Westerheide/Van Wageningen - Arrest

Westerheide/Van Wageningen, HR 21 maart 2003, NJ 2003, 591

Casus

Vanaf 1 juni 1947 is de huurster van een woning aan de Valeriusstraat 69-hs te Amsterdam de moeder van Van Wageningen. De moeder van Van Wageningen is op 28 maart 1998 overleden. Van Wageningen heeft sinds 1947 met zijn moeder in het gehuurde gewoond en voerde met haar een duurzame gemeenschappelijke huishouding.  Na het overlijden van zijn moeder is Van Wageningen de huur gaan betalen van dit pand.  Westerheide heeft bij brief van 23 februari 1999 aan Van Wageningen laten weten dat zij over de woning wenste te beschikken teneinde deze aan één van de familieleden van de directeur van Westerheide in gebruik te kunnen geven. Echter heeft Van Wageningen bij brief van 11 maart 1999 aan Westerheide kenbaar gemaakt dat hij als huurder in de woning wilde blijven wonen.

Hoge Raad

De Rechtbank oordeelt dat uit het enkele feit dat Westerheide gedurende elf maanden de huurbetalingen zonder protest heeft aanvaard, volgt (nog) niet dat een huurovereenkomst tot stand is gekomen. Aan de omstandigheid dat Westerheide vervolgens nog gedurende de betrekkelijk korte periode vanaf 28 september 1998 tot 23 februari 199 zonder enig bericht de huurbetalingen aanvaardde, kan Van Wageningen niet zonder meer het vertrouwen ontlenen dat Westerheide hem als huurder aanvaard had. Onder de gegeven omstandigheden mocht Westerheide er redelijkerwijs niet van uitgaan dat Van Wageningen na het verstrijken van de termijn van zes maanden van art. 7A:1623i lid 2 naar een andere woning zou kijken. Hierdoor kon van haar verwacht worden dat zij Van Wageningen op de hoogte zou stellen van haar plannen met de woning en hem zou wijzen op de mogelijkheid die genoemd artikel hem bood om voortzetting van die huurovereenkomst te verzoeken.

Uit dit arrrest blijkt dat de termijn van zes maanden doorgaans een fataal termijn is.