Op deze pagina zijn oefenvragen met antwoorden te vinden te gebruiken naast de werkgroepenstof van het vak Organisatie en Omgeving van de Rijksuniversiteit Groningen (zoals gegeven in 2016-2017).
MC-vragen
Vraag 1
Welke verklaring wordt NIET genoemd in het boek voor het negatieve effect van bedrijfsasymmetrie
op de mogelijkheid tot coöperatieve prijsstelling?
- Coördineren van een coöperatieve prijs is moeilijker
- Bedrijven zijn het niet eens over de coöperatieve prijs
- Vergroot de kans op 'misreads'
- Kleine bedrijven willen toch afwijken van de prijs ondanks dat grote bedrijven wel de coöperatieve prijs gebruiken
Vraag 2
Wat zijn de juiste kenmerken van een puppy-dog ploy (Fudenburg and Tirole)?
- Strategische substituten, zachte verbintenis
- Strategische substituten, harde verbintenis
- Strategische complementen, zachte verbintenis
- Strategische complementen, harde verbintenis
Vraag 3
I Bedrijven kunnen reële opties creëren door hun externe processen aan te passen
II De timing van de investering van een bedrijf hangt af van de (on)zekerheid over de toekomstige
bedrijfscondities
- Stelling I en II zijn juist
- Stelling I is juist, stelling II is onjuist
- Stelling I is onjuist, stelling II is juist
- Stelling I en II zijn onjuist
Vraag 4
Wat faciliteert een coöperatieve prijsstelling?
- Hoge marktconcentratie
- Geheime prijsvoorwaarden
- Hoge koper concentratie
- Prijs sensitieve kopers
Vraag 5
Wat is geen criterium van een strategische verbintenis (strategic commitment)
- Niet zichtbaar
- Onomkeerbaar
- Geloofwaardig
- Begrijpelijk
Vraag 6
Lees de volgende stellingen over prijsleiderschap:
I In een prijsleiderschap strijden verschillende bedrijven over wie de prijs in de industrie mag bepalen
II bij 'barometric leadership' is één bedrijf de prijsleider
- Stelling I en II zijn juist
- Stelling I is juist, stelling II is onjuist
- Stelling I is onjuist, stelling II is juist
- Stelling I en II zijn onjuist
Vraag 7
Wat is het voordeel van 'delivered pricing' voor een bedrijf?
- Een bedrijf kan zijn prijs per stad aanpassen
- Het bedrijf kan een competitief voordeel behalen door zijn prijs lager te zetten dan die van zijn concurrent
- De klant betaalt zelf voor de bezorgkosten
- De prijzen blijven geheim voor de concurrenten
Vraag 8
Wat is consumentensurplus? ('Consumer surplus')
- Cumulatieve verschil tussen de individuele gebruikswaarde van een product en de marktprijs van het product
- Het competitief voordeel van een bedrijf binnen een industrie
- Een onderdeel van het vijf krachten model van Porter, in het bijzonder van onderhandelingskracht van kopers ('bargaining power of buyers')
- Maximale bereidheid om te betalen van de consument ('consumer's maximum willingness-to-pay')
Vraag 9
Wanneer ontstaat er consumentensuprlus gelijkheid?
- Wanneer de meerderheid van de consumenten het niet eens is met de marktprijs van een product
- Wanneer bedrijven hun prijs-kwaliteit posities zich opstellen langs de indifferentiecurve en dus dezelfde consumentensurplus aanbieden
- Wanneer er een toegevoegde waarde analyse gedaan is onder een grote groep consumenten
- Wanneer bedrijven zich boven of onder de indifferentiecurve positioneren
Vraag 10
Wanneer kan een bedrijf meer economische waarde creëren dan zijn concurrenten?
- Wanneer een bedrijf geen waardeketen gebruikt
- Wanneer een bedrijf dezelfde waardeketen gebruikt als een bedrijf uit een andere industrie
- Wanneer een bedrijf dezelfde waardeketen gebruikt als zijn concurrenten maar de activiteiten efficiënter uitvoert
- Wanneer een bedrijf dezelfde waardeketen gebruikt als zijn concurrenten maar een compleet andere volgorde aanhoudt
Vraag 11
Welke karakteristiek van een capaciteit ('capabilities') is JUIST?
- Capaciteiten zijn waardevol in één markt of product
- Capaciteiten zijn persoonsgebonden
- Capaciteiten zijn impliciet
- Capaciteiten zijn geen onderdeel van organisatie routines
Vraag 12
Welke van de onderstaande stellingen is WEL een voordeel van een focus strategie?
- Een focus strategie kan het bedrijf isoleren van de concurrentie
- Een focus strategie kan de 'economies of scope' uitbuiten
- Een focus strategie biedt een complete reeks van producten aan
- Een focus strategie verhoogt het waargenomen voordeel ('perceived benefit') van klanten
Vraag 13
Lees de volgende stellingen:
I Barrières om de markt te verlaten bestaan wanneer herschikking van activa minder oplevert dan wanneer er in de markt gebleven wordt
II Overheden kunnen ook barrières om de markt te verlaten opstellen
- Stelling I en II zijn juist
- Stelling I is juist, stelling II is onjuist
- Stelling I is onjuist, stelling II is juistStelling I en II zijn onjuist
Vraag 14
Er bestaan structurele en strategische barrières. Wat is geen voorbeeld van een structurele toegang barrière?
- Controle over essentiële hulpbronnen (resources)
- Patenten opkopen en vast leggen
- Economies of scale / scope
- Marketing voordelen van bestaande bedrijven
Vraag 15
Lees de volgende stellingen:
I Limit pricing en Predatory Pricing zijn hetzelfde in de zin dat ze als doel hebben om bestaande concurrenten van de markt te drijven
II Strategisch bundelen zorgt ervoor dat een groep van gerelateerde producten goedkoper is dan wanneer ze apart verkocht worden
- Stelling I en II zijn juist
- Stelling I is juist, stelling II is onjuist
- Stelling I is onjuist, stelling II is juist
- Stelling I en II zijn onjuist
Vraag 16
Limit pricing strategie kan alleen succesvol zijn wanneer:
- Een toetreder geen patenten heeft
- Een toetreder niet weet hoe de toekomst qua competitie er na toetreding eruit ziet
- Het in combinatie met predatory pricing wordt gebruikt
- Er structurele toegang barrières zijn
Vraag 17
De theorie over 'Contestable markets' stelt dat:
- Monopolisten toetreders buiten de markt houden door middel van strategische barrières
- Monopolisten toetreders buiten de markt houden door middel van structurele barrières
- Prijzen binnen deze markt niet hoger kunnen zijn dan de gemiddelde kosten van toetreding
- Overcapaciteit gebruikt wordt om concurrenten uit de markt te duwen
Vraag 18
Bain beschrijft 3 tyoplogieën van toetreding condities. Welke hoort daar NIET bij?
- Blockaded toegang
- Accomodated toegang
- Deterred toegang
- Postentry competitie
Vraag 19
Welke van de volgende stellingen is juist?
I Middelen en capaciteiten (resources and capabilities) hebben geen invloed op het creëren van competitief voordeel
II Of een competitief voordeel van lange duur zal zijn is afhankelijk van concurrenten
- Stelling I is juist, stelling II is onjuist
- Stelling I is onjuist, stelling II is juist
- Stelling I en II zijn juist
- Stelling I en II zijn onjuist
Vraag 20
Isolating mechanisms kunnen vergeleken worden met:
- Concurrentie
- Co-specialisatie
- Toegangsbarrières
- Productontwikkeling
Vraag 21
Welke stelling(en) over shicks is/zijn juist?
I Voorbeelden van shocks zijn innovaties, vraag verschuivingen en ontdekkingen van nieuwe marktsegmenten
II Het gevolg van een shock kan zijn dat een bedrijf early-mover advantage zal behalen
- Stelling I is juist, stelling II is onjuist
- Stelling I is onjuist, stelling II is juist
- Stelling I en II zijn juist
- Stelling I en II zijn onjuist
Vraag 22
Welke stelling(en) is/zijn juist?
I Wettelijkke beperkingen (legal restrictions) kan je kopen
II Wettelijke beperkingen (legal restrictions) zijn early-mover advantages
- Stelling I is juist, stelling II is onjuist
- Stelling I is onjuist, stelling II is juist
- Stelling I en II zijn juist
- Stelling I en II zijn onjuist
Vraag 23
Welke stelling(en) is/zijn juist?
I Causal ambiguity is een gevolg van het gebruiken van explicit knowledge
II Causal ambiguity is een barrière voor imitatie
- Stelling I is juist, stelling II is onjuist
- Stelling I is onjuist, stelling II is juist
- Stelling I en II zijn juist
- Stelling I en II zijn onjuist
Vraag 24
Welke van de onderstaande acties van bedrijf A is geen reactie op het hold-up probleem richting een klant B aan wie A levert?
- Relatie-specifieke (idiosyncratische) investeringen verlagen door A
- Groeiend wantrouwen tussen A en B
- Limit pricing om de koper B te weerhouden zelf het goed te gaan produceren (make)
- Investeringen om de ex-post onderhandelingspositie te verbeteren door A
Vraag 25
De beslissing om iets zelf te produceren of via de markt in te kopen (make-or-buy) is een belangrijk concept voor bedrijven. Welke van de vogende uitspraken over deze beslissing is juist?
- Tappered integration (getrapte integratie), waarbij een deel van een toegeleverd product zelf geproduceerd wordt en de rest ingekocht wordt, is een goede manier om productiekosten en complexiteiten van toeleveranciers te leren kennen om zo beter te kunnen onderhandelen
- Bij het beslissen zelf te produceren, in plaats van in de markt te kopen, moeten opportuniteitskostsen niet meegewogen worden
- Zelf maken, in plaats van kopen in de markt, is de gepaste en kosteneffectieve manier van leveringen veilig te stellen waarvan de beschikbaarheid qua kwaliteit of hoeveelheid fluctueert
- Bij de make-or-buy moeten kosten van onderhandelen met een toeleverancier niet meegewogen worden omdat die eenmalig zijn
Vraag 26
Kies de juiste reeks, van minst geintregreerd naar meest geintergreerd:
- Markttransactie; allianties; langetermijn contract
- Langetermijn contract; moeder/dochter relatie; intern produceren
- Upstream; Midstream; Lowstream; Downstream
- Intern produceren; markttransactie; alliantie
Vraag 27
Wat is een juist voorbeeld van kosten bij marktafname?
- De coördinatie van de goederenstroom door de verticale ketting kan vermoeilijkt worden
- Private kennis kan dan gelekt worden
- Sommige kosten die een marktbedrijf maakt kunnen intern vermeden worden
- Alle bovenstaande opties zijn juist
Vraag 28
Wat is geen voorbeeld van verticale uitsluiting?
- Een downstream monopolist koopt een leverancier en levert niet meer aan downstream competitie
- Door een patent mag een producent een halffabricaat niet meer op de markt brengen
- Een upstream monopolist verkoopt een downstream koper
- Door leverancierskracht (supplier power) hebben bedrijven geen keus qua prijs
Vraag 29
Een samenwerkingsverband tussen twee bedrijven om een tijdelijke marktvraag te kunnen bedienen, waarvoor relatie-specifieke (idiosyncratische) investeringen nodig zijn, waarvoor complexe afspraken gemaakt moeten worden terwijl er veel onzekerheid is, zal de volgende vorm aannemen:
- Een overname
- Een markttransactie (buy)
- Een alliantie
- Een joint venture
Vraag 30
Een franchise-systeem zoals de Kruidvat of McDonalds ketens is een manier van samenwerken die tussen zelf produceren (make) en laten aanleveren door de markt (buy) in gesitueerd is. Vele functies worden centraal uitgevoerd, maar de fanchise-nemers blijven zelfstandig ondernemer. Welke voor- en nadelen van een franchise-systeem zijn juist weergegeven?
- Een franchise-systeem kan schaal halen op bijvoorbeeld inkoop en reclame, maar kan toch beter op de lokale vraag aansluiten dan een groot bedrijf dat kan
- Een franchise-systeem is een oplossing voor het principal-agent probleem omdat de franchise- nemer zelfstandig ondernemer is en daarmee beter gemotiveerd dan een filiaalhouder die in dienst is.
- Een nadeel van een franchise-systeem ontstaat wanneer de franchise-nemer niet investeert in de kwaliteit die de franchise-keten zegt te garanderen.
- Alle bovenstaande antwoorden zijn juist weergegeven
Vraag 31
Welke van de volgende stellingen is/zijn juist?
I Integratie elimineert eigenbelang in het bedrijf niet, waardoor het nog steeds nodig is om werknemers te belonen met bonussen en promoties
II Volgens de Property Rights Theory mote de beslissingsbevoegdheid over activiteiten in het bedrijf altijd bij het topmanagement liggen
- Beiden zijn juist
- Beiden zijn onjuist
- I is juist, II is onjuist
- I is onjuist, II is juist
Vraag 32
Welke bewering over de trade-off tussen technical efficiency en agency efficiency is juist?
- Bij een hoge mate van asset specificity is het, op basis van de technische efficiëntie, goedkoper om zelf te maken dan om te kopen
- Naarmate de asset specificity toeneemt, zal kopen voordeliger zijn dan zelf maken
- Productiekosten zijn altijd hoger bij maken dan bij kopen
- Transactiekosten zijn altijd hoger bij kopen dan maken
Antwoordindicatie MC-vragen
C
D
C
A
A
D
A
A
B
C
C
A
A
B
C
B
C
D
B
C
C
A
B
C
A
B
C
A
C
D
C
C
Open vragen
Vraag 1
Wat zijn marginale kosten?
Vraag 2
Wat zijn Variabele Kosten?
Vraag 3
Hoe kunnen Economies of scale als een entry barrier fungeren en monopolisten tegen concurrentie beschermen?
Vraag 4
Wat wordt verstaan onder het Umbrella Effect?
Vraag 5
Wat is (strategic) Bundling?
Antwoordindicatie Open vragen
Vraag 1
De marginale kosten of grenskosten zijn de kosten die één extra product met zich brengt. Als de variabele kosten evenredig zijn aan het aantal producten, zijn de marginale kosten gelijk aan de variabele kosten per product.
De winst is maximaal als de marginale opbrengst gelijk is aan de marginale kosten; de afzet die dan gehaald wordt, kan grafisch afgeleid worden door, uitgaande van het snijpunt tussen MK en MO, verticaal naar boven tot de prijsafzetcurve te gaan; het snijpunt stelt de gemiddelde opbrengst voor bij maximale winst. Het punt op die GO-curve noemen we het punt van Cournot, wat het referentiepunt is voor de optimale afzet.
Na dit Cournot-optimum-punt zouden de marginale kosten namelijk hoger zijn dan de marginale opbrengst en dan zou ieder extra product minder winst opleveren.
Vraag 2
Variabele Kosten zijn kosten die veranderen door een toename of afname in de productieomvang, zoals grondstofkosten.
De kosten van een onderneming kunnen op verschillende manieren ingedeeld worden. Eén van de manieren is de indeling naar vaste en variabele kosten. Variabele kosten zijn dat deel van de totale kosten waarvan de omvang afhankelijk is van de omvang van de activiteiten van de onderneming. De vaste of constante kosten zijn dat niet. Het activiteitsniveau van de onderneming kan op verschillende manieren gemeten worden. Bijvoorbeeld door het aantal eenheden van de producten die geproduceerd en verkocht worden of door het aantal mensuren of machineuren. De indeling van de totale kosten in vaste en variabele kosten is afhankelijk van de tijdshorizon die gebruikt wordt. Op lange termijn blijkt een groter deel van de totale kosten samen te hangen met het activiteitsniveau dan op korte termijn. Dit komt doordat een groter deel van de totale kosten op korte termijn niet of nauwelijks beïnvloedbaar is. Bijvoorbeeld: als de tijdshorizon 3 maanden is dan zijn de kosten van machines (zoals afschrijvingen) veelal niet beïnvloedbaar en dus vast. Als de tijdshorizon vijf jaar beslaat dan kan het aantal machines worden afgestemd op het (verwachte) activiteitsniveau. Dezelfde kostencategorie is dan variabel.
Vraag 3
Kleine(re) (new to market) producenten kunnen geen lage ATC (Average Total Cost) bereiken. Hierdoor zijn ze niet in staat ' normaal' winst te draaien. Dit resulteert in permanente verliezen, (consistent loss). De monopolist heeft hier geen last van.
Ook risico's als "starting big" (grote financiële risico's) houdt potentiële nieuwkomers uit de bestaande markt.
Vraag 4
Het Umbrella Effect is een prijseffect, meestal veroorzaakt door een dominante speler (of monopolist) in de markt. De dominante speler stelt de standaardprijzen in de markt. Concurrenten kunnen alleen kopers vinden als ze zich aanpassen aan de prijs van de dominante speler of onder deze prijs verkopen.
Vraag 5
(Strategic) Bundling is een marktstrategie die producten of diensten bundelt en als een gecombineerd product aanbiedt. De gebundelde producten of diensten kunnen uiteenlopend zijn, maar ook gerelateerd. Het is aantrekkelijk voor de aanbieder om nieuwe producten in combinatie met bekende te introduceren op de markt. In monopolistische markten heeft dit tot gedwongen ontbindingen van bundels geleid. Microsoft en de browser wars is hier een goed voorbeeld van: door de eigen browser standaard te installeren op elke computer die van Microsoft Windows gebruik maakte.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Contributions: posts
Spotlight: topics
Online access to all summaries, study notes en practice exams
- Check out: Register with JoHo WorldSupporter: starting page (EN)
- Check out: Aanmelden bij JoHo WorldSupporter - startpagina (NL)
How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?
- For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
- For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
- For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
- For compiling your own materials and contributions with relevant study help
- For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.
Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
- Use the summaries home pages for your study or field of study
- Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
- Use and follow your (study) organization
- by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
- this option is only available through partner organizations
- Check or follow authors or other WorldSupporters
- Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
- Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
- Check out: Why and how to add a WorldSupporter contributions
- JoHo members: JoHo WorldSupporter members can share content directly and have access to all content: Join JoHo and become a JoHo member
- Non-members: When you are not a member you do not have full access, but if you want to share your own content with others you can fill out the contact form
Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance
Main summaries home pages:
- Business organization and economics - Communication and marketing -International relations and international organizations - IT, logistics and technology - Law and administration - Leisure, sports and tourism - Medicine and healthcare - Pedagogy and educational science - Psychology and behavioral sciences - Society, culture and arts - Statistics and research
- Summaries: the best textbooks summarized per field of study
- Summaries: the best scientific articles summarized per field of study
- Summaries: the best definitions, descriptions and lists of terms per field of study
- Exams: home page for exams, exam tips and study tips
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
- Studies: Bedrijfskunde en economie, communicatie en marketing, geneeskunde en gezondheidszorg, internationale studies en betrekkingen, IT, Logistiek en technologie, maatschappij, cultuur en sociale studies, pedagogiek en onderwijskunde, rechten en bestuurskunde, statistiek, onderzoeksmethoden en SPSS
- Studie instellingen: Maatschappij: ISW in Utrecht - Pedagogiek: Groningen, Leiden , Utrecht - Psychologie: Amsterdam, Leiden, Nijmegen, Twente, Utrecht - Recht: Arresten en jurisprudentie, Groningen, Leiden
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
2727 |
Add new contribution