Samenvatting artikelen thema Jeugdzorg

Samenvatting artikelen thema Jeugdzorg 2014/2015

De scheiding tussen wetenschappelijk-gebaseerde aanpakken en het gebruik van traditionele theorieën van gezinstherapie (Dattilio, Piercy & Davis)

Sommige onderzoekers gebruiken de term ‘pseudowetenschap’ om traditionele aanpakken in gezinstherapie te beschrijven die niet voldoen aan de richtlijnen van empirische validatie. Zo zijn er onderzoeken die enkel onderzoeken betrekken die voldoen aan hun resultaten en ander onderzoek ‘negeren’.

Veel therapeuten lezen geen literatuur en sommige zijn zelf vijandig over aspecten van de evidence-based methode. Vaak presenteren onderzoekers hun resultaten ook onduidelijk voor deze therapeuten en is het voor therapeuten lastig dit toe te passen in de praktijk. Veel therapeuten zijn ook van mening dat je het niet zomaar kunt toepassen, omdat een lab niet overeenkomt met hoe het in de praktijk gebeurt; daar is ook de relatie tussen therapeut en cliënt van belang, etc. Het is gewoon niet te vergelijken. Daarnaast kijken ze bij onderzoeken vaak naar cliënten met twee of meerdere diagnoses, en in de praktijk naar een persoon met één bepaalde stoornis. En zo zijn er nog meer verschillen tussen onderzoek in het lab en hoe het gaat in de praktijk.

De disconnectie die we zien is gerelateerd aan het feit dat (a) gezinstherapeuten zich (in een bepaalde mate) realiseren dat bewijs van behandelingssucces waardevol is, (b) zij begrijpen dat zij de literatuur over effectiviteit bij moeten houden, maar (c) zij hebben geleerd om grotendeel op hun eigen ervaringen van in de praktijk te steunen en niet op de evidence-based therapie literatuur. Ze vertrouwen hun eigen ervaringen meer dan rigide, onbekende behandelingsprotocollen.

Om deze splitsing tegen te gaan, moeten individuen aan beide kanten realiseren wat zij van elkaar kunnen leren. Zowel onderzoekers als therapeuten kunnen voordeel halen uit het verbreden van hun definitie van wat evidence-based onderzoek en therapie inhoudt.
 

Meerdere onderzoeksmethoden zijn van belang om de soort informatie te verschaffen die gezinstherapeuten waarde geven en gebruiken in de praktijk. Beide moeten doorhebben dat ‘evidence-based’ de volgende dingen bevat:

  1. Practice-based evidence: Therapeuten meten de effectiviteit van hun therapie.

  2. Kwalitatieve onderzoeksmethoden: Deze spelen een belangrijke rol in het beslissen van de effectiviteit door onderzoek te doen naar de rijkheid van het therapeutische proces. Hierdoor krijgen onderzoekers een meer sensitiviteit voor het therapeutische proces. De splitsing wordt zo ook afgenomen doordat geluisterd wordt naar de stem van de therapeut en zijn cliënten.

  3. Verfijnde vormen van data representaties.

  4. Case studies: Deze zorgen voor ‘experience-near’ data.

  5. Mixed-methode onderzoek: Enkele studies die zowel kwantitatieve als kwalitatieve methodologieën gebruiken worden steeds meer gebruikt in het veld van gezinstherapie vanwege hun sensitiviteit op meerdere levels.

  6. Proces onderzoek: Evidence-based onderzoek haalt profijt uit meer onderzoek naar de mechanismen van verandering. Dus hoe een aanpak effectief is, en niet enkel of het effectief is.

  7. Systematische onderzoeksmethoden: Methoden die ‘passen’ bij de systematische uitvoering van gezinstherapie.

  8. Onderzoek naar behandelingsmislukkingen: Mislukkingen kunnen ons helpen onze behandelingsprotocollen en theorieën aan te passen, wat ook van interesse is voor therapeuten.

  9. Clinican-to-researcher feedback mechanismen: Therapeuten helpen onderzoekers hun denken en procedures te verfijnen en hun evidence-based modellen te verbeteren. Onderzoekers en therapeuten halen beiden profijt uit het betrekken van elkaar in hun werk

  10. Gedeelde factoren: Beiden halen profijt uit het verbreden van hun kijk op wat therapie effectief maakt, buiten de grensgebieden van een bepaald model.

Onderzoekers moeten dus: (1) begrijpen dat therapeuten onderzoek moeten snappen en moeten kunnen toepassen in de praktijk, (2) niet overkomen alsof zij het beter weten, en (3) niet alle therapeuten hebben de mogelijkheid om een heel nieuw model toe te passen, dus kunnen onderzoekers beter met factoren van succesvolle therapie aankomen.
Therapeuten moeten daarentegen: (1) hun behandelingen verbeteren door aspecten van wetenschappelijk-gebaseerde behandelingen toe te passen, (2) moeten (net als onderzoekers) de gemeenschappelijke factoren leren die zorgen voor een succesvolle aanpak, en (3) ze moeten heroverwegen wat zij denken van evidence-based onderzoek. Ze moeten realiseren dat het een brede term is en zouden dus moeten luisteren naar onderzoekers.

Onderwijzers van gezinstherapie zouden in de cursus ook de wetenschap en de literatuur een grote rol moeten laten spelen en proberen een verband te leggen tussen onderzoek en uitvoering.

 

 

De impact van ouderlijke psychopathologie en emotieregulatie op wetenschappelijk-gebaseerde interventies (Maliken & Katz)

 

Parent management trainings (PMTs) leren ouders positieve kinder-management vaardigheden en helpen ouders deze toe te passen in de praktijk. PMTs blijken effectief, maar niet voor gezinnen met problemen, waaronder ouderlijke psychopathologie (moderator). Zo zijn kinderen van depressieve of gebruikende moeders minder responsief voor PMT interventies. Dit kan door meerdere factoren verklaard worden. De aanwezigheid van psychopathologie kan de motivatie van ouders beïnvloeden om in behandeling te blijven en vergroot de kans om ermee te stoppen. Ook is het voor deze ouders moeilijker de vaardigheden van PMT te leren, omdat ze niet altijd (consistent) bij de les kunnen zijn. Tot slot is het voor deze ouders sowieso moeilijker om de net-geleerde vaardigheden toe te passen en vallen ze eerder in het oude gedrag terug.

Een transdiagnostisch model van psychopathologie stelt voor dat bepaalde fundamentele processen ten grondslag liggen aan meerdere diagnoses. Dus bepaalde stoornissen delen dezelfde kenmerken, symptomen en mechanismen. Verstoring in emotieregulatie is één kerndimensie van de meeste (maar niet alle) psychiatrische ziektes. Daarom zou het verbeteren van de emotieregulatie van ouders kunnen helpen om ouders, vooral die met psychopathologie, meer profijt te laten hebben van PMT.

Dit paper onderzoekt het nut van het aanpassen van PMT programma’s door gebruik van een transdiagnostische aanpak.

Volgens de transdiagnostische aanpak hebben mensen met problemen in hun emotieregulatie meer kans op langere, zwaardere perioden van distress dan mensen die dit niet hebben en hebben dus een grotere kans op de ontwikkeling van psychopathologie, maar dit hoeft niet persé.

Psychopathologie bij ouders heeft een negatieve invloed op opvoeding, wat weer impact kan hebben op de gedrags-, sociale, en emotionele ontwikkeling van kinderen. Zo heeft depressie invloed op hoe ouders hun kinderen zien; ouders interpreteren de gedragingen van hun kinderen anders, wat leidt tot strenger opvoeden (soms zelfs lichamelijke straffen), wat op lange termijn kan zorgen voor externaliserende problemen bij het kind. Naast dat ze meer discipline gebruiken, zijn deze ouders vaak minder verzorgend, wat ook kan leiden tot latere problemen. Ouders die wel verzorgend zijn, hebben later kinderen met minder externaliserende problemen.

Zowel permissieve als autoritaire opvoedstijlen komen voor bij ouders met psychopathologie en zorgen beide voor negatieve uitkomsten bij het kind. Verder zijn deze ouders vaak inconsistent en kunnen ze erg switchen tussen deze twee stijlen zonder waarschuwing. Bij PMT moeten ouders consistent gebruik maken van discipline of verzorging.

De manier waarop psychopathologie interfereert met PMT is niet duidelijk. Het falen van de behandeling kan zich op drie momenten voordoen: (1) bij de werving, vasthouden en betrokkenheid van de behandeling, (2) bij het leren van nieuwe vaardigheden, en (3) het geschikte gebruik van deze vaardigheden.

Het falen bij de werving kan op de volgende manier verklaard worden: Gezinnen die hulp het meest nodig hebben, zoeken deze vaak het minst. Dit geldt zeker zo voor ouders met psychopathologie. Degene die wel help zoeken, komen maar sporadisch en minder frequent dan ouders zonder geestelijke problemen. Ook zijn zij sneller geneigd te stoppen met de behandeling en zijn ze minder betrokken tijdens de behandelingen.

Het falen bij het leren van nieuwe vaardigheden kan op de volgende manier verklaard worden: Ze hebben hogere baseline levels van negatief affect en lagere van positief affect en vinden het moeilijk om het negatieve affect te verminderen en het positieve affect te verhogen.

Het falen op het gebruik van vaardigheden kan op de volgende manier verklaard worden: Sterke negativiteit kan interfereren met de generalisatie van vaardigheden naar de meer chaotische thuisomgeving. Wanneer het wel lukt, blijven de ouders hun kinderen vaak als problematisch zien en zijn de effecten niet langdurend.

Om bovenstaande redenen zijn er al enkele behandelingen die zich bij de PMT ook richten op de emotieregulatie van de ouders met psychopathologie, bijv. d.m.v. MBP technieken.

 

Een cognitief gedragssyteem-aanpak met betrekking tot gezinstherapie (Patterson)

Een open systeem is een set van objecten met attributen die onderling samenhangen in een omgeving. Het systeem bezit eigenschappen van totaliteit, verbondenheid, hiërarchie, zelfregulatie, uitwisseling met de omgeving, equilibrium, aanpassingsvermogen, en gelijkheid.

Kenmerken van de systeemtheorie toegepast voor gezinstherapie/psychologie zijn:

  1. Organisatie en geheel: Een gezin gedraagt zich als geheel; de verandering in elk lid hangt af van alle anderen.

  2. Niet-opsombaar: Het geheel is groter dan de som van alle delen. (1) het gedrag van het gezin als geheel kan niet gereduceerd worden in het functioneren alleen of onafhankelijk van een ander (interactie), (2) één lid beïnvloedt een ander die weer het originele lid beïnvloedt (circulaire/non-lineaire causaliteit), en (3) de betekenis van een (individueel) deel is vastgesteld door het (gezin als) geheel (context).

  3. Hiërarchische orde: Systemen zijn subject van verschillende orders of levels: gezinnen kunnen verdeeld worden in subsystemen die georganiseerd zijn in verschillende levels.

  4. Open/gesloten natuur: Een open gezinssysteem is er een die constant interacteert met de omgeving/andere systemen.

  5. Feedback: Systemen kunnen zelfregulerend zijn door feedback: het gezin kan homeostase bereiken (het herstellen van een systeem door negatieve feedback) of heterostase (het veranderen van een systeem door positieve feedback).

Cognitieve therapie identificeert interne processen en richt zich niet direct op (stimulus-respons) reeksen van gedrag. Er is specifieke aandacht voor gedachteprocessen: gedachten worden gezien als de sleutel tot dysfunctionele emoties en gedragingen. Cognitieve herstructurering is dan de primaire interventie.

Gedragstherapie richt zich op observeerbare, telbare gedragingen binnen de omgeving in context, en richt zich op hun antecedenten en consequenties. De theorie en praktijk kan als volgende samengevat worden:

  • Klassiek conditioneren highlight bepaalde respondent gedragingen, zoals het veranderen van een neutrale stimulus in een geconditioneerde stimulus of één die een voorspellende respons uitroept.

  • Operant conditioneren richt zich op acties die werken op de omgeving om consequenties te produceren en bevat responspreventie, en versterkende methoden. Het is een leerproces waarbij een respons in een bepaalde context gevolgd wordt door een bekrachtiger of bestraffer.

  • Sociaal leren richt zich op de wederkerige interacties tussen het gedrag van een individu en de omgeving.

Het CBT (CGT) model legt de focus op operante aspecten, of de responsen die zich voordoen volgend op een gedraging. Een actie roept een ketting van responses op (van de respondent terug naar de initiator, weer terug naar de respondent, en naar anderen in het systeem). Responses komen dus niet voor in isolatie. Acties die het evenement voorgaan en volgen, de totale omgeving (werk, thuis, gemeenschap, gezin, etc.), en karakteristieken van elke persoon zijn sleutelfactoren in assessment, training en preventie. Toegepast op BCT zijn er drie basiselementen: (1) communicatie; luisteren, ontvangen, reageren, (2) probleemoplossing: respectvol, samenwerking, en systematisch genereren van oplossingen, en (3) gedragsuitwisseling: billijkheid in taakindeling.

Het CCT (CGT) model legt de nadruk op de wederkerige cognities en interacties van partners in een relatie. Verwachtingen, attributies, en vaste percepties zijn de sleutel tot gedrag, en interventies zijn gericht op verandering van een range van foute cognities. Accurate cognities zouden leiden tot het gewenste gedrag.

De verstrengelde concepten die zorgen voor de integratie tussen de systeemtheorie en CBT kunnen als volgend samengevat worden:

  • Structuur en organisatie refereert naar patronen waarin individuen zijn gearrangeerd in een systeem. Hoog georganiseerde systemen kunnen zowel functioneel als dysfunctioneel zijn, open of gesloten, en enige structuur is nodig wanneer het systeem niet uiteen moet vallen. CBT is een hoog gestructureerd model, en bevat het identificeren van dysfunctionele gedachtes, linkt deze aan gedragingen, en past het denken aan naar gedachtes die meer consistent zijn met de gewenste gedragingen.

  • Contextualiteit is een centraal basisprincipe in beide systemen en de gedragstheorie, en bevat het concept dat individuen en groepen niet leven in isolatie, en dat zij de omgeving beïnvloeden en op hun beurt ook beïnvloed worden door de omgeving. In de operante kijk lokt gedrag een respons uit en wordt dat gedrag op zijn beurt beïnvloed door die respons.

  • Communicatie: Een actie roept een reactie uit waarbij feedback loopt heen en weer voorkomen. Deze kunnen zich uitbreiden tot de omringende omgeving en multipele cross-uitwisselingen creëren.

  • Homeostase: Is gerelateerd aan de elementen hierboven dan individuen en systemen een balans nastreven die steeds uitgedaagd wordt door interacties met de omgeving en de respons-initiatie cyclus.
     

    CBT richt zich dus op organisatie en geheel en kent een vloeiende structuur betreffende assessment, behandelingsformulatie, en doorgaande evaluatie. Ook erkennen ze dat hiërarchie en dus grenzen nodig zijn in subsystemen in termen van leeftijd, rollen, en relatieve invloed, en dat zonder dit structuur en order niet mogelijk is.

 

 

 

Relaties en technieken in cognitieve gedragstherapie (Grosse Holtforth & Castonguay)

Een goede relatie met de cliënt is niet alleen een conditie die zorgt voor een gemakkelijkere implementatie van technieken, maar is ook een onderwerp geworden van technieken zelf, zelfs bij CGT.


Behoeftebevrediging als een duale mediator van succesvolle psychotherapie:
De meest fundamentele assumptie van de Consistency Theory is dat mensen streven naar bevrediging van hun psychosociale behoeftes. Vier basis psychologische behoeftes zijn oriëntatie en controle, plezier, hechting, en zelf-verbetering. Om deze behoeftes te bevredigen ontwikkelen individuen motivational goals. Motivational goals bestaan uit approach goals en avoidance goals. Om deze doelen door te zetten ontwikkelt een individu ook meer concrete plannen en gedragingen. Volgens de Consistency Theory draagt onvoldoende bevrediging bij aan de ontwikkeling en instandhouding van psychopathologie. Behoeftebevrediging zorgt voor vermindering van symptomen en een verbeterd welzijn.
Verbeterde behoefte bevrediging werkt via zowel directe als gemedieerde paden. Gemedieerd: het vervullen van sommige behoeftes tijdens therapie (bijv. door een goede contactrelatie) triggert het approach systeem van de cliënt. Dit zorgt voor approach-georiënteerde gedragingen en de ervaring van positieve emoties. Behoefte-bevrediging is dus de link tussen de therapeutische relatie en therapeutische technieken, maar het kan ook de andere kant om werken. Daarnaast kan de therapeutische relatie ook bijdragen aan het veranderingsproces door het activeren en corrigeren van de interactie problemen en maladaptieve interpersoonlijke schema’s van de cliënt.

Er kunnen twee methoden gebruikt worden om erachter te komen wat de motivatie doelen van de cliënt zijn: Plan Analysis en de Inventory of Approach and Avoidance Motivation Bij Plan Analysis kom de structuur van het plan van de cliënt van meerdere bronnen van informatie. Het bevat het totaal van bewuste en onbewuste strategieën die de persoon heeft ontwikkeld om zijn/haar behoeften te bevredigen. Het resultaat is een grafisch plaatje van de structuur van de cliënt zijn meest belangrijke approach en avoidance doelen, en ook zijn individuele bedoelingen (plannen en gedragingen) om tot deze doelen te komen. De IAAM is een gestandaardiseerde vragenlijst (is dus makkelijker). Let op! De approach en avoidance doelen zijn niet statisch, maar veranderen tijdens het proces. Ga dus van tijd tot tijd na wat er veranderd is en wat nu de doelen zijn.

Volgens de Consistency Theory zijn psychologische behoeftes bij definitie adaptief. Echter, het doelsysteem van de cliënt (motivatie doelen, plannen en gedragingen) kunnen maladaptief zijn: té erg gericht zijn op de bevrediging van de behoeftes, of het kan maladaptieve strategieën en gedragingen bevatten om deze behoeftes te vervullen (bijv. narcist).

Een verstoring in de therapeutische relatie kan door twee dingen komen: de therapeut doet iets wat de cliënt niet wilt (en activeert zo de avoidance goals), of faalt in het bereiken wat de cliënt wilt (kan niet voldoen aan de approach goals). Verstoringen in de relatie laten zien hoe technieken en relaties interacteren met elkaar. De therapeut gebruikt technieken om verstoring tegen te gaan / op te lossen. Een duidelijk beeld hebben van de approach en avoidance doelen kan deze taken steunen.

 

Proefschrift (Spuij), hoofdstuk 1

 

Dit proefschrift heeft drie doelen:

  1. het vergroten van het begrip over de beschrijving en classificatie en correlaties van de verlengde rouw stoornis
  2. meer kennis creëren over de rol van negatieve gedachten bij het ontwikkeling van een verlengde rouw stoornis
  3. het ontwikkelen van een interventie voor deze kinderen en de effectiviteit meten in twee pilot studies.

 

Prevalentie en consequenties

De meerderheid van de jeugd, 77,6%, verliest wel iemand in zijn persoonlijke kring (familielid of goede vriend). Het overlijden van een ouder heeft de meeste impact en ongeveer 4% van alle kinderen (tot 18 jr.) in de Westerse wereld verliest een ouder. Kinderen rapporteren plotselinge dood, zwaar gewond (zelfmoord): overlijden als meest traumatisch.

De meeste kinderen verwerken het verlies op een goede manier en er ontstaat verder geen problematiek. Ongeveer 20% krijgt emotionele en psychologische problemen, zoals depressie, somatische problemen, angst, PTSS etc.

 

Kort historisch overzicht over rouwonderzoek

Rouwonderzoek tot de 2e WO

Al vanaf 1621 is men geïnteresseerd in rouw en wat hiermee gepaard gaat. O.a. Darwin had er zijn theorie over, namelijk dat mensen unieke gezichtsuitdrukkingen hadden die hoorden bij rouw, ‘grief muscles’.

 

Freud was een van de eerste die onderscheid maakte tussen ‘normale’ rouw en ‘pathologische’ rouw. Hij linkte rouw aan hechting, waarbij iemand een depressie kon krijgen nadat hij iemand was verloren die zeer belangrijk voor hem was.

 

Tweede helft van de 20e eeuw

Tijdens deze periode vroeg men zich af hoe kinderen rouwden, of ze dat wel konden of niet. Sommige dachten dat kinderen niet konden rouwen, pas wanneer ze volwassen waren. Anderen, zoals Bowlby, dachten dat kinderen wel konden rouwen omdat ze een belangrijk persoon waren verloren (hechting). Men probeerde in deze tijd ook te kijken welke symptomen horen bij pathologische rouw en welke reacties abnormaal en normaal waren.

 

Rouw in de context van kindertijd

Om normaal rouwen te begrijpen zijn de modellen: ‘duaal proces’ en ‘rouwtaken’ van Worden erg belangrijk. Beide modellen zijn gebaseerd op volwassenen en alleen het rouwtaken model is aangepast voor kinderen.

 

Er zijn sprake van 8 taken in dit model, die kinderen eerst moeten volbrengen voordat ze het verlies kunnen afsluiten:

  1. Begrijpen dat er iemand is overleden: dit hangt samen met de cognitieve capaciteit om te begrijpen dat dood permanent is.
  2. Het aangaan van de psychologische pijn van verlies: een kind heeft nog geen volwassen ‘coping’ strategieën en dit kan van invloed zijn op het rouwproces.
  3. Omgaan met de pijn die soms weer opkomt in periodes: wanneer kinderen ouder worden en verder ontwikkelen, kunnen kinderen opnieuw rouwen over een eerder verlies
  4. Investeren in nieuwe relaties
  5. Ontwikkelen van een nieuwe identiteit die de ervaring van verlies integreert
  6. Revalueren van de relatie met de verloren persoon: kinderen gebruiken verschillende strategieën om een relatie met degene te behouden
  7. Behouden van een interne relatie met de gene die is overleden
  8. Terugkeren naar leeftijd gepaste ontwikkelingstaken: wanneer een kind deze taken niet op tijd kan volbrengen ontstaat het risico dat zijn ontwikkeling niet optimaal verloopt.

 

Dit model is gebaseerd op de ontwikkelingstaken en laat zien dat mensen die rouwen actie moeten ondernemen en zelfs iets kunnen doen om zich te helen.

 

Al deze taken moeten worden gezien in de context van de kindertijd, in de verschillende ontwikkelingen die het kind doormaakt.

 

Het nadeel van dit model is dat er niks wordt gezegd over gecompliceerde rouw en dat er dus geen handvaten zijn voor interventies.

 

Criteria voor ‘verlengde rouw stoornis’

Rond 1990 was men het erover eens dat er set criteria moest worden vastgesteld voor verstoorde rouw. Verschillende onderzoekers plaatsten symptomen bij deze stoornis (niet goed kunnen aanpassen, vermijding, terugkerende herinneringen van overledenen).

Prigerson ontwikkelde een studie waarbij er onderscheid werd gemaakt tussen twee syndromen: gecompliceerde rouw en rouw gerelateerd aan depressie. Deze studie kreeg veel aandacht. Tegenwoordig is er de ‘hardnekkige complexe rouw stoornis’ in de DSM. Waarbij er sprake is van een combinatie van Prigerson’s symptomen en die van Shear.

Al met al is er al wat bekend over deze stoornis bij volwassenen en kinderen, maar we zijn nog maar net begonnen met het systematisch onderzoek van deze problematiek. Er moet nog meer onderzoek komen naar de assessment, rol van cognities en behandelingen.

 

Indeling van dit proefschrift

Aangezien alleen hoofdstuk 6 verplicht is voor het tentamen, wordt alleen dit stuk beschreven. Dit hoofdstuk is verbonden aan het derde doel, namelijk meer weten over de ontwikkelingen en effectiviteit van interventies.

 

Er is nog maar weinig onderzoek naar behandelingen gedaan, maar hier worden vier reviews besproken die gaan over kinderen.

  1. Een systematische review over rouwinterventies: hun doel was om erachter te komen hoe je het beste kunt zorgen voor mensen die rouwen. Ze vonden geen consistent patroon in behandeling voordelen, geen overeenkomstige factor in behandelingen waar iedereen profijt van heeft.
  2. Meta-analyse over de effectiviteit van rouwinterventies bij kinderen: ze vonden geen significant effect wanneer ze behandeling vergeleken met geen behandeling.
  3. Meta-analyse review: ook deze onderzoekers onderzochten de effectiviteit van interventies en zij suggereerden dat interventies zich alleen moeten richten op mensen die echt hulp nodig hebben.
  4. Meta-analyse review: zij vonden kleine tot middelmatige effecten en waren dus niet heel pessimistisch over interventies. Zij suggereerden muziektherapie en psychotherapie als interventie.

In hoofdstuk 6 wordt aandacht besteed aan een interventie: ‘Grief help’, ontwikkelend als onderdeel van dit proefschrift. Ook wordt er aandacht besteed aan andere interventies.

 

Proefschrift (Spuij) Hoofdstuk 6 –Intermezzo: interventies voor rouwende kinderen

Introductie

In dit intermezzo zullen 25 studies worden besproken over vier interventies die relevant zijn voor rouwende kinderen en adolescenten. Er worden ook studies besproken die interventies onderzochten die in Nederland veel worden gebruikt:

  • Cognitief-gedragsmatig schrijftherapie: speciaal voor kinderen
  • Interpersoonlijke therapie voor adolescenten

De resultaten van 4 interventies zullen worden weergegeven:

  1. Trauma Focused Cognitieve Behavioral Therapy
  2. Cognitieve-behavioral writing therapy
  3. Interpersonal Therapy for Adolescents
  4. Grief Help

 

Bevindingen Trauma focused cognitieve behavioral therapy

Deze therapie blijkt effectief te zijn voor kinderen die iemand zijn verloren door een traumatische gebeurtenis (zelfmoord, overstroming, oorlog etc.). Het is effectief voor het verminderen van PTSS symptomen.

Alhoewel er positieve bevindingen zijn over deze interventie, is er meer onderzoek nodig naar de ontwikkeling en evaluatie van TF-CBT. Aan bijna ieder onderzoek wat nu gedaan is zijn wel enkele limitaties, zoals onderzoek naar specifieke  trauma’s.

 

Bevindingen CB Writing Therapy

Ook wel gestructureerd schrijven genoemd, zou een alternatieve therapie kunnen zijn naast de conventionele CBT. Deze therapie zou effectief zijn omdat er sprake is van een combinatie tussen cognitief-gedragsmatige componenten en sociaal delen. Uit een onderzoek blijkt dat gestructureerd schrijven en normale CBT net zo effectief zijn. Er is nog meer onderzoek nodig naar deze vorm van therapie, maar er is sprake van potentie en het is een veelbelovende manier van behandeling.

 

Bevindingen interpersonal therapy for adolescents

Deze therapie was origineel ontworpen voor volwassenen met een depressie. Deze interventie is gekozen om te evalueren, omdat een van de focussen ligt bij onopgeloste rouw. Veel studies kwamen tot de conclusie dat er sprake is van een goede effectiviteit. De limitaties van onderzoeken waren dat er nog geen onderzoek is gedaan naar deze interventie bij kinderen, en dat de onderzochte adolescenten niet per se rouwproblemen hadden.

 

Rouwsteungroepen

Deze manier van behandeling wordt veel gebruikt en er wordt gebruik gemaakt van creatieve technieken zoals: verhaal vertellen, tekenen en speeltherapie. En alhoewel veel van deze technieken worden gebruikt, is er geen bewijs van effectiviteit over deze verschillende technieken.

Sommige vormen van steungroepen zijn wel onderzocht, Bereavement Group Intervention. Er was hier alleen geen zekerheid of de afname van symptomen bleef en er was geen follow-up.

Een andere onderzochte vorm is Family Bereavement Program. Er werden positieve bevindingen gevonden, alleen waren er ook limitaties aan de onderzoeken.

 

Bevindingen Grief-Help

Omdat er vraag was naar een interventie voor kinderen die moeite hadden met het verwerken van verlies is het programma Grief-Help ontwikkeld. Deze therapie bestaat uit 5 onderdelen:

  1. Wie is er overleden
  2. Wat is rouw
  3. Cognitieve herstructurering
  4. Dysfunctioneel gedrag
  5. Verder gaan na verlies

Deze therapie maakt gebruik van technieken die effectief zijn gebleken.

 

Conclusie: Grief-Help in vergelijking met andere interventies.

Er is eigenlijk nog maar weinig bekend over verschillende rouw interventies. Maar wat maakt Grief-Help nou uniek:

  1. Het is de enige interventie voor kinderen die zich baseert op de theorie rondom ‘Persistent Grief Disorder’. Andere interventies richten zich meer op trauma rouw en depressie.
  2. Deze interventie richt zich op alle kinderen tussen de 8 en 18 jr. die moeite hebben met verwerken. Andere interventies richten zich vaak op een specifieke doelgroep.
  3. Grief-help is een individuele interventie, waarbij andere vaak groepsgericht zijn.
  4. Grief-help richt zich ook intensief op de ouders, in plaats van alleen psycho-educatie te geven. Doel is bij grief-help om je 15 min. als ouder helemaal te richten op je kind.

 

 

Image

Access: 
Public

Image

Join WorldSupporter!
This content is related to:
Samenvatting Handboek jeugdzorg: stromingen en specifieke doelgroepen
Search a summary

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Check the related and most recent topics and summaries:
Activity abroad, study field of working area:

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Vintage Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
1609