Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.
6. Werkende ouders
De baan die ouders hebben is op twee manieren van fundamenteel belang voor families en kinderen:
Het verbindt families met het grotere sociale systeem: moeders en vaders worden op hun werk blootgesteld aan trends in de lokale, nationale en globale economie
Het stelt ouders bloot aan bepaalde beroepscondities die gevolgen hebben voor hun beschikbaarheid voor hun kinderen en voor de opvoeding: het aantal werkuren, de tijden waarop ze werken, de hoeveelheid stress waar ze aan worden blootgesteld
Dit hoofdstuk richt zich op het tweede van bovenstaande punten: de link tussen beroepscondities enerzijds en familie en welzijn van kinderen anderzijds. Hier is veel onderzoek naar gedaan, maar bij de meeste van deze onderzoeken moeten de volgende drie kanttekeningen worden geplaatst:
- Tweerichtings- en selectie-effecten: in de meeste onderzoeken wordt er vanuit gegaan dat werk de ouder vormt en daardoor ook de familie. Hierbij wordt echter vergeten dat ouders zelf ook invloed op hun werkplek hebben. Bovendien zijn ze geselecteerd voor deze baan doordat ze bepaalde kenmerken hebben, die hun kinderen waarschijnlijk ook hebben omdat die erfelijk zijn
- Splitsing tussen werk en kinderopvang: de meeste studies focussen óf op werk van de ouders óf op kinderopvang wanneer ze zoeken naar invloeden op kinderen. Het kan echter zijn dat het werk van de ouders invloed heeft op de soort kinderopvang die de kinderen krijgen, wat vervolgens weer invloed heeft op het kind. Er vindt dan dus confounding plaats tussen werk van de ouders en kinderopvang
- Complexiteit in tweeverdienersgezinnen: het is erg complex om onderzoek te doen naar de invloed van werk van ouders op kinderen wanneer zowel de vader als de moeder werkt, omdat er ook interactie plaatsvindt tussen werk van de vader en werk van de moeder
In toekomstig onderzoek is het belangrijk dat al deze drie punten worden meegenomen.
Implicaties van beroepscondities voor families en kinderen
Er zullen drie beroepscondities van ouders worden beschreven die een link hebben met families en kinderen: allereerst het aantal werkuren, vervolgens werktijden, daarna autonomie en onafhankelijkheid op het werk en ten slotte stress en spanning op het werk. Deze beschrijving is gebaseerd op Amerikaans onderzoek, waar weinig subsidie is voor werkende ouders. Daarom is dit onderzoek mogelijk niet te generaliseren naar andere landen. Verder is het onderzoek uitgevoerd onder tweeverdieners.
1. Aantal werkuren
Ten eerste kan gekeken worden naar de werkuren van moeders. Tot voor kort leek er geen link te zijn tussen het aantal werkuren van moeders en uitkomsten bij het kind, maar recent is er een studie geweest die negatieve effecten vond van langere werkuren. Het ging hier echter om kleine effectgroottes en alleen voor de eerste levensjaren van het kind. Mogelijk wordt dit effect gemedieerd door de soort kinderopvang, want uit een ander onderzoek is gebleken dat kinderen met moeders die in hun eerste levensjaar fulltime werkten meer kans hadden op kinderopvang van lage kwaliteit gedurende hun eerste drie jaar.
Er is wel een duidelijk verband tussen werkuren van de moeder en de betrokkenheid van de vader bij de kinderen: hoe meer werkuren moeders maken, hoe meer betrokken vaders zijn bij de kinderen. Dit heeft er waarschijnlijk mee te maken dat de zorg voor de kinderen meer op vaders neerkomt wanneer moeders meer uren werken.
Ten tweede kan gekeken worden naar de werkuren van vaders. Deze hebben meer effecten op kinderen dan werkuren van moeders, ook wanneer de kinderen wat ouder zijn. Er zijn twee effecten gevonden:
- Er is een verband tussen structureel parttime werk door vaders enerzijds en lagere lees- en rekenniveaus bij de kinderen, hogere huwelijkse spanning en daardoor meer probleemgedrag bij kinderen anderzijds. Dit komt waarschijnlijk door economische moeilijkheden die ervoor zorgen dat er meer stress is in een gezin waar vader niet fulltime werkt.
- Er is een verband tussen structureel overwerk door vaders enerzijds en een lagere vocabulaire en rekenvaardigheden bij kinderen anderzijds. Dit komt waarschijnlijk doordat vaders minder stimulatie en supervisie kunnen geven wanneer ze veel overwerken.
Verder is gebleken dat de kwaliteit van de vader-adolescentrelatie lager is wanneer vaders zowel veel overwerken als ook de ervaring hebben dat ze teveel werk moeten doen in te weinig tijd.
2. Werktijden
Wat betreft werktijden is gevonden dat kinderen lagere academische prestaties en meer gedragsproblemen vertonen wanneer een ouder ’s avonds of ’s nachts werkt dan wanneer een ouder overdag werkt. Dit komt waarschijnlijk doordat avond- of nachtwerk stressvol is voor de ouder. Deze stress heeft vervolgens via de opvoeding invloed op het kind: de opvoeding werkt dus als mediator.
3. Autonomie en onafhankelijkheid op het werk
Er zijn verschillende effecten van de mate van autonomie en onafhankelijkheid die ouders op hun werk ervaren op de opvoeding die zij aan hun kinderen geven. Allereerst creëren moeders die meer autonomie en onafhankelijkheid op hun werk ervaren een meer stimulerende thuisomgeving voor hun kinderen.
De kwaliteit van de thuisomgeving is bij kinderen gerelateerd aan het receptieve vocabulaire van drie tot zes jaar en de lees- en rekenvaardigheden van vijf tot acht jaar.
Verder verschilt de manier van gendersocialisatie bij hun kinderen tussen ouders die in verschillende mate autonomie en onafhankelijkheid ervaren. Ouders die meer autonomie en onafhankelijkheid ervaren, hebben namelijk minder traditionele waarden over genderrollen en verdelen het werk in huis ook minder traditioneel. Toekomstig onderzoek zou moeten bekijken of kinderen ook minder traditionele genderrollen en –ideeën ontwikkelen wanneer hun ouders meer autonomie en onafhankelijkheid ervaren op hun werk.
4. Stress en spanning op het werk
Uit onderzoek is gebleken dat wanneer ouders sporadisch stressvolle dagen ervaren op hun werk, zij zich op die dagen terugtrekken uit interacties met hun kinderen. Een ander onderzoek toont aan dat wanneer de werkstress lange tijd aanhoudt, ouders negatieve interacties met hun kinderen hebben. Een kanttekening hierbij is dat het eerste onderzoek is uitgevoerd met ouders met peuters, terwijl de ouders bij het tweede onderzoek kinderen in de adolescentie hadden. Het gevonden verschil kan dus ook met het verschil in leeftijd van de kinderen te maken hebben.
Conclusies over de implicaties van beroepscondities
Uit deze implicaties van de verschillende beroepscondities kunnen de volgende conclusies worden getrokken:
- Het werk van ouders heeft invloed op families en kinderen, doordat het invloed heeft op de beschikbaarheid van ouders, hun waarden en hun humeur wanneer ze terugkomen van hun werk. Deze dingen hebben op hun beurt weer invloed op de opvoeding
- Deze invloed is dus zelden direct, maar wordt meestal gemedieerd of gemodereerd door het karakter of het gedrag van de ouder. Daarom is het bij onderzoek belangrijk om ook dat mee te nemen in de analyses
- Uit veel onderzoeken blijkt dat het werk van vaders belangrijker is dan het werk van moeders, bijvoorbeeld omdat het aantal werkuren van vaders meer invloed heeft op kinderen dan het aantal werkuren van moeders. Dit heeft er waarschijnlijk mee te maken dat vaders meestal de hoofdkostwinner zijn en hun baan dus meer belang heeft voor het gezin
Implicaties voor onderzoek en de praktijk
Er is tot nu vooral binnen families met tweeverdieners onderzoek gedaan naar de invloed van beroepscondities op de opvoeding en hun kinderen. Meer onderzoek naar alleenstaande ouders is gewenst. Verder is het meeste onderzoek gedaan naar gezinnen in de middenklasse; meer onderzoek is gewenst in gezinnen met lage inkomens. Zeker binnen de Verenigde Staten is dit van belang, omdat veel alleenstaande moeders hier gedwongen de overstap hebben gemaakt van een uitkering naar een baan. Onderzoeksresultaten zouden het sociale beleid kunnen beïnvloeden.
Verder is meer onderzoek gewenst naar of een ‘familie-vriendelijk’ beleid (zoals zwangerschapsverlof en flexibele werkuren) een positieve invloed heeft op het welzijn van werkende ouders, hun families en kinderen en op hun productiviteit op hun werk. Dit zou kunnen worden onderzocht in een natuurlijk experiment, waardoor elke ouder als zijn of haar eigen controle functioneert.
7. Het mesosysteem van de familie en kinderopvang
Er zijn twee mechanismen die individuele verschillen in ontwikkeling kunnen verklaren: nature en nurture. Vroeger focuste men zich vaak op één van beide, tegenwoordig is wijd geaccepteerd dat nature en nurture voor elke factor allebei een rol spelen. Onderzoek in de sociale wetenschappen heeft altijd beperkingen, doordat er zoveel variabelen zijn die de ontwikkeling beïnvloeden; ze zijn allemaal met elkaar verweven en dus niet te isoleren. Daarom kan er alleen maar bewijs worden gevonden dat suggereert dat er nature- of nurture-effecten zijn. Het is belangrijk dit in ons achterhoofd te houden bij het onderwerp van dit hoofdstuk: de mate waarin de familie en kinderopvang samen invloed hebben op de ontwikkeling van het kind. Dit hoofdstuk richt zich dus voornamelijk op nurture-effecten.
Onderzoek heeft tot nu toe vooral geprobeerd om de effecten van familie te isoleren van die van kinderopvang, en omgekeerd. Het doel van dit hoofdstuk is juist om de effecten van familie en kinderopvang samen te bestuderen, omdat deze twee systemen met elkaar verweven zijn. Deze twee systemen maken dus samen deel uit van Bronfenbrenners mesosysteem, wat hij omschrijft als “interrelaties tussen belangrijke contexten die de zich ontwikkelende persoon omgeven op een bepaald moment in zijn of haar leven“.
Er zullen vier onderwerpen worden beschreven waarin de familie en kinderopvang verweven zijn: allereerst de keuze van de familie voor kinderopvang, ten tweede kwaliteitseffecten en moderatie door de familie, ten derde de voorspellende kracht van de familie binnen de context van kinderopvang en ten vierde kinderopvang als steun voor de familie.
1. De keuze van de familie voor kinderopvang
Er is een duidelijke relatie tussen het werk van de moeder en de keuze voor kinderopvang, hoewel het beter is om ook naar het werk van vader en naar beroepscondities van vader en moeder te kijken bij het onderzoeken van de keuze voor kinderopvang. De keuze voor het type kinderopvang en de kwaliteit hiervan reflecteert normen en waarden van de ouders. Ouders met een autoritaire opvoedingsstijl die minder sensitief zijn, kiezen minder vaak voor kinderopvang van hoge kwaliteit.
Economische redenen spelen echter vaak ook een grote rol. Kinderen van ouders met de hoogste lonen en met de laagste lonen ontvangen kinderopvang van hogere kwaliteit dan kinderen van ouders met een gemiddeld inkomen. Dit komt doordat de eerste het zelf kunnen betalen en de tweede groep subsidie voor de kinderopvang ontvangt.
Verder lijkt het zo te zijn dat ouders in de VS hun keuze voor kinderopvang baseren op informele netwerken in plaats van op daadwerkelijke kennis over de kwaliteit voor kinderopvang. Vaak wordt daardoor gekozen voor kinderopvang van lagere kwaliteit. Het is lastig om kinderopvang van hoge kwaliteit te vinden, omdat in de VS het aantal kinderopvangprogramma’s van hoge kwaliteit ver in de minderheid is door de lage lonen voor leidsters.
Bij onderzoek naar de effecten van kinderopvang op het kind is het belangrijk om te controleren voor selectie-effecten. Anders kan het namelijk zo zijn dat er eigenlijk effecten van de familie worden onderzocht, die er ook voor hebben gezorgd dat het kind in dit specifieke type kinderopvang is beland. Er dient hier echter een goede balans in te worden gezocht: niet voor alle effecten kan worden gecontroleerd, omdat in het echte leven sommige effecten niet kunnen worden uitgeschakeld of gemanipuleerd.
2. Kwaliteitseffecten en moderatie door de familie
Er is een hoofdeffect van de kwaliteit van kinderopvang op de ontwikkeling van kinderen: hogere kwaliteit stimuleert de ontwikkeling van alle kinderen. Verder kan kinderopvang van hoge kwaliteit dienen als een protectieve factor voor kinderen die in armoede leven: kinderopvang beschermt hen tegen de negatieve effecten van een laag inkomen. Dit uit zich met name in de mate waarin ze worden voorbereid op school (‘school readiness‘) en hun receptieve- en expressieve woordenschat.
Een andere studie heeft gevonden dat kinderen met een meer stimulerende thuisomgeving meer profiteerden van kinderopvang van hoge kwaliteit. Waarschijnlijk komt dit omdat er van thuis uit ook support voor leren moet zijn, wil de kinderopvang effect hebben.
Verder is er recent bewijs dat formele kinderopvang (in een centrum) de cognitieve vaardigheden beter stimuleert dan informele kinderopvang (door familie of bij andere mensen thuis). Waarschijnlijk heeft dit te maken dat formele kinderopvang meer gericht is op het stimuleren van school readiness.
3. De voorspellende kracht van de familie
Er zijn verschillende studies die onderzoeken of ervaringen in de kinderopvang de effecten die de familie heeft op het functioneren van het kind verminderen. Deze studies kijken bijvoorbeeld of associaties verschillende voorspellende factoren binnen de familie en uitkomsten bij het kind groter zijn voor kinderen die vooral thuis zijn dan voor kinderen die veel tijd in de kinderopvang doorbrengen. Over het algemeen zijn er geen verschillen tussen deze groepen gevonden; dit wil dus zeggen dat kinderopvang de effecten van de familie niet vermindert of verandert.
Een tweede vraag die in dit kader wordt gesteld, is of vroege uitgebreide kinderopvang de gehechtheid tussen moeder en kind verstoort. Er zijn echter geen verschillen gevonden in gehechtheid tussen kinderen die veel tijd in de kinderopvang doorbrengen en kinderen die niet naar de kinderopvang gaan. De sensitiviteit en responsiviteit van moeders bleek een veel betere voorspeller van gehechtheid te zijn. Wel is er een interactie-effect gevonden tussen lagere sensitiviteit door moeders en lage kwaliteit en veel uren van kinderopvang: voor kinderen die veel uren doorbrachten in lage kwaliteitskinderopvang en die weinig sensitieve moeders hebben, zijn de effecten negatiever.
Over het algemeen kan gesteld worden dat de invloed van ouders op het kind groter is dan de invloed van de kinderopvang. Dit heeft waarschijnlijk te maken met de volgende drie factoren:
De familie is de primaire omgeving van het kind
De familie vormt de meest consistente omgeving
Binnen de familie is sprake van zowel genetische- als omgevingsinvloeden
4. Kinderopvang als steun voor de familie
Kinderopvang kan ouders steunen op minstens drie manieren:
Het verwijst hen naar bepaalde diensten voor hun kinderen
Het ondersteunt hen in hun baan
Het leert hen op een informele manier dingen over de opvoeding en ontwikkeling van hun kinderen
Er zijn ook veel formele programma’s met als doel om ouders informatie te verstrekken over de opvoeding en ontwikkeling van hun kinderen. Dit is een belangrijk onderdeel van interventies die zich richten op risicofamilies. Deze interventies zijn grotendeels succesvol in bijvoorbeeld het verbeteren van de moeder-kindinteractie en het stimuleren van een verbetering van de situatie van moeders (qua werk en educatie).
Verder is er recent bewijs gevonden dat kinderopvang van hoge kwaliteit als een interventie kan dienen voor ouders met een laag inkomen. Het kan namelijk leiden tot verbeteringen in de thuisomgeving, gemeten met het HOME-instrument.
Implicaties voor beleidsvorming en onderzoek
In het systeem van Bronfenbrenner kan het landelijke kinderopvangbeleid worden gezien als een exosysteem: een belangrijk sociaal instituut wat invloed heeft op het zich ontwikkelende kind. Het kinderopvangbeleid zou dus een zo goed mogelijke ontwikkeling van kinderen moeten stimuleren, door kinderopvang van hoge kwaliteit te stimuleren. In het geval van de VS is dit echter lastig doordat er zoveel andere belangen hierbij komen kijken en doordat de overheid zich al lange tijd niet erg bemoeit met de kinderopvang.
In toekomstig onderzoek is het belangrijk om experimentele studies uit te voeren naar de effecten van ouderschap en kinderopvang, zodat variabelen kunnen worden gemanipuleerd en confounding dus geen rol speelt. Verder is het belangrijk om de opvoedingsstijl als mediator te onderzoeken. Er is bijvoorbeeld al bewijs gevonden dat de opvoedingsstijl de associatie tussen het werk van moeders en de academische prestaties van kinderen medieert.
11. Nieuwe familievormen
Dit hoofdstuk focust zich op nieuwe familievormen die de laatste decennia mogelijk zijn door nieuwe technieken, zoals in-vitrofertilisatie (IVF). Er worden vier hoofdtypen van geassisteerde voortplanting onderscheiden:
‘High-tech’ procedures als IVF en intracytoplasmatische sperma-injectie (ICSI)
Spermadonatie of eiceldonatie, waarbij de moeder bij onvruchtbaarheid van de vader een spermacel ontvangt of bij eigen onvruchtbaarheid een eicel
Procedures die resulteren in non-traditionele families zoals alleenstaande- en lesbische moederfamilies
Procedures met draagmoeders. Deze kunnen gedeeltelijk ofwel genetisch zijn (waarbij het sperma van de vader en een eicel van de draagmoeder wordt gebruikt) of geheel ofwel niet-genetisch (waarbij het sperma en de eicel beide van de ouders zijn die voor het kind zullen gaan zorgen)
Hoewel deze categorieën elkaar niet uitsluiten, heeft elke categorie zijn eigen implicaties voor het functioneren van families. Daarom zullen deze categorieën achtereenvolgens worden beschreven.
High-techfamilies: IVF en ICSI
Bij IVF is allereerst de kans op meerlingen en de kans op prematuren en kinderen met een laag geboortegewicht veel groter dan bij natuurlijke bevruchting. Dit heeft verschillende gevolgen. Tweelingen uit IVF-families blijken bijvoorbeeld een vertraagde taalontwikkeling en lagere scores op verbale intelligentie en leestesten te hebben.
Ten tweede is onderzocht of de stress van onvruchtbaarheid en behandelingen resulteert in moeilijkheden in de opvoeding. Over het algemeen is dit effect niet gevonden en zijn er juist positieve effecten gevonden: IVF-ouders bleken meer betrokken te zijn bij hun kinderen en meer affectie te tonen dan bij natuurlijk bevruchting. Wel bleek uit sommige studies dat IVF-ouders meer overbezorgd en -beschermend waren.
Ten derde is gezocht naar verschillen in cognitieve ontwikkeling tussen IVF-kinderen en kinderen uit natuurlijke bevruchting. Deze zijn niet gevonden.
Ten slotte is gezocht naar verschillen in de sociaal-emotionele ontwikkeling. Er is een verschil gevonden in temperament: IVF-kinderen bleken volgens hun moeders een moeilijker temperament te hebben en meer negatieve gedragingen te laten zien in reactie op stress dan kinderen uit natuurlijke bevruchting. Dit kan te maken hebben met de grotere zorgen die IVF-ouders hebben over het welzijn van hun kinderen. Verder zijn er geen verschillen gevonden in gehechtheid, psychologische problemen of academische prestaties. Eén studie vond meer emotionele problemen onder IVF-kinderen op de middelbare school, maar dit kan ook te maken hebben met de hogere leeftijd van IVF-ouders.
Bij ICSI wordt er één enkele spermacel rechtstreeks ingebracht in een eicel. Men maakt zich zorgen dat dit veranderingen in het genetisch materiaal tot gevolg heeft en dus implicaties heeft voor de ontwikkeling van kinderen. Ook bij ICSI komen meerlingen vaak voor.
Er zijn geen verschillen gevonden in de opvoeding tussen ICSI-ouders en natuurlijk bevruchte ouders.
Wat betreft cognitieve ontwikkeling heeft één studie significant lagere scores gevonden voor jonge ICSI-kinderen vergeleken met IVF-kinderen en kinderen uit natuurlijke bevruchting. Deze kinderen zijn verder gevolgd en toen zij vijf jaar waren, waren er geen verschillen meer aanwezig.
Er zijn ten slotte geen verschillen gevonden in de sociaal-emotionele ontwikkeling.
Donorfamilies: spermadonatie- en eiceldonatiefamilies
De meerderheid van de kinderen die worden geboren door spermadonatie, oftewel donorinseminatie (DI) wordt hiervan niet op de hoogte gesteld door de ouders. Er wordt wel gesuggereerd dat dit negatieve effecten heeft voor het kind, op dezelfde wijze als het geheimhouden van de afkomst van adoptiekinderen. Daarom is hier onderzoek naar gedaan.
Voor de opvoeding heeft DI weinig gevolgen: DI-ouders voelden zich over het algemeen competent, gaven warmte en goede discipline aan hun kinderen en waren tevreden in hun huwelijk.
Voor de cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkeling van kinderen zijn ook weinig effecten gevonden van DI. Er is enkel gevonden dat volwassenen die op de hoogte waren van de DI negatieve gevoelens ervoeren, maar er is niet bekend in hoeverre dit een representatieve sample betrof.
Bij eiceldonatie wordt er vaker contact onderhouden met de donor omdat dit vaak een vriend of familielid is. De vraag is welke effecten dit heeft op het kind. Alsnog wordt de donatie vaak geheimgehouden, hoewel in sommige studies werd gevonden dat eiceldonatie minder vaak geheim werd gehouden dan DI.
Er is weinig onderzoek gedaan naar de cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkeling van eiceldonatiekinderen. De studies die er zijn hebben echter geen significante effecten gevonden.
Donorinseminatiefamilies met lesbische ouders of alleenstaande moeders
De keuze van lesbische stellen om via DI kinderen te krijgen, is erg omstreden. Men maakt zich zorgen dat deze kinderen veel zullen worden gepest door peers en dat hun genderontwikkeling gestoord zal verlopen doordat ze twee moeders hebben: jongens zouden minder mannelijk worden en meisjes minder vrouwelijk. Onderzoek dat tot nu toe is uitgevoerd, wijst echter uit dat kinderen van lesbische moeders zich net zozeer geaccepteerd voelen door peers als kinderen van heteroseksuele ouders. Ook verschilt hun genderontwikkeling niet met die van kinderen van heteroseksuele ouders en hebben zij niet meer emotionele- en gedragsproblemen.
Verder zijn er geen negatieve effecten gevonden op de opvoeding van lesbische moeders. Eén studie vond zelfs meer betrokkenheid met de kinderen onder lesbische moeders dan onder vaders in tweeoudergezinnen. Verder zijn veel meer lesbische moeders van plan om hun kinderen te vertellen over DI dan heteroseksuele ouders.
Alleenstaande moeders die hebben gekozen voor DI worden ook wel solomoeders genoemd, om hen te onderscheiden van gescheiden alleenstaande moeders. Voor hun kinderen maakt men zich zorgen over de afwezigheid van de vader en de stress die het met zich meebrengt om er alleen voor te staan in de opvoeding. Uit onderzoek is gebleken dat solomoeders evenveel warmte lieten zien naar hun kinderen toe als getrouwde DI-moeders, maar lagere niveaus van interactie en sensitiviteit. Dit kan een effect zijn van het ontbreken van een partner, waardoor solomoeders minder tijd met hun kind kunnen doorbrengen. Solomoeders lichten hun kinderen wel vaker dan DI-stellen in over de donorinseminatie die heeft plaatsgevonden.
Draagmoederfamilies
Draagmoederschap blijft een hoog controversieel onderwerp. Men vraagt zich af wat de effecten hiervan zijn op de psychologische ontwikkeling van het kind en op de opvoeding van ouders, vooral omdat het vaak voorkomt dat contact wordt onderhouden met de draagmoeder. Uit onderzoek is echter gebleken dat ouders uit draagmoederfamilies hogere niveaus van warmte en betrokkenheid met hun kind laten zien dan natuurlijk bevruchte ouders. Verder zijn bij de kinderen geen verschillen gevonden in spraak, motorische vaardigheden en temperament.
Implicaties voor het onderzoek en beleidsvorming
Op basis van de uitgevoerde onderzoeken kan gesteld worden dat nieuwe familievormen geen risicofactor lijken te vormen voor kinderen. Wederom lijkt niet de vorm van de familie maar de kwaliteit van het familieleven ertoe te doen. De uitgevoerde onderzoeken zijn echter klein, twijfelachtig representatief en hebben meerdere zwakheden qua design. Bovendien is er nog weinig onderzoek gedaan naar de effecten van nieuwe familievormen wanneer kinderen zijn opgegroeid tot adolescenten en volwassenen. Meer onderzoek met een goed design is dus gewenst. Verder moet onderzocht worden wat het voor invloed heeft als kinderen uitvinden dat één of beide ouders niet genetisch aan hen is verwant.
Voor beleidsvorming is het belangrijk om te onderzoeken wat de effecten zijn voor adolescenten die de identiteit van hun donor ontvangen wanneer zij 18 zijn. Vervolgens kan beslist worden of het verstandig is om wettelijk vast te leggen dat de identiteit van donors bekend moet worden gemaakt wanneer wordt gekozen voor DI.
12. Grootouders, kleinkinderen en familieveranderingen in Engeland
Er zijn in de laatste decennia heel wat demografische veranderingen opgetreden in families: denk aan het toenemende aantal scheidingen, werkende moeders met jonge kinderen en alleenstaande moeders en aan de vorming van stiefgezinnen. Sommigen zijn van mening dat al deze factoren negatief zijn voor de jeugd en dat families dus in verval zijn. Een longitudinale studie uitgevoerd in Amerika in de jaren ’70 en ’80 lijkt er echter op te wijzen dat dit niet het geval is. Eén van de proposities die deze studie voorstelt is dat families zich deels aanpassen aan de nieuwe vormen van stress door het uitbreiden van steun over generaties heen. Steun van grootouders zou het welzijn van nieuwe generaties beschermen en stimuleren. Vijf principes die al uit verder Amerikaans onderzoek zijn gebleken zijn hierbij van belang:
Relaties tussen familieleden moeten worden bekeken binnen het bredere raamwerk van andere familierelaties
Het patroon van relaties tussen verschillende generaties verschilt tussen culturele/etnische groepen
Sociale leefvormen op het platteland of in de stad geven structuur aan de relaties tussen grootouders en kleinkinderen
Een ‘lifecourse-approach’ kan verhelderend werken: ervaringen die grootouders vroeger hebben gehad met hun eigen opa en oma kunnen bijvoorbeeld huidige ervaringen met kleinkinderen beïnvloeden
Patronen in relaties veranderen door de tijd heen met de leeftijd en ontwikkeling van de individuen en er kan veel diversiteit zijn in de relaties die een grootouder heeft met verschillende kleinkinderen
In dit hoofdstuk wordt deze hypothese getest voor het familieleven in Engeland. Eerst zal worden beschreven of deze principes in Engeland ook gelden. Vervolgens worden twee aspecten van steun door grootouders beschreven die samenhangen met de recente familieveranderingen: allereerst kinderopvang door grootouders en vervolgens patronen van betrokkenheid tussen grootouders en kleinkinderen na scheiding van ouders.
Grootouders in Engeland
Vroeger was er de traditionele piramidevorm in families, waarbij er drie generaties in leven zijn en waarbij er in jongere generaties steeds meer kinderen kwamen. In Engeland is zoals in veel andere landen de verschuiving naar zogenaamde ‘beanpole families’ (bonenstaak families) te zien: mensen worden jonger grootouders, mensen leven langer waardoor er vaak vier generaties in leven zijn en vrouwen krijgen minder kinderen. In Engeland leven veel mensen nog relatief dichtbij hun ouders en is er veel contact met de grootouders. Een groot deel van de kleinkinderen helpt hun grootouders (bijvoorbeeld in huis), dit geldt zelfs al voor kinderen jonger dan zes jaar.
Principe 1 en 4: het raamwerk van familierelaties en het belang van een lifecourse-
approach
Het belangrijkste bewijs voor de significantie van de verbindingen tussen de verschillende relaties in het familienetwerk is dat het contact en de betrokkenheid van grootouders met hun kleinkinderen wordt beïnvloed door de relatie tussen de vader en moeder: de relatie tussen grootouders en kleinkinderen wordt bijvoorbeeld dramatisch veranderd door een scheiding. Ook hebben ouders zelf invloed doordat ze de relatie tussen grootouders en hun kinderen kunnen remmen of stimuleren. Verder is gebleken dat de mate waarin grootouders contact hebben met hun kleinkinderen wordt beïnvloed door de relaties die zij lang geleden zelf hadden met hun grootouders.
Ten slotte is gebleken dat de kwaliteit van de relaties die grootmoeders vroeger met hun dochter hadden significant samenhangt met de zorg en betrokkenheid die zij later tonen naar de kinderen van die dochter. De mechanismen die hieraan ten grondslag liggen moeten verder worden onderzocht: het kan zo zijn dat moeders die positieve herinneringen aan hun eigen moeder hebben de relatie tussen haar en hun eigen kinderen stimuleren. Het kan ook zo zijn dat grootmoeders die hun rol als moeder vroeger fijn vonden ook positief tegenover het ‘bemoederen’ van hun kleinkinderen staan. Ook kunnen er genetische factoren meespelen.
Principe 2. Verschillen tussen etnische en culturele groepen
De relatie tussen grootouders en kleinkinderen verschilt op meerdere punten tussen verschillende etnische en culturele groepen. Uit een onderzoek onder etnische minderheden in Engeland (Pakistanen, Bangladeshi, Indianen, zwarten en gemengden) en de blanke meerderheid is gebleken dat de ouders van blanke ouders vaker nog in leven waren dan de ouders van ouders uit de verschillende minderheden. Er waren ook verschillen in de kans dat de grootouders van vaders kant bij het gezin in huis woonde en in de hoeveelheid contact met grootouders toen de baby’s negen maanden oud waren. Verder ontvingen blanke families vaker financiële steun van grootouders dan families uit de verschillende minderheden. Dit zou deels een oorzaak kunnen zijn voor de relatief benadeelde economische situatie van etnische minderheden in Engeland.
Principe 3. Verschillen tussen platteland en stad
Het Amerikaanse onderzoek naar relaties tussen verschillende generaties benadrukt het belang van verschillen tussen sociale leefvormen op het platteland en in de stad. In Engeland zijn hiertussen echter geen belangrijke verschillen tussen gevonden.
Principe 5. Veranderingen met leeftijd
In Engeland is gebleken dat het contact en de nabijheid tussen grootouders en kleinkinderen afneemt wanneer de kleinkinderen ouder worden. De leeftijd van grootouders zelf heeft ook effect: grootouders jonger dan 60 jaar laten de meeste betrokkenheid met kleinkinderen zien.
Houding tegenover familie en grootouders
Naast het onderzoeken van deze vijf principes is gekeken naar de houding die Engelsen hebben ten opzichte van familie en grootouders. Over het algemeen is die houding positief en waardeert men de familie hoger dan vrienden. Dit gold echter meer voor de oudere generatie dan voor de jongere. Het is de vraag of de houding tegenover de familie in Engeland substantieel gaat veranderen wanneer deze jongere generatie de plaats van de oudere generatie gaat innemen.
Kinderopvang door grootouders
Kinderopvang door grootouders is het eerste aspect van steun door grootouders wat volgens Amerikaans onderzoek samenhangt met de recente familieveranderingen. In een studie onder blanke Britse families is gekeken of grootouders ook een grote rol spelen in de kinderopvang en dus in de ondersteuning van werkende moeders. Er is gebleken dat dit inderdaad het geval is: opvang door grootouders was belangrijk in de levens van een substantieel deel van de Britse ouders en kinderen, vooral voor jongere, minder goed opgeleide moeders die parttime werken.
Verder is er een samenhang gevonden tussen de percepties van moeders van de zorg die zij vroeger van hun eigen moeder hadden ontvangen en de huidige betrokkenheid van grootouders met kleinkinderen: er werden hogere niveaus van betrokkenheid door grootouders gevonden in families waarin de moeders zelf positief rapporteerden over hun ervaringen als kind.
Betrokkenheid van grootouders na scheiding van ouders
In Amerika kan na scheiding van ouders de rol van grootouders sterk veranderen. Er is sprake van een ‘matrifocal bias‘, een focus op de moeder: na scheiding krijgen de moeders in de meeste gevallen de voogdij en het meeste contact wordt onderhouden met grootouders van moeders kant. Deze bevindingen zijn ook in het Britse onderzoek bevestigd.
Verder komt het regelmatig voor dat grootouders die een relatie van kameraadschap en spel met hun kleinkind hadden na scheiding plotseling een soort surrogaatouders worden. Wel is gevonden dat de betrokkenheid van grootouders met hun kleinkinderen na een scheiding ook afhangt van de kwaliteit van de relatie die grootouders voor de scheiding hadden met de ouder die de voogdij krijgt. Dit heeft ertoe geleid dat er organisaties zijn opgericht die de rechten van grootouders bevechten.
Het Britse onderzoek heeft ook gekeken naar de visie van jonge kinderen op de rol die hun grootouders spelen in hun leven. Hierbij is gekeken naar de rol die grootouders voor kinderen spelen tijdens en na belangrijke familieveranderingen zoals scheiding of de introductie van een stiefouders. Verder is gekeken naar de mate van contact van kinderen met grootouders. Ten slotte is gekeken of betrokkenheid met grootouders een rol speelt in de aanpassing van kinderen.
Wat betreft de rol van grootouders tijdens en na belangrijke familieveranderingen is gebleken dat kinderen het vaakst naar grootouders toegaan om met hen hierover te praten.
Wat betreft de mate van contact met grootouders is gevonden dat kinderen over het algemeen wekelijks contact hebben met grootouders, zelfs met grootouders van de kant van een stiefouder. Wel zijn kinderen hechter met grootouders van moeders kant dan met grootouders van vaders kant. Ook zijn zij over het algemeen hechter met grootmoeders dan met grootvaders. Verder is gebleken dat kinderen na scheiding meer contact hebben met grootouders van de kant van de ouder en stiefouder die bij hen in huis wonen dan met grootouders van de kant van de ouder en stiefouder die niet bij hen in huis wonen.
Wat betreft de rol van betrokkenheid met grootouders in de aanpassing van kinderen is gevonden dat kinderen met een hechte relatie met grootouders van moeders kant minder externaliserende en internaliserende problemen hadden. Het is niet duidelijk welke kant dit effect op gaat: hebben grootouders van moeders kant eerder een hechte relatie met kinderen die minder probleemgedrag vertonen, of fungeert de hechte relatie met grootouders van moeders kant als protectieve factor voor probleemgedrag?
Implicaties voor beleidsvorming en onderzoek
Voor het kinderopvangbeleid is het van belang om de rol van grootouders in parttime kinderopvang en alle factoren die in deze regeling meespelen in kaart te brengen (etniciteit, leeftijd van de moeder, leeftijd van de grootmoeder en aantal uren werk van beiden). Ook is het belangrijk om de redenen waarom ouders kiezen voor verschillende soorten kinderopvang te onderzoeken, inclusief opvang door grootouders.
Voor de rol van grootouders na een scheiding is het van belang dat de rechten van de grootouders van de kant van de ouder die niet de voogdij krijgt worden verdedigd, zodat zij hun kleinkinderen kunnen blijven zien.
De volgende punten zouden aandacht moeten krijgen in toekomstig onderzoek:
Waardoor verschillen worden veroorzaakt tussen relaties tussen grootouders en hun verschillende kleinkinderen
De mate van asymmetrie tussen grootouders en kleinkinderen in hun belangen en betrokkenheid in de relatie
Relaties met grootouders in nieuwe familievormen zoals lesbische families
Relaties met grootouders van de kant van stiefouders
13. Conclusie
Belangrijkste bevindingen
Recent zijn er in de wetenschap claims gedaan dat families er weinig toe doen in de ontwikkeling van kinderen: genetische effecten, invloed van peers en de invloed die kinderen zelf op hun ouders hebben zouden de grootste gevolgen hebben voor het kind. Alle voorgaande hoofdstukken tonen echter aan dat families er wel toe doen, zowel direct als indirect. Een aantal belangrijke bevindingen op uiteenlopende gebieden zijn:
- Armoede op zichzelf vormt geen risico voor de ontwikkeling van kinderen: dat risico hangt af van het aantal risicofactoren waaraan het kind is blootgesteld
- Niet alleen de invloed van peers leidt adolescenten tot drugsgebruik, maar ook de invloed van ouders
- Zelfs wanneer kinderen uit risico-omgevingen worden opgenomen in goed functionerende families, zullen zij waarschijnlijk niet geheel herstellen
- Hoe langer kinderen in een risico-omgeving leven, hoe minder herstel er plaatsvindt
- De aard van het werk van ouders doet er meer toe dan het feit of de ouder wel of niet buitenshuis werkt
- Het werk van vaders is net zo belangrijk voor kinderen als het werk van moeders
- Familiefactoren voorspellen uitkomsten bij het kind, hoeveel uren een kind ook doorbrengt in kinderopvang buitenshuis
- Hertrouwen herstelt de gebroken harten van kinderen niet na een scheiding
- Het is slechter voor het welzijn van kinderen wanneer ouders met veel conflicten bij elkaar blijven dan wanneer zij scheiden
- Negatieve effecten van scheiding blijven voor kinderen doorwerken tot in de volwassenheid
- Het welzijn van kinderen is niet gerelateerd aan de wijze waarop de bevruchting heeft plaatsgevonden (natuurlijk, IVF/ICSI, sperma-/eiceldonatie of draagmoederschap)
Implicaties voor beleid
Aan het einde van elk hoofdstuk zijn op basis van onderzoeksuitkomsten een aantal implicaties gegeven voor het politiek beleid. Deze suggesties zijn onderwerpspecifiek en uiteenlopend, maar hier kunnen een aantal algemene suggesties uit worden geabstraheerd. Allereerst is een brede, universele aanpak die alle aspecten van een probleem meeneemt gewenst. Verder zou de nadruk sterk op preventie en vroege interventie moeten liggen.
Suggesties voor verder onderzoek
Ook zijn in elk hoofdstuk suggesties gegeven voor verder onderzoek. Ook hieruit zijn verschillende algemene suggesties af te leiden:
- Er moeten complexe modellen worden ontwikkeld van de invloed van families, waarin de veelheid aan aspecten die ertoe doen in het ‘echte leven‘ wordt gevangen
- Longitudinale studies zijn gewenst die de effecten van de familie op het kind volgen van kindertijd tot volwassenheid
- Focus op interactie tussen en moderatie door verschillende factoren is van belang
- Bredere samples zijn gewenst waarin alle lagen van de bevolking, alle familievormen en alle etniciteiten worden meegenomen
- Het is van belang om onderzoek naar de invloed van familie uit te breiden naar verschillende culturen, zodat grensoverschrijdende vergelijkingen kunnen worden gemaakt
- Meer studies met een groot sample zijn gewenst, zodat meer geavanceerde onderzoekstechnieken kunnen worden toegepast
- Meer uitgebreide en verbeterde meetmethoden moeten worden ontwikkeld voor de verschillende factoren die ertoe doen in onderzoek naar de invloed van families
- Onderzoeksmethoden moeten worden gecombineerd. Een combinatie van kwantitatief en kwalitatief onderzoek kan bijvoorbeeld gebruikt worden om meer zicht te krijgen in de reden waarom bepaalde factoren een risico vormen. Ook kunnen psychosociale- en (neuro)biologische methoden worden gecombineerd
- Focus moet liggen op onderliggende processen die ten grondslag liggen aan individuele verschillen tussen kinderen in kwetsbaarheid voor familiefactoren
- Designs die genetische invloeden kunnen meten zijn gewenst, zodat de relatieve invloed van genetische effecten ten opzichte van omgevingseffecten kan worden vastgesteld
- Directe causale tests zijn gewenst om alle suggesties voor de politiek die in deze hoofdstukken zijn genoemd op experimentele wijze te testen. Interventies lenen zich hier goed voor
14. Modellen voor onderzoek en beleid
Dit hoofdstuk richt zich op modellen. Modellen zijn namelijk vormend voor de manier waarop wij kijken naar ontwikkeling, voor de manier waarop onderzoeksvragen worden vormgegeven en waarop adviezen worden gegeven aan beleidsmakers.
Allereerst zullen verschillende modellen voor het verloop van de ontwikkeling worden beschreven. Ten tweede zullen manieren worden beschreven om twee verschillende contexten samen te brengen: de familie en de gemeenschap. Ten slotte zal het verband tussen onderzoek en beleid door de tijd heen worden weergegeven.
Ontwikkelingsmodellen
Er zijn grofweg drie modellen voor het verloop van de ontwikkeling van mensen van kindertijd tot volwassenheid te onderscheiden:
1. ‘Fixed path‘-modellen: bij deze modellen kan invloed van familie op de ontwikkeling plaatsvinden in de eerste drie levensjaren. Hierna zouden de hersenen volledig gevormd zijn en de ontwikkeling zou verder dus via een vast pad verlopen
2. Levensloopmodellen: deze modellen zien het ontwikkelingspad niet als vast, maar leggen de aandacht op allerlei situaties, gebeurtenissen en relaties die zich gedurende het hele leven voordoen en waar een tweede of derde keer misschien anders mee wordt omgegaan dan de eerste keer. Er is in dit model dus ruimte voor verandering gedurende het hele leven
3. ‘Pathway‘-modellen: deze modellen benadrukken het unieke ontwikkelingspad dat alle mensen bewandelen. Mensen kunnen op hetzelfde punt starten en op verschillende punten uitkomen, of juist op verschillende punten starten en op hetzelfde punt uitkomen. Deze modellen benadrukken het belang van onderzoek naar de factoren die leiden tot verschillende ontwikkelingspaden. Ook benadrukken zij het belang van interventies die zich richten op het blokkeren van een bepaald destructief ontwikkelingspad (bijvoorbeeld betrokkenheid bij misdaad) en het bieden van ondersteuning bij het vinden van een goed alternatief (geld verdienen op een eerlijke manier)
Families en gemeenschappen
Veel onderzoek naar ontwikkeling heeft zich alleen gericht op de effecten binnen families en heeft de gemeenschap hierin niet meegenomen. Wanneer dit wel wordt gedaan, wordt er dus gekeken naar de samenhang tussen effecten van de familie en van de gemeenschap op de ontwikkeling van kinderen. Dit heeft implicaties voor de uitkomsten van onderzoek naar de invloed van families.
Om te kijken naar de samenhang tussen families en gemeenschappen is het belangrijk om eerst naar beide begrippen te kijken. Een familie bestaat uit een web van relaties: tussen ouders, tussen ouders en kinderen, tussen brusjes, tussen verschillende generaties. Een gemeenschap bestaat ook uit een aantal mensen die onderling via verschillende connecties met elkaar verbonden zijn. Een buurt is een voorbeeld van een gemeenschap. Een gemeenschap wordt ook wel omschreven als de sociale context van een kind.
Het zoeken naar samenhang tussen families en gemeenschappen is lastig, omdat beide vaak worden beschouwd als verschillende contexten. Alternatieven hiervoor zijn:
- Families en gemeenschappen zien als één en dezelfde eenheid
- Hetzelfde analytische raamwerk gebruiken om de familiecontext, de sociale context en de links tussen beiden te onderzoeken
- Families en de sociale context definiëren in vergelijkbare termen
Verschillende visies waarin families en de sociale context samen worden gebracht zijn:
- De sociale context bevat mogelijkheden en bronnen en families helpen hun kinderen door deze mogelijkheden en bronnen actief te ‘managen‘
- De sociale context bevat verschillende activiteiten en ouders moedigen hun kinderen aan om hierin te leren participeren
- De sociale context bevat verleidingen die kinderen van het ‘rechte pad‘ af kunnen brengen en ouders proberen activiteiten en routes aan te bieden die de blootstelling hieraan verminderen of het verzet hiertegen stimuleren
- De sociale context bestaat uit verschillende concurrerende groepen (bijvoorbeeld etnisch) en ouders bereiden hun kinderen hierop voor, bijvoorbeeld door hen voor te bereiden op confrontaties met etnische of racistische vooroordelen
- De sociale context bevat verschillende niveaus van onvoorspelbaarheid en chaos en de rol van ouders is om hierin orde, routine en voorspelbaarheid te scheppen
Een kanttekening bij bovenstaande visies is dat niet alleen ouders een actieve rol kunnen hebben in het beschermen of helpen van hun kinderen in de sociale context. Ook scholen of andere instanties of personen kunnen deze rol hebben. Ook kunnen zij helpen om ouders bewust te maken van kansen of bedreigingen die in de sociale context aanwezig zijn.
Vier factoren spelen een belangrijke rol in hoe effecten van de sociale context (zoals misdaad of depressie) ontstaan:
Sociaal kapitaal: de aanwezigheid van sociale relaties, interactie en relaties in de buurt
Collectieve efficacy: de aanwezigheid van wederzijds vertrouwen en informele controle en een een gedeelde bereidheid om in te grijpen voor het publieke belang
Resources: de kwaliteit, kwantiteit en diversiteit van instellingen die tegemoetkomen aan de behoeften van ouders en kinderen
Routine-activiteiten: de manier waarop de locatie van plaatsen waar ouders en kinderen komen en het tijdstip waarop ze deze bezoeken contact en actie stimuleren
Onderzoek en beleid
Er bestaat al lange tijd een link tussen onderzoek en sociaal beleid, in de vorm van een relatie tussen de visie van wetenschappers op ontwikkeling en de interventies die worden uitgevoerd door informele of formele groepen. Recent hebben hier echter wel enkele veranderingen in plaatsgevonden in:
De mate waarin sociale wetenschappers voor de ontwikkeling van kinderen belang hechten aan condities die te maken hebben met (landelijk) beleid, zoals kinderopvang, vormen van betaald werk, wetgeving voor scheiding en voogdij e.d.
De mate waarin sociale wetenschappers vragen stellen over de effecten van variatie en veranderingen in de omgeving van kinderen voor hun ontwikkeling
De mate waarin de politiek kinderen zien als de verantwoordelijkheid van ouders
De mate waarin beleidsvormende instanties vragen om advies of bewijs vanuit onderzoek en de mate waarin zij dit onderzoek willen financieren
- 1 of 2153
- next ›
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
Online access to all summaries, study notes en practice exams
- Check out: Register with JoHo WorldSupporter: starting page (EN)
- Check out: Aanmelden bij JoHo WorldSupporter - startpagina (NL)
How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?
- For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
- For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
- For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
- For compiling your own materials and contributions with relevant study help
- For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.
Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
- Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
- Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
- Use the topics and taxonomy terms
- The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
- Check or follow your (study) organizations:
- by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
- this option is only available trough partner organizations
- Check or follow authors or other WorldSupporters
- by following individual users, authors you are likely to discover more relevant study materials.
- Use the Search tools
- 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
- The search tool is also available at the bottom of most pages
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
- Check out: Why and how to add a WorldSupporter contributions
- JoHo members: JoHo WorldSupporter members can share content directly and have access to all content: Join JoHo and become a JoHo member
- Non-members: When you are not a member you do not have full access, but if you want to share your own content with others you can fill out the contact form
Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance
Field of study
- All studies for summaries, study assistance and working fields
- Communication & Media sciences
- Corporate & Organizational Sciences
- Cultural Studies & Humanities
- Economy & Economical sciences
- Education & Pedagogic Sciences
- Health & Medical Sciences
- IT & Exact sciences
- Law & Justice
- Nature & Environmental Sciences
- Psychology & Behavioral Sciences
- Public Administration & Social Sciences
- Science & Research
- Technical Sciences
Add new contribution