Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.
Hoofdstuk 5. Consumentengedrag en Onzekerheid
Kansen, verwachte waarden en variabiliteit
Definitie: de kans is de waarschijnlijkheid dat een gegeven uitkomst zal voorkomen.
De interpretatie van de kans hangt af van de natuur van de onzekere gebeurtenis. Een objectieve interpretatie berust op de frequentie van het voorkomen van bepaalde gebeurtenissen. Een subjectieve interpretatie is de perceptie dat een uitkomst zal voorkomen. Deze kan gebaseerd zijn op de beoordeling of ervaring van een persoon, maar niet noodzakelijk op de frequentie van het voorkomen.
De verwachte waarde geassocieerd met een onzekere situatie is het gewogen gemiddelde van de payoffs of waarden geassocieerd met alle mogelijke uitkomsten. De verwachte waarde meet dus de centrummaat – de payoff of waarde die we over het algemeen, als gemiddeld, verwachten. De payoff is de waarde die geassocieerd is met een mogelijke uitkomst. Wanneer er twee mogelijke uitkomsten zijn, X1 en X2, en als de kans van elke uitkomst weergegeven is door P1 en P2, dan is de verwachte waarde mathematisch weergegeven door:
E(X) = P1X1 + P2X2
Wanneer er dus n mogelijke uitkomsten zijn is de formule dus weergegeven door
E(X) = P1X1 + P2X2 + … + PnXn
Definitie: De variabiliteit is de mate waarin de mogelijke uitkomsten van een onzekere situatie uiteenlopen.
Definitie: De deviatie is het verschil tussen de verwachte payoff en de werkelijke payoff.
Definitie: De standaarddeviatie is de vierkantswortel van het gemiddelde van de wortels van de deviaties van de payoffs die geassocieerd zijn met elke uitkomst van hun verwachte waarden.
Risico neutraal, afkerig en zoekend
We focussen we nu op de keuze van de consument en op de utiliteit die consumenten verkrijgen van het kiezen tussen risicovolle alternatieven. Om dit te simplificeren zullen we ervanuit gaan dat de utiliteit die de consument heeft afkomstig is van zijn inkomen. Nu meten we payoffs in termen van utiliteit in plaats van in valuta.
Definitie: de verwachte utiliteit (E(u)) is de som van de utiliteiten geassocieerd met alle mogelijke uitkomsten, gewogen door de kans dat elke uitkomst voor zal komen.
Mensen verschillen in hun bereidheid om risico’s te nemen, sommigen zijn risico avers, sommigen risico zoekend en sommigen risico neutraal. Een individu dat risicoavers is, verkiest een bepaald gegeven inkomen boven een risico inkomen met dezelfde verwachte waarde (Zo een persoon heeft een afnemende marginale utiliteit van inkomen). Een individu dat risico neutraal is, is indifferent tussen een bepaald inkomen en een onzeker inkomen met dezelfde verwachte waarde. En een individu dat risico zoekend is, prefereert een risico inkomen boven een bepaald vast inkomen met dezelfde verwachte waarde.
Definitie: Een risicopremie is het maximale bedrag geld dat een risicoavers persoon bereid is te betalen om risico te vermijden.
Bron Pyndyck & Rubinfeld (2009)
De risicopremie is de afstand tussen C en F. In de bovenstaande grafiek is de risicopremie $4000 omdat een bepaald vast inkomen van $16,000 (punt C) dezelfde verwachte utiliteit geeft als het onzekere inkomen dat een verwachte waarde van $20,000 heeft.
De mate van de risicoaversie van een individu is afhankelijk van de natuur van het risico en het inkomen van de persoon. Ceteris paribus, risicoaverse personen prefereren een kleinere variabiliteit van uitkomsten.
Deze risicoaversie kan ook in termen van indifferentiecurves worden weergegeven. Deze relateren de verwachte inkomen aan de variabiliteit van het inkomen, waarbij het laatstgenoemde is gemeten door middel van de standaarddeviatie. De onderstaande grafiek laat van deze indifferentiecurves zien.
Bron Pyndyck & Rubinfeld (2009)
De linker bovenstaande grafiek is van toepassing op een zeer risico avers individu: een toename in de individuele standaarddeviatie van het inkomen heeft een grote toename in het verwachte inkomen nodig, als de persoon even goed af blijft. De rechter bovenstaande grafiek is van toepassing op een persoon die slechts weinig risico avers is: een toename in de standaard deviatie van het inkomen heeft slechts een kleine toename in het verwachte inkomen nodig, als het individu even goed af blijft.
Risico verminderen
Definitie: diversificatie is het laten afnemen van risico door allocatie van middelen aan een verscheidenheid van activiteiten.
Een voorbeeld van diversificatie is het verkopen van zowel airconditioning als kachels in plaats van alle tijd besteden aan het verkopen van een van beiden. Risico kan worden geminimaliseerd door middel van diversificatie – door allocatie van je tijd zodat je twee of meer producten (die niet nauw aan elkaar gerelateerd zijn) in het zelfde tijdsbestek kan verkopen in plaats van maar één product. In dit voorbeeld zijn airconditioners en kachels negatief gecorreleerde variabelen – ze ‘bewegen’ in tegengestelde richting: wanneer de verkoop van het ene product slecht gaat, zal de verkoop van het andere product goed lopen. Het principe van diversificatie is algemeen principe: zolang je middelen kan alloceren in een verscheidenheid van activiteiten waarvan de uitkomsten niet nauw aan elkaar zijn gerelateerd, dan kan je enig risico elimineren.
Diversificatie is in het bijzonder belangrijk voor mensen die in de aandelenmarkt investeren. De prijs van een individueel aandeel kan stijgen/dalen met een groot bedrag op elke gegeven dag, maar sommige aandelen zullen stijgen terwijl anderen kelderen. Als een individu al zijn geld in slechts een aandeel investeert, loopt deze meer risico dan nodig. Risico kan worden gereduceerd door te investeren in pak hem beet tien tot twintig verschillende aandelen.
Definitie: Beleggingsfonds (mutual fond) is een organisatie die aandelen van individuele investeerders bundelt door een groot aantal verschillende aandelen of andere financiële activa te kopen.
Door veranderingen in economische condities kan het voorkomen dat de aandelenprijzen dezelfde kant op ‘bewegen’. Ze zijn in bepaalde mate positief aan elkaar gecorreleerd. Bijvoorbeeld door een economische crisis worden de winsten van veel bedrijven gereduceerd, waardoor een afname is in de markt al geheel.
Consumenten sluiten meestal een verzekering af bij bedrijven die zich gespecialiseerd hebben in die verzekeringen. Zij hebben de mogelijkheid om risico te vermijden door op grote schaal te opereren. Dit is de wet van de grote getallen welke ons vertelt dat al kan een gebeurtenis willekeurig en onvoorspelbaar zijn, de gemiddelde uitkomst van veel eenzelfde gebeurtenissen kan worden voorspeld.
We gaan ervanuit dat verzekeringen ‘actuarially fair’ zijn – karakteriseert een situatie waarin de verzekeringspremie is gelijk aan de verwachte uitbetaling. Door de administratieve kosten en het verkrijgen van winst is het voor dit soort verzekeringsbedrijven typisch om prijzen te vragen die boven de verwachte verliezen liggen.
Mensen maken vaak keuzen op basis van gelimiteerde informatie. Als meer informatie beschikbaar zou zijn zouden mensen betere keuzes kunnen maken en daarmee risico kunnen reduceren. Omdat informatie dus waarde heeft, zijn mensen er bereid voor te betalen.
Definitie: De waarde van complete informatie is het verschil tussen de verwachte waarde van een keuze wanneer er complete informatie is en de verwachte waarde wanneer de informatie incompleet is.
De vraag naar riskante activa
Definitie: Een activa (asset) is iets dat een geldstroom of dienstenstroom levert aan de eigenaar van de activa.
Een voorbeeld van een activa is een huis, deze leeft diensten aan zijn eigenaar. Als de eigenaar niet in zijn eigen huis wil wonen, kan hij het verhuren, dan levert het een geldstroom aan zijn eigenaar. Een geldstroom kan twee vormen aannemen. Ten eerste kan het de vorm van expliciete uitbetaling leveren, zoals bij het verhuren van een huis, waarbij de eigenaar de huur per maar betaald krijgt. Ten tweede kan de geldstroom naar de eigenaar impliciet zijn: het neemt de vorm van een toename/afname in de waarde/prijs van de activa aan. Een toename van de waarde is een kapitale winst en een afname is een kapitaal verlies. De winst/verlies wordt pas gerealiseerd bij de verkoop van de activa omdat pas dan geld ontvangen wordt.
Definitie: een riskante activa is een activa dat een onzekere geld- of dienstenstroom aan de eigenaar van de activa levert. (Bijv. Appartement)
Definitie: Een risicoloze (risicovrije) activa is een activa dat een geld- of dienstenstroom aan de eigenaar van de activa levert die vrij zeker bekend is. (Bijv. Treasury Bills: kortlopende obligaties in U.S)
Definitie: Het rendement op een activa is de totale geldstroom (inclusief kapitaalverlies/-winst) van een activa als een fractie van de prijs van de activa.
Definitie: Het reële rendement op een activa is in zijn simpele (of nominale) rendement minder dan het inflatiepercentage.
Definitie: Het verwachte rendement op een activa is de verwachte waarde van het rendement, d.w.z. het rendement dat gemiddeld verkregen wordt.
Definitie: Het werkelijke rendement op een activa zal het ene jaar hoger zijn dan het verwachte rendement en het andere jaar lager, maar over de jaren heen zal het werkelijke rendement gelijk zijn aan het verwachte rendement.
We noteren een risicovrij rendement (bijvoorbeeld op een ‘Treasury Bill’) als Rf. Omdat het rendement risicovrij is, is zijn het verwachte en werkelijke rendement aan elkaar gelijk. Het verwachte rendement van het investeren in een risicovolle activa (bijvoorbeeld in een aandelenmarkt) noteren we als Rm en hiervan het werkelijke rendement is ‘rm’. De risicovolle activa zal een hoger verwacht rendement hebben dan de risicovrije activa: Rm > Rf. We zetten ‘b’ gelijk aan de fractie van de besparingen die in de aandelenmarkt is geplaatst en (1 – b) is de fractie die gebruikt is om Treasury Bills te kopen. Het verwachte rendement op de totale portfolio, Rp, is een gewogen gemiddelde van het verwachte rendement op de twee activa.
Rp = b Rm + (1 – b) Rf
De standaard deviatie van de risicovolle aandelenmarkt investering is genoteerd als . Door middel van algebra kan worden bewezen dat de standaarddeviatie van de portfolio gelijk is aan de fractie van de portfolio die geïnvesteerd is in de risicovolle activa vermenigvuldigd met de standaarddeviatie van die activa.
De trade-off voor het verwachte rendement op de portfolio kan worden omgeschreven. Vervolgens verwerken we meteen de bovenstaande formule erin. De formule vertelt ons dat het verwachte rendement op de portfolio Rp toeneemt wanneer de standaard deviatie van de portfolio toeneemt. De richtingscoëfficiënt van de budgetlijn, noemen we de prijs van risico. Het vertelt ons hoeveel extra risico een investeerder zich op de hals moet halen om een hoger verwacht rendement te kunnen genieten. Deze formule is ook hieronder grafisch weergegeven.
Rp = Rf + b (Rm – Rf)
Bron: Pyndyck & Rubinfeld (2009)
Elke curve beschrijf de combinaties van risico en rendement die de investeerder even tevreden houden. De curves zijn naar boven hellend omdat risico ongewenst is: een groter risico, een groter verwacht rendement. U3 zorgt voor de meeste tevredenheid t.o.v. U2 en U1. Maar U3 is niet mogelijk omdat deze de budgetlijn niet raakt. Hij kiest voor het raakpunt tussen de budgetlijn en U2, waarbij het verwachte rendement R* is. Des te steiler de U-lijn is, des te risicoaverser het individu is. Als een investeerder een enorm laag niveau van risico afkerigheid heeft kan ze ervoor kiezen om aandelen op marge te kopen: dat betekent dat ze geld leent (van de bank) om meer te investeren dan dat ze eigenlijk bezit in de aandelenmarkt. Aandelen op marge kopen is een vorm van hefboomkracht: de investeerder vergroot haar verwachte rendement boven dat voor de gehele aandelenmarkt, maar tegen een vergroot risico.
Gedragseconomie
Definitie: Het referentiepunt is het punt vanuit waar een individu consumptiebeslissingen maakt. (Deze ontstaan door ervaringen, het verleden en verwachtingen)
Definitie: Het ‘endowment effect’ is het feit dan individuen een item overwaarderen wanneer ze het in eigen bezit hebben vergeleken met wanneer ze het niet bezitten, dit is een bekend voorbeeld van een referentiepunt. Het is het verschil tussen de prijs dat een persoon bereid is te betalen en de prijs die een persoon bereid is om voor te verkopen.
Definitie: Verlies-aversie is de tendens voor individuen om het vermijden van verliezen te prefereren boven het verkrijgen van winst.
Definitie: Verankering is de tendens om hevig te vertrouwen op een voornaam (gesuggereerde en misschien wel ongerelateerd) deeltje informatie wanneer je een beslissing maakt.
Een belangrijk deel van besluitvorming wanneer er sprake is van onzekerheid is de berekening van de verwachte utiliteit, welke twee delen informatie vereist: de utiliteitswaarde voor elke uitkomst (van de utiliteitsfunctie) en de kans van elke uitkomst. Mensen zijn geneigd om de kans dat bepaalde gebeurtenissen zullen voorkomen te overschatten wanneer slechts relatief weinig recente informatie erover hebben (de wet van de kleine getallen). Een voorbeeld is dat een individu het aantal mensen dat een loterij wint of doodgaat in een vliegtuigongeluk overschat.
Hoofdstuk 16. Efficiëntie & Evenwicht
Analyse van algemene evenwichtsmodellen
Definitie: Partiële evenwichtsanalyse: bepaling van evenwichtsprijzen en –kwantiteiten in een markt die onafhankelijk is van de effecten in andere markten.
Definitie: Algemene evenwichtsanalyse: gelijktijdige bepaling van de prijzen en kwantiteiten in alle relevante markten, waarbij rekening wordt gehouden met feedbackeffecten.
Definitie: Feedbackeffect is een aanpassing van de prijs of productievolume op een markt in reactie op een verandering op een andere markt.
Tot nu toe hebben we gekeken naar marktgedrag dat voornamelijk gebaseerd is op een partiële evenwichtsanalyse. In praktijk is een complete algemene evenwichtsanalyse niet haalbaar. Daarom zullen we in het vervolg ons focussen op twee of drie markten die nauw aan elkaar gerelateerd zijn.
De wisselwerking tussen twee markten van goederen die substituten zijn (of complementen) bepaalt de waarden van het nieuwe prijs/aanbod evenwicht. Om de nieuwe evenwichtswaarden te berekenen moeten vier vergelijkingen met vier onbekenden worden opgelost, namelijk het aanbod van goed A, de vraag naar goed A, het aanbod van goed B en de vraag naar goed B.
Wanneer goederen complementen van elkaar, zal een partiële evenwichtsanalyse de impact van een belasting overdrijven. De algemene evenwichtsanalyse laat in dat geval zien dat het effect van de belasting kleiner is. Wanneer de goederen substituten van elkaar zijn, zal een partiële evenwichtsanalyse de impact van een belasting onderschatten. De algemene evenwichtsanalyse laat dan zien dat het effect van de belasting groter is.
Efficiëntie in de ruilhandel
Zoals we eerder hebben gezien is een competitieve markt efficiënt omdat het consumenten en producenten surplus maximaliseert.
Definitie: Een handelseconomie is een markt waarin twee of meer consumenten onderling twee goederen verhandelen.
Definitie: efficiënte (of Pareto-efficiënte) allocatie is allocatie van goederen waarbij niemand beter af kan zijn zonder dan iemand anders slechter af is.
De voordelen van ruilhandel zijn afhankelijk van de verhouding waarin de goederen zijn verdeeld (in de uitgangssituatie) en van de verschillende voorkeuren (gemeten in de marginale ruilvoet, MRS). Een allocatie van goederen is alleen efficiënt wanneer de goederen zo gedistribueerd zijn dat de marginale ruilvoet (marginal rate of substitution, MRS) tussen elk paar goederen hetzelfde is voor alle consumenten.
Men kan de verdeling van goederen grafisch weergeven in een zogenaamde Edgeworth box. Het is een diagram die alle mogelijke allocaties weergeeft van ofwel twee goederen tussen twee mensen, ofwel twee inputs tussen twee productie processen.
Ruilhandel in een Edgeworth Box
Bron: Pindyck & Rubinfeld (2009)
Elk punt in de Edgeworth Box representeert gelijktijdig James en Karens markt ‘market baskets’ van eten en kleding. Op punt A, bijvoorbeeld, heeft James 7 units eten en 1 unit kleding en Karen heeft 3 units eten en 5 units kleding. Een ruil van A naar B maakt Karen en James allebei beter af. Maar de vraag is of punt B een efficiënte allocatie is. Het antwoord hangt af van de marginale ruilvoeten op punt B van James en Karen, deze hangt op zijn beurt weer af van de vorm van hun indifferentiecurves. De onderstaande figuur laat verscheidene indifferentiecurves voor James en Karen zien. Punt B is geen efficiënt punt omdat de indifferentiecurves en elkaar snijden. Dit betekent dat de MRS van James en Karen niet efficiënt zijn. Ook al maakt handel van een inefficiënte allocatie beide personen beter af, de nieuwe allocatie is niet perse efficiënt. Op punt C zijn de MRS van beide personen identiek, omdat op punt C de indifferentiecurves elkaar raken. Als de indifferentiecurves elkaar raken kan een persoon niet meer beter af zijn zonder de andere persoon slechter af te maken. Punt C is niet de enige efficiënte allocatie: punt D is ook efficiënt. Het grijs gemarkeerde gebied laat alle wederzijds voordelige transacties zien.
Efficiënte Ruilhandel
Bron: Pindyck & Rubinfeld (2009)
Om alle mogelijke efficiente allocaties van kleding en eten tussen James en Karen te vinden, kijken we naar alle raakpunten tussen hun indifferentiecurves.
Definitie: De contractcurve is een curve die alle efficiënte allocaties weergeeft van goederen tussen twee consumenten of twee inputs tussen twee productiefuncties.
De onderstaande grafiek is de contract curve. De allocaties zijn in deze curve efficiënt omdat er geen enkele mogelijkheid is om de goederen te her-alloceren om iemand beter af te maken zonder dat een ander slechter af wordt. De punten E, F, en G zijn Pareto-efficiënt.
De Contractcurve: Bron: Pindyck & Rubinfeld (2009)
In een competitieve markt bepalen de prijzen van de twee goederen de mate van ruilhandel tussen consumenten. Alle aanbieders en vragers zijn dus prijsvolgers. Als punt A de initiële allocatie van de goederen is en de prijslijn PP’ representeert de ratio van de prijzen, dan zal de competitieve markt leiden tot een evenwicht op punt C, het raakpunt van beide indifferentiecurves. Als resultaat hiervan is de competitieve markt efficiënt.
Competitief evenwicht
Bron: Pindyck & Rubinfeld (2009)
Definitie: Vraagoverschot ontstaat wanneer de gevraagde hoeveelheid groter is dan de aangeboden hoeveelheid
Definitie: Aanbodoverschot ontstaat wanneer de aangeboden hoeveelheid groter is dan de gevraagde hoeveelheid.
Wanneer in een economie slechts twee mensen betrokken zijn, bepaalt de onderhandeling de uitkomst. Wanneer in een economie veel mensen betrokken zijn, worden de prijzen van goederen bepaald door de gecombineerde keuzes van vragers en aanbieders van een goed.
Adam Smith’s beroemde invisible hand vertelt ons dat de economie automatisch middelen efficiënt zal alloceren zonder regelgevend toezicht. Het zijn de onafhankelijke acties van consumenten en producenten, welke prijzen als gegeven beschouwen, die de markt laten functioneren op een economisch efficiënte manier.
Definitie: Welvaartseconomieën zijn normatieve evaluaties van markten en economische beleid.
Als iedereen handelt in een competitieve markt, alle wederzijds voordelige ruilhandel zal worden uitgevoerd en alle resulterende evenwichten allocaties van de middelen zullen economische efficiënt zijn.
De notatie MRSFC betekent de MRS van eten voor kleren. Dan zijn PC en PF de twee prijzen van kleren en eten: .
Economische efficiëntie en rechtvaardigheid
Definitie: de utility possibilities frontier is een curve die alle efficiënte allocaties zien van de middelen gemeten in termen van utiliteitsniveau’s van twee individuen.
In de onderstaande grafiek corresponderen de punten E, F en G met de punten in de contract curve. De punten zijn efficiënt. Punt H is inefficiënt omdat elke ruilhandel binnen het grijs gearceerde gebied één of beide individuen beter af maakt. Punt Oj en Ok zijn extremen waarin James en Karen geen goederen hebben en daarmee geen utiliteit. In L zouden beiden beter af zijn, maar dit punt is niet haalbaar door een tekort aan producten om dat niveau van utiliteit te genereren. Een inefficiente allocatie van middelen kan rechtvaardiger zijn dan een andere efficiënte allocatie.
De utility possibilities frontier
Bron: Pindyck & Rubinfeld (2009)
Definitie: De sociale welvaartsfunctie is een maatstaf die het welzijn van de gemeenschap als een geheel beschrijft in termen van de utiliteiten van individuele leden.
Welk punt op de curve geeft nu de meest rechtvaardige verdeling weer? Dat hangt af van welke theorie van rechtvaardigheid men aanhangt. Er zijn er vele verschillende lopend van totale gelijkheid naar totale vrijheid.
Egalitair: alle leden van de gemeenschap ontvangen gelijke hoeveelheden goederen
Rawlsian: maximaliseert de meest rechtvaardige allocatie de utiliteit van de minst welvarende persoon in de gemeenschap. Het perspectief van Rawls kan (maar is niet noodzakelijk) egalitair zijn – een gelijke allocatie van goederen tussen alle personen van een gemeenschap.
Utilitarian: weegt iedereens utiliteit even zwaar en maximaliseert derhalve de totale utiliteit van alle leden van de gemeenschap.
Market-oriented: de marktuitkomst is de meest rechtvaardige uitkomst.
Omdat efficiënte evenwichtssituaties niet noodzakelijkerwijs ook rechtvaardig zijn, zal een regering goederen herverdelen van de rijken naar de armen (uitkeringen betalen uit belastingopbrengst). Ook publieke voorzieningen die geen individu zou kunnen of willen betalen worden door de regering verzorgt.
De tweede theorie van welvaartseconomie vertelt ons dat herverdeling niet moet conflicteren met economische efficiëntie. Als individuele preferenties convex zijn, dan is elke efficiënte allocatie (elk punt op de contract curve) een competitief evenwicht voor enkele initiële allocatie van goederen.
Productie efficiëntie
Wanneer de prijs van een input toeneemt, de individuen die deze input aanbieden verkrijgen meer inkomen en consumeren meer van een van de twee goederen.
Definitie: Technische efficiëntie is de conditie waaronder bedrijven inputs combineren om een gegeven output zo goedkoop mogelijk te produceren.
Dit betekent dat de output van een goed niet toe kan nemen zonder dat de output van een ander goed afneemt.
Als producten van bijvoorbeeld eten en kleding productiekosten minimaliseren, dan zullen ze combinaties van arbeid en kapitaal op die manier gebruiken dat de ratio van de marginale producten van de twee inputs gelijk is aan de ratio van de inputprijzen:
MPL / MPK = w / r
Uit eerdere hoofdstukken is bekend dat de marginale producten van de twee inputs gelijk is aan de marginal rate of technical substitution van arbeid voor kapitaal: MRTSLK.
MRTSLK = w / r
De MRTS is de helling van de isoquant. Hierdoor kan een competitief evenwicht alleen voorkomen in de inputmarkt wanneer elke producent gebruikt maakt van arbeid en kapitaal op die manier dat de hellingen van de isoquants gelijk zij aan elkaar en aan de ratio van de twee prijzen van de twee inputs. Als resultaat hiervan is het competitief evenwicht efficiënt in productie.
Definitie: De production possibilities frontier laat de verschillende combinaties van twee goederen zien die geproduceerd kunnen worden met vaste hoeveelheden inputs.
Elk punt op zowel de contractcurve als production possibilities frontier beschrijven een efficiënt geproduceerd niveau van de twee goederen.
Een voorbeeld van een production possibilities frontier.
Bron: Pindyck & Rubinfeld (2009)
Definitie: De marginal rate of transformation (MRT) is de hoeveelheid van een goed dat moet worden opgegeven om een extra unit van het andere, tweede, goed te maken. De MRT is ook de helling van de frontier op elk punt.
De helling van de production possibilities frontier bepaalt de ratio van de kosten van het produceren van het ene goed (MCA) relatief tot de marginale kosten van het produceren van het andere goed (MCB).
In een efficiënte economie moeten goederen geproduceerd worden in combinaties die voldoen aan de bereidwilligheid van mensen om er voor te betalen. De MRS meet die bereidwilligheid om te betalen voor een extra unit van een goed door minder te consumeren van het andere goed.
Efficiënte competitieve markten
De condities die vereist zijn voor economische efficiëntie in exchange, input en output markten:
Efficiëntie in exchange: alle allocaties moeten op de contractcurve liggen zo dat elke consument zijn MRSAB (van goed A voor B) hetzelfde is:
Efficiëntie in het gebruik van inputs in productie: elke producers MRTSAB is ge lijk in de productie van beide goederen:
Efficiëntie in de outputmarkt: de gekozen mix van output moet zo zijn dat de MRS gelijk is aan de MRT voor alle consumenten:
De efficiënte uitkomst op een competitieve markt ontstaat doordat winstmaximaliserende producenten hun output verhogen tot het punt waar marginale kosten gelijk zijn aan de prijzen: PA = MCA en PB = MCB. Als resultaat ervan is MRTAB = MCA / MCB = PA / PB. Maar consumenten maximaliseren hun tevredenheid in de competitieve markt wanneer PA / PB = MRSAB voor alle consumenten. Daarom is MRSAB = MRTAB.
16.7 Marktimperfecties
Competitieve markten zijn imperfect door vier basisredenen:
Marktmacht: Stel dat een producent monopoliemacht heeft: dan zal hij zijn out put zo kiezen dat zijn marginale opbrengst (in plaats van de prijs) gelijk is aan de marginale kosten en minder output verkopen voor een prijs hoger dan hij zou eisen in een competitieve markt.
Incomplete informatie: Als consumenten niet de benodigde accurate informatie over de marktprijzen of productkwaliteit heeft, zal het marktsysteem niet effici ënt opereren.
Externaliteiten: Een externaliteit is aanwezig wanneer de consumptie- of pro ductieactiviteit een indirect effect op andere consumptie of productieactiviteiten en dat effect niet direct gereflecteerd is in de marktprijzen.
Publieke goederen: Een publiek goed is een niet-exclusief, niet-rivaal goed dat goedkoop beschikbaar kan worden gemaakt, maar wanneer het eenmaal be schikbaar is, is het moeilijk om anderen ervan te weerhouden het te consume ren.
Hoofdstuk 12. Oligopolisten
Oligopolie
Oligopolie is een gangbare markstructuur. In oligopolistische markten, kunnen de producten wel of niet gedifferentieerd zijn. Wat er toe doet is dat slechts een paar bedrijven het grootste deel van de totale producten voor hun rekening nemen. In sommige oligopolistische markten verkrijgen sommige of alle bedrijven grote winsten op lange termijn doordat barrières het moeilijk of onmogelijk maken voor nieuwe bedrijven om de markt te betreden. Deze barrières kunnen natuurlijk – behorend tot deze marktstructuur – of strategisch zijn.
Wanneer een markt in evenwicht is, halen de bedrijven het beste uit zichzelf en is er geen reden om hun output of prijs te veranderen.
Definitie: Nash evenwicht is de set van strategieën of acties waarin elk bedrijf het beste uit zichzelf haalt gegeven de acties van de concurrenten.
Definitie: Duopolie is een markt waarop twee bedrijven met elkaar concurreren.
In het Cournot model bepaald elk bedrijf zelf de geproduceerde hoeveelheid, en de twee bedrijven maken die beslissing op hetzelfde moment. Bij het maken van deze beslissing neemt het bedrijf het gedrag de concurrent mee. De marktprijs hangt af van de totale output van beide bedrijven.
Definitie: Het Cournot model is een oligopolistisch model waarin bedrijven een homogeen goed produceren. Elk bedrijf beschouwt de output van zijn concurrent als gegeven en alle bedrijven beslissen tegelijkertijd hoeveel ze produceren.
Uitleg bij de grafiek die de outputbeslissing van bedrijf 1 weergeeft:
De winst maximaliserende output van bedrijf 1 is afhankelijk van de verwachte output van bedrijf 2. Als bedrijf 1 denkt dat bedrijf 2 niets zal produceren, dan is zijn vraagcurve, gelabeld als D1(0), de marktvraagcurve. De corresponderende marginale opbrengstencurve, gelabeld als MR1(0), snijdt de marginale kostencurve MC1 op een output van 50 eenheden. Als bedrijf 1 denkt dat bedrijf 2 50 eenheden zal produceren, dan is zijn vraagcurve, D1(50), naar links geschoven door deze hoeveelheid. De winstmaximalisatie impliceert nu een output van 25 eenheden, etc.
Grafiek: Outputbeslissing van bedrijf 1.
Bron: Pindyck & Rubinfeld (2009)
Definitie: De reactiecurve geeft de relatie weer tussen de gemaximaliseerde output van een bedrijf en de hoeveelheid die het bedrijf verwacht dat zijn concurrent gaat produceren.
Definitie: Cournot evenwicht is het evenwicht in het Cournot model waarin elk bedrijf correct assumeert hoeveel zijn concurrend zal produceren en bepaalt zijn eigen productieniveau dienovereenkomstig.
Het Cournot evenwicht en de reactiecurves van twee bedrijven.
Bron: Pindyck & Rubinfeld (2009)
Het Cournot evenwicht wordt gevonden bij de intersectie van de twee reactiecurves. Merk hierbij op dit Cournot evenwicht een voorbeeld is van een Nash evenwicht (en wordt daarom soms ook een Cournot-Nash evenwicht genoemd).
Definitie: Het Stackelberg model is een oligopolistisch model waarin het een bedrijf zijn output bepaalt voordat andere bedrijven dat doen.
Vaak heeft het bedrijf dat zijn output als eerste bepaalt een voordeel, omdat het een fait accompli creëert: het maakt niet uit wat je concurrent doet, jouw output is groot. Om winst te maximaliseren moet de concurrent jouw grote output als gegeven beschouwen en een laag output voor zichzelf creëren. Als de concurrent ook een grote output zou produceren, zou de prijs naar beneden worden gedreven waardoor beide bedrijven slechter af zijn.
Prijscompetitie
Definitie: Het Bertrand model is een oligopolistisch model waarin bedrijven een homogeen goed produceren, elk bedrijf de prijs van zijn concurrenten als gegeven beschouwd en alle bedrijven tegelijkertijd besluiten welke prijs ze vragen.
Er zijn een aantal tekortkomingen aan het Bertrand model. Ten eerste wanneer bedrijven een homogeen goed produceren is het natuurlijker om te concurreren door de kwantiteiten te bepalen in plaats van prijsbepaling. Ten tweede, stel dat bedrijven prijzen stellen en kiezen voor dezelfde prijs, welk aandeel van de totale verkopen gaat naar wie? In het Bertrand model is geassumeerd dat verkopen gelijk verdeeld zouden zijn tussen de bedrijven, maar er is geen reden waarom dat het geval zou zijn.
In de grafiek van Nash evenwicht in een prijs competitieve markt zijn er twee bedrijven die een gedifferentieerd product verkopen. De vraag van elk bedrijf hangt af van zowel hun prijs en de prijs van de concurrent. Beide bedrijven kiezen de prijzen op hetzelfde moment en beschouwen de prijs van de concurrent als gegeven. De reactiecurve van bedrijf 1 geeft zijn winst maximaliserende prijs als een functie van de prijs die bedrijf 2 heeft bepaalt. En vice versa. Het Nash evenwicht is de intersectie van de twee reactiecurven. Ook het collusieve evenwicht is gegeven: de prijs die gehanteerd wordt wanneer de bedrijven samenwerken en samen hun prijzen kiezen.
Nash evenwicht in een prijs competitieve markt
Bron: Pindyck & Rubinfeld (2009)
Samenwerken en concurreren
Het Nash evenwicht is een non-coöperatief evenwicht: elk bedrijf maakt de beslissingen die de hoogst mogelijke winst gegeven, gegeven de acties van de concurrent. Door samen te werken is het voor alle bedrijven mogelijk meer winst te maken. In onze maatschappij is het voor bedrijven echter niet toegestaan zo samen te werken, aangezien hun hogere winsten worden betaald door de afnemers met aanzienlijke maatschappelijke kosten.
Definitie: Een non-coöperatief spel is een spel waarin de onderhandeling en handhaving van bindende contracten niet mogelijk zijn.
Definitie: Een payoff matrix is een tabel die de winsten (of payoff) voor elk bedrijf laat zien gegeven zijn beslissing en de beslissing van de concurrent.
Daarnaast is er een tweede reden, waarom bedrijven deze extra winst aan zich voorbij laten gaan en die wordt verklaard door de speltheorie: de concurrenten zijn gevangen in een soort prisoners' dilemma.
Definitie: Prisoners’ dilemma is een theoretisch voorbeeld waarin twee gevangenen apart moeten beslissen of ze de misdaad bekennen; als gevangene bekent zal hij een lichtere straf krijgen en zijn handlanger een hogere, maar als beiden ontkennen zullen de straffen lichter zijn dan wanneer beiden bekennen.
Oligpolistische bedrijven bevinden zich vaak in een prisoners’ dilemma. Ze moeten besluiten wanneer ze agressief concurreren en wanneer ze coöpereren.
Implicaties van het prisioners’ dilemma voor oligopolistische prijsbepaling
Oligipolistische bedrijven hebben behoefte aan prijsstabiliteit. Dit is een reden dat prijsstarheid een kenmerk is voor een oligopolie. Prijsstarheid is de basis van het geknikte vraagcurve model: een oligopolistisch model in waarin een bedrijf een genikte vraagcurve heeft op het punt de op dat moment gehandhaafde prijs: bij hogere prijzen is de vraag zeer elastisch, waar lagere prijzen gevraagd worden is het inelastisch. De reden hiervoor is dat het bedrijf dat als hij zijn prijs boven P* handhaaft bang is dat andere bedrijven zich daar niet aan zullen aanpassen en dat daardoor het bedrijf een deel van zijn afzetmarkt verliest.
Definitie: Prijsstarheid is een kenmerk van oligopolistische markten waarbij bedrijven onwillig zijn om de prijzen te veranderen ook al veranderen de kosten en de vraag.
Het gekinkte vraagcurve model
Bron: Pindyck & Rubinfeld (2009)
Bij overeenkomen van een gemeenschappelijke prijs voor bedrijven (zonder met elkaar te praten) is moeilijk om te bepalen wat te prijs moet zijn. Dit wordt extra moeilijk wanneer kost- en vraagcondities steeds veranderen.
Definitie: Prijs signalering is een vorm van impliciete samenwerking waarin een bedrijf aankondigt dat het zijn prijs gaat verhogen en waarbij het dan hoopt dat de andere bedrijven volgen.
Soms ontstaat er een patroon waarbij één bedrijf de prijsverandering over het algemeen aankondigt en de andere bedrijven volgen. Dit patroon wordt prijsleiderschap genoemd.
In sommige oligopolistische markten heeft één bedrijf een groot aandeel van de totale verkopen terwijl een groep van kleinere bedrijven de rest van de markt voorzien. Het bedrijf met het grote marktaandeel gedraagt zich dan als een dominant bedrijf door een prijs te zetten die zijn eigen winsten maximaliseert.
Prijsbepaling door een dominant bedrijf
Bron: Pindyck & Rubinfeld (2009)
In de figuur hier boven zie je dat het dominante bedrijf de prijs bepaalt en de andere bedrijven verkopen voor die prijs een zelf bepaalde hoeveelheid. De vraagcurve van het dominante bedrijf, DD, is het verschil tussen de marktvraag D en het aanbod van de kleinere bedrijven. Het dominante bedrijf produceert de hoeveelheid QD op het punt waar zijn marginale opbrengsten MRD gelijk is aan zijn marginale kosten MCD. De corresponderende prijs is P*. Bij deze prijs verkopen de kleine bedrijven QF. Totale verkopen zijn gelijk aan QT.
Kartelvorming
Producenten in een kartel accepteren expliciet om te coöpereren in het gezamenlijk bepalen van prijzen en output. Het is niet noodzakelijk dat alle bedrijven in een industrie zich voegen bij een kartel, maar als genoeg producenten de kartelovereenkomst aanhangen, en de marktvraag is toereikend inelastisch, dan kan het kartel de prijzen boven het competitief niveau drijven.
Er zijn twee condities waaraan een kartel moet voldoen, wil het succes hebben. Ten eerste moet er een stabiele kartelorganisatie worden gevormd. De leden van deze kartelorganisatie moeten het eens worden over het prijs- en productieniveau en dan zich ook aan de overeenkomst houden. De tweede conditie is de potentie om monopoliemacht te verkrijgen: als de potentiele winsten van coöpereren groot zijn, dan zullen kartelleden meer geprikkeld worden om hun organisatorische problemen op te lossen.
Hoofdstuk 13. Speltheorie
Strategische beslissingen in spellen
Een spel is een situatie waarin de deelnemers strategische beslissingen maken. Deze strategische beslissingen resulteren in payoffs voor de deelnemers: uitkomsten die beloningen of voordelen genereren – de waarde die geassocieerd is met een mogelijke uitkomst. De belangrijkste doelstelling van speltheorie is om de optimale strategie voor elke speler te bepalen. Een strategie is een regel of een plan van aanpak voor het spelen van het spel. De optimale strategie voor een speler is de strategie die zijn verwachte payoff maximaliseert. De economische spellen die bedrijven spelen kunnen coöperatief of niet-coöperatief zijn. Het verschil tussen coöperatieve en niet-coöperatieve spellen ligt in de contractmogelijkheden. De kern van strategische besluitvorming ligt in het begrijpen van het standpunt van je opponent en het daaruit afleiden van de verwachte responses op jouw actie.
Definitie: coöperatieve spellen zijn spellen waarin alle participanten kunnen onderhandelen over bindende contracten die hen in staat stellen om gezamenlijke strategieën te plannen.
Definitie: niet-coöperatieve spellen zijn spellen waarin onderhandeling en handhaving van bindende contracten niet mogelijk zijn.
Strategieën die dominant zijn
Een dominante strategie is een strategie die optimaal is, waarbij het niet uitmaakt wat de opponent doet. Het evenwicht in een dominante strategie is de uitkomst van een spel waarin elk bedrijf het beste doet wat hij kan, zonder daarbij rekening te houden met wat zijn concurrenten doen.
De payoffs van de deelnemers worden vaak weergegeven in de payoff matrix. Dit is een matrix die de beloningen van de deelnemers weergeeft, gegeven de strategieën van de deelnemers. Bij een spel met twee deelnemers waarbij elke deelnemer twee alternatieve strategieën, L en R, kan kiezen ziet de payoff matrix er als volgt uit:
p: L
p: R
n: L
A,B
C,D
n: R
E,F
G,H
Hierbij zijn A, C, E en G de beloningen voor deelnemer p en B, D, F en H de beloningen voor deelnemer n. Wanneer deelnemer n voor L kiest en p voor R, zal n beloond worden met C en p met D. Wanneer beide deelnemers kiezen voor R zal n beloond worden met G en p met H.
Nash Evenwicht
In dominante strategieën gaan we uit van het principe: “Ik doe het beste wat ik kan, ongeacht van wat jij doet. Jij doet het beste wat je kan, ongeacht van wat ik doe.” In het Nash evenwicht gaan we uit van het principe: “Ik doe het beste wat ik kan, gegeven wat jij doet. Jij doet het beste wat je kan, gegeven wat ik doe.” Een evenwicht van een dominante strategie is een speciaal geval van een Nash evenwicht. Wanneer we de volgende payoffmatrix nemen, kunnen we twee Nash-evenwichten ontdekken.
p: L
p: R
n: L
-2,-2
5,5
n: R
5,5
-2,-2
Dit zijn (L,R) (n kiest L, p kiest R) en (R,L). Wanneer een van deze twee situaties zich voordoet, zal geen van beide deelnemers van strategie willen veranderen omdat daarom de beloningen hoe dan ook zullen afnemen. Het feit dat twee deelnemers niet mogen samenwerken, betekent niet dat ze geen Nash evenwicht kunnen bereiken.
Strandlocatiespel
Bron: Pindyck & Rubinfeld (2009)
In het strandlocatiespel willen jij (Y) en je concurrent (C) frisdrank (het is een homogeen goed) verkopen op het strand. De strandgangers zijn evenredig gedistribueerd over het strand. Ze gaan altijd naar de dichtstbijzijnde verkoper. Het gevolg is dat jij en je concurrent naast elkaar op het midden van het strand zullen gaan staan verkopen. Dit is het enige Nash evenwicht in dit strandlocatiespel.
We zijn nu steeds uitgegaan van rationeel gedrag. Maar wat als een van de deelnemers irrationeel gedrag vertoont? Dit zou andere deelnemers veel winst kunnen kosten, omdat zij het rationele gedrag van de andere deelnemers meenemen in hun eigen strategie. Om rekening te houden met irrationeel gedrag van andere deelnemers kan de maximin strategie worden toegepast. Een maximin strategie is een strategie die de minimum winst die behaalt kan worden maximaliseert.
Een pure strategie is een strategie waarin een deelnemer een specifieke keuze maakt of actie neemt. Een gemixte strategie is een strategie waarin deelnemers willekeurige keuzes maken tussen twee of meer mogelijke acties, gebaseerd op sets van gekozen kansen.
Herhaalde spellen
In realiteit spelen bedrijven herhaalde spellen: acties worden genomen en payoffs worden steeds opnieuw ontvangen. Wanneer een spel maar 1 keer wordt gespeeld op een duopolistische markt met prijszetters, kan een te hoge prijs schadelijk zijn wanneer de andere deelnemer een veel groter marktaandeel bemachtigd. Wanneer dit spel vaker wordt gespeeld, is er later nog de mogelijkheid om je prijs aan te passen aan de andere deelnemer. Een voorbeeld van een strategie voor herhaalde spellen is de ‘tit-for-tat strategie’: een herhaald spel strategie waarin een deelnemer reageert op een opponent zijn vorige spel, coöperatie met coöperatieve opponenten en represailles tegen niet-coöperatieve opponenten.
Bij herhaalde spellen kun je onderscheid maken tussen oneindig veel spellen en een eindig aantal spellen. In het geval van oneindig veel spellen is coöperatief gedrag (dat wil zeggen het stellen van een hoge prijs) de rationele reactie voor een tit-for-tat strategie omdat de verwachte winst van samenwerken (beide hoge prijs, tot in de oneindigheid) groter is dan de verwachte winst van een tijdelijk lagere prijs en een groter marktaandeel. Wanneer je er vanuit gaat dat de andere deelnemer tit-for-tat speelt, zou je de laatste speelronde je prijs verlagen om je beloning te vergroten. Dit weet de andere deelnemer ook, die vervolgens ook de prijs verlaagt in de laatste ronde. Nu zou je in de een na laatste ronde je prijs al moeten verlagen, om extra marktaandeel en beloning (winst) te bewerkstelligen. Ook dit weet de andere deelnemer. Dit gaat door tot de eerste ronde. De rationele uitkomst is een lage prijs voor beide deelnemers in alle rondes.
In realiteit kunnen we niet oneindig het spel spelen. Maar toch kan tit-for-tat soms werken en kan coöperatie ontstaan. De eerste reden hiervoor is dat managers niet weten hoe lang ze zullen concurreren met hun rivalen. Als het eindpunt van het herhaalde spel niet bekend is, dan is het ontrafelende argument dat begint met een duidelijke verwachting van prijsonderbieding in de laatste maand niet meer van toepassing. De tweede reden hiervoor is dat de concurrent kan twijfelen over je mate van de rationaliteit. Al kan het vermoeden van de concurrent over hoe je het spel speelt verkeert zijn, coöperatief gedrag is winstgevend in verwachte waarde termen. Met een lange tijdshorizon kan de som van de huidige en de toekomstige opbrengsten, gewogen door de kans dat het vermoeden correct is, groter zijn dan de som van de opbrengsten van prijscompetitie, ook al is de concurrent de eerste prijsonderbieder. Dit betekent dus ook dat in een herhaald spel het prisoners’ dilemma kan leiden tot coöperatieve uitkomsten. Soms stopt coöperatie of komt coöperatie nooit van de grond omdat er teveel bedrijven op de markt zijn. Maar vaker is het falen van coöperatie het resultaat van snel veranderende vraag- of kostcondities. Deze onzekerheid maakt het voor bedrijven moeilijk om overeen te komen over coöperatie.
Opeenvolgende spellen
Definitie: Een opeenvolgend spel is een spel waarin deelnemers op hun beurt in actie komen, ze reageren op elkaars acties en reacties.
Het Stackelberg model is een voorbeeld van een opeenvolgend spel: een bedrijf bepaalt zijn output voordat het andere bedrijf dat doet. Opeenvolgende spellen zijn meestal makkelijker te visualiseren wanneer we de mogelijke keuzes in de vorm van een beslissingsboom weergeven. Die representatie noemen we een uitgebreide vorm van een spel.
Stel dat een bedrijf y monopolist is, en bedrijf x denkt aan toetreden. Om dit te doen moet bedrijf x 80 investeren. Wanneer bedrijf y monopolist is, heeft het en winst van 200. Wanneer x de markt betreedt en x en y hanteren beide een hoge prijs, heeft y een winst van 100 en x een winst van 100 minus de benodigde investeringen van 80. Bedrijf y kan ook haar prijs verlagen en de productiecapaciteit vergroten door 50 te investeren. Hierdoor is de winst van y 70, en die van x 70 minus de investeringen. Wanneer x niet toetreedt en y de prijs verlaagt en productie verhoogt zal de winst worden verminderd door de investering, een lagere prijs en een onveranderd marktaandeel. Dit leidt tot de volgende beloningmatrix:
x: toetreden
x: niet toetreden
y: hoge prijs
100, 20
200, 0
y: lage prijs
70, -10
130, 0
Wanneer bedrijf x denkt dat bedrijf y de prijs hoog houdt, is het winstgevend om toe te treden. Voor bedrijf y is het kiezen voor een hoge prijs dominant. Wanneer y dreigt een lage prijs te hanteren om x van de markt te houden, is dit niet geloofwaardig omdat het in het nadeel is van y zelf als x daadwerkelijk de markt betreedt. Rationele keuzes zijn voor y het hanteren van een hoge prijs en voor x het toetreden van de markt.
Afspraken, bedreigingen en geloofwaardigheid
Het productenkeuzeprobleem en het Stackelberg model zijn twee voorbeelden van hoe een bedrijf dat als eerste bepaalt een fait accompli, dat een voordeel geeft ten opzichte van zijn concurrent, kan creëren. In het Stackelberg model had het bedrijf dat als eerste bepaalt een voordeel door zelf een groter marktaandeel te beslaan. De enige manier waarop bedrijf A een voordeel kan behalen door als eerste te bepalen is door zichzelf te verplichten. Als effect daarop begrenst bedrijf A het gedrag van bedrijf B door zijn eigen gedrag te begrenzen.
B: hoog
B: laag
A: hoog
90, 70
70, 90
A: laag
10, 0
0, 10
Stel dat we uitgaan van de bovenstaande payoff matrix. Bedrijf A produceert een geavanceerder product dan bedrijf B. ‘Hoog’ staat voor het hanteren van een hoge prijs en ‘laag’ voor het hanteren van een lage prijs. Bedrijf A prefereert de uitkomst linksboven, maar voor bedrijf B is het hanteren van een lage prijs een dominante strategie. Voor bedrijf A is het in dit geval zinloos om bedrijf B te bedreigen: wat bedrijf B ook doet, bedrijf A is altijd slechter af als hij een lage prijs hanteert. Als resultaat hiervan is bedreiging niet geloofwaardig. Overigens kunnen bedrijven soms bedreigingen geloofwaardig maken. Het kan dan nodig zijn om een strategische beslissing te maken om het gedrag van het andere bedrijf te begrenzen, waardoor een prikkel wordt gecreëerd voor het uitdragen van de bedreiging.
Het ontwikkelen van een soort van reputatie kan ook een strategisch voordeel gegeven. Het ontwikkelen van een reputatie is helemaal belangrijk is een herhaald spel. Een bedrijf kan het voordelig vinden om zich irrationeel te gedragen voor een aantal spellen. Dit kan een reputatie gegeven die ervoor kan zorgen dat de lange termijn winsten substantieel toenemen.
Onderhandelingssituaties zijn voorbeelden van coöperatieve spellen. Zoals in niet-coöperatieve spellen, door onderhandelingen, kunnen deelnemers soms een strategisch voordeel winnen door hun eigen flexibiliteit te limiteren.
Ontmoedigen van toetreding
Het ontstaan van barrières die toetreding tot een markt moeilijk maken – deze zijn belangrijk voor het behouden of verkrijgen van monopoliemacht – ontstaan soms op een natuurlijke manier (door schaalvoordelen, patenten, toegang tot bepaalde inputs). Overigens kunnen bedrijven zelf ook soms de toetreding tot de markt voor potentiele concurrenten moeilijk maken. Het bedrijf dat dan de markt opereert moet dan de potentiele concurrent overtuigen dat toetreding tot de markt niet winstgevend is. Dit kan worden gedaan door zelf te investeren en daarmee de bedreiging geloofwaardig te maken dat de toetreding van de concurrent zal beteken dat de monopolist een prijzenoorlog zal beginnen. Een andere manier is een reputatie van irrationaliteit, ook dit kan een strategisch voordeel geven. Stel dat het gevestigde bedrijf die reputatie heeft. Stel dat het gevestigde bedrijf ook in het verleden eventuele concurrenten heeft weggedreven met vicieuze prijsverlagingen, ook al was dit gepaard met verliezen. De dreiging van het gevestigde bedrijf kan geloofwaardig zijn: zijn irrationaliteit suggereert de potentiele concurrent dat het beter is om niet toe te treden tot de markt. Stel dat dit spel oneindig herhaald wordt, dan is het voor het gevestigde bedrijf een rationele prikkel om een prijzenoorlog aan te gaan omdat de korte termijn verliezen tenietgedaan worden door de lange termijn winsten. De succes van deze strategie is afhankelijk van het tijdsbestek en de relatieve winsten en verliezen die geassocieerd zijn met schikkingen en oorlogen.
Een preventieve investering – gesubsidieerd of op een andere manier aangemoedigd door de overheid – kan een land een voordeel geven in internationale markten en daarmee een belangrijk instrument voor handelsbeleid worden. Strategisch handelsbeleid kan winsten overdragen van het ene land naar het anderen. Maar hou hierbij in gedachten dat een land dat zo handelsbeleid gebruikt represailles kan uitlokken bij haar handelspartners.
Veilingen
Definitie: Een veiling markt is een markt waarin producten gekocht en verkocht worden door formele biedprocessen.
Veilingen zijn vaak minder tijdrovend dan ‘een-op-een’ verkoop en er bestaat concurrentie onder de kopers, wat de waarde van de verkochte producten vergroot. Er worden verschillende vormen van veilingen over de gehele wereld gebruikt:
Engelse (of mondelinge) veilingen: veiling waarin een verkoper actief steeds geleidelijk hogere biedingen werft van een groep potentiele kopers.
Nederlandse veilingen: veiling waarin een verkoper begint met het aanbieden van een item voor een relatief hogere prijs en dan steeds de prijs reduceert met vaste hoeveelheden totdat het item verkocht is.
Verzegelde bod-veiling: veiling waarin alle biedingen gelijktijdig worden gedaan in verzegelde enveloppes; de winnende bieder is het individu dat het hoogste bod heeft ingediend. Hierbij zijn twee vormen te onderscheiden:
Eerste-prijs veiling: veiling waarin de verkoopprijs gelijk is aan het hoogste bod.
Tweede-prijs veiling: veiling waarin de verkoopprijs gelijk is aan het een na hoogste bod.
Veilingen zijn onder te verdelen in private en algemene waarden:
Private-waarde veiling: veiling waarin elke bieder zijn individuele waarde van het object heeft bepaald (wat hij dus maximaal bereid is te bieden). Deze waarde is dus per individu verschillend. De payoff voor het winnen van de veiling is het verschil tussen de reservatieprijs van de winnaar en de prijs die uiteindelijk betaald is om de veiling te winnen. De payoff voor het verliezen van de veiling is gelijk aan nul.
Common-waarde veiling: veiling waarin het item dezelfde waarde heeft voor alle bieders, maar de bieders weten niet precies die waarde en daarom variëren hun schattingen over de waarde.
De Engelse en de tweede-prijs verzegelde bod-veiling zijn bijna identiek. In de tweede-prijs verzegelde bod-veiling is het waarheidsgetrouw bieden een dominante strategie – er is geen voordeel te behalen door onder je reservatieprijs te bieden. Dit is omdat de prijs die je betaalt gebaseerd is op de valuatie van de tweede hoogste bieder, niet op je eigen valuatie. Hieraan gelijk in de Engelse veiling is de dominante strategie om te bieden totdat de tweede persoon ongewillig is om nog een bod uit te brengen. Het winnende bod zal ongeveer gelijk zijn aan de reservatieprijs van de tweede persoon. In elk geval zal je moeten stoppen met bieden wanneer de bieding gelijk is aan jouw reservatieprijs omdat je wanneer je boven je reservatieprijs biedt van een negatieve payoff verzekerd bent.
Definitie: De winnaarsvloek is een situatie waarin de winnaar van een common-waarde veiling slechter af is als een consequentie van het overschatten van de waarde van het item en daardoor het overboden.
Om de winnaarsvloek te vermijden moet je je maximale bod reduceren tot onder je geschatte waarde met een hoeveelheid die gelijk is aan de verwachte fout van de winnende bieder. De winnaarsvloek is vaker een probleem in een verzegelde bod-veiling dan in een traditionele Engelse veiling. Stel dat je in een traditionele veiling de enige te optimistische bieder bent, dan kan je nog steeds de bieding winnen door een klein bedrag hoger te bieden dan de tweede bieder.
Hoofdstuk 17. Asymmetrische informatie op de markt
17.1 De markt voor citroenen en onzekerheid over kwaliteit
Definitie: Asymmetrische informatie is een situatie waarin een koper en een verkoper verschillende informatie bezitten over een bepaalde transactie. Hierdoor kunnen marktfouten ontstaan.
Gebruikte auto’s die voor minder verkocht worden dan nieuwe auto’s zijn een voorbeeld van asymmetrische informatie over de kwaliteit van de auto’s: de verkoper van een gebruikte auto weet meer over de kwaliteit van de auto dan de toekomstig koper zal weten. Een ‘lemon’ is de term die wordt gebruikt voor een auto die na aankoop defect blijkt te zijn. De ‘market for lemons’ is een term die bedacht is door George Akerlof.
De markt voor gebruikte auto’s
Bron: Pindyck & Rubinfeld (2009)
Uitleg bij de bovenstaande figuur. Wanneer verkopers van producten betere informatie hebben over de kwaliteit van het product dan de kopers van het product dan kan een ‘lemons problem’ optreden waarin de lage-kwaliteitsgoederen de hoge-kwaliteitsgoederen verdrijven. In de linker grafiek wordt de vraag naar hoge-kwaliteitsproducten genoteerd met DH. Wanneer kopers hun verwachtingen over de gemiddelde kwaliteit van het product op de markt naar beneden stellen schuift hun waargenomen vraag naar beneden naar DM. Dit is gelijk in de rechter grafiek: de waargenomen vraagcurve voor het lage-kwaliteitsproduct schuift van DL naar DM. Als een resultaat hiervan neemt de hoeveelheid verkochte hoge-kwaliteitsproducten af van 50,000 naar 25,000 en de hoeveelheid verkochte lage-kwaliteitsproducten neemt toe van 50,000 naar 75,000. Uiteindelijk zullen er alleen lage-kwaliteitsproducten verkocht worden. Op dat punt is de marktprijs te laag om een hoge-kwaliteitsproduct aan te kunnen bieden voor verkoop, hierdoor nemen de consumenten correct aan dat alle producten lage-kwaliteitsproducten zijn. Het ‘lemons problem’ is dus een asymmetrisch informatieprobleem waarbij lage-kwaliteitsproducten de hoge-kwaliteitsproducten van de markt verdrijven.
Definitie: ‘Adverse selection’ is een vorm van marktfalen die voortkomt uit het bestaan van producten van verschillende kwaliteiten die voor eenzelfde prijs worden verkocht vanwege het ontstaan van asymmetrische informatie, waardoor teveel lage-kwaliteitsproducten en te weinig hoge-kwaliteitsproducten worden verkocht.
Verkopers van hoge-kwaliteitsproducten hebben een sterke prikkel om de consumenten te overtuigen dat hun kwaliteit inderdaad hoog is. Hierbij speelt reputatie een belangrijke rol. Soms is het onmogelijk om een reputatie te ontwikkelen, bijvoorbeeld omdat consumenten slechts eenmaal gebruik maken van het product (denk aan motel). Een oplossing voor het ‘lemons problem’ kan standaardisatie zijn, denk aan producten van de McDonalds die overal hetzelfde zijn.
17.2 Marktsignalering
Een ander belangrijk mechanisme waardoor kopers en verkopers met het asymmetrische informatieprobleem kunnen dealen is door middel van ‘market signaling’.
Definitie: ‘Market signaling’ is het proces waarbij verkopers signalen die informatie bevatten over de kwaliteit van het product zendt aan de kopers.
Op de arbeidsmarkt is het belangrijk voor bedrijven om te weten wie hoog-arbeidsproductief is en wie laag. Het is belangrijk om dit te weten voordat het bedrijf een werker aanneemt, omdat het achteraf ontslaan van laag-productieven erg duur is. Het goed kleden van een persoon voor een sollicitatie is een zwak signaal omdat iemand die laag-productief is zich ook goed kan kleden. Een sterk signaal moet dus makkelijker zijn voor hoog-productieven om af te geven dan voor lage, zodat hoog-productieve mensen het signaal over het algemeen zullen afgeven aan het bedrijf. Educatie is een voorbeeld van een sterk signaal.
Marktsignalering
Bron: Pindyck & Rubinfeld (2009)
In de bovenstaande grafiek is Group I de minder productieve en Group II de meer productieve groep. In de linker bovenstaande grafiek zal de laag-productieve group kiezen voor een educatie met niveau y = 0 omdat de kosten van educatie hoger liggen dat de toenemende opbrengsten als resultaat van educatie. In de rechter grafiek zal de hoog-productieve groep kiezen voor een educatieniveau van y* = 4 omdat de opbrengsten dan groter zijn dan de kosten.
Waarborgen en garanties signaleren doeltreffend de kwaliteit van een product omdat een uitgebreide garantie duurder is voor de producent van een laag-kwaliteitsitem dan voor de producent van een hoger-kwaliteitsitem.
17.3 De ‘Moral hazard’
Definitie: De moral hazard komt voor wanneer een partij van wie de acties niet geobserveerd worden invloed kan hebben op de kansen of de magnitude van een betaling die geassocieerd is met een gebeurtenis. Een voorbeeld van een moral hazard is vaker naar de dokter gaan als je ervoor verzekerd bent. Onder de condities van de moral hazard moeten verzekeringsmaatschappijen hun premies verhogen voor iedereen, of ervoor kiezen om helemaal geen verzekeringen aan te bieden.
17.4 Het principal-agent probleem
Definitie: Het principal-agent probleem is een probleem dat ontstaat wanneer agenten (bijv. De manager van een bedrijf) meer hun eigen doelen nastreven dan de doelen van de principalen (bijv. De eigenaren van het bedrijf). De agent is het individu dat aangenomen wordt door de principaal om te voldoen aan het doel van de principaal. De principaal is het individu dat een of meer agenten aanneemt om een doel te bereiken.
Deze principal-agent problemen kunnen voorkomen in private ondernemingen tussen de aandeelhouder en manager. Het doel van een manager zal groei zijn in plaats van winsten: snelle groei en een groter marktaandeel leidt tot een grotere cashflow waardoor er meer voordeeltjes kunnen zijn voor de manager. Dit zal niet overeenkomen met de doelen van de principaal. Overigens is dit voor de managers wel gelimiteerd. Ten eerste kunnen aandeelhouders openlijk klagen over de managers die zich onjuist gedragen waarbij in het ergste geval het management verdreven wordt. Ten tweede zal een overnamebod minder voor de hand liggen als een bedrijf een slecht management heeft. Maar het dichterbij komen van een overnamebod geeft het management de prikkel om te voldoen aan het doel van winstmaximalisatie. En ten derde kan er een hoogontwikkelde markt voor managers bestaan. Als de vraag naar winst-maximaliserende managers groot is, zullen deze hoge lonen krijgen waardoor voor andere managers de prikkel ontstaat om eenzelfde doel na te streven. Het probleem kan zich ook voordoen in publieke ondernemingen. Ondanks dat de publieke sector marktwerking mist die private managers op de rit houden, kunnen overheidsinstanties desalniettemin effectief gecontroleerd worden. Ten eerste kiezen managers van overheidsinstanties vaak voor de minder betaalde publieke banen omdat ze bezorgd zijn over het publieke belang. Ten tweede zijn ze net als private managers onderworpen aan de ontberingen van de leidinggevende arbeidsmarkt. Ten derde voeren de wetgevende macht en andere overheidsinstanties een supervisiefunctie over deze managers uit.
17.5 Bestuurlijke prikkels in een geïntegreerd bedrijf
Definitie: Horizontale integratie is een organisatorische vorm waarbij verscheidende bedrijven eenzelfde of gerelateerd product produceren.
Definitie: Verticale integratie is een organisatorische vorm waarbij een bedrijf verscheidene divisies omvat, waarbij sommige geproduceerde delen en componenten verder in het bedrijf gebruikt worden om eindgoederen te produceren.
17.6 De efficiency wage theorie: Asymmetrische informatie in de arbeidsmarkt
Wanneer de arbeidsmarkt voldoende competitief is, zal iedereen werk kunnen vinden waarbij het loon gelijk is aan hun marginale product. Toch kampen veel landen met werkloosheid, ondanks het feit dat veel mensen werk aan het zoeken zijn. Hoe kan het dat bedrijven niet gewoon hun lonen verlagen om de winst te verhogen en werkloosheid te verkleinen. De theorie van efficiënte lonen kan dit verklaren.
Definitie: de efficiency wage theorie is een verklaring voor het voorkomen van werkeloosheid en loondiscriminatie waarin erkend wordt dat arbeidsproductiviteit beïnvloed kan worden door het loontarief.
De theorie verbindt lagere lonen met een lagere arbeidsproductiviteit vanwege een verscheidenheid aan redenen. Zo is in ontwikkelingslanden onvoldoende voeding vaak de oorzaak van een lage arbeidsproductiviteit. Voor andere landen is het shirking model een betere verklaring.
Het shirking model is het beginsel dat arbeiders een prikkel hebben om te ‘shirken’ als een bedrijf hen de ‘market-clearing’ loon betaalt omdat ontslagen werknemers makkelijk ergens anders aangenomen kunnen worden voor eenzelfde loon. Het efficiency wage is het loon dat een bedrijf bereid is te betalen aan een werknemer als een prikkel om niet te ‘shirken’.
Werkeloosheid kan voorkomen in een competitieve markt wanneer werkgevers niet accuraat hun werknemers kunnen controleren. De NSC, de “no shirking constraint” geeft het loon dat noodzakelijk is om werknemers af te houden van shirking. Le is het aantal werknemers dat het bedrijf aanneemt – tegen een hoger loon dat het competitieve evenwichtsloon we – waardoor werkeloosheid L* - Le ontstaat.
Werkeloosheid in het shirking model
Bron: Pindyck & Rubinfeld (2009)
Glossary
Chapter 5
Term | Definition |
Probability
| Likelihood that a given outcome will occur
The frequency with which certain events tend to occur The perception that an outcome will occur |
Expected value (E(X)) | Probability-weighted average of the payoffs associated with all possible outcomes |
Payoff/ Central tendency | Value associated with a possible outcome |
Variability | Extent to which possible outcomes of an uncertain event differ |
Deviation | Difference between expected payoff and actual payoff |
Standard deviation | Square root of the weighted average of the squares of the deviations of the payoffs associated with each outcome from their expected values |
Utility function | Assigns a level of utility to each possible market basket |
Marginal utility | The additional satisfaction obtained by consuming an additional amount of a good |
Expected utility (E(u)) | The sum of the utilities associated with all possible outcomes, weighted by the probability that each outcome will occur |
Risk averse | Condition of preferring a certain income to a risky income with the same expected value This person has a diminishing marginal utility of income |
Risk neutral | Condition of being indifferent between a certain income and an uncertain income with the same expected value This person has a constant marginal utility of income |
Risk loving | Condition of preferring a risky income to a certain income with the same expected value This person has a increasing marginal utility of income |
Risk premium | Maximum amount of money that a risk averse person will pay to avoid taking risk |
Indifference curve | All market baskets that generate the same level of satisfaction for a consumer |
Diversification | Practise of reducing risk by allocating resources to a variety of activities whose outcomes are not closely related |
Negatively correlated variables | Variables having a tendency to move in opposite directions |
Positively correlated variables | Variables having a tendency to move in the same direction |
Mutual fund | Organization that pools funds of individual investors to buy a large number of different stocks or other financial assets |
Insurance |
|
Law of large numbers | Single events may be random and largely unpredictable, the average outcome of many similar events can be predicted |
Actuarially fair | Characterizing a situation in which an insurance premium is equal to the expected payout |
Value of complete information | Difference between the expected value of a choice when there is complete information and the expected value when information is incomplete |
Price elasticity of demand | The percentage change in quantity demanded resulting from a 1-percent change in the price of a good |
Asset | Something that provides a flow of money or services to its owner |
Capital gain | An increase in the value of an asset |
Capital loss | A decrease in the value of an asset |
Risky asset | Asset that provides an uncertain flow of money or services to its owner |
Riskless asset/ Risk-free asset | Asset that provides a flow of money or services that is known with certain |
Return | The total monetary flow of an asset, including capital gains or losses, as a fraction of its price |
Real return | Simple (or nominal) return on an asset less the rate of inflation |
Expected return | Return that an asset should earn on average |
Actual return | Return that an asset earns |
Budget line | Determined from an individual’s income and the prices of the available goods |
Price of risk | Extra risk that an investor must incur to enjoy a higher expected value Slope of the budget line: |
Reference point | The point from which an individual makes a consumption decision |
Endowment-effect | Tendency of individuals to value an item more when they own it than when they do not |
Loss aversion | Tendency for individuals to prefer avoiding losses over acquiring gains |
Anchoring | Tendency to rely heavily on one prior (suggested) piece of information when making a decision |
Chapter 12
Term | Definition |
Monopolistic competition | Market in which firms can enter freely, each producing its own brand or version of a differentiated product |
Oligopoly | Market in which only a few firms compete with one another and entry by new firms is impeded |
Cartel | Market in which some or all firms explicitly collude, coordinating prices and output levels to maximize joint profits |
Product diversity | A wide variety of competing products and brands that differ in a various way |
Nash equilibrium | Set of strategies or actions in which each firm does the best it can given its competitors’ actions |
Duopoly | Market in which two firms compete with each other |
Cournot model | Oligopoly model in which firms produce a homogeneous good, each firm treats the output of its competitors as fixed and all firms decide simultaneously how much to produce |
Reaction curve | Relationship between a firm’s profit-maximizing output and the amount it thinks its competitor will produce |
Cournot equilibrium | Equilibrium in the Cournot model in which each firm correctly assumes how much its competitor will produce and sets its own production level accordingly (Thus intersection of the two reaction curves) |
Cournot-Nash equilibrium | An equilibrium what is either a cournot equilibrium or a nash equilibrium |
Stackelberg model | Oligopoly model in which one firm sets its output before other firms do |
Fait accompli | No matter what your competitor does, your output will be large |
Bertrand model | Oligopoly model in which firms produce a homogeneous good, each firm treats the price of its competitors as fixed and all firms decide simultaneously what price to charge |
Noncooperative game | Game in which negotiation and enforcement of binding contracts are not possible |
Payoff matrix | Table showing profit (or payoff) to each firm given its decision and the decision of its competitor |
Prisoner’s dilemma | Game theory example in which two prisoners must decide separately whether to confess to a crime; if a prisoner confesses, he will receive a lighter sentence and his accomplice will receive a heavier one, but if neither confesses, sentences will be lighter than if both confess |
Price rigidity | Characteristic of oligopolistic markets by which firms are reluctant to change prices even if costs or demands change |
Kinked demand curve model | Oligopoly model in which each firm faces a demand curve kinked at the currently prevailing price: at higher prices demand is very elastic, whereas at lower prices it is inelastic |
Price signalling | Form of implicit collusion in which a firm announces a price increase in the hope that other firms will follow suit |
Price leadership | Pattern of pricing in which one firm regularly announces price changes that other firms then match |
Dominant firm | Firm with a large share of total sales that sets price to maximize profits, taking into account the supply response of smaller firms |
Chapter 13
Term | Definition |
Game | Situation in which players (participants) make strategic decisions that take into account each other’s actions and responses |
Payoff | Value associated with a possible outcome |
Strategy | Rule or plan of action for playing a game |
Optimal strategy | Strategy that maximizes a player’s expected payoff |
Rational | Thinking trough the consequences of the actions |
Cooperative game | Game in which participants can negotiate binding contracts that allow them to plan joint strategies |
Noncooperative game | Game in which negotiation and enforcement of binding contracts are not possible |
Dominant strategy | Strategy that is optimal no matter what an opponent does |
Equilibrium in dominant strategies | Outcome of a game in which each firm is doing the best it can regardless of what its competitors are doing |
Maximin strategy | Strategy that maximizes the minimum gain that can be earned |
Pure strategy | Strategy in which a player makes a specific choice or takes a specific action |
Mixed strategies | Strategy in which a player makes a random choice among two or more possible actions, based on a set of chosen probabilities |
Repeated games | Game in which actions are taken and payoffs received over and over |
Tit-for-tat strategy | Repeated-game strategy in which a player responds in kind to an opponent’s previous play, cooperating with cooperative opponents and retaliating against uncooperative ones |
Sequential game | Game in which players move in turn, responding to each other’s actions and reactions |
Extensive form of a game | Representation of possible moves in a game in the form of a decision tree |
Sunk cost | Expenditure that has been made and cannot be recovered |
Auction market | Market in which products are bought and sold trough formal bidding processes |
English auction/ oral auction | Auction in which a seller actively solicits progressively higher bids from a group of potential buyers |
Dutch auction | Auction in which a seller begins by offering an item at a relatively high price, then reduces it by fixed amounts until the item is sold |
Sealed-bid auction
| Auction in which all bids are made simultaneously in sealed envelopes, the winning bidder being the individual who has submitted the highest bid.
The sales price is equal to the highest bid
The sales price is equal to the second-highest bid |
Reservation price | The maximum amount of money that an individual will pay for a product |
Private-value auction | Auction in which each bidder knows his or her individual valuation or reservation price of the object up for bid, with valuations differing from bidder to bidder |
Common-value auction | Auction in which the item has the same value to all bidders, but bidders do not know that value precisely and their estimates of it vary |
Winner’s curse | Situation in which the winner of a common-value auction is worse off as a consequence of overestimating the value of the item and thereby overbidding |
Chapter 16
Term | Definition |
Partial equilibrium analysis | Determination of equilibrium prices and quantities in a market independent of effects from other markets |
General equilibrium analysis | Simultaneous determination of the prices and quantities in all relevant markets, taking feedback effects into account |
Feedback effect | A price or quantity adjustment in one market caused by price and quantity adjustments in related markets |
Substitute goods | An increase in the price of one leads to an increase in the quantity demanded of the other |
Complement goods | An increase in the price of one leads to a decrease in the quantity demanded of the other |
Exchange economy | Market in which two or more consumers trade two goods among themselves |
Efficient allocation/ Pareto efficient | Allocation of goods in which no one can be made better off unless someone else is made worse off |
Marginal rate of substitution | Amount of one good that the consumer is willing to give up to obtain one unit of another good |
Edgeworth box | Diagram showing all possible allocations of either two goods between two people or of two inputs between two production processes |
Contract curve | Curve showing all efficient allocations of goods between two consumers, or of two inputs between two production functions |
Excess demand | When the quantity demanded of a good exceeds the quantity supplied |
Excess supply | When the quantity supplied of a good exceeds the quantity demanded |
Welfare economics | Normative evaluation of markets and economic policy |
Utility possibilities frontier | Curve showing all efficient allocations of resources measured in terms of the utility levels of two individuals |
Social welfare function | Measure describing the well-being of society as a whole terms of the utilities of individual members |
Technical efficiency | Condition under which firms combine inputs to produce a given output as inexpensively as possible |
Rental rate | The cost per year for renting a unit of capital |
Marginal rate of technical substitution of labor for capital | The amount by which the input of capital can be reduced when one extra unit of labor is used, so that output remains constant |
Production possibilities frontier | Curve showing the combinations of two goods that can be produced with fixed quantities of inputs |
Marginal rate of transformation | Amount of one good that must be given up to produce one additional unit of a second good |
Public goods | Nonexclusive, nonrival good that can be made available cheaply but which, once available, is difficult to prevent others from consuming |
Formula card
- 1 of 2153
- next ›
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
Online access to all summaries, study notes en practice exams
- Check out: Register with JoHo WorldSupporter: starting page (EN)
- Check out: Aanmelden bij JoHo WorldSupporter - startpagina (NL)
How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?
- For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
- For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
- For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
- For compiling your own materials and contributions with relevant study help
- For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.
Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
- Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
- Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
- Use the topics and taxonomy terms
- The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
- Check or follow your (study) organizations:
- by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
- this option is only available trough partner organizations
- Check or follow authors or other WorldSupporters
- by following individual users, authors you are likely to discover more relevant study materials.
- Use the Search tools
- 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
- The search tool is also available at the bottom of most pages
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
- Check out: Why and how to add a WorldSupporter contributions
- JoHo members: JoHo WorldSupporter members can share content directly and have access to all content: Join JoHo and become a JoHo member
- Non-members: When you are not a member you do not have full access, but if you want to share your own content with others you can fill out the contact form
Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance
Field of study
- All studies for summaries, study assistance and working fields
- Communication & Media sciences
- Corporate & Organizational Sciences
- Cultural Studies & Humanities
- Economy & Economical sciences
- Education & Pedagogic Sciences
- Health & Medical Sciences
- IT & Exact sciences
- Law & Justice
- Nature & Environmental Sciences
- Psychology & Behavioral Sciences
- Public Administration & Social Sciences
- Science & Research
- Technical Sciences
Add new contribution