Oefententamens GPDTT
- 2120 reads
Twee dichotome items voor het beoordelen van ruimtelijk inzicht van volwassenen worden beoordeeld op het Mokkenmodel met dubbele monotonie. De twee items voldoen niet aan de aannames van dit model.
Wat geldt dan voor deze twee items?
a. De itemkarakteristieke curven snijden elkaar.
b. De gokkansen voor de items verschillen.
c. De moeilijkheidsparameters van de itemkarakteristieke curven verschillen.
d. De foutenpatronen van de items verschillen.
Omdat hij moeite heeft met lezen krijgt Bram zijn tentamen GPDTT op A3 uitgeprint, terwijl de andere studenten een tentamenboekje op A4 formaat krijgen.
Dit is een voorbeeld van:
a. organisatie
b. accommodatie
c. assimilatie
d. adaptatie
Een forensich psycholoog legt een persoonlijkheidstest voor aan een verdachte. De uitkomst hiervan kan van invloed zijn op het proces. Het is belangrijk om een test te gebruiken met __________.
a. leugendetector schalen
b. eerlijkheidsschalen
c. validiteitsschalen
d. betrouwbaarheidsschalen
Met de nieuw ontwikkelde vragenlijst NvB kan het niveau van begrijpen van kinderen op de basisschool bij het maken van complexe opdrachten bij jongens goed voorspeld worden, maar bij meisjes niet.
Hoe wordt dit kenmerk van een vragenlijst genoemd?
a. differentiële betrouwbaarheid
b. differentiële predictieve validiteit
c. ecologische validiteit
d. ecologische betrouwbaarheid
Vraag 5
Dyslexie komt bij 3% van de basisschoolleerlingen voor. Van een test voor het meten van dyslexie is het volgende bekend:
Bij een willekeurig kind uit de populatie wordt een test afgenomen voor het meten van dyslexie. De testuitslag wijst op dyslexie.
Hoe waarschijnlijk is het dat het geteste kind daadwerkelijk dyslexie heeft?
a. .01
b. .09
c. .25
d. .90
Sommige studenten hebben extra onderwijsvoorzieningen of aanpassingen nodig bij het maken van een test. Welke aanpassing voor deze studenten is de grootste bedreiging voor de betrouwbaarheid van de test?
a. De test in twee delen splitsen en deze op verschillende momenten afnemen.
b. De test in een andere, afgescheiden, ruimte afnemen.
c. De test mondeling afnemen.
d. Een verkorte test afnemen.
Beoordeel de volgende twee uitspraken over fairness en testbias.
I. Een test die geen bias laat zien is een volledig ‘faire’ (eerlijke) test.
II. Om bias aan te pakken kun je vertegenwoordigers uit verschillende minderheidsgroepen (minority review panel) naar de items laten kijken.
a. I is juist, II is juist
b. I is juist, II is niet juist
c. I is niet juist, II is juist
d. I is niet juist, II is niet juist
Anouk van 10 jaar moet een test maken om haar rekenvaardigheid in te kunnen schatten. Anouk is erg bang voor de testpsycholoog die de test afneemt, waardoor ze op veel vragen geen antwoord geeft.
Hier is sprake van:
a. Itembias
b. Methodebias
c. Constructbias
d. Alle bovenstaande biases
Vraag 9
Voor twee items (g en h) zijn de frequenties van de antwoorden weergegeven in onderstaande tabel. Hierbij is 0 een fout antwoord en 1 een goed antwoord op een item.
Hoe groot is de frequentie van het 'foutenpatroon'?
a. 5 observaties
b. 15 observaties
c. 35 observaties
d. 45 observaties
Beoordeel de volgende twee uitspraken over item-karakteristieke curves, die voldoen aan de assumptie van monotonie in θ.
I. De succeskans neemt toe of blijft gelijk bij toename van de latente trek.
II. Als twee item-karakteristieke curves parallel aan elkaar lopen, dan betekent dit dat de moeilijkheid van beide items gelijk is.
a. I is juist, II is juist
b. I is juist, II is niet juist
c. I is niet juist, II is niet juist
d. I is niet juist, II is juist
De forensische psychologie onderscheidt zich op bepaalde kenmerken van de klinische psychologie. De nadruk bij onderzoeken binnen de forensische psychologie ligt, meer dan bij de klinische psychologie, op…
a. het afnemen van een uitgebreide anamnese.
b. de objectiviteit van de diagnose.
c. de opvatting van de cliënt over zijn of haar problemen.
d. het bewaken van de autonomie van de cliënt.
Een intelligentietest levert bij van oorsprong Nederlandse kinderen veel hogere scores op dan bij kinderen van migrantenouders uit Afrika.
Wat zegt de culturele test bias hypothese (CTBH) over dit verschil in scores op dit instrument?
a. De verschillen zijn het gevolg van een interactie tussen genetische en omgevingsfactoren, welke per cultuur kunnen verschillen.
b. Het instrument is methodologisch niet adequaat.
c. Het gebruikte instrument zou voor meerdere doelgroepen genormeerd moeten worden.
d. Cultuur speelt een belangrijke rol bij de ontwikkeling van cognitieve vaardigheden.
Vraag 13
Twee onderzoekers hebben een meetinstrument ontwikkeld voor de beoordeling van aanwezigheid van faalangst bij studenten. Een grenswaarde voor de beoordeling van wel of niet aanwezigheid van faalangst moet nog worden bepaald. De twee onderzoekers doen hierover een tweetal uitspraken:
I. Voor het bepalen van de grenswaarde is gebruik van de prevalentie van faalangst bij studenten zeer nuttig.
II. Voor het bepalen van de grenswaarde is informatie over de specificiteit en 1-sensitiviteit van de testscores zeer nuttig.
Beoordeel beide uitspraken.
a. I is juist, II is juist
b. I is juist, II is niet juist
c. I is niet juist, II is juist
d. I is niet juist, II is niet juist
1. Het goede antwoord is A. Voor het Mokkenmodel van dubbele monotonie geldt dat de items monotoon stijgend zijn en elkaar niet mogen snijden. Zie hoorcollege item-responstheorie.
2. Het goede antwoord is B. Accommodatie is mogelijk door de vorm van de test aan te passen. Zie H16 in het boek.
3. Het goede antwoord is C. Validiteitsschalen geven zicht op hoe eerlijk een persoon een test beantwoord heeft. Zie H9/H11 in het boek.
4. Het goede antwoord is A. Differentiële predictieve validiteit betreft een test die voor de ene groep beter voorspelt dan voor de andere groep buiten de testsitautie. Zie H15 in het boek.
5. Het goede antwoord is B. Er wordt gevraag naar de predictieve accutaresse, namelijk de waarschijnlijkheid op een juiste positieve diagnose gegeven een positieve diagnose. Zie hoorcollege signaal detectie theorie.
6. Het goede antwoord is D. Een verkorte test kan het construct minder goed respresenteren, waardoor je belangrijke elementen mist en zo een lagere betrouwbaarheid hebt. Zie hoorcollege betrouwbaarheid of H4/H16 in het boek.
7. Het goede antwoord is C. Een volledige faire test is een test die geen verschillen tussen groepen weergeeft. Een panel die zich richt op de beoordeling van items is een goede manier om bias aan te pakken. Zie hoorcollege bias.
8. Het goede antwoord is B. Methodebias is de vertekening die optreedt in de afname van de test. Zie hoorcollege bias of H15 in het boek.
9. Het goede antwoord is B. Het foutenpatroon is het moelijke item goed en het makkelijke item fout. Om te onderscheiden welk van de twee items de moeilijkste is, moet de moeilijkheidsindex berekend worden. Voor item g is dit 60/100 = 0.6 en voor item h is dit 80 / 100 = 0.8, dus item g is het moeilijste item. Het aantal mensen die item g goed hebben en item h fout is 15. Zie hoorcollege item-responstheorie.
10. Het goede antwoord is B. Een aaname van de ICC is dat de curve niet mag dalen. Voor parrallele items geldt dat de gokkans en discriminatieparameter gelijk zijn, niet de moeilijkheid. Zie hoorcollege item-responstheorie.
11. Het goede antwoord is B. De uitkomst van de test heeft een grote invloed en eventueel belangrijke gevolgen, waardoor de objectiviteit in de forensische psychologie een groot belang heeft. Zie hoorcollege forensische psychologie of H14 in het boek.
12. Het goede antwoord is B. De CBTH stelt dat de verschillen tussen groepen het gevolg is van een bias in de test. Zie hoorcollege bias.
13. Het goede antwoord is D. De prevalentie is niet van belang bij het bepalen van de grenswaarde. Voor het bepalen van de grenswaarde is de sensitiviteit en de 1-specificiteit van belang. Zie hoorcollege signaal detectie theorie.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
2450 |
Add new contribution