter kan ervoor kiezen de wettelijke verplichting tot schadevergoeding te matigen wanneer dit tot onaanvaardbare gevolgen voor de aansprakelijke leidt. In de praktijk blijkt dat er meer sprake is van een matigingsplicht. Wanneer aan de voorwaarden voor matiging is voldaan, moet de rechter matigen. De rechter dient dan wel met alle omstandigheden van het geval rekening te houden.

BulletPoints

  • In de vestigingsfase staat de vraag centraal of iemand aansprakelijk kan worden geacht.

  • In de omvangsfase gaat het om de vraag of er sprake is van een verplichting tot schadevergoeding (afd. 6.1.10 behalve art. 6:107-108 BW).

  • Twee beginselen liggen ten grondslag aan afd. 6.1.10: (1) schade moet volledig worden vergoed en (2) schade wordt vergoed door middel van geld.

  • Met zuivere vermogensschade wordt bedoeld dat de schade niet te herleiden valt tot personenschade of zaakschade.

  • Vermogensschade komt voor vergoeding in aanmerking wanneer er sprake is van: (1) redelijke kosten ter voorkomen of beperking van schade, (2) redelijke kosten om de schade en aansprakelijkheid vast te stellen, (3) redelijke kosten om voldoening buiten rechte te krijgen (incassokosten).

  • Immateriële schade wordt niet in alle gevallen vergoed, deze schade valt namelijk vaak niet met geld te compenseren.

  • Van persoonsaantasting is sprake wanneer er sprake is van psychisch letsel of ernstige inbreuk op een fundamenteel recht (bijvoorbeeld een inbreuk op privacy).

  • De rechter heeft een grote mate van vrijheid wanneer het gaat om het bepalen van de wijze van begroting. Hij mag de schadevergoeding vaststellen op een wijze die overeenkomt met de aard van de schade.

  • Art. 6:105 lid 1 BW stelt dat de rechter kan kiezen de begroting uit te stellen of de schade bij voorbaat te begroten wanneer de schade nog niet ingetreden is.

  • Wanneer een benadeelde schade heeft geleden, maar ook een voordeel uit de situatie heeft gehaald dan moet dit voordeel bij de vaststelling van de schade in rekening worden gebracht (voordeeltoerekening / voordeelsverrekening).

  • De verantwoordelijkheid van het slachtoffer wordt naar voren gebracht in het leerstuk van eigen schuld.

  • De regel voor een vergoeding voor vermogensschade als gevolg van personenschade staat beschreven in art. 6:107-108 BW.

  • De rechter kan ervoor kiezen de wettelijke verplichting tot schadevergoeding te matigen wanneer dit tot onaanvaardbare gevolgen voor de aansprakelijke leidt.

Join World Supporter
Join World Supporter
Log in or create your free account

Why create an account?

  • Your WorldSupporter account gives you access to all functionalities of the platform
  • Once you are logged in, you can:
    • Save pages to your favorites
    • Give feedback or share contributions
    • participate in discussions
    • share your own contributions through the 7 WorldSupporter tools
Follow the author: Vintage Supporter
Content categories
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Promotions
Image

Op zoek naar een uitdagende job die past bij je studie? Word studentmanager bij JoHo !

Werkzaamheden: o.a.

  • Het werven, aansturen en contact onderhouden met auteurs, studie-assistenten en het lokale studentennetwerk.
  • Het helpen bij samenstellen van de studiematerialen
  • PR & communicatie werkzaamheden

Interesse? Reageer of informeer