Leer- en onderwijsproblemen - Collegeaantekeningen
- 982 reads
College 1
Internationale verdragen
Salamanca statement (1994) - UNESCO
“Wij geloven en bepleiten dat:
… elk kind een fundamenteel recht op onderwijs heeft en de gelegenheid moet hebben om een aanvaardbaar niveau van leren te bereiken en te onderhouden.
… elk kind unieke eigenschappen, belangstelling, mogelijkheden en onderwijsbehoeften heeft. Onderwijssystemen moeten ontworpen worden en onderwijsprogramma's ingevoerd opdat zij rekening kunnen houden met deze brede diversiteit aan eigenschappen en behoeften;
… zij die speciale onderwijsbehoeften hebben, toegang moeten hebben tot reguliere scholen die hen kunnen tegemoetkomen binnen een kindgerichte pedagogiek, vaardig in het tegemoetkomen aan deze behoeften.
… reguliere scholen met deze inclusieve oriëntatie de meest effectieve manier zijn om discriminatoire houdingen tegen te gaan, welkome gemeenschappen te creëren, een inclusieve samenleving te bewerkstelligen en onderwijs voor iedereen te bereiken.
zij bovendien voorzien in effectief onderwijs voor de meerderheid van de kinderen en de doeltreffendheid en uiteindelijk ook de kosteneffectiviteit van het hele onderwijsstelsel verbeteren.
De Verklaring roept regeringen met klem op om:
De hoogste politieke en budgettaire prioriteit te geven aan verbeteren van het onderwijssysteem, zodat men in staat is alle kinderen, ongeacht hun individuele verschillen of moeilijkheden, op te nemen.
Wettelijk of beleidsmatig het principe van inclusief onderwijs aan te nemen, waarbij alle leerlingen in reguliere scholen worden geplaatst, tenzij er dringende redenen zijn om dat niet te doen
Voorbeeldprojecten te ontwikkelen in samenwerking met plaatselijke onderwijsbesturen in alle gemeenten en uitwisselingsprogramma’s voor leerkrachten te introduceren met landen die meer ervaring hebben met inclusieve scholen
Gedecentraliseerde en op participatie gerichte mechanismen in te richten voor het plannen, monitoren en evalueren van onderwijskundige voorzieningen voor kinderen en volwassenen met speciale onderwijsbehoeften
De deelname van ouders, gemeenschappen en organisaties van gehandicapten te bevorderen en te faciliteren waar het gaat om beleidsvormingsprocessen betreffende voorzieningen voor speciale onderwijsbehoeften;
Meer inspanning te leveren bij vroegtijdige herkenning en interventiestrategieën, net als bij vrijwillige aspecten van inclusief onderwijs;
Te verzekeren dat, in het licht van systematische verandering, opleidingsprogramma’s voor leerkrachten, zowel initieel als waar het nascholing betreft, gericht zijn op het tegemoet komen aan speciale onderwijsbehoeften in reguliere scholen.
VN-verdrag mensen handicap (2006) niet alleen onderwijs, bredere zin
Artikel 24:
Bij de verwezenlijking van dit recht waarborgen de Staten die Partij zijn dat:
In Nederland
Gesegregeerd onderwijs systeem. Voor veel verschillende type beperkingen zijn verschillende scholen.
In Nederland zitten we tussen BCD in. Er bestaan tegenwoordig clusters in het onderwijs, maar er zijn ook nog veel aparte scholen.
Wet Passend Onderwijs
Beleidsdoelen op twee niveaus:
Hoofdkenmerken van passend onderwijs (Ledoux, L., & Waslander, S. (2020). Evaluatie passend onderwijs)
SBO valt wettelijk onder regulier onderwijs. Als er sprake is van lichte problematiek bij leerlingen, kan een leerling daarvoor naar het SBO gaan. De klassen zijn hier kleiner, meer voorzieningen, onderwijsassistenten en professionals. Bij het speciaal onderwijs (SVO), is het verdeeld uit cluster 3 en 4. Kinderen die naar Speciaal onderwijs (SO) gaan, hebben zwaardere problematiek. Cluster 3: chronisch ziek, verstandelijke of lichamelijke beperking. Cluster 4: leerlingen met ernstige gedrags problematiek. In de volksmond gebruiken we deze cluster nog vaak, maar officieel zijn ze er niet meer.
Cluster 1 gaat 90% naar regulier onderwijs. Bij cluster 2 ook.
VSO (voortgezet speciaal onderwijs) is hetzelfde als SO maar dan voor kinderen van 12+
!! 20% van de leerlingen (in reguliere klas) heeft extra ondersteuningsbehoefte volgens de leraar !!
Afgelopen jaren veel discussie over passend onderwijs en werkdruk. Het wordt allemaal ingewikkelder en moeilijker. In het afgelopen jaar is die 20% stabiel. In het rechter plaatje zie je dat de zorgzwaarte de afgelopen jaren is toegenomen. Dit heeft echter niet alleen met passend onderwijs te maken. Ook met administratieve procedures en leraren tekort.
Problematiek van leerlingen volgens leerkrachten:
Hier valt te zien dat volgens leerkrachten 70% van de leerlingen met een extra leerbehoefte (die 20%), problemen hebben met de werkhouding of een leerachterstand hebben. Bij VO is de leerachterstand een minder groot probleem (logisch want hier zijn de kinderen al geplaatst op niveau).
Maar.. deze problemen staan vaak niet op zichzelf: clusters van problematiek (comorbiditeit)
!! Vaak combinaties van problematiek !!
Verschillende ondersteuningsvormen
Niveau 3: een kind krijgt specialistische ondersteuning in het speciaal onderwijs met toelaatbaarheidsverklaring (tlv) van het samenwerkingsverband
Niveau 2: een kind krijgt extra ondersteuning, die de reguliere basisschool samen met het samenwerkingsverband organiseert
Niveau 1: een kind krijgt basisondersteuning in de eigen groep op de eigen reguliere basisschool. De eigen reguliere basisschool voert op ‘eigen kracht’ een licht curatieve interventie uit voor een kind.
Extra ondersteuning en specialistische ondersteuning
Elk samenwerkingsverband mag zelf kiezen hoe ze te werk gaan. Dit betekent dat er in Groningen andere beslissingen genomen kunnen worden dan in Amsterdam, terwijl het om vergelijkbare leerlingen gaat. Door deze decentralisatie heten de adviezen ook anders. BV. Commissie van deskundigen.
Extra ondersteuning
Specialistische ondersteuning
Het werken met een ontwikkelingsperspectief
Om te voorkomen dat leerlingen extra ondersteuning nodig hebben is er in de afgelopen jaren meer nadruk gelegd op het cyclus van handelingsgericht werken. Deze probeer je als leerkracht zo goed mogelijk te doorlopen en zo vroeg mogelijk te signaleren waar er een probleem is. Zo kan je zo vroeg mogelijk interventies inzetten dat er een ontwikkelingsperspectief of diagnostiek nodig is. Is die extra ondersteuning toch nodig, dan kan er vanuit het handelingsgericht werken (HGW) de cyclus van handelingsgerichte diagnostiek (HGD) worden getart.
Wat is een opp ?
https://www.youtube.com/watch?v=wwfxV3rd91w&feature=youtu.be
Drie onderdelen:
Ontwikkelingsperspectief in het basisonderwijs, pag. 71 – praktijkvoorbeeld 2: https://www.poraad.nl/files/themas/passend_onderwijs/tools/handreiking_ontwikkelingsperspectief_in_het_basisonderwijs.pdf
Wat doet een orthopedagoog?
Gastcollege Faalangst - Wendy
Client = kind + ouder
Vanaf 16jr mag het kind zeggen dat hij/zij niet wilt dat de ouder de informatie krijgt.
Wat is faalangst?
Het gaat om angst om te falen wanneer je prestaties moet leveren en waarbij (zelf) beoordeling een rol speelt.
Faalangst kan, afhankelijk van de aaard van een te leveren presttie of het gedrag waarover men onzeker is allerlei vormen aannemen.
Niet op zichzelf staand
Soms staat faalangst op zichzelf en heb je geen andere problemen. Soms staat het niet op zichzelf.
Comorbiditeit:
Faalangst wordt vaker geconstateerd bij mensen met dyslexie, dyscalculie of andere leerproblemen. De gedachte hierachter is dat ze faalangst ontwikkelen omdat zij ook daadwerkelijk falen in de ogen van school en lastig aan de norm kunnen voldoen. Bij adhd of add kan er weer meer sprake zijn van problemen en plannen en organiseren.
Diagnosticeren van faalangst
Onderscheid maken tussen gezonde spanning, faalangst of andere angstproblematiek
PMT (Pearson) meet drie persoonlijkheidskenmerken die grotendeels bepalend zijn voor de productiviteit en de houding ten opzichte van werk. De PMT bevat de schalen
SVL (Pearson) geeft informatie over volgende schalen:
Al in de middeleeuwen was er sprake van faalangst.
Er wordt onderscheid gemaakt tussen fear & anxiety in de engelse literatuur. Bij fear: autonome arausel nodig voor fight/flight/freeze. Bij anxiety: verhoogde spierspanning.
Bij angststoornissen is er een excessieve afwezigheid van zowel de fear als de anxiety.
Is het noodzakelijk om faalangst te diagnostiseren? Wanneer uit de hulpvraag van client blijkt dat er sprake is van angst om te falen. Moet je dan diagnostiseren, of kan je gewoon beter aan de slag gaan?
Negatief of positief
Faalangst kan soms een negatieve maar soms ook een positieve uitwerking hebben. Bij positieve faalangst helpt de aanwezige angst en de daarbij optredende spanningstoestand juist om beter te functioneren, of zich beter te concentreren dan onder normale conditie het geval is. De stress of nervositeit vormt hier als het ware een extra prikkel, en werkt daarom dus positief. Ook kan positieve faalangst leiden tot het extra goed voorbereiden op een moeilijke taak of situatie waar men tegenop ziet.
Negatieve faalangst heeft daarentegen een desorganiseren karakter, speciaal in situaties waarin men op de prestaties wordt beoordeeld. Onder dergelijke omstandigheden gaat ‘irrelevant gedrag’ een hoofdrol spelen: transpieren, uitstelgedrag, gekke gedachten, tobben, trillende handen, slapeloosheid, hartkloppingen, black-out, etc. zorgen ervoor dat dingen worden vergeten die men onder normale omstandigheden wel wist.
(on)realistisch of niet?
Faalangst kan soms een realistische basis hebben.
In sommige situaties staat er veel op het spel: denk aan topsporters of bekende artiesten. Een concertpianist kan bang zijn op de partituur te vergeten, een toneelspeler om zijn rol te vergeten (plankenkoorts)
Bij onrealistische faalangst is er sprake van een overmatige grote bezorgdheid of angst, die niet in verhouding staat tot de werkelijke kans op falen.
Oorzaken van faalangst
Men kan ervan uitgaan dat het onbewust aangeleerd is. Je hebt geleerd:
Intern en extern
Faalangst kan voortkomen uit de eigen innerlijke drang tot het leveren van prestaties, ook wel prestatiemotivatie genoemd (perfectionist). Faalangst kan ook optreden als niet voldaan kan worden aan bepaalde eisen van docenten of ouders, of als deze capaciteiten van het kind te hoog inschatten. Wel kan een kind gevoelig zijn om faalangst te ontwikkelen. Als je als ouder prestatie erg belangrijk vindt, neemt je kind dit over.
Vicieuze cirkel
De optredende (externe) stress en angst werken negatief. Dit kan zelfs tot een vicieuze cirkel leiden. De faalangstige persoon presteert onder zijn kunnen door faalangst, waardoor voor hem of haar bevestigd wordt dat hij of zij het inderdaad niet kan. Hierdoor zal deze persoon opnieuw faalangstig zijn bij de volgende gelegenheid, en zelfs erger omdat het de vorige keer ook mislukt was. Het is ook mogelijk dat hij of zij om die reden de test of taak slechter voorbereidt want ik faal sowieso wel. In beide gevallen heeft dit tot resultaat dat de persoon opnieuw kan falen, en de faalangst in stand blijkt of nog verder versterkt wordt, zodat de cirkel zich herhaalt.
Het testosteron gehaalde heeft invloed op faalangst (aangeboren). Een hoger testosteron gehalte (bij mannen voornamelijk) leidt tot handelen. Vrouwen handelen minder en daardoor slaat het meer naar binnen. Vrouwen hebben hierdoor meer kans op depressie, en mannen op agressie naar buiten.
Faalangst op drie gebieden
Motorische faalangst (angst om te falen bij sportieve prestaties), cognitieve faalangst (toetsen en examens), sociale faalangst (spreekbeurt). Ook het eigen uiterlijk, sociaal gedrag of seksuele prestaties kunnen bij volwassenen aanleiding zijn tot faalangst. Extreme vormen van faalangst worden gerekend tot angststoornissen. Examenvrees en plankenkoorts kunnen ook als vormen van faalangst worden gezien.
Kenmerken van faalangst
Lichamelijke klachten:
Gedragskenmerken:
Aanpak van faalangst: denken/voelen/doen
Cognitieve gedragstherapie (CGT)
CGT richt zich op de invloed van gedachten (cognities) op je gedrag. Hoe je denkt, bepaalt hoe je je voelt. Je gevoelens hebben vervolgens weer invloed op je gedrag. Denken gaat vaak snel en onbewust. We denken de hele dag door, zonder dat we deze gedachtes bewust opmerken. Toch hebben deze onbewuste gedachtes een sterke invloed op ons gevoelsleven.
Wanneer je negatieve gedachtes hebt, kun je gebeurtenissen in je leven negatief gaat interpreteren. Wanneer je bijvoorbeeld ontevreden bent met jezelf, ga je alles met die ontevreden bril bekijken. Als een bekende vergeet gedag te zeggen, denk je al snel dat hij jou ook niet meer aardig vindt. In werkelijkheid zag diegene je niet, anders had hij zeker een praatje gemaakt.
De 5G’s
CGT is gericht op problematische gedachtes omzetten in helpende gedachtes.
Gebeurtenis > gedachtes > gevoelens > gedrag > gevolg
Dit G-schema wordt gebruikt om te achterhalen waar je gedrag vandaan komt. Gedrag is namelijk altijd een reactie op een bepaalde gebeurtenis ,die gedachtes en gevoelens bij je aanwakkerden. Je gedrag wordt dus bepaald door je gedachtes en gevoelens. Als eerste leer je tijdens de therapie je bewust te worden van je cognities, en waar deze vandaan komen. Vervolgens leer je hoe je je interpretaties op een positieve manier kunt beïnvloeden. Je leert op een andere manier naar gebeurtenissen en naar jezelf te kijken.
Twee types: passieve en actieve faalangst
Denkpatronen doorbreken
Voelen
Faalangstige mensen voelen zich dikwijls gespannen en angstig
Vingeroefeningen (vooraf aan toets)
Raak met je duim al je vingers aan denk bij elke vinger aan een verschillende (leuke) gebeurtenis.
Doen
Hoe je je gedraagt, bepaalt voor een groot gedeelte hoe mensen op je reageren. Een persoon die zich zelfverzekerd gedraag, lokt een andere reactie uit dan een angst uitziend persoon.
Checklist zelfverzekerd gedrag
Concreet aan de slag gaan met je client
De vier pijlers (niet concentreren op 1, focus je op alle vier)
Ten slotte
Om goed te presteren is een goede verhouding nodig tussen inzet, motivatie en resultaat. Bij faalangstige kinderen is deze verhouding vaak gestoord. Ouders en leerkrachten kunnen een bijdrage leveren aan een realistisch zelfbeeld. Deze groep kinderen is gebaat bij kansrijke opdrachten, die hen ook confronteren met de grenzen van hun mogelijkheden. Zulke confrontaties vormen een uitdaging om in een volgend leerproces te stappen. Belangrijk aandachtpunt: faalangstige kinderen hebben veel positieve taakgerichte feedback nodig en moten leren om te gaan met negatieve taakgerichte feedback. Positieve persoonsgerichte feedback is een belangrijke voorwaarde om tot prestaties te komen.
College 3
Achtergrond algemeen
Sociale relaties tussen leerlingen
School: veel mogelijkheden......en uitdagingen!
Sociale veiligheid op scholen
Sociaal-emotioneel functioneren van Nederlandse leerlingen (N= paar duizend)
De groep leerlingen met extra ondersteuningsbehoeften hebben significant lagere scores dan kinderen zonder extra ondersteuningsbehoeften. Als een leerkracht deze toetsen heeft afgenomen moet er gekeken worden naar mogelijke problemen en moet hiernaar gehandeld worden.
Theoretische achtergrond
Sociaal cognitieve processen (sociale competentie)
Sociale problemen en probleemgedrag: o.a. eerdere sociale ervaringen. Deze problemen staan vaak niet op zichzelf. Het is belangrijk om hier gecombineerd naar te kijken.
Kinderen die beter perspectief nemen worden als sociaal competenter gezien.
Moreel redeneren
Kinderen met een hedonistische redeneerstijl laten minder prosocial gedrag en meer antisocial gedrag zien.
VB. “Tom, Eva en Mark zijn een tekening aan het maken. Het is feest op school en de juf wil graag de klas versieren. Bob/Sarah* wil ook graag een tekening maken. De juf ziet dat ziet dat er aan tafel bij Tom, Eva en Mark nog een plekje vrij is en vraagt of Bob/Sarah* er bij mag komen zitten om ook een tekening te maken. Tom/Eva* zegt dat dit niet mag.”
Er wordt onderscheid te maken tussen geslacht, omdat veel kinderen vaak hun eigen geslacht voortrekken. Als je dus een meisje vraagt met de naam Tom kan ze zeggen ‘omdat het een jongen is’ en dat is in dit onderzoek niet van belang.
Sociale inclusie van leerlingen met extra ondersteuningsbehoefte
Het belang van sociale inclusie – artikel 24 (internationaal verdrag)
Sociale inclusie / sociale participatie
Bron: Rademaker et al. (2020). Applying the Contact Theory in Inclusive Education: A Systematic Review on the Impact of Contact and Information on the Social Participation of Students With Disabilities.
Attitudes van klasgenoten
Bron: De Boer, A.A., & Pijl, S.J. (2016). https://www.rug.nl/research/portal/files/49891238/The_acceptance_and_rejection_of_peers_with_ADHD.pdf
Intergroup Contact Theory
Contact onder vier voorwaarden optimaal:
Diagnosticeren
Wat wil je weten?
Sociometrische status
posotief en negatieve vragen stellen: met welke kinderen werk je (niet) graag samen? Welke kinderen pesten (niet) vaak? Nominatieprocedure: kinderen nomineren elkaar.
Wie is je beste vriend(in) in de klas? (sociogram)
Wederzijdse vriendschap:
Hoe ga je in gesprek met leerlingen?
Schoolbrede programma’s (preventies)
Interventies voor in de klas (kan wel voor alle klassen van een school)
Individuele interventies (artikel: Liber) programma heet VRIENDEN
College 4
Wat zijn externaliserend gedragsproblemen?
Waarom externaliserende problemen als ‘onderwijsprobleem’?
Gedragsproblemen (bronfenbrenner)
Gedrags- en emotionele problemen
› Transactioneel ontwikkelingsmodel
Interacties op school
Zee, De Jong & Koomen (2017): Zelfvertrouwen van de docent: ik kan goed lesstof overbrengen op de leerlingen / ik kan goede banden opbouwen met de leerlingen.
Zelfvertrouwen is leerlingspecifiek, ze hebben geen algemeen zelfvertrouwen. Docenten denken vaan: over het algemeen kan ik goed les geven, maar bij die ene leerling is het anders.
Vooral bij leerlingen met externaliserende gedrag leidt tot een mate van lager zelfvertrouwen van de docent. Het externaliserende gedrag heeft effect op nabijheid en conflict omtrent die leerling. Docenten vinden het dan lastiger om een band met die leerling op te bouwen en dan denken ze: ik weet niet hoe ik met deze leerling om moet gaan en hoe ik iets kan bereiken.
Het zou ook een andere kant op kunnen gaan. Als een docent al weinig zelfvertrouwen heeft bij deze leerling wordt de leerling ook weer opstandiger door het gedrag van de docent.
Bijlstra et al kijkt juist alleen naar de relatie van docent naar leerling. Leraar kan consequenties bieden aan gedrag van de leerling. Plaatjes op ppt.
Hoe beter de leerling-leerkracht relatie hoe minder incidenten er zijn. Het heeft een wederzijdse invloed. Als er een betere band is zijn er minder incidenten, als er minder incidenten zijn is er een betere band.
Wat kan je leraar doen om de leerling met externaliserend gedrag te helpen?
Diagnostiek
› Brede band versus specifieke problematiek
Dit schema is een weergave van HGD (handelingsgerichte diagnostiek). Brede band: eerste fase van diagnostiek. Je gaat nog niet de diepte in, je wilt weten wat het probleem (hulpvraag) is.
Brede band instrumenten:
› ASEBA-vragenlijsten (CBCL, TRF, YSR)
› SDQ (breed spectrum mogelijke problemen, praktisch handig)
› SEV (emotionele vragenlijst)
› SCL-90
› Specifiek: vragenlijsten voor externaliserend gedrag (Vragenlijst Gedragsproblemen bij Kinderen)
› ASEBA als ‘brede band’ screeningsinstrument
› Multi-informant: TRF, YSR, CBCL (situatie thuis en op school vergelijken: hoe kan het dat de leraar problemen ervaart maar thuis niet of andersom)
› Deel I: Competentievragen Deel II: Gedragsproblemen
Positief geformuleerd
In hoeverre hebben ze hobby”s
Helpen ze met klusjes?
Deel II: Gedragsproblemen
› Subschalen (CBCL): Internaliseren en Externaliseren of beetje van allebei
› Syndromen: Teruggetrokken, Lichamelijke Klachten, Angstig/ Depressief, Sociale Problemen, Denkproblemen, Aandachtsproblemen, Delinquent gedrag, Agressief gedrag, Sexproblemen.
Dit is niet om te diagnosticeren maar kan je kijken op welk gebied je meer onderzoek moet gaan doen
Totaalscore berekenen › Normaal, Klinisch of Subklinisch (Borderline) gebied. › Interpretatie?
De gedragsproblemen moet je ook zien in de context en niet als los staand probleem.
Observatie interacties (ABC schema)
ABC schema = antecedent (wat er aan vooraf gaat), behavior (het gedrag waar je op let) and consequent (wat er daarna gebeurd). Omdat de interactie achter elkaar door gaat is de consequent van het ene incident de antecedent van het andere incident.
Interventies in onderwijscontext
› Preventief/ lichte problematiek: Taakspel.
› Ernstigere problematiek: STOP4-7 (jonge kinderen): gericht op kinderen, ouders en leerkrachten.
› Specifieke hulpvragen: Videointeractiebegeleiding/ beeldcoaching in de klas, consultatieve leerlingbegeleiding
College 5
Werkhouding, wat is dat?
Aandacht
› Automatische aandacht § Weinig mentale inspanning § Zonder bewuste beslissing, intentie § Stroop-taak (zeg de kleur en lees niet het woord) › Gecontroleerde aandacht § Bewuste keuze § Capaciteitslimiet › Continuüm
Functies van aandacht
› Selectieve aandacht - Zo’n hoge aandachtsfocus dat prikkels omgeving wegvallen (gamen)
› Gefocuste aandacht - Functionele vorm van selectieve aandacht (naam letter M zoeken)
› Verdeelde aandacht - Verdelen over meerdere taken (autorijden en praten)
› Volgehouden aandacht - Langere tijd aandacht richten op taak (tentamen)
Omgevingsinvloeden aandacht
› Pauzes: de volgehouden aandacht is beperkt › Opvallende stimuli (gefocuste aandacht) sticker op je burau › Motivatie (beloning) › Feedback
Diagnostiek › Uitgangspunt: observatie leerkracht en/of ouders › Je meet altijd indirect! › Onderkennende diagnostiek § Welke aand.-problemen (differentiëren) § Vragenlijst of observaties (aseba) - CBCL, TRF, VvGK, SEV (meerdere informanten is erg handig: speelt het probleem zowel thuis en op school of context afhankelijk?) § Tests - TEA-Ch › Verklarende diagnostiek § Primair (neurobiologisch) of secundair (komt tot stand in interactie)
Bourdon-Vos
Groot vel met tekentjes. Je moet rondjes zetten om groepjes van drie.
Kinderen vinden dit vaak saai, dus je meet ook desinteresse en motivatie.
TEA-Ch: › Voor: kinderen 6-16 jaar › Meet: gefocuste aandacht (selectieve aandacht), volgehouden aandacht, aandachtscontrole/switching (EF!)
› NB Diagnose ADHD?? Als een kind uitvalt op deze test kan dit aanleiding geven om te onderzoeken of er sprake is van ADHD.
Nog wel onderzoek nodig naar de betrouwbaarheid van dit instrument.
Ondersteuning in de klas › Aanpassing van de leeromgeving (fysiek): bijvoorbeeld noise canceling headphone › Klassenmanagement, ‘ritme van aandacht’, individuele benadering.
Executieve functies › Parapluterm › Essentiele cognitieve functies (kunnen plannen, doelgerichtheid)
1. Inhibitie
2. Werkgeheugen
3. Cognitieve flexibiliteit
NB Bij veel gedragsproblemen spelen problemen met EF een rol!
Zelfregulatie (aandacht, emoties)
› EF kan gezien worden als onderdeel (cognitief) van vermogen tot zelfregulatie
› Verschillende perspectieven (Schunk & Zimmerman)
1. Operant perspectief op zelfregulatie: aanleren door koppeling met stimuli (3 vaardigheden: selfmonitoring, selfinstruction, selfreinforment)
2. Information processing theory: metacognitief bewustzijn, welke vaardigheden heb je nodig voor deze taak, en wat kan ik wel en wat kan ik niet?
3. Developmental theories: sociale feedback internaliseer je (bijvoorbeeld private speech: hardop praten wat je moet doen). Overlapt met Sociaal Constructivistische Theorie.
4. Social constructivist theory (Vigotsky): het is een intern proces, maar je leert het juist eerst binnen een sociale setting.
Inhibitie
› Vermogen om dominante gedragingen/gedachten/emoties onder controle te houden (lastig voor kinderen met ADHD)
› Gedragsinhibitie § Go-no go taak
› Cognitieve inhibitie › Inhibitie op perceptie § Gefocuste aandacht § Flanker taak
Werkgeheugen (korte termijn geheugen)
› Tijdelijk vasthouden en verwerken van informatie
› Verbaal (fonologische loop) - Bijv. cijferreeksen achterwaarts (https://www.memorylosstest.com/digit-span/ )
› Non-verbaal (visualspatial) - Bijv. Corsi Task (https://www.memorylosstest.com/visual-span/)
Cognitieve flexibiliteit › Hanteren van verschillende perspectieven › Cognitief of sociaal › Wisconsin Card Sorting Test (WCST): kaarten sorteren op regel (maar die regel is nog niet bekend). Dan komt Trial and Error en ga je dus anders moeten sorteren.
Hogere orde EF › Plannen en organiseren › Redeneren › Probleem oplossen › Problemen in centrale EF: hulp nodig bij ontwikkelen van hogere orde. Je moet meerdere dingen tegelijk doen en onthouden. Grotere taken oplossen is dus erg moeilijk.
Cool vs Hot EF
› Cool EF § Inhibitie, werkgeheugen, cognitieve flexibiliteit en hogere orde EF. Switchen tussen taken. Dit zijn rationele dingen. (maar dit is niet hoe het in het dagelijkse leven gaat, daar komen meer emoties bij kijken)
› Hot EF § Controle processen in motivationeel of emotioneel belangrijke situaties. § Beloning taken § Top down controleprocessen, bijv gokken en risiciovolle beslissingen.
EF-ontwikkeling (zie ook Carlson 2003) › Prefrontale cortex › Tussen 2 en 4 jaar: EF nemen sterk toe. Dit gaat door tot in de adolescentie › Cognitieve EF: gaat door tot minstens adolescentie › Affectief-motivationele: late adolescentie (doordat deze twee processen niet parallel lopen hebben adolescenten vaak nog wel moeite met het nemen van de geode beslissing omdat ze te veel beïnvloed worden door hun emoties.
EF en context › Relatie met ouder § Veilige hechting, warm, responsief opvoedingsklimaat, taal stimulatie, scaffolding § Invloed neemt af met toenemende leeftijd › School § LK-LL-relatie, peerrelaties, structuur, instructiekwaliteit
EF diagnostiek
› Specifieke (computer)taken voor verschillende EF
› BRIEF (verzameling van vragenlijsten)
1. Inhibitie
2. Flexibiliteit
3. Emotieregulatie
(boven: gedragsregulatie index) ------------------------------------ (onder: metacognitieve index)
4. Initiatief nemen
5. Werkgeheugen
6. Plannen en organiseren
7. Ordelijkheid en netheid
8. Gedragsevaluatie
› BRIEF Screener
EF diagnostiek Let op! › EF is overkoepelende term, dit moet je dus altijd specifieker maken. › Zo gedifferentieerd mogelijk beeld › Omgevingsfactoren › Nieuwe, onbekende, complexe situaties › Verschillen tussen kinderen › Basisprocessen, zoals geheugen en visuele perceptie spelen mee
EF behandeling
› Computergestuurde trainingsprogramma’s - COGMED, Braingame Brian - Weinig bewijs - Wel aanwijzingen, geen/weinig transfer (de kinderen worden wel beter in het spelletje, maar niet beter in andere dingen met een soortgelijke taak)
› Cognitieve gedragstherapie (operante theorie: belonen)
› Mindfullness, lichaamsbeweging - Weinig bewijs
College 6
VOORBEELD tentamenvraag
› In de literatuur wordt onderscheid gemaakt tussen 1. selectieve/ gefocuste aandacht; 2. volgehouden aandacht en 3. aandachtscontrole/ switching.
Noem voor elke vorm van aandacht een taak waarmee je die zou kunnen meten in diagnostisch onderzoek bij leerlingen.
1: Bourdon-Vos (drie stipjes in een groepje omcirkelen in een plaatje met verschillende groepjes), namen opzoeken in lijst, pictogrammen zoeken in plaatje
2: TEA-ch: Punten (dmv toon) bij houden bij een spel.
3: kaas/muis spel, card sorting test (trial and error)
Motivatie en engagement (betrokkenheid)› Reeve, 2012
Gedragsmatige engagement: niet snel laten afleiden, geconcentreerd werken, je best doen, doorzetten
Emotionele engagement: enthousiastme, leergierigheid, vragen stellen, angst/frustratie
Cognitieve engagement: hoe je een taak aanpakt: diep/oppervlakkig leren
Agentic engagement: actief mee doen, zelf initiatief nemen (vragen stellen), het sociale van cognitieve engagement
Motivatie --> Engagement Attitudes t.o.v. school, huiswerk Taakgerichtheid
› Onderscheid intensiteit en kwaliteit van motivatie (intrinsiek en extrinsiek)
Motivatie: Zelfdeterminatietheorie Ryan & Deci (2000)
› Autonomie › Competentie › Verbondenheid à Intrinsieke motivatie
Rol van de omgeving: leerkracht
Motivatie: Zelfdeterminatietheorie
› Rol van de leerkracht (Reeve & Jang, 2006; Reeve et al 2004):
› Autonomieondersteunend vs. autonomie-ondermijnend (mate waarin een leraar aanmoedigt dat leerlingen zelf initiatief nemen)
› Hoge vs. lage mate van structuur: docent aansluit bij niveau van de leerling (zone van naaste ontwikkeling)
Interesse tonen in de leerlingen en verbondenheid creëren.
Onderzoek in muzieklessen
› Vragenlijsten: Evans, McPherson, Davidson & Faulkner (2012) (blaasinstrumenten)
› Gevoelens van A, C, V toen leerlingen stopten met muziekles vs. toen ze net begonnen waren.
› In eigen woorden: Waarom ben je gestopt met muziekles?
Motivatie en basisbehoeften: stabiel of variabel? (Loopers et al., under review)
- 3 groepen trajecten
- Leerlingen met speciale onderwijsbehoeften hebben een lagere motivatie
- Rol van verbondenheid met klasgenoten? Als je het leuk hebt met klasgenoten (ongeacht motivatie) is dat een motiverende factor. Dan ga je alsnog naar school, ook al ben je niet gemotiveerd.
› Prestatiedoelentheorie (achievementgoaltheory) (Ames et al 1992):
› Taakdoelen: gericht op wat je aan het doen bent, zo goed mogelijk doen
› Prestatiedoelen: vergelijken met anderen (prestatievermijdend (niet de slechtste willen zijn) vs prestatietoenaderend (de beste willen zijn))
Diagnostiek
› Wat zijn dit voor doelen?
› “Het is voor mij belangrijk om beter te presteren dan anderen op school.” à prestatietoenaderend
› “Op school probeer ik het studiemateriaal zo goed mogelijk te begrijpen en onder de knie te krijgen.” à taakdoelen
› “De angst om minder goed te presteren dan anderen motiveert mij om mijn best te doen.” à prestatievermijdend
Motivatie in HGD
Diagnostiek
› Doel afhankelijk van centrale probleem: onderkennen (specifiek de intentsiteit en kwaliteit van de motivatie in kaart brengen) en/ of verklaren (welke factoren hebben invloed).
› Informatie van 1 bron (leerling) of multiinformant?
› Leerlingvragenlijsten:
› Nederlandse Academische Zelfregulatievragenlijst (NAZ): kwaliteit motivatie
› Prestatiedoelenvragenlijst (niet genormeerd)
› PMT-K-2: Positieve Faalangst, Negatieve Faalangst, Prestatiemotivatie (Hermans, 1983; 2011) (nadeel: heel algemeen. Voordeel: genormeerd)
Voorbeeld
Jeffrey (12 jaar, groep 8) haalt de laatste maanden onvoldoendes op geschiedenis- en aardrijkskundeproefwerken, ondanks zijn bovengemiddelde intelligentie. De leerkracht vermoedt dat Jeffrey faalangstig is .
Scores PMT-K:
Deciel is in groepjes van 10%. 1e deciel is 10% laagste scorende leerlingen etc. Bij 4e deciel is het tussen 30-40%. Bij qwintiel is het in groepjes van 20%
› Prestatiemotief: 2e deciel
› Positieve faalangst: 4e deciel
› Negatieve faalangst: 5e deciel
Faalangst is gewoon gemiddeld, dus geen reden om faalangst verder te onderzoeken. Wel is de prestatiemotief laag.
Interventies motivatie in de klas
› Afhankelijk van uitkomsten diagnostiekfase.
› Leerling: invloed op vak/ studiekeuze, verwachtingen, doelen.
› Leraar: interventie op gebied van autonomieondersteuning/ aanbieden structuur
College 7 Barry de Groot
De ontwikkeling van het taalbegrip bij jonge kinderen
Hoe leert een kind een taal?
Relatief onafhankelijk van cognitie
Universeel
Relatief onafhankelijk van instructie
Taalverwervingsprobleem
› Beginpositie: ontbreken van taalkennis en taalvaardigheid (zuigeling); compleet afhankelijk van omgeving
› Eindpositie: volledige beheersing moedertaal
› Hoe: Op basis van een zeer uitgebreide maar onvolledige reeks voorbeelden/ instructies (taalaanbod)
› Doel: vermogen tot uiten en begrijpen van taal zodanig dat de verworven taal correspondeert met die uit het taalaanbod.
Taalverwerving: opdracht
› Verwerf vanuit een beginpositie… § die zich kenmerkt door het ontbreken van taalkennis en taalvaardigheid
› …op basis van een zeer uitgebreide maar onvolledige reeks voorbeelden/instructies § Onderbepaaldheidsprobleem
› …het vermogen tot uiten en begrijpen van taal zodanig dat de verworven taal… § correspondeert met die uit het taalaanbod (zodat je met je omgeving kan communiceren) § overdraagbaar is op een volgende generatie
Leerbaarheidsprobleem
› Regels afleiden uit ‘exemplarische set’ (het taalaanbod) vergelijkbaar met schaakspelen)
› Onderbepaaldheid § Essentiële principes kunnen niet uit aanbod worden afgeleid, tenzij met voorkennis (meta-taal).
› Meerlagigheid § Vorm (fonologie, morfologie); structuur (syntaxis), betekenis (semantiek), doel (pragmatiek) worden simultaan geleerd: tussen de regels door lezen
Paradox
Twee posities:
1. Leerbaarheidsprobleem
2. Kinderen leren de taal vanzelfsprekend § Correct § Spelenderwijs
Taalverwerving
1. Genetische eigenschappen van de mens Aangeboren mogelijkheden (structuur aanwezig) – language acquisition device (Chomsky) -> Universele Grammatica (UG): talen zijn op vergelijkbare manier opgebouwd
2. Invloeden uit fysieke, sociale en culturele omgeving
- Instructie: imitatie (napraten), correctie, oefenen
- Selectie: hypothesetoetsing
3. Reeds aanwezige kennis, vermogens of vaardigheden: volgende stap is product van vorige – leerhiërarchie – (integratie kind – omgeving) (vgl. groei woordenschat)
4. Zelforganisatieprincipe (structuur ontstaat spontaan)
Pre-linguale fase (0-1 jaar)
› Ontwikkeling: § Huilen/schreien (0-6 wkn) § Vocaliseren (1,5 – 4 mnd) § Vocaal spel; proto-conversatie (4 – 7 mnd) § Brabbelen (7-13 mnd) ›
Lichaamstaal & gelaatsexpressie › Zinsbegrip berust op prosodie (klemtonen)
› Babytalk / motherese › Begin van beurtnemen/-wisselen › Rond 10 maanden klankdifferentiatie -> moedertaal: melodische toon, veel herhalen
› Rol van de ouder: Child Directed Speech (CDS) / Verzorgerstaal – input: sluit aan bij het kind en bied aanbod
Vroeg linguale periode (1 - 2;6 jaar)
› Van brabbelen naar betekenisvol taalgebruik: Woorden verwijzen naar voorwerpen, situaties en emoties (‘echte woorden’)
› Ontwikkeling van één- tot meerwoordzinnen (syntaxis) § Een-woordfase (1-1;6) – van proto-woorden (‘bah’; ’woef’) naar ‘echte woorden’ (‘vies’, ‘hond’) § Twee-woordfase /meer-woordfase (1;6-2;6)
› Groei van woordenschat (14 mnd: 100 woorden; 24 maanden 500 woorden actief) § Volgorde (kwalitatief) redelijk eenduidig § Tempo (kwantitatief) verschilt erg sterk (afhankelijk van taalaanbod) § Vooral inhoudswoorden
Rol van de ouder: › Van input naar interactie (kwaliteit van de input)
§ Fine-tuning (niveau wordt aan dat van kind aangepast - vorm) § Semantisch aansluiten – inhoud (betekenis van je gesprekken)
Differentiatiefase (2;6 - 5 jaar) ‘peuterspeelzaal’ / groep 1
› Fonologische ontwikkeling: fonologisch bewustzijn (taal heeft verschillende klanken)
› Syntax (grammatica) : ontwikkeling lidwoorden: een -> de/het › Semantische ontwikkeling (woordenschat: van alleen zelfstandelijknaamwoorden, naar ook verwijswoorden en voegwoorden) § Niet alleen maar inhoudswoorden, maar ook functiewoorden
› Morfologische ontwikkeling (vervoeging, eindklanken) § Zelfstandig naamwoorden (bijv. meervouden) § Werkwoordvervoeging (hij loopte -> hij liep)
› Pragmatische ontwikkeling (wat wordt er echt bedoeld) § Sociaal-emotionele ontwikkeling § Toename gesprek met peers § Metalinguïstisch bewustzijn - taalbewustzijn (bus is klein woord, maar groot object) § Gedecontextualiseerd taalgebruik: los van het hier en nu
› Cognitieve ontwikkeling § Inhouden buiten het hier en nu
Rol van de ouder: Véél aanbod (frequentie!) Huttenlocher: “Kinderen die meer taal horen, leren sneller”)
Effecten van taalaanbod op taalproductie
Voltooiingsfase (5-12 jaar)
› Grenzen vaag: wanneer is taal voltooid? Blijft altijd groeien
› Verwerving van schriftelijke taal: lezen en schrijven (basisschool)
› Mondeling taalgebruik § 6 jr.: Passieve woordenschat: - 6.000 / 8.000 woorden (tot 14.000 schatting) § 6 jr.: Actieve woordenschat: - tussen 3.000 en 4.000 woorden
› Morfologie: wel de regel, nog niet de uitzonderingen (goed -> ‘goeder’)
› Metalinguïstische vaardigheden
› Creatief taalgebruik
› Besef groeit dat taalgebruik in verschillende situaties kan verschillen
› Samenhangend verhaal kan verteld worden
› Theory of Mind (ToM)- loskomen egocentrisch standpunt: in kunnen leven in een ander
› Uiteindelijk volwaardige beheersing van moedertaal
Rol van de ouder: Uitleggen, uitdagen en prikkelen (wat zou er gebeuren als…) (elaborated code vs. restricted code) (Bernstein) Vragen stellen
De band is behoorlijk breed. Kinderen verschillen veel. Maar de volgorde is vaak wel hetzelfde.
Samenvattend
› Kind leert taal moeiteloos en snel
› Leerbaarheidsprobleem › Kind hanteert daarbij verschillende ‘bronnen’ § Universele grammatica § fysieke, sociale en culturele omgeving § Reeds aanwezige kennis § Zelforganiserend principe
› Meerlagigheid kenmerkt verschillende periodes
› Volgorde ontwikkeling redelijk vast; tempo wisselt sterk
› Omgeving speelt belangrijke rol: § Hoeveelheid taalaanbod: quantity § Kwaliteit taalaanbod: quality
SES
Drie kenmerken:
› Opleidingsniveau
› Werkniveau
› Inkomen
Composiet - Distale factoren (proxy)
Relatie met SES
› Taalontwikkeling sterk afhankelijk van taalaanbod
› Taalaanbod hangt sterk samen met o.a. opleidingsniveau ouders
› Opleidingsniveau uit zich o.a. in: § Eigen vaardigheden van ouders in lezen en schrijven (krant lezen of lezen uit plezier), § De mate waarin ouders lezen en schrijven gebruiken t.b.v. kennisdoeleinden (‘informational literacy’) § Patronen van vrijetijdsbesteding mede in relatie tot het sociale netwerk (‘recreational literacy’) § De aard van het beroep (‘symbolic job content’) § Opvattingen en verwachtingen t.a.v. geletterdheid (Poolman et al., 2015)
Begrijpend lezen is lastig in te halen als er thuis weinig met taal wordt gedaan
‘Academisch gesprek
Waar zitten de verschillen?
Onder andere:
› Hoeveelheid (verschillende) woorden: woordenschat
› Gebruik van infrequente en specifieke woorden
› Complexe zinsconstructies en tekststructuren
› Positie gesprekspartner (tutorrol)
› Een informele situatie aangegrepen als leermoment
› Stimulans van moeder tot abstract en symbolisch denken
› Plezier hebben tijdens het delen van kennis!
Waarom schooltaal?
› Schooltaal is nodig voor: § Verwoorden van kennis (actief) § Begrijpen van instructie (passief) § Praten over onderwerpen buiten ‘hier-en-nu’
› Voor veel kinderen ‘nieuw’, óók Nederlandse!
› Kinderen van allochtone ouders ‘dubbele uitdaging’
Kenmerken schooltaal
› Woordniveau: § Specifiek § Synoniemen (variatie) § Dichtheid (lexicale verdichting): je kan veel zeggen met minder woorden, maar heb je wel woordkennis nodig
› Zinsniveau § Langer § Complexer (samengestelde zinnen)
› Tekstniveau (dialoogniveau) § Expliciete verwijzingen § Sterke samenhang / logische relaties § Expliciete structurering / hiërarchische opbouw
› Inhoud / onderwerpen: § Buiten hier en nu (gedecontextualiseerd taalgebruik)
› Interactie: § Uitdagende vragen § Conclusies trekken § Hoge eisen stellen
Hiërarchische opbouw*
Schooltaal: “Het gebruik van schooltaal manifesteert zicht op verschillende niveaus: In de eerste plaats…. Daarnaast ….. Ook… Tenslotte…”
* Receptief of productief: dit zie je niet zo vaak terug in spreektaal
‘Gedecontextualiseerd’ taalgebruik (buiten het ‘hier’ en ‘nu’)
› Niveau 1: Alle informatie is beschikbaar: “Ik heb hier een boek”
› Niveau 2: (zichtbare) objecten worden beschreven “Welke kleur heeft de auto?”
› Niveau 3: Er wordt een relatie gelegd met nietzichtbare informatie “hebben jullie dat wel eens in de winkel gezien?”
› Niveau 4: Argumenteren over niet zichtbare informatie “waarom zouden ze voorzichtig moeten zijn op straat?
Schooltaalkenmerken in de taalproductie van 4-jarigen in hun moedertaal (Henrichs, 2010)
› Schooltaal is instrument voor kennisconstructie en kennisoverdracht in instructies (gesproken) en ‘academische’ teksten (geschreven)
› Informatie in schooltaal is vaak ‘verdicht’ (veel inferenties)
› Logische relaties in schoolse teksten tussen zinsdelen en zinnen voor een samenhangende tekst
› Bij begrijpend lezen moet vanuit (‘schoolse’) teksten (relaties tussen woorden, zinnen en zinsdelen) informatie ge(re)construeerd worden: hiërarchische opbouw.
› Veel onderwerpen op school bevinden zich buiten het hier-en-nu.
› Dus voorloper / voorspeller begrijpend lezen
Cognitieve effecten van schooltaal
› Uitingsmogelijkheden van schooltaal vergroot capaciteit werkgeheugen § Verdichting § Logische relaties § Hiërarchische opbouw tekst of betoog à Chunking als geheugen instrument: dingen clusteren om te onthouden
› Dit helpt bij constructie mentale voorstelling
› Hoe efficiënter en accurater tijdelijke opslag, hoe groter de verwerkingscapaciteit van werkgeheugen
› Hoe groter de verwerkingscapaciteit, des te adequater verbanden kunnen worden gelegd:
› Wederzijds versterkende ontwikkelingsprocessen
Conclusies
› Kinderen beginnen al vroeg met de verwerving van schooltaal.
› Gezinsinteracties – voorlezen, liedjes / rijmpjes, praten over leerzame onderwerpen – bieden daarvoor een belangrijke context.
› Schooltaalaanbod van leidsters en leerkrachten doet ertoe
› De voor- en vroegschoolse periode biedt daarom ook belangrijke contexten.
› Gering aanbod schooltaal op jonge leeftijd kan leiden tot latere problemen met begrijpend lezen § Verminderde taalkennis § Verminderde geheugencapaciteit
› Met als gevolg: begrijpend leesproblemen!
Problemen met taal
- Spraakstoornissen - Stemstoornissen - Articulatiestoornissen - Stotteren
– Taalproblemen
› Niet-specifiek - Taalachterstanden (‘vertraagde ontwikkeling‘) - NT2-problemen
› Specifiek (taal’stoornis’) - SLI (ESM/TOS) – Dyslexie
Wat is een TOS?
› Ernstige en langdurige problemen met de taal
› Kinderen die met taalproblemen op school komen hebben verhoogd risico op leesproblemen en schoolprestaties gedurende hun schoolloopbaan
› Deze problemen worden vaak niet onderkend, tenzij ze gepaard gaan met spraakproblemen
› Taalproblemen komen vaak gezamenlijk voor met ontwikkelingsneurologische problemen
› Labels zijn noodzakelijk om die kinderen te identificeren die hulp nodig hebben, lage verwachtingen en stigmatisering ten spijt.
VVE programma’s om taalachterstand te voorkomen
Kinderen met een taalstoornis komen op een cluster 2 school.
Simple View of Reading - eenvoudigleesmodel (Gough & Tummer, 1986)
RC = D x LC
Reading Comprehencial = Decoding (fonologisch) x Linguistic Comprehencial (taalbegrip)
› Wordt vaak verward met andere labels
College 8
Leer- en onderwijsproblemen
Niet alleen cognitief, maar ook sociaal probleem. De klas vindt het irritant dat je langzaam leest.
Wat is het doel van technisch lezen?
› Begrijpend lezen
à Functionele geletterdheid: reizen, koken
Functionele geletterdheid (Ghesquière & Van der Leij, 2007)
› 'kennis en vaardigheden die een persoon in staat stellen om geschreven taal te gebruiken als middel voor communicatie en informatieverwerking'. (Oudervereniging Balans, z.j.)
› Voldoende nauwkeurig en snel kunnen lezen en spellen om je te kunnen redden in leer- en leefsituaties (Ghesquiere & van der Leij, 2007)
Functioneel on-geletterd (Stichting Lezen en Schrijven, z.j.)
› “Je bent functioneel analfabeet wanneer je geen formulieren kunt invullen, het bord met reisbestemmingen en vertrektijden niet kunt lezen op het station, de ondertiteling op de televisie niet kunt begrijpen”.
› Het beheersen van lees- en schrijfvaardigheden op een dusdanig laag niveau dat iemand niet in staat is zich te ontwikkelen of om te functioneren in de maatschappij, thuis en op het werk.
Hoe staat het met de geletterdheid?
› Nederlandse beroepsbevolking (15-65):
§ Laaggeletterden (functioneel analfabeten): 1,5 miljoen (bijna 10%) 65% is autochtoon
§ Analfabeten / ongeletterd: 250.000
Oorzaken laaggeletterdheid
› Oorzaken binnen de persoon: § Algemene leer- en gedragsproblemen § Specifieke lees- en schrijfproblemen, zoals dyslexie
› Oorzaken in de omgeving: § Nederlands als tweede taal; § Taalarme omgeving; § Groot schoolverzuim en weinig opleiding: - Ziekte, lichamelijke handicap - Spijbelen, voortijdig schoolverlaten § Onvoldoende aandacht en/of (inadequate) begeleiding op school.
Het begint op school!
Basisonderwijs:
› VS: 38% in groep 6 (Grade 4) ‘below basic reading level (NCES, 1998)
› NL: Bijna 15% van de leerlingen in groep 3: onvoldoende technische leesvaardigheid voor aansluiting op groep 4 à Matheuseffect
› Aan het eind van groep 8: 15% niet in staat om: § vlot, § nauwkeurig § en met begrip een tekst op AVI-9 niveau te lezen
Hoe staat het met de geletterdheid?
Voortgezet onderwijs
› 25%(!) van de VMBO-leerlingen is een zwakke lezer; Deze leerlingen kunnen de schoolboeken van de eerste klas niet goed lezen.
› 75% de dropouts (vroegtijdige schoolverlaters) zijn zwakke lezers.
› 7% van de 15-jarige Nederlandse leerlingen kan na hun schooltijd onvoldoende lezen om zich in de samenleving te kunnen redden.
› ~ 4% van de leerlingen heeft “dyslexie”
Wat is lezen?
Eenvoudig leesmodel (simple reading model)
Wanneer leer je lezen?
Al behoorlijk vroeg. Interesse voor boekjes is al aanwezig bij kinderen van 6 maanden oud.
Van schoolrijpheid (reading readiness) naar ontluikende geletterdheid (emergent literacy)
› Schoolrijpheid: § formele scheiding tussen periode vóór en ná de start van formeel lees- en schrijfonderwijs (Groep 3) § Lineaire fasering van voorwaarden, waaraan eerst voldaan moet worden § Readiness skills / pre-literacy skills: - Auditieve en visuele discriminatie - Objectivatie - Kennis van letternamen en klanken § Neurale ‘rijping’ (‘het is aan lezen toe’) § Kinderen worden gezien als ‘passive recepients of information’ (vb. Leesvoorwaardentoets (Sixma, 1973))
Emergent literacy (jaren 80)
› Ontwikkeling van geletterde vaardigheden start in de vroege kindertijd (‘developmental precursors’)
› Continuüm tussen voorschoolse en conventionele geletterdheid (Teale & Sulzby, 1986)
› Kind is actieve leerder (‘re-create’ rules) › Voorschoolse fase is géén formele voorbereiding op alleen decoderen, maar is breder: Leesontwikkeling, schrijfontwikkeling en mondelinge taalverwerving zijn in deze fase sterk verweven (zie ook Storch & Whitehurst, 2002)
› Niet ‘trainen’ maar ‘participatie aan ‘echte’ geletterde activiteiten draagt bij aan ontwikkeling geletterde vaardigheden Van Steensel (2006); Storch & Whitehurst (2002)
Vertaling ‘emergent literacy’
› Ontluikende geletterdheid ECN: voorschools leren
› Beginnende geletterdheid ECN: vroegschools leren
Consequenties Leren lezen…
› begint niet in groep 3, maar (veel) eerder
› is niet alleen voor kinderen ‘die er aan toe zijn’, maar voor alle kinderen
› vraagt om systematisch leesonderwijs (tussendoelen) › … spelenderwijs!
Tussendoelen beginnende geletterdheid
› Brengen in beeld hoe de ontwikkeling van geletterdheid verloopt
› Opbouw in complexiteit
› Doelen lopen niet lineair
› Leerlingen behalen niet allemaal op hetzelfde moment hetzelfde niveau
› Er kan tegelijkertijd aan verschillende doelen worden gewerkt
Tussendoelen beginnende geletterdheid 1.Boekoriëntatie 2.Verhaalbegrip 3.Functies van geschreven taal 4.Relatie tussen gesproken en geschreven taal 5.Taalbewustzijn 6.Alfabetisch principe 7.Functioneel ‘schrijven’ en ‘lezen’ 8.Technisch lezen en schrijven, start 9.Technisch lezen en schrijven, vervolg 10.Begrijpend lezen en schrijven Wentink et al. (2008)
Taalbewustzijn
Leesvaardigheid
› Technisch lezen is het verklanken van woorden en zinnen
› Relatie tussen gesproken en geschreven taal
› Taalbewustzijn § Woordbewustzijn - Fonologisch bewustzijn (klankstructuur doorzien) - Fonemisch bewustzijn (bewustzijn dat woorden bestaan uit klanken) - Auditieve analyse op klankniveau (‘hakken’) - Auditieve synthese op klankniveau (‘plakken’) - Letters benoemen
› Decoderen: het ontsleutelen van woorden; tekens omzetten in klanken
Taalbewustzijn
› J/i/p en ja/ne/ke (“zit /k/ in!”)
› “Kinderen kunnen woorden in klankgroepen en in klanken (fonemen) verdelen”
› “Kinderen kunnen fonemen als de kleinste klankeenheden in woorden onderscheiden”
Belangrijke begrippen!
› Metalinguïstisch bewustzijn (taalbewustzijn) § Woordbewustzijn (objectivatie) § Fonologisch bewustzijn (5/6 jr) - Fonemisch bewustzijn - Auditieve analyse/fonemische analyse (‘hakken’) - Auditieve synthese (‘plakken’)
› Foneem (≈40) ng is samen een klank, sch ook, etc
› Grafeem (34) tekens
› Alfabetisch principe
Fonologisch bewustzijn
› Opdelen van zinnen in woorden
› Opdelen van samengestelde woorden (fietsen-winkel)
› Opdelen van woorden in klankgroepen (syllaben) (wor-tel-tjes)
› Verbinden van lettergrepen tot woorden ‘pa-ra-plu’->/paraplu/
› Opzeggen van rijmpjes › Herkennen van eindrijm /boot/ – /poot/ - /goot/ -/gaat/ › Toepassen van eindrijm /beer/ -> /t…/; /k…/; /p…/; /m…/ etc.
Fonemen en grafemen
› Foneem: Kortste spraakklank met woordonderscheidende functie (bijv. /b/ en /d/ in /dak/ en /bak/ ) Vergelijk /k/ in kiel [k j il] koel [k wul] › Grafeem: Het kleinste deel van een geschreven woord dat een klank representeert
Fonemisch bewustzijn
Manipuleren met klanken (fonemen)
› Herkennen van beginrijm in langgerekte woorden /rrrroo-d/ - /rrroo-s/ › Herkennen van beginrijm in gewoon uitgesproken woorden /buik/ - /buis/ › Toepassen van beginrijm Welk woord begint met de letter van je naam? (Rappe Roel; Dolle Diana…) › Klinker in een woord isoleren Klank kwartet (/boer/ - /koe/ - /poes/- /voet/ › Auditieve analyse op klankniveau /boer/ -> /b/ - /oe/ - /r/ › Auditieve synthese op klankniveau /boe/ - /r/ -> /boer/; /b/ -/oer/ -> /boer/; /b/ -/oe/ - /r/ -> /boer/ › Letters kunnen benoemen
Fasen van geletterdheid
› Fase van de ontluikende geletterdheid: voorschoolse periode
› Fase van de beginnende geletterdheid Vroegschoolse periode (gr. 1-3)
› Fase van gevorderde geletterdheid Ná groep 3
Drie manieren om een woord te lezen:
› Route 1: fonologische route: bottom-up (=elementaire leeshandeling; belang van letterkennis en fonemisch bewustzijn) (t-ie-n à tien) heel analytisch, ontsleutelen (sublexicaal)
› Route 2: visuele synthese (´chunks´, versnelling) (t -ien à tien) het leerproces (sublexicaal)
› Route 3: orthografische = lexicale route: top-down (directe woordidentificatie) (tien) -> sight word reading (Ehri) Holistisch (vd Bos) Een goede lezer past deze routes flexibel toe (lexicaal)
Auditieve synthese
Dit moet je dan kunnen!
› Temporele ordewaarneming › Begrippen
› Visuele discriminatie
› Visuele analyse
› Auditieve discriminatie
› Auditieve synthese › Klank-tekenkoppeling (grafeem–foneem koppeling)
› Klank-tekenkoppeling (grafeem–foneem koppeling)
Zie DTLAS (Struiksma et al.)!
College 9
Deelvaardigheden
Temporele ordewaarneming (volgorde vasthouden) /t/ /ie/ /n/ <-> /n/ /ie/ /t/ Zeg na: kaas – pet jas-pet-boom kip-tuin-boom-pet
Deelvaardigheden
Begrippen
Welke klank hoor je vooraan in ‘tien’ › “Welk kind zie je vooraan” (Uit: DTT-Begrippen)
Deelvaardigheden in hiërarchie
Belangrijke aspecten van technische leesvaardigheid Aanvankelijke fase: 1. Alfabetisch principe 2. Taalbewustzijn a. Fonologisch bewustzijn b. Fonemisch bewustzijn 3. Klank-tekenkoppeling 4. Elementaire leeshandeling Voortgezette fase 5. Benoemsnelheid 6. ‘Vloeiendheid’ Belangrijk: vgl. leesontwikkelingsfasen Ehri (2005)!
› ‘The realization that speech can be segmented into phonemes and that these phonemes are represented in printed forms’ (Fletcher)
› ‘Het besef dat letters corresponderen met bepaalde klanken en andersom: dat je klanken kunt koppelen aan letters’ (Protocol leesproblemen groep 3).
Orthografische diepte
› Nederlands: /ee/ ->beer; been; een b/ir/ ; b/éé/n ; un/een /aa/ ->baar; baan; aan
26 letters à ±40 fonemen
› Engels: § ‘sea’ vs. ‘see’ § /ea/ in ‘sea’ & ‘sweater’ § /a/ in cat, was, saw, made, car 26 letters à ±44 fonemen
› Fins 26 letters en 26 fonemen
– Besef van vormaspecten van een taal (‘kabouter’ is langer dan ‘reus’) à woord-objectificatie
– Fonologisch bewustzijn • A metacognitive understanding that the words we hear and read have internal structures, based on sounds (Fletcher, 2007) • Besef dat woorddelen verwijzen naar klankgroepen (protocol): /win/-/kel/-/wa/-/gen/
§ Fonemisch bewustzijn (vgl. ‘fonologische vaardigheid’ § Het besef dat een gesproken woord bestaat uit klanken en dat er met die klanken gemanipuleerd kan worden: - Rijmen (ren, pen) & alliteratie (las, loom, lek) - Foneemidentificatie: welk woord begint met /m/: mus, luis, gum - Auditieve analyse – ‘Hakken’ -> /sok/ -> /s/ - /o/ - /k/; /boek/->/boe/-/k/ ; /b/-/oe-/k/ /herfst/ ->/h/ /e/ /r/ /f/ /s/ /t/ - Auditieve synthese – ‘Plakken’ -> /s/ - /o/ - /k/ -> /sok/ - Fonemische Analyse - Foneem verwisseling: Jan de Wit -> Wan de Jit / Roodkapje -> Koodrapje - Foneem weglating: roodkapje -> Xoodkapje NB: Wordt ontwikkeld door het lezen zelf: wederkerigheid!
Fonemische analyse › FoneemWeglating (FW) ‘Zeg eens /kruiwagen/ … Zeg het nu zónder /krui/ ’ ! › FoneemVerwisseling (FV) ‘Let op! Wat is de nieuwe naam van … Harry Potter?’ (eerste letters wisselen)
(foneem – grafeem koppeling) › Letters (grafemen) zijn tekens die willekeurig (conventie) zijn toebedeeld aan klanken (fonemen) § Losse fonemen à losse grafemen: /b/ - /e/ - /s/, etc. § Fonemen à samengestelde letters: /eu/ - /ui/ - /sch/ etc. § Chunks: /-eeuw/ - /be-/ - /-heid/, etc. › Frequentie effect (v.d. Leij, 1998): herhaling doet leren.
Grafeem - foneem associatie › Grafeem: abstracte representatie van de letter G – G – G – G – G - G › Foneem: abstracte representatie van de spraakklank (vgl. streektaalvarianten). Twee variabelen › Beschikbaarheid: › Toegankelijkheid:
Dual Route Model (Coltheart, 2005)
Verklaart: › Lexicaliteitseffect: Bestaande woorden worden sneller gelezen dan pseudowoorden › Frequentie effect: Hoogfrequente woorden worden sneller gelezen dan laagfrequente woorden › Regelmatigheidseffect: regelmatig gespelde woorden (‘jas’) worden sneller gelezen dan onregelmatige woorden (‘jus’). (Van der Leij, 2003)
Lexicon (mentale woordenschat)
Sight Word Reading (route 3 – lexicaal lezen)
Directe woordherkenning gaat automatisch: je hersenen herkennen het woord, ook als je het probeert te negeren!
Interferentie
Vgolnes een oznrdeeok op een Eglnese uvinretsiet mkaat het neit uit in wlkee vloogdre de ltteers in een wrood saatn, het einge wat blegnaijrk is is dat de eretse en de ltaatse ltteer op de jiutse patals saatn. De rset van de ltteers mgoen wlelikueirg gpletaast wdoren en je knut vrelvogens gwoeon lzeen wat er saatt. Dit kmot dorodat we neit ekle ltteer op zcih lzeen maar het wrood als gheeel.
Het belang van sight word reading
Automatisch • Uitvoering verloopt onbewust en autonoom • Gebruikt géén verwerkingscapaciteit (0,060-0,070 sec. /woord) • Geen interferentie • Directe verbinding met lange termijngeheugen Aandachtvragend • Uitvoering verloopt bewust en gecontroleerd • Vraagt veel verwerkingscapaciteit • Interferentie • Verbinding met lange termijn geheugen via korte termijngeheugen (extra lus)
Verwerking leestaak
Vlot lezen is een heel efficiënt proces als het goed is ingeprent. (holistisch lezen)
5.Benoemsnelheid › De snelheid waarmee individuele symbolen uit het geheugen opgehaald en benoemd kunnen worden › Toegankelijkheid versus beschikbaarheid Vooral bij alfanumerieke informatie § RAN-taken (Rapid Automatized Naming) (Wolf & Bowers, 1999) § ‘Verbal Fluency’ (Ideeënproductie RAKIT) Fletcher (2007): › Automaticity of word and text reading
CB&WL
› Kleuren benoemen › Cijfers Benoemen › Plaatjes Benoemen › Letters Benoemen › Monosyllabische woorden lezen › EMT-B lezen (T50)
Meten van benoemsnelheid
Effect FAT en CB woordleessnelheid voor 8 leesniveaus
Bij goeie lezers zakt de ontsleuteling weg. Je gaat meer lezen op herkenning. Analytisch lezen
Fonemische analyse vs. benoemen
› Voor woordleesaccuratesse is de fonemische analysevaardigheid de beste voorspeller
› Voor woordleessnelheid is alfanumerieke benoemsnelheid de beste voorspeller
› Er is met het toenemen van de leeftijd sprake van § een afnemend verband tussen woordleesvaardigheid en fonemische analyse vaardigheid § Een gelijkblijvend, of toenemend (?!), verband tussen woordleesvaardigheid met continue benoemen
Double Deficit hypothese
Bij deze 2,5% kan je ook stellen dat iemand dyslectisch is.
Double deficit
Vraag: zijn het twee ‘tekorten’ of is het serieel benoemen een ‘fonologisch tekort’ probleem?
› Fletcher (2007): ‘naming speed and phonological processing are dissociable’ (p. 169) › Blomert (2005); ‘benoemprobleem is uiting van algemener fonologisch probleem’ (vgl. Vellutino et al., 2004) › Van den Bos en De Groot (2010): ‘Fonemische taken zijn sub-lexicaal; CB-taken zijn ‘lexicaal’’ › De Jong (2014); ‘Fonologisch bewustzijn en benoemsnelheid hangen zwak samen’
6. Vloeiendheid
› Gelijktijdig decoderen én begrijpen: vlot, goed én met begrip lezen › The ability to read text quickly, accurately, and with proper expression (National Reading Panel) › Belang prosodische kenmerken! › Ontwikkelt zich door veel lezen › Afhankelijk van de leesbaarheid van een tekst § Moeilijkheid tekst § Onderwerp tekst § Lay-out tekst
Samenvattend
Normale leesontwikkeling: › Jonge kinderen lezen bestaande woorden en pseudowoorden via de (fonologische) sub-lexicale route. › Bij een toenemende leeservaring (‘exposure’) zal - bij bestaande woorden - de lexicale route steeds vaker gekozen worden ten opzichte van de fonologische route (frequentie-effect) › Bij infrequente woorden of woorden met 'moeilijke' orthografische structuren valt men ‘terug’ op fonologische route. › Bijdrage van fonemische analyse vaardigheid aan woordleesvaardigheid neemt geleidelijk af › Bijdrage benoemsnelheid aan woordleesvaardigheid neemt geleidelijk toe. › Leesontwikkelingsfasen Ehri (2005)!
Definitie International Dyslexia Association (IDA)
1. Dyslexie is een specifieke leerstoornis van neurobiologische oorsprong. (genetisch component)
2. De stoornis wordt gekenmerkt door moeilijkheden met accurate en/of vlotte woordherkenning en door geringe spelling- en decodeervaardigheden.
3. Deze moeilijkheden zijn doorgaans het gevolg van een stoornis in de fonologische component van taal
4. en zijn veelal onverwacht in het licht van (a) andere cognitieve vaardigheden en (b) aanbod van effectieve instructie in de klas.
5. Secundaire consequenties omvatten problemen met begrijpend lezen en een geringere leeservaring, die de ontwikkeling van de woordenschat en kennis van de wereld kunnen belemmeren. (kinderen verliezen het plezier in lezen)
Eenvoudig verklaringsmodel dyslexie
‘Onverwacht’ (a) › Specificiteitscriterium àDiscrepantie leesvaardigheid met andere cognitieve vaardigheden en leerdomeinen àDiscrepantiecriterium (o.b.v. intelligentie) moeilijk houdbaar, want: - Geen evidente oorzakelijke relatie intelligentie en dyslexie - Verschillen in intelligentie geen invloed op effecten van dyslexiebehandeling
‘Onverwacht’ (b) › Hardnekkigheidscriterium à ‘Ondanks effectieve instructie’ (didactische resistentie) –> non-responders/treatment resisters › Voorwaarde: § Vraagt om uitgebreid leerlingvolgsysteem (RtI) § Meer dan twee metingen per jaar § Ook methode gebonden toetsen § Kwaliteit van het onderwijs - Primaire proces – Zorgsysteem - Interventies
Consequenties
Secundaire consequenties: › Problemen met: • Begrijpend lezen • Woordenschat • Wereldkennis › Mattheüs effect › Motivatie…
Overige cognitieve verklaringen
1. Werkgeheugen àFonologisch/verbaal werkgeheugen = werkgeheugen voor klankinformatie Vgl. taakbelasting werkgeheugen bij lezen… › Vraag: In hoeverre levert ‘werkgeheugen’ unieke bijdrage aan fonologische verwerking? › Conclusie: Zwak auditief geheugen versterkende factor, maar niet kenmerkend voor dyslectici
2. Visuele aandacht
Attential Blink
Conclusie Attentional Blink experiment
Groot significant verschil in Reaction Time van slechte lezers en goede lezers.
Oriënteren van je aandacht is goede voorspellers van de leesvaardigheid
Conclusies Aandachtorientatie experiment
Overige cognitieve verklaringen
Visuele aandacht spanne (VAS) (Valdois et al. 2007; De Jong 2013; Van den Boer, 2014)
Correlaties
Waarde VAS › VAS voegt unieke bijdrage toe, met name aan stillezen › Gemeenschappelijke variantie met rapid naming › Zou bijdrage kunnen leveren aan diagnostisch instrumentarium (De Jong, 2014)
Literatuur › Vrijdag 22 februari: Ontluikende & beginnende geletterdheid § Van Druenen, Scheltinga, Wentink, & Verhoeven § Struiksma, Van der Leij & Vieijra › Dinsdag 26 februari: Ontwikkeling en cognitie van technische leesvaardigheid § Swanson H10 & H11 § Ehri (2005) § De Groot et al. 2015 (2x)
College 10 Evelien Mulder
Functionele geletterdheid
“Kennis en vaardigheden die een persoon in staat stellen om geschreven taal te gebruiken als middel voor communicatie en informatieverwerking”
“Leren lezen en schrijven met voldoende nauwkeurigheid en snelheid om deze vaardigheden op een adequate wijze te kunnen toepassen in leer- en leefsituaties”
Wat is functioneel spellen, spelfout vrij?
Als de spelling niet netjes verzorgd is, wordt de persoon vaak nog wel begrepen. Maar bij sollicitaties wordt je minder snel uitgenodigd als je een brief stuurt vol spelfouten.
Het belang van spelling (Van Bon, 1993)
Definitie spelling: Omzetten van klanken (fonemen)
in tekens (grafemen)
Orthografie
Fonemisch beginsel
Morfologisch beginsel
Regel van de analogie
(woorden die op dezelfde manier zijn gevormd,
worden op dezelfde manier geschreven)
- hij wordt (hij werkt); maar niet: hij eett (L)
- hij werkte (hij stuitte)
Etymologisch beginsel
Geldt ook voor leenwoorden (café, cake)
Orthografische regels (Cordewener, 2014)
Relatie lezen en spellen
Taakanalyse
Lezen het de-coderen van tekens in klanken
Spellen het coderen van klanken in tekens
Fases in spellingsontwikkeling
Fase 3: letters zeggen zoals je ze schrijft (a = ah en niet aa)
Kritiek op fasemodel (Milburn et al., 2017)
Voorspellers van spelling (Cordewener, 2014)
Didactisch model van aanvankelijk leren spellen (Struiksma et al. 2012)
Wat als je niet fonetisch kunt schrijven?
Niet klankzuivere woorden?
Nederlands is een niet transparante taal (opaque):
Meer grafemen, dan fonemen
Schrijven op gehoor is niet voldoende, spellingsregels zijn nodig
Woordproductie – Dual Route Model
Fonologische strategie: het woord zo schrijven zoals het klinkt
Regelstrategie
Deelvaardigheden
Analogiestrategie
Herkennen van overeenkomsten in
Ezelsbruggetjes
’t kofschip
Model voor gevorderd spellen (Geelhoed, 1999)
10 princiepes voor goede instructie (Rosenshine, 2012)
Spellingcategorieën (gr 3-8)
Groep 3-4
Groep 5-6
Groep 7-8 (SLO, 2009)
Specifieke instructieprincipes Geelhoed (1999)
Instructieprincipes (Bosman, 2005, Cordewener, 2014)
Spellingvaardigheid en spellingbewustzijn
Thinking and reflecting on one’s spelling process and the ability to detect and correct one’s spelling errors
Knowledge of one’s spelling difficulties and the ability to detect and correct one’s spelling errors
Spelling einde basisschool
TOTAAL 75 %
Ruijssenaars e.a., 2009
Spellingproblemen
Analyse:
Kenmerken zwakke speller
NB: Zwakke speller is niet perse zwakke lezer
Spelling interventie (Ruijssenaars e.a., 2009)
Handvatten voor maatwerk én geprotocolleerde behandeling
Samenvatting
College 11
Relevantie begrijpend lezen
Koken volgens recept. Plezier. Studeren, Meekomen in het verkeer
Functionele geletterdheid
'kennis en vaardigheden die een persoon in staat stellen om geschreven taal te gebruiken als middel voor communicatie en informatieverwerking'.
Oudervereniging Balans, z.j.
Voldoende nauwkeurig en snel kunnen lezen en spellen om je te kunnen redden in leer- en leefsituaties
Ghesquière & Van der Leij, 2007
Definitie en theoretische modellen
Begrijpend lezen wordt gedefinieerd als een complex, doelgericht, sociaal en cognitief proces waarin lezers tegelijkertijd
om betekenis aan tekst te verbinden
(NCTE Commission on Reading,1999)
Rouet et al., 2017 – Resolve model
Kintsch & van Dijk, 1983
Situationele dimensies
(Zwaan & Radvansky, 1998)
Niveaus van representatie (propositioneel netwerk)
Relationele term en argumenten.
De rode woorde zijn de relationele termen. Dit woord heeft een relatie met de rest van de zin.
Voor het begrijpen van een teskt heb je woordenschat nodig.
Comprohension monitoring: voor jezelf bijhouden of je de teskt nog snapt
Reading Systems Framework (RSF) (Perfetti & Stafura, 2014)
Visuele input: de tekst die je moet lezen. Daar zitten verschillende orthografische units in (heeft te maken met spelling). En bevat taalkundige eenheden. Als je de spelling kan indificeren kan je herleiden welk woord het is. Als een hebt vast gesteld welk woord je hebt gelezen kan je via je persoonlijke Lexicon (je eigen woordenboek) gaan toepassen. Welke functie heeft het woord (ten opzichte van de rest van de tekst). Parcer: systeem dat verschillende zinsdelen en hoe ze samenhangen kan indentificeren. Koppelen van algemene kennis komt ook aan bod. Dit hangt allemaal samen met elkaar.
Belangrijk model die je moet kennen!!
Twee globale processen die ervoor zorgen dat de lezer de tekst begrijpt: woord identificatie & woord tot tekst integratie.
De woord identificatie heeft te maken met de Lexical quility hypothesis. Hoe beter de verbinden tussen orthografie, fonografie en semantiek, hoe makkelijker het is voor de lezer het woord op te halen uit het mentale Lexicon.
Cognitive load theory: persoon moet manieren vinden om efficient met cognitieve activiteten moet omgaan zodat de belasting minimaal is.
Situation model building (Kintsch, 2004)
Situatie model. In de tekst wordt expliciet weergegeven: als lezer heb je voor jezelf duidelijk wat er in de tekst bedoeld wordt. Dit is een actief proces.
Van herkennen naar integreren
Raudszus et al., 2019 - Situation model building ability
Methode
Raven progressive matrices – non verbaal redeneren meten (controle maat begrijpend lezen)
Tekst-based model: moddellen van kinderen vergelijken met hoe de termen in de tekst staan.
Situation model: modellen van kinderen vergelijken met die van experts.
Resultaten
Verklaring
Wat betekent dit voor de theorie?
Dus
Muijselaar et al., 2017 (N= NL als moedertaal)
(cognitieve factoren) à lexicale kwaliteit à begrijpend lezen
(cognitieve factoren) à lexicale kwaliteit à begrijpend lezen
HYPOTHESE
Cognitieve taken afgenomen
Lexicale vaardigheid gemeten door technisch lezen (decoding). Woordenschat (vocabulary). Begrijpend lezen (Reading Comprehension).
Als je in woordenschat goed bent in groep 6, is het logisch dat je in groep 7 ook beter bent (de variantie wordt verklaard door hun eerdere niveau). Technisch lezen en woordenschat is belanrijk voor begrijpend lezen. Er werd verwacht dat begrijpend lezen een grotere voorspeller was van begrijpende lezen dan technisch lezen. Ook verwachten ze dat woordenschat begrijpend lezen voorspelt (beter dan technisch lezen, die is in groep 6 al zo goed automatisch).
Methode
(zie ook Raudszus et al., 2019)
Resultaten
Conclusie
Kenmerken schooltaal
Relatie schooltaal – Begr. Lezen?
Samengevat
College 12
Vroeger..
niet wat ze moeten doen bij een tekst
F staat voor fundamenteelniveau (eind vmbo moet iedereen minimaal 2F behaald hebben)
S staat voor streefniveau (eind vmbo is het streefniveau dat iedereen 3F behaald heeft)
Scholen moeten echt kunnen laten zien dat de leerlingen het F niveau bereikt hebben.
Strategieën
Als kinderen een lees woord zien moeten ze zelf bedenken dat ze de context / het woord nog een keer moeten lezen om het te snappen.
Bekwame lezers
Strategieën voor/tijdens/na
Effect van aanleren strategieën
Verklaring?
Geen eenduidig positieve resultaten op de leesvaardigheid
Mogelijke oorzaak: Transferproblemen: Van den Branden (2003)
Conclusie
Hoe dan wel? Gouden 10 tips(Duke, Pearson, Strachan & Billman, 2011)
1.Vergroot domeinkennis
2.Bied veel en verschillende teksten aan
3.Zorg voor motiverende teksten en contexten
4.Leer strategieën aan
5.Leer tekststructuren aan
6.Betrek leerlingen in de discussie (zie ook reciprocal teaching)
7.Werk aan woordenschatkennis en taalkennis
8.Integreer lezen en stellen (opstellen van werkstukken / schrijven van teksten)
9.Observeer en toets
10.Differentieer in instructie
Specifieke leerstoornis?
Prevalentie (Pisa 15jr)
Cito
Bijv. Zwakste 10% op toets begrijpend lezen (E-score)
nodig hebben
nodig heeft
Nation & Norbury (2005)
Dit hoort bij het theorerische framework van: Simple View of Reading
SLI: TOS taalontwikkelingsstoornis
Kenmerken zwakke begrijpers
“A single underlying source of poor comprehension is unlikely” (Cain & Oakhill, 2006)
Zwak leesbegrip:
Moeite met integreren van nieuwe kennis uit zinnen met reeds bestaande kennis
Zwak op letterlijke vragen
Zwak op inferentievragen
Adequaat (technisch) leesniveau
Zwakke woordenschat
Zwak werkgeheugen
Blom et al., 2017
Hypertekst lezen. Bv Wikipedia, als je op blauwe informatie klinkt krijg je nieuwe informatie.
Van den Bosch et al., 2020
N = kinderen met Turks als moedertaal. Alle kinderen gaan vooruit. L1 is een redelijk vlakke lijn, bij L2 vooral stijle lijn tussen 2e en 3e meting. Het verschil tussen L1 en L2 wordt kleiner. Er komen 4 turkse groepen. Rood: lage woordenschat op turks en nederlands. Blauw: hoge woordenschat op turks en nederlands. Groen: hoge woordenschat op nederlands, laag op turks. Zwart: hoge woordenschat op turks, lage op nederlands.
Kinderen niet alleen indelen op L1 en L2, maar ook kijken naar vaardigheid op de moedertaal.
Signaleren zwakke begrijpend lezers
Weinig zwakke begrijpers worden vroeg gesignaleerd, terwijl:
Consequenties voor diagnostiek
Procesdiagnostiek
Samenvatting
College 13
“Is woordenschat een betere voorspeller voor begrijpendlezen, dan taalstatus?”
De groepen L2 doen het slechter dan de groep L1. Maar de L2 groepen hebben een hogere stijging tussen T2 en T3 dan de groep L1. De woordenschat profielen laten beter de individuele groei zien.
Algemene definitie van gecijferdheid:
Gecijferdheid is het vermogen van een individu om zich zelfstandig en adequaat te redden in situaties in de maatschappij waarin getallen, patronen en structuren een rol spelen.
Uit: Hoogland, Kees en Marja Meeder, Gecijferdheid in beeld. APS, Utrecht, 2007
Protocol ERWD: functionele gecijferdheid
Iemand die gecijferd is, kan:
Definitie
Rekenen is een proces waarin een realiteit (of een abstractie daarvan) wordt geordend of herordend met behulp van op inzicht berustende denkhandelingen, welke ordening in principe is te kwantificeren en die toelaat om er logische operaties op uit te voeren dan wel uit af te leiden (Ruijssenaars, 1992; Ruijssenaars, Van Luit & Van Lieshout, 2004).
Domeinen rekenontwikkeling
(Protocol Ernstige Reken Wiskundeproblemen en Dyscalculie, 2011)
Soorten Kennis (Danhof et al., 2012)
Rekenfeiten
Vóór basisschool – ontluikende gecijferdheid:
Een proces waarbij kinderen grotendeels op eigenkracht geleidelijk meer besef krijgen van verschillende betekenis en gebruiksaanwijzing van getallen, en de samenhang daartussen.
Telontwikkeling
Groep 1-2
Groep 3
Doel getallen (en operaties):
Telontwikkeling
Groep 4
Meten/meetkunde: tijd, geld, klokkijken
Groep 5-8
Doelen getallen en operaties
Rekendomeinen
Voorbeeld (groep 1 t/m 4):
Voorbeeld(groep 6/7):
Voorbeeld:
Voorbeeld:
Gecijferdheid
a. schatten van berekeningen (ongeveer rekenen, kan ik 4 stokbroden van 2,45 euro per stuk voor een tientje kopen?)
b. Schatten van afmetingen met behulp van referentiematen (hoe ver is het lopen naar de sporthal?)
Cognitieve elementen van rekenontwikkeling
Terug naar ontluikende gecijferdheid
Een proces waarbij de kinderen grotendeels op eigen kracht geleidelijk meer besef krijgen van verschillende betekenissen en gebruikswijzen van getallen, en de samenhang daar tussen.
(TAL, 1998, p. 9)
Number sense (getalbegrip)
Number sense (Dehaene, 2001): Het vermogen om numerieke hoeveelheden te verwerken, begrijpen en te schatten. NS vormt de basis voor het latere rekenen (zie ook Gersten et al., 2005; Moeller et al., 2012).
Ontwikkeling getalbegrip
Kolkman et al. 2013
Non symbolic: hoeveelheden (berg knikkers, stapel papier)
Symbolic (cijfer representatie van hoeveelheid)
Mapping (hoe die twee verbonden zijn)
Triple Code Model
Arabiesche code: het schrijven van het getal (de symbolen)
Analoge code: representatie van hoeveelheid, bij benadering weten hoeveel iets is
Verbale code: hardop kunnen tellen, (geautomatisernde) sommen opnoemen
Getallenlijn
Basisvaardigheden
Optellen, aftrekken, vermenigvuldigen, delen
• Begrip, strategiegebruik
Voorbeeld optellen (3 + 5):
•Counting all – sum procedure (tellen van 1-8)
•Counting on from first – max procedure (tellen vanaf drie)
•Counting on from larger – min procedure (tellen vanaf vijf)
•Handige strategie – decomposition (snappen uit welke delen een getal bestaat: 362 (300 – 60 – 2)
•Rekenfeiten (uit het hoofd) - retrieval
Strategiegebruik vermenigvuldigen: (van der Ven et al., 2012)
Tellen
Herhaald optellen
Handige strategie: Derived facts
Direct retrieval
Definitie – theoretische achtergrond
Werkgeheugen van Baddeley & Hitch
Informatieverwerkingstheorie.
Eerst komt het in het korte termijn geheugen, het werkgeheugen moet hier iets mee doen. Het werkgeheugen bestaat uit: visuospacieel schetsblok (visueel-ruimtelijke informatie), fonologische lus (auditieve informatie) en de episodische buffer (belangrijke rol van integreren informatie korte en lange termijn geheugen. Het centrale executieve stuurt dit aan.
Executieve functies en rekenen
•Onderdrukken van een ‘oude’ strategie (bijvoorbeeld op vingers tellen)
•Kunnen wisselen tussen strategieën (eerst moeten delen, en vervolgens vermedigvuldigen
•Stappenplan kunnen maken
•Vasthouden (werkgeheugen) en op het juiste moment ophalen van deeloplossingen
Van der Ven et al. (2012)
Parallel met lezen?
Voorwaarden voor rekenontwikkeling
Cognitief: (informatieverwerkingstheorie)
Sociaal-emotioneel
Onderwijs! > daarover meer volgend college
Samengevat
College 14
Didactische leeftijd
Voor – en nadelen DLE?
Rekenonderwijs in Nederland
Kerndoelen en referentieniveaus
Hoe staat het ervoor?
PISA, 2018: “De capaciteit van een individu om wiskunde in diverse situaties te formuleren, toepassen en interpreteren. Het omvat wiskundig redeneren en het gebruik van wiskundige concepten, procedures, feiten en hulpmiddelen om fenomenen te beschrijven, verklaren en voorspellen. Wiskundige geletterdheid helpt individuen ook om de rol die wiskunde speelt in het dagelijks leven te herkennen en om weloverwogen oordelen te geven en beslissingen te nemen die nodig zijn om een constructieve, betrokken en bedachtzame burger te zijn
Power én Speed
- Power: Screeningstoetsen > hoofdrekenen
• Power: kan de leerling de som uitrekenen?
• Gericht op het kennen van de procedures
- Speed: Automatiseringstoetsen > basiskennis
• Speed: kan de leerling de som vlot uitrekenen?
• Geautomatiseerde voorkennis
Conclusies
- Onderbouw: preventie.
- Bovenbouw: keuzes / compensatie voor risicogroep (bijles/hulpmiddelen)
Realistisch versus traditioneel rekenen
Traditioneel rekenen:
Op één manier optellen, aftrekken, vermenigvuldigen
Contexten aan eind leerproces
Realistisch rekenen:
Realistisch vs. traditioneel rekenen
Roep uit het onderwijsveld / gebruikerservaringen na invoering realistisch rekenen:
Één leerlijn centraal tijdens de instructie
Tijdens de zelfstandige verwerking wel meerdere doelen
Één voorkeursstrategie
Voor alle kinderen één voorkeursstrategie of in de verlengde instructie
Meer aandacht voor automatiseren
Aantrekkelijke werkvormen (met sprongen vooruit, kwismeester, software, etc.)
Staartdeling terug
Staartdeling als meest verkorte eindvorm in groep 8
Doorgaande lijn binnen de leerlijn meten, tijd en geld
Meer herhaling en structureel oefenen
Aansluiting bij de Cito-vraagstelling
Voldoende contextopgaven (verhaaltjessommen) om het mathematiseren te kunnen oefenen.
Oefenen is de nieuwe trend!
‘alle partijen zijn van mening dat leerlingen meer moeten oefenen met rekenen’
‘……In de praktijk van het onderwijs moet meer expliciet werk worden gemaakt van het systematisch consolideren en oefenen totdat het gewenste beheersingsniveau van paraat hebben is bereikt….’
Concreet voorbeeld rekenonderwijs
Bosman, 2015
Systematische opbouw:
Strategiegebruik
Herhaling
Instructie
Opdrachten op niveau voor iedere leerling
Oefenen met automatiseren
Dus
Uitkomsten
Huijsmans et al., 2020
4 groepen gevonden
Belangrijk om rekening te houden met leerpatronen van kinderen, individuele verschillen moeten mee genomen worden. Ze vonden geen verschil tussen de groep sterke rekenaars en rekenproblemen, het licht complexer.
Definitie dyscalculie
Definitie rekenstoornis of dyscalculie
› Ruijssenaars, Van Luit, & Van Lieshout (2006):
Dyscalculie is een stoornis die gekenmerkt wordt door hardnekkige problemen met het leren en vlot/accuraat oproepen/toepassen van reken-/wiskundekennis (feiten/afspraken).
DSM-V:
• “Specifieke leerstoornis (315) met beperkingen in het rekenen (315.1):
• Persistente aanwezigheid van symptomen voor 6 maanden
• Significante interferentie met schoolresultaten of dagelijks leven
• als er sprake is van een zintuiglijke stoornis, zijn de rekenproblemen ernstiger dan gewoonlijk, gegeven die conditie, het geval is.
Dyscalculie/dyslexie
Overeenkomsten: specifiek leerstoornis. Hardnekkig en langdurig probleem. Didactische resistentie (probleem blijft bestaan bij aanbod van meer hulp). Wordt niet verklaard door andere stoornis.
Verschillen: dyslexie moet je kunnen laten zien dat leesproblemen verklaard worden door een fonologisch tekort, bij dyscalculie niet.
Hoe uit zich dat?
Protocol ERWD:
Telproblemen:
Declaratieve kennis: automatiseringstekorten
•Vaak niet in staat tot het correct afleiden van rekenkundige handelingen uit tekstueel weergegeven opgaven (redactiesommen)
•Gebrek aan oriëntatie en zelfcontrole (ze weten niet waar ze op moeten letten)
•Associëren doorgaans niet tussen opgaven: elke opgave is uniek.
•Het ervaren van stress tijdens het rekenen
Procedurele kennis:
moeite met het uitvoeren van procedures, namelijk het uitvoeren van stappenplannen, het toepassen van termen en begrippen die nodig zijn voor die stappenplannen en de opeenvolging van stappen in complexe algoritmes.
•184 (één keer 10x8=80 vergeten)
Hoe diagnosticeer je dyscalculie?
Voorwaarden voor rekenontwikkeling
Cognitief:
(Huijsmans et al., 2020)
Sociaal-emotioneel
Onderwijs! Afstemmen dat je zelfde strategie aanleert als leerkracht
Samengevat
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
1355 |
Add new contribution